direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Neushoornweg 33 te Kraggenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00684-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Neushoornweg 33 te Kraggenburg is een loonbedrijf gevestigd. Op basis van de geldende beheersverordening Landelijk Gebied, zijn de gronden bestemd met een agrarische bestemming. Een loonbedrijf valt hier niet onder, waardoor de bedrijfsactiviteiten in strijdig zijn met de regeling van de beheersverordening.

Bij de gemeente Noordoostpolder is het verzoek ingediend om de bestemming te wijzigen zodat het huidige gebruik van het perceel gelegaliseerd wordt en er mede de mogelijkheid ontstaat om de bestaande bedrijfswoning te vervangen voor een nieuwe woning.

Tot slot is het bedrijf voornemens om een bestaand bedrijfsgebouw te gebruiken voor ondergeschikte nevenactiviteiten in de vorm van een bed & breakfast.

De gemeente Noordoostpolder staat in principe positief tegenover de functiewijziging en de beoogde bouw van een nieuwe bedrijfswoning. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Neushoornweg 33 te Kraggenburg, in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder. De kern Kraggenburg bevindt zich ten noordoosten van het plangebied. Het plangebied en de ligging ten opzichte van de directe omgeving wordt weergegeven in figuur 1.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is het voorheen geldende bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 en is in dat plan bestemd als 'Agrarisch gebied'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarische bedrijven.

De toegestane bouwwerken binnen het plangebied zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Hieronder vallen ook kassen en ten hoogste één bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen. Gebouwen moeten gebouwd worden binnen de aangegeven bouwvlakken. Figuur 1.2 toont een uitsnede van de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan

In de van toepassing zijnde regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de agrarische bestemming te wijzigen naar een reguliere bedrijfsbestemming. Met het instrument van de beheersverordening kan echter geen gebruik worden gemaakt van wijzigingsbevoegdheden, waardoor een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is.

De kaders die zijn opgenomen in deze wijzigingsbevoegdheid vormen wel de afweging of de bedrijfsmatige functie wenselijk is. Daarnaast is het gemeentelijk beleid bepalend voor de keuze voor een bestemmingsplan (zie ook paragraaf 2.3 en paragraaf 3.3).

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de in het bestemmingsplan opgenomen regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Neushoornweg 33, ten zuiden van Kraggenburg. De ruimtelijke structuur in de omgeving is karakteristiek voor het polderlandschap. In de omgeving zijn duidelijk de erven binnen ‘groene lijsten’ waarneembaar. De rechtlijnige, lineaire structuren zijn duidelijk zichtbaar in het landschap. De functionele structuur bestaat uit verspreid liggende burgerwoningen en agrarische bedrijven. Het gebied kent een karakteristieke regelmatige verkavelingsstructuur, waarin bebouwingspercelen solitair of in clusters van 2 of 4 kavels en weerszijden van de wegen zijn gelegen.

Het plangebied maakt deel uit van een cluster van 4 kavels. Het plangebied wordt begrensd door de Neushoornweg aan de westzijde, een agrarisch bedrijfsperceel (Neushoornweg 31) aan de noordzijde en agrarische cultuurgronden aan de overige zijden. De ligging van het plangebied op luchtfoto’s wordt weergegeven op afbeelding 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0003.png"

Figuur 2.1 luchtfoto plangebied

Ter plaatse is sprake van voormalige bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf, met daarbij een bedrijfswoning. In 1996 is op dit perceel een agrarisch loonbedrijf gestart. Op het perceel staan twee schuren met een gezamenlijk oppervlak van circa 800 m². Deze schuren hebben ruim voldoende oppervlak voor het loonbedrijf. De bedrijfswoning staat, overeenkomstig met de omgeving, vóór de bedrijfsgebouwen en bestaat uit één bouwlaag met zadeldak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht plangebied vanaf de Neushoornweg

Het perceel is, op enkele stukken na, volledig voorzien van singels. De ontbrekende delen zijn in het verleden ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen verwijderd. Het bebouwingsvlak, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', wijkt af van de kadastrale grenzen en ligt deels buiten het eigendom van de initiatiefnemer. In figuur 2.2 is deze situatie weergegeven. De rode lijn geeft het kadastrale eigendom weer. De blauwe lijn betreft het bebouwingsvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0005.png"

Figuur 2.2 Situatie, Kadastraal eigendom en bouwvlak

2.2 Voorgenomen initiatief

Het initiatief omvat de planologische situatie in overeenstemming brengen met het huidige gebruik als loonbedrijf, het vervangen van de bedrijfswoning en het vestigen van een bed and breakfast-accommodatie.

De nieuwe woning komt op de locatie van de huidige bedrijfswoning. In figuur 2.3 is een concept-ontwerp van de beoogde woning weergegeven. Ook qua vormgeving zal zoveel mogelijk worden aangesloten op het bouwtype van de huidige woning, één bouwlaag met kap. In volume neemt de woning toe. Dit extra volume wordt aan de achterzijde van de woning gecreëerd.

Op basis van de huidige bestemmingsregels mag 20% van het bestemmingsvlak bebouwd worden met gebouwen ten behoeve van bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. Dit komt neer op een oppervlak van 1.256 m². De huidige bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijk oppervlak van 800 m². De nieuwe bedrijfswoning heeft een oppervlak van maximaal 255 m². Het totaal oppervlak komt daarmee op 1.055 m². Voor de bedrijfswoning geldt tevens dat de inhoud van de woning maximaal 1.200 m3 mag bedragen. De goot- en bouwhoogte worden maximaal 3 meter respectievelijk 10 meter. De woning die in figuur 2.3 is weergegeven heeft een inhoud van 1.000 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0006.png"

Figuur 2.3 Concept ontwerp bedrijfswoning (bron: Boes + Kok)

Omdat voor het bedrijfsperceel een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is, wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt om het bouwvlak en het kadastrale eigendom gelijk te trekken. Zoals in paragraaf 2.1 beschreven, ligt het bouwvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, buiten de kadastrale grenzen. Met dit bestemmingsplan wordt dit hersteld. Er worden geen extra m2 aan bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt. De huidige oppervlak van de bedrijfsgebouwen, circa 800 m2 is ruim voldoende voor de bedrijfsvoering van het bedrijf.

Als nevenactiviteit, naast de hoofdfunctie, is het de bedoeling dat er in de bestaande kapschuur een B&B van maximaal 100 m² wordt gerealiseerd. De bestaande omvang van de bedrijfsbebouwing neemt verder niet toe.

Tot slot blijven de bestaande (bomen)singels in het plangebied behouden en worden waar nodig, in overleg met Landschapsbeheer Flevoland, versterkt.

In figuur 2.4 en bijlage 1 is de inrichting van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0007.png"

Figuur 2.4 Voorgenomen inrichting van het plangebied (bron: Boes + Kok)

2.3 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid

Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is in de van toepassing zijnde regels van het bestemmingsplan 'landelijk gebied 2004' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de agrarische bestemming te wijzigen naar een reguliere bedrijfsbestemming.

De kaders die zijn opgenomen in deze wijzigingsbevoegdheid vormen de afweging of de bedrijfsmatige functie wenselijk is. Hieronder wordt de ontwikkeling getoetst aan deze regeling.

Artikel 28 Wijzigingsbevoegdheden

Lid 4 Wijziging van voormalig agrarisch bebouwingsvlak naar bedrijven in acht te nemen bepalingen:

  • a. ten behoeve van eenzelfde bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende bebouwingsvlak als bedoeld in artikel 5 of bestemmingsvlak als bedoeld in artikel 11 als "Bedrijven" aangewezen;
  • b. de onder a bedoelde bebouwing en gronden worden nader bestemd voor:
  • bedrijven, die voorkomen in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage 1: Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen, en/of
  • paardenpension, paardenopleidingscentrum,
  • agrarisch loonwerkbedrijf,
  • veehandelsbedrijf,
  • opslagbedrijven van caravans, campers en/of boten,
  • dierartsenpraktijk en/of dierenpension,

of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten naar hun gevolgen voor de omgeving;

  • c. het bepaalde in artikel 13 (Bedrijven) is van overeenkomstige toepassing;
  • d. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de ASVV 1996;
  • e. er is of wordt voorzien in afschermend erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, aan de zijgrenzen en de achtergrens van het erf, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen;
  • f. de bedrijfsactiviteiten mogen:
    • 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet belemmeren,
    • 2. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt,
    • 3. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en
    • 4. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen;

Toetsing

a en b:
Met dit bestemmingsplan worden de gronden bestemd voor een agrarische loonbedrijf. Er worden geen nieuwe bedrijfsgebouwen aan het perceel toegevoegd. Het huidige bouwvlak (bedrijfsperceel) wordt met dit bestemmingsplan wel anders gesitueerd. De verandering in situering van het bouwvlak is gunstiger voor de landschappelijk inpassing en de bedrijfsvoering. Hoofdstuk 2 gaat hier nader op in.

c:

De gronden worden met dit bestemmingsplan bestemd met de bestemming 'Bedrijf'

d:

In paragraaf 2.4 wordt de ontwikkeling getoetst op het onderdeel parkeren. Hieruit blijkt dat op het terrein ruim voldoende ruimte is om te voorzien in de parkeerbehoefte.

e:

Zoals beschreven in wordt is dit plan slechts sprake van een functie van een bestaand bedrijf Er vinden geen ingrepen in de landschappelijke kenmerken plaatst. In paragraaf 2.4 wordt de ruimtelijke inpassing nader beschreven.

f:

In Hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan omgevingsaspecten met deze functie wijziging vindt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie, omliggende woonfunctie, verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

2.4 Ruimtelijke en functionele inpassing

Functionele inpassing

Het bestaande bedrijf is een agrarisch aanverwant bedrijf. De mogelijkheden voor een agrarisch aanverwant bedrijf leveren geen zwaardere milieubelasting op ten opzichte van de huidige (planologisch) toegestane bedrijfsactiviteiten. De bed and breakfast wordt als ondergeschikte functie gevestigd bij de huidige bedrijfsfunctie. Paragraaf 4.2 gaat hier nader op in. Vanuit dat oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de gewenste situatie.

Landschappelijke inpassing

In figuur 2.4 en in bijlage 1 is de landschappelijk inpassing weergegeven. De bestaande bebouwing is op een goede manier ingepast in de omgeving. De planologische mogelijkheden van dit bestemmingsplan veranderen niets aan deze situatie. Op het erf staan langs alle zijden singels. De singels worden versterkt. Dit gebeurt in afstemming met de gemeente. Landschapbeheer Flevoland adviseert bij de uitvoering.

De nieuwe bedrijfswoning wordt gerealiseerd op de locatie van de bestaande bedrijfswoning. Door de bestaande beplanting in stand te houden en waar nodig te versterken is het perceel op een goede manier landschappelijk ingepast. Het behoud van de erfsingels wordt in dit plan geborgd door een voorwaardelijke verplichting die in de regels is opgenomen.

Met dit bestemmingsplan plan wordt het bestemmingsvlak overeenkomstig met de kadastrale grenzen, juridisch-planologisch vastgelegd. Deze grens komt daarmee overeen met de zuidelijke erfgrens. Aan deze zijde ontbreekt een volwaardige erfsingel. Deze singel wordt conform de erfinrichtingstekening en het bijbehorende beplantingsplan gerealiseerd. Door de situering van het bestemmingsvlak te wijzigen ontstaat ook niet de mogelijkheid om in de nabije toekomst gebouwen buiten deze erfsingels te realiseren. Iets wat op basis van de geldende regeling wel mogelijk is.

Het deel dat na deze herziening buiten het bouwvlak komt te liggen, wordt bestemd met de bestemming agrarisch en is uitsluitend bestemd voor agrarische doeleinden, gebouwen zijn niet toegestaan.

Verkeerstechnische inpassing

Het bedrijf wordt ontsloten via de Neushoornweg. Met dit bestemmingsplan wordt alleen de bestemming gewijzigd ten behoeve van een bestaand bedrijf. Er vindt feitelijk geen uitbreiding plaats, het voornemen heeft geen invloed op de huidige verkeersbewegingen.

Parkeren

In de nieuwe situatie zal de parkeergelegenheid in het plangebied worden uitgebreid. Het bedrijf heeft een aantal machines. Deze machines worden in de huidige schuur en de kapschuur geparkeerd om verrommeling van het terrein te voorkomen.

De gemeente Noordoostpolder heeft in de Nota Parkeernormen 2016 parkeernorm opgenomen. In deze nota is een B&B niet opgenomen. Voor een B&B wordt vaak een 0,5 parkeerplaats per bed aangehouden. Vervoersmiddelen van gasten van de B&B mag uitsluitend binnen de erfgrenzen plaatsvinden. In het ontwerp, zoals opgenomen in bijlage 1, Uitgaande van drie kamer met ieder twee bedden komt dit neer op 3 parkeerplaatsen. Daarnaast geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeerbehoefte van 2,4 parkeerplaatsen. Samen met de 3 parkeerplaatsen voor de B&B komt de totale parkeerbehoefte op 5,4 parkeerplaatsen. In bijlage 1 zijn zes parkeerplaatsen ingetekend, daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Indien er meer kamers/bedden worden gerealiseerd zijn er meer parkeerplaatsen noodzakelijk. Op het erf is hiervoor ruim voldoende ruimte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat de treden van deze ladder doorlopen moeten worden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking veranderd. De afzonderlijke treden zijn komen te vervallen, maar de intentie van de ladder blijft hetzelfde: zorgvuldig ruimtegebruik. Lid 2 van de nieuwe Ladder ziet er als volg uit:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking

Dit plan voorziet in het toestaan van een bestaande loonbedrijf en een bestaande bedrijfswoning.

Alle bedrijfsactiviteiten vinden plaats rondom en in omgeving van het bedrijf. Hierdoor is het bedrijf economisch verbonden aan het gebied. De hoofdwerkzaamheden (agrarisch loonwerk) van het bedrijf hebben betrekking op het buitengebied. Dit maakt het aannemelijk om het bedrijf te vestigen in het buitengebied in plaatst van in het stedelijk gebied.

Met uitzondering van het vervangen van de bedrijfswoning vindt er geen nieuwbouw plaats. Er is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsprogramma Flevoland

Op 27 februari 2019 is het Omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld. Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties worden ondernomen om de doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de 'fysieke leefomgeving'.

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Om het economisch draagvlak te verbreden wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of aansluitend aan het bebouwde gebied worden in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Effecten die milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenst zijn, moeten worden voorkomen. Zo mogen nieuwe functies de landschappelijke en cultuurhistorische kern- en basiskwaliteiten van het gebied niet aantasten. De provincie ziet erop toe dat de mogelijkheden van verstedelijking in het landelijk gebied afdoende gemotiveerd zijn boven het gebruik maken van mogelijkheden in het stedelijk gebied. Zo ziet de provincie ook toe op een goede omgang met de Ladder voor duurzame verstedelijking van het Rijk.

Toetsing

In dit geval wordt een bestaand (agrarisch) loonbedrijf gelegaliseerd. Een dergelijke functie past goed in het buitengebied, en blijft binnen de bestaande perceelsgrenzen. Met het wijzigen van het bouwvlak worden de bestaande bebouwingsmogelijkheden niet verruimd. Daarmee blijft de functie kleinschalig. Ook is geen sprake van aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en zijn er geen milieuhygiënische, landschappelijke en verkeerskundige belemmeringen. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 2 en 4. Daarmee is het plan in overeenstemming met het Omgevingsprogramma Flevoland.

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De visie van de provincie Flevoland gaat over de kansen en opgaven voor Flevoland over de periode tot 2030 en verder. Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.

Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

De voorgenomen ontwikkeling geeft een bestaande agrarische gerelateerd bedrijf, de juiste bestemming. Karakteristieke elementen blijven behouden, denk hierbij aan de erfsingel, de bedrijfsgebouwen. Gelet op vorenstaande sluit het voornemen goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks (specifiek ‘Het Verhaal van Flevoland’). Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied', vastgesteld op 17 juni 2008, biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De provincie wil verdere ontwikkeling van de landbouw stimuleren zodat het landelijk gebied vitaal en duurzaam blijft. Zij vindt het daarom van belang meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante (maar ook niet- agrarische functies) en de mogelijkheid te bieden om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten. Dit mag er dan uiteraard niet toe leiden dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt.

De van belang zijnde inhoudelijke afwegingen zijn hierna weergegeven:

  • Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren. Indien nodig en mogelijk zal dit nader worden geregeld in een (milieu)vergunning.
  • Voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied.
  • Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning.
  • Landschappelijke inpassing.
  • Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
  • Er wordt naar gestreefd, dat recreatieve en/of toeristische activiteiten en andere publiek aantrekkende activiteiten goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets.

Toetsing aan de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarbij een agrarisch erf naar een agrarisch aanverwante bedrijf (loonbedrijf) wordt omgezet. Daarnaast wordt er een B&B als nevenactiviteit mogelijk gemaakt. Beide functies zijn specifiek benoemd in de beleidsregels.

De B&B-functie vindt plaats in de bestaande bebouwing en de herbouw van de bedrijfswoning vindt plaats op een bestaand erf. Het erf wordt niet vergroot en het aantal woningen neemt niet toe. De erfsingel en -beplanting blijven behouden en waarnodig versterkt.

Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' en de omgevingsvisie. De toetsing aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals voorgeschreven in het Omgevingsplan is in dit bestemmingsplan beschreven in de paragrafen 2.4 en 4.7.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

In de structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordoostpolder geschetst. De structuurvisie is vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen als het ware uit te nodigen om te komen met initiatieven en investeringen.

De opgave ten aanzien van het landschap is het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de cultuurhistorische waarden van een gebied. De keuze óf ontwikkelingen mogelijk zijn is minder belangrijk dan wáár deze ontwikkeling een plek kan krijgen.

In voorliggend geval is sprake van het omzetten van een agrarisch erf naar een agrarische aanverwante functie. Daarmee wordt een passende invulling gegeven aan een voormalig agrarisch erf. Het gaat om een activiteit die kleinschalig van karakter is en plaats kan vinden binnen de huidige aanwezige bebouwing. Hiermee worden de cultuurhistorische basiskwaliteiten niet aangetast.

Erfgoed in de polder; Actualisatie van de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Noordoostpolder (2018)

In 2018 is een actualisatie uitgevoerd van de archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder uit 2007. De hieraan gekoppelde beleidsregels zijn in 2010 opgesteld. Sinds 2007 is een groot aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd binnen de gemeente en zijn nieuwe archeologische vindplaatsen ontdekt. In dat kader is een actualisatie van de bestaande archeologiekaarten met de meest recente gegevens actueel geworden. In paragraaf 4.6 is de toetsing aan archeologische waarden beschreven. Daarin is het beleid van de gemeente meegenomen.

Conclusie

Aan alle beleidsregels wordt voldaan. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In dit geval is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat het slechts om een perceelsgebonden ontwikkeling. De bestaande activiteiten worden gelegaliseerd en er worden geen nieuwe gebouwen en/of infrastructuur gerealiseerd. Tevens blijkt uit onderstaande paragrafen in dit hoofdstuk dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De VNG-publicatie hanteert twee soorten omgevingstype. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstype gelden andere richtafstanden en/of normen. De gemeente Noordoostpolder kenmerkt het landelijk gebied als 'gemengd gebied'.

Een loonbedrijf met een bedrijfsoppervlakte groter dan 500 m² valt onder milieucategorieën 3.1 met een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid in gemengd gebied. In de omgeving van het plangebied zijn drie (bedrijfs)woningen aanwezig. Op basis van de geldende planologische regeling is het voor de erven mogelijk om tot 12 meter tot het hart van de erfsloot een woning bouwen, dit houdt in dat de woning aan de Neushoornweg op 12 meter vanaf het plangebied gebouwd kan worden en dus niet voldaan kan worden aan de richtafstand. Echter de feitelijke afstand tussen het bestemmingsvlak en de woningen bedragen 57 m (Neushoornweg 31), 35 meter (Neushoornweg 34) en 32 meter (Neushoornweg 32B) en wordt er dus voldaan aan de richtafstand.

Daarnaast is op basis van het geldende bestemmingsplan op onderhavige locatie een agrarisch bedrijf tot en met milieucategorieën 3.2 met een grootste richtafstand van 50 meter voor geur en als ondergeschikte functie is een intensieve veehouderij met milieucategorieën 4.1 met een grootste richtafstand van 100 meter voor geur. Met deze bestemmingsplanherziening worden milieucategorieën 3.2 en 4.1 uitgesloten.

Het gaat hier om een bestaand bedrijf, die sinds 1996 op deze locatie is gevestigd. Met deze herziening worden geen extra uitbreidingen mogelijk gemaakt.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de situatie gelijk blijft aan de huidige situatie. Met het wegbestemmen van de zwaardere categorieën wordt het ook niet mogelijk dat in de toekomst een bedrijf met een zwaardere milieucategorie zich vestigt op deze locatie en dat de situatie verslechterd.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 63 dB in de bebouwde kom. Wegen waarvoor de zoneplicht niet geldt, zijn woonerven en wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De Neushoornweg, richting het projectgebied is een doorlopende weg, voor bestemmingsverkeer. Voor deze geldt een maximumsnelheid van 60-km/uur. Onderstaand figuur 4.1 is opgesteld op basis van gegevens (2018) van het RIVM. Hieruit blijkt dat het perceel en de huidige woning buiten de 45 contour ligt en het geluidsniveau 'zeer goed' is. De nieuwe bedrijfswoning wordt op dezelfde locatie gerealiseerd als de bestaande woning, daarom kan worden gesteld dat de nieuwe woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Daarnaast wordt deze nieuwe woning gebouwd volgens de nieuwste regels uit het bouwbesluit en moet voldoen aan de minimumeis van 20 dB(A) gevelgeluidwering. Net deze minimale eis van gevelwering wordt een voldoende laag en acceptabel binnenniveau gerealiseerd.

Een bed&breakfast wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet gezien als geluidsgevoelige objecten. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. In het kader van een goed woon-leefklimaat is het aspect wel van belang. De bed&breakfast wordt in de bestaande schuur achter de woning gerealiseerd, zoals blijkt uit figuur 4.1 ligt de schuur in de contour waar het geluidsniveau 'zeer goed' is

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0008.png"

Figuur 4.1 Overzicht geluidsbelasting wegverkeerslawaai

4.4 Water

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.'

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. Het waterschap Zuiderzeeland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze toets dient de normale procedure gevolgd te worden. De watertoets is als bijlage 2 toegevoegd. Op basis van inhoudelijke beoordeling van het waterschap is de korte procedure van toepassing voor de watertoets.

Thema Veiligheid
Het plangebied ligt niet buitendijks. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een overige waterkering. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water

Wateroverlast

Streefbeeld
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Randvoorwaarde(n) wateroverlast
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Als deze toename groter of gelijk is aan 2.500 m² dan is compensatie noodzakelijk.

Toetsing
Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling met circa 140 m², hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de grens van 2.500 m² en is compensatie niet noodzakelijk.

Thema Schoon water

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.

Uitgangspunt(en)
Voor bestaand gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van niet-vervuild verhard oppervlak van het rioolstelsel. Het ombouwen van bestaande gemengde rioolstelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Toetsing

In de nabijheid van de ontwikkeling is momenteel geen openbare riolering aanwezig. De nieuwe woning wordt op het bestaande systeem (septic tank) aangesloten. Voor de B&B wordt een nieuwe IBA aangelegd. Hemelwater wordt via de hemelwaterafvoer geloosd in het de omliggende sloten/ oppervlaktewater. In de (nieuwe) gebouwen worden geen uitlogende materialen gebruikt. Ook vinden er op het erf geen activiteiten plaats waardoor hemelwater kan worden verontreinigd.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de waterhuishouding binnen het plan.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

De ontwikkeling vindt plaats op een voormalig agrarisch erf. Functioneel is het huidige gebruik van de bedrijfswoning al toegestaan ook vinden de bedrijfsactiviteiten al plaats binnen het plangebied. Met deze bestemmingsplan herziening wordt uitsluitend de bestemming gewijzigd er worden geen nieuwe (bodem) gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Om deze reden is het uitvoeren van een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen dient een recent (<5 jaar) bodemonderzoek te worden ingediend.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet blijven deze artikelen ongewijzigd van kracht via het overgangsrecht, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/raad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied.

Toetsing

Het plangebied is op de archeologische waarden- en verwachtingskaart aangemerkt als beleidscategorie WA8, weergegeven in figuur 4.2 als grijs vlak. Deze beleidscategorie betekent dat een vrijstellingsgrens van 10.000 m2 geldt, met een diepte tot 100 cm. Te verwachten waarden in dit gebied zijn:

De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de verwachte archeologische waarden in het gebied, omdat de grenswaarden niet worden overschreden. Binnen gebieden met een deze archeologische verwachtingswaarde is pas archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 10.000 m². Deze grenswaarde wordt niet overschreden met dit plan. Tevens is geen sprake van bekende wraklocaties in het plangebied. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart ter hoogte van het plangebied.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de verkavelingspatronen gerespecteerd en worden de kenmerkende erfsingels niet aangetast. In overleg met Landschapsbeheer Flevoland wordt besloten waar de bestaande singels verstrekt kunnen worden. Ook de kenmerkende structuur van de bebouwing wordt niet aangetast. De aanwezige karakteristieken worden gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden bedraagt circa 2 kilometer, tot het Zwarte Meer. De Wieden liggen op ruim 10 kilometer. De afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied het Voorsterbos bedraagt 3 kilometer.

Al met al wordt geconcludeerd dat gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de NNN gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling ten opzichte van de huidige situatie, dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op gebieden.

Natura 2000: stikstofdepositie

Het Natura 2000-gebied De Wieden is deels gevoelig voor stikstofdepositie. Wat betreft het gebruik van het plangebied verandert er in de nieuwe situatie niets ten opzichte van de huidige situatie. Ook valt er geen verkeerstoename te verwachten. Hierbij is dus ook geen verhoogde stikstofuitstoot te verwachten. De realisatiefase van de woning zou wel kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie. Dit is echter een kleinschalige ontwikkeling met een korte aanlegfase, waar een minimaal aantal zware materialen aan te pas komen. Daarnaast ligt het plangebied op meer dan 10 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitats. Door de aard van de ontwikkeling en de grote afstand kunnen significante negatieve effecten op beschermde gebieden derhalve worden uitgesloten. Dit wordt ook bevestigd in het Stikstofberekening dat is uitgevoerd, voor de sloop en realisatie van de woning. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.

De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Flevoland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De functie die mogelijk wordt gemaakt is namelijk al aanwezig op deze locatie daarnaast worden er geen nieuwe bedrijfsgebouwen ten behoeve van de functie mogelijk gemaakt. In het kader van de bestemmingswijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt staat soortenbescherming dan ook niet in de weg.

In het kader van te slopen bedrijfswoning is een quickscan ecologie uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Uit de Quickscan is gebleken dat er mogelijk jaarrond beschermde nesten van de huismus en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen aanwezig zijn in de te slopen bedrijfswoning.

Daarnaast hangt er een uilenkast in de grote schuur, die wanneer in gebruik is door een kerkuil, onder het beschermingsregime van een jaarrond nest valt. Hiervoor dient buiten het broedseizoen van de kerkuil gewerkt te worden of er dient een ter zake kundige ecoloog voorafgaand op de werkzaamheden te controleren of de kast ook daadwerkelijk in gebruik is.

Ook voor algemene broedvogels dienen er mitigerende maatregelen genomen worden wanneer er niet buiten het broedseizoen wordt gewerkt. Indien de werkzaamheden starten aan het begin van het broedseizoen kan het plangebied preventief broedvogelvrij gehouden worden.

De aanvullende onderzoeken worden in het kader van de te slopen bedrijfswoning uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken worden bij de sloopmelding en omgevingsvergunning voor het bouwen aangeleverd.

Nader onderzoek is in het kader van de bestemmingswijziging niet noodzakelijk.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (onder andere Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart (zie figuur 4.3) meerdere bedrijven op het erf een bovengrondse propaantank hebben staat. Voor deze tanken geldt echter een risicocontour van 20 meter. Geen van de invloedzone van deze tanken vallen over het plangebied heen. Verder is geen sprake van risicobronnen in en nabij het plangebied, die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Omdat ook binnen het plangebied geen risicovolle functies voorgesteld zijn er vanuit de externe veiligheid geen belemmeringen voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00684-VS01_0010.png"

Figuur 4.3 uitsnede risicokaart Nederland

4.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens het RIVM geldt in de Noordoostpolder een gemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) van 15,5 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 12,1 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Omdat het plan slechts in een functiewijziging van een bestaande functie voorziet, valt het binnen de Nibm-regeling. Omdat het om een bestaande functie gaat ontstaat er geen verkeersaantrekkende werking heeft. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 De regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.

Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.


De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).


In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.


Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. De gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.


Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is erop gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor (semi) agrarische bedrijvigheid, de waterhuishouding, extensieve openluchtrecreatie, zoals fietsen voetpaden, sloten, watergangen en kavelpaden. Verder zijn de hierbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, ontsluitingswegen en paden, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. Op de gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter zijn toegestaan.

Bedrijf

De locatie is geregeld in de bestemming 'Bedrijf'. Onder deze bestemming zijn de regels opgenomen binnen welke een agrarisch loonbedrijf ter plaatse mag functioneren en bouwen.

Voor het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' met aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' opgenomen. Dit betekend dat een agrarisch loonbedrijf is toegestaan.

Het bebouwingspercentage bedraagt 20% van het oppervlak van het bestemmingsvlak. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 1.200 m3. Buiten het bouwvlak bestaan beperkte mogelijkheden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 8,5 en 11 meter.

Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-8

De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde WA-8’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van de Inspraakverordening van de gemeente het plan in deze periode aangeboden aan overlegpartners. Er heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Flevoland en waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap had een enkele opmerking op de waterparagraaf. De waterpargraaf is hierop aangepast. De provincie heeft aangegeven dat de aspecten van provinciaal belang voldoende geborgd zijn.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijzen in te dienden. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Toetsing

Voor dit plan is de grondexploitatieregeling niet van toepassing. Het bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging. Wel wordt een planschadeovereenkomst opgesteld tussen gemeente en initiatiefnemer.