direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmeloord, Emmelhage - herziening 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00524-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Emmelhage - herziening 2013" regelt het gebruik van de gronden die liggen in de meest recente uitbreidingswijk van Emmeloord.

Het plangebied valt thans onder de werking van het bestemmingsplan "Emmelhage 2004". Het bestemmingsplan "Emmelhage 2004" heeft betrekking op een veel groter gebied (ca. 186 ha) dan het gebied waarop het voorliggende plan betrekking heeft (i.c. 67,2 ha).

Voor het plangebied Emmelhage is, sinds de onherroepelijkheid hiervan, nog een aantal wijzigingen doorgevoerd. Het betreft hier de "1e Partiële herziening van de voorschriften", "2e Partiële herziening Mathilde Wibautsingel en Jeanne d' Arclaan" en "Emmelhage herziening 2010".

De aanleiding voor het voorligende plan komt voort uit het feit dat het vigerende bestemmingsplan "Emmelhage 2004", voor wat betreft de hierin opgenomen woningbouwcapaciteit, voor het komende decenium te omvangrijk is. Om die reden beperkt dit plan zich dan ook tot het in het bestemmingsplan Emmelhage 2004 als fase 1 aangeduide gebied, welk gebied deels is gerealiseerd.

Daarnaast geldt dat, vanwege de veroudering van de bestaande plannen, waaronder ook het bestemmingsplan "Emmelhage 2004", een actualisering van het juridisch-planologische kader gewenst is. Behalve de wens voor actuele plannen bestaat er ook behoefte aan standaardisering en uniformering van de ruimtelijke regelgeving in de gemeente Noordoostpolder. Hierin dienen keuzes te worden gemaakt. Dit dient niet alleen het gemak en de hanteerbaarheid van de plannen door de overheid, maar geeft ook duidelijkheid voor burgers en ondernemers/ bedrijven.

Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologisch juridisch bindend kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor (in beginsel) de komende tien jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en - besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te raadplegen.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Emmeloord, Emmelhage herziening 2013" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00524-VS01 met legenda;
  • regels;
  • toelichting.

Voor de analoge verbeelding is de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van het gebied Emmeloord, stand januari 2012, gebruikt.De GBKN is een gedetailleerde topografische kaart van Nederland op basis van het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting.

Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van de onderzoeken en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Tevens worden enige juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering van het plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de Espelerweg en ten westen van de Banterweg. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Mathilde Wibautsingel, de Lindberghsingel en de Schweizersingel. Aan de noordzijde bevindt zich de nieuwe ontsluitingsweg.

De begrenzing van het plangebied is op Bijlage 1 Situering plangebied weergegeven.

1.4 Planregeling

De planregeling kenmerkt zich door globale bestemmingen. Uitgangspunt is dat de bestemmingen goed inzicht geven in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bestemmingen bieden ruimere gebruiksmogelijkheden dan in de bestemming is vermeld. Zo bevat bijvoorbeeld de bestemming "Wonen" ook de mogelijkheid voor een gebruik voor de aanleg en het gebruik van water en groen. De bij de bestemming behorende omschrijving beschrijft de gebruiksmogelijkheden.

De regels maken, afhankelijk van de situatie, in het ene geval ruimere bouwmogelijkheden (i.c. zowel vrijstaand, halfvrijstaand dan wel rijenwoningen) mogelijk, in het andere geval zijn bijvoorbeeld uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk (1) is een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede van een toelichting op de ligging en de begrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Ook zijn hierin de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven.

Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Beleidskader en onderzoek

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het vastgestelde eigen beleid en dat van het rijk en van de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

2.2 Ruimtelijke ontstaansgeschiedenis

De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt op 1 januari 2013 46.316 inwoners.

Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door tien dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

  • groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
  • ringen: IJsselmeerdijk en de voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
  • radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
  • hiërarchische en concentrische opbouw;
  • verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel
    (300m x 800m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00524-VS01_0001.jpg"

Historie

Emmeloord ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. De drooglegging van de Zuiderzee was een ambitieus Nederlands waterstaatkundig project uit het begin van de twintigste eeuw. Tussen 1927 en 1932 vond de afsluiting van de voormalige Zuiderzee plaats en begon de overheid met de aanleg van drie IJsselmeerpolders: de Wieringermeer (1927-1930), de Noordoostpolder (1936-1942) en de Flevopolder (1957-1968). Met de winning van dit nieuwe land, kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van de wegen en kanalen.

De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.

Emmeloord ontleent zijn naam aan het dorpje op de noordpunt van het voormalige eiland Schokland. Dit eiland lag in de Zuiderzee.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Nota Ruimte

Het kabinet heeft zijn visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd in de Nota Ruimte. Deze Nota is in april 2004 vastgesteld. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. De Nota kent daarnaast vier algemene doelen:

  • 1. versterken van de internationale concurrentiepositie van Nederland (wegnemen van ruimtelijke knelpunten);
  • 2. krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land);
  • 3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
  • 4. borging van veiligheid (voorkoming van rampen).

Het kabinet hanteert als motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". In de Nota Ruimte wordt aangegeven welke waarden overal gegarandeerd moeten worden (de basiskwaliteit) en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze Ruimtelijke Hoofdstructuur liggen belangrijke structuren (stedelijke netwerken, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), projecten (Zuiderzeelijn, Schiphol) en gebieden (nationale landschappen)), die het rijk van nationaal belang acht. Buiten de Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn provincies en gemeenten in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid. De Noordoostpolder behoort niet tot de Ruimtelijke Hoofdstructuur.

Het kabinet streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. Steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund.

Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor meer landelijke gebieden. Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas biedt de Nota Ruimte iedere gemeente ook voldoende ruimte voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden (waaronder soms ook bedrijfsverplaatsing) is cruciaal om de ruimtelijke doelen van het kabinet te halen. Het rijk stimuleert herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen. Het is voor het rijk belangrijk dat betrokken overheden voldoende ruimte reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad en dat recreatieve landschappen ontstaan en/of behouden blijven.

2.3.2 AMvB Ruimte

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies . Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen, en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening naar de huidige Wro aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking. de concrete beleidsbeslissingen in streekplannen en PKB' behouden in het kader van het overgangsrecht hun werking wel. Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen wordt op rijksniveau een AMvB opgesteld. Er is voor gekozen om de nationale belangen zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte. De provincies kunnen ertoe overgaan om de provinciale belangen vast te leggen in een provinciale verordening. Zowel de provinciale verordeningen als de AMvB Ruimte kunnen bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of projectbesluiten. Op 5 juni 2012 is de AMvB Ruimte i.c. het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), met uitzondering van enige onderdelen hiervan, in werking getreden.

2.3.3 Nota Mensen, wensen, wonen

In de eind 2000 gepresenteerde Rijksnota "Mensen, wensen, wonen" wordt aandacht besteed aan de verwachte hogere woningbehoefte, aan het inspelen op de vraag naar kwaliteit en aan het inlopen van het woningtekort. Belangrijke thema's hierbij zijn:

  • 1. meer zeggenschap voor de burger over de woning en de woonomgeving;
  • 2. kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
  • 3. meer vormen van wonen en zorg op maat ontwikkelen;
  • 4. de woonkwaliteit in steden verhogen;
  • 5. groene woonwensen faciliteren.

2.3.4 Flora- en faunawet en de Vogel- en Habitatrichlijn

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Flora- en faunawet tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De "Flora- en faunawet" heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de Minister van I&E (voorheen: LNV) vrijstelling of ontheffing te krijgen. De wet biedt in artikel 75 de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18.

Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens bestaan om werkzaamheden uit te voeren, dan dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

Sinds 23 februari 2005 is het zogenaamde "Wijzigingsbesluit AMvB Artikel 75" in werking getreden. Dit houdt ondermeer in dat voor veel algemeen voorkomende, maar nog wel beschermde, planten- en diersoorten, in veel gevallen automatisch een vrijstelling geldt en geen ontheffing meer hoeft te worden gevraagd.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsplan Flevoland (2006)

In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:

  • 1. het streekplan;
  • 2. het milieubeleidsplan;
  • 3. het waterhuishoudingsplan;
  • 4. het verkeer- en vervoerplan.

Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De uitvoering van het Omgevingsplan vraagt van de provincie een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen gaat vervullen. In het Omgevingsplan zijn beleidsvorming en uitvoering gekoppeld en dit wordt weergegeven in de uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda maakt onderscheid in de integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en de sectorale aanpak. Voorop staat een gebiedsgerichte aanpak. De provincie richt zich hierbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden zeven speerpuntgebieden onderscheiden. Noordelijk Flevoland, waaronder ook de gemeente Noordoostpolder valt, is een van deze speerpuntgebieden.

Relevante beleidsuitgangspunten uit het Omgevingsplan zijn verder:

  • Infrastructuur: Om infrastructuuruitbreidingen mogelijk te maken, dienen gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening te houden met ruimtelijke reserveringen;
  • Wonen: Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten;
  • Natuur: In het plangebied liggen enkele onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier onder meer het Kuinderbos, het Voorsterbos, het Urkerbos, de Casteleynsplas, Schokland en het Schokkerbos. Daarnaast zijn de volgende watergangen aangewezen als Ecologische verbindingszone: de Urkervaart, Lemstervaart en Zwolse Vaart;
  • Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde: De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten;
  • Waterhuishouding: Voor gebieden met een watertekort of wateroverschot worden maatregelen genomen om tot een duurzame oplossing te komen. In overleg met gemeenten en het waterschap wil de provincie afspraken maken over de waarborging van de waterkwaliteit. Voor kwetsbare wateren bestaan afwijkende voorschriften voor het toestaan van het lozen van afvalwater op het ontvangende oppervlaktewater of in de bodem.
  • Milieu: als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. In de beleidsregel 'windmolens 2008' wordt hier nader bij stilgestaan.

2.4.2 Locatiebeleid stedelijk gebied 2008

Op 1 juli 2008 is het provinciaal "Locatiebeleid stedelijk gebied 2008" in werking getreden. Dit beleid is een nadere invulling van het locatiebeleid, zoals geformuleerd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 en de Nota Ruimte. Hiermee wordt inzicht verschaft in het beleid dat wordt gehanteerd bij de vestigingsmogelijkheden van bedrijven, kantoren en voorzieningen. Hierbij wordt uitgegaan van een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Hiermee draagt het bij aan het provinciale verstedelijkingsbeleid dat gericht is op versterking van de bestaande steden en dorpen. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben vanwege hun ligging aan één van de ontwikkelingsassen een (kleinere) opvangtaak. De overige kernen in Flevoland, zoals Marknesse, voorzien primair in de opvang van de eigen behoefte.

Er zijn 7 provinciale locatietypen, die in de volgende categorieën zijn te onderscheiden: centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. Emmeloord is vanwege de grootte van de kern aangewezen als centrummilieu. Een goede verbinding met het hoofdwegennet is belangrijk. Het autoverkeer moet zo snel en veilig mogelijk op het hoofdwegennet kunnen komen. De woonfunctie overheerst in het voorliggend plan. Hier is de vestiging van bedrijvigheid niet toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte beroepen en bedrijven aan huis.

De locatie en de omvang van de toegestane hoeveelheid woningen passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006.

2.4.3 Verordening voor de fysieke leefomgeving (2009)

In de provinciale "Verordening voor de fysieke leefomgeving" vindt een juridische vertaling plaats van het provinciaal beleid. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap etcetera. Voor het plangebied zijn enkele van deze aspecten relevant en deze hebben dan ook een doorwerking in het bestemmingsplan gekregen.

2.4.4 Rugstreeppaddenmanagementplan (2008)

In het kader van het soortenbeleid is door de provincie Flevoland en het Ministerie van I&E een pilot opgestart om na te gaan of werkwijzen mogelijk zijn waarmee bepaalde activiteiten en ontwikkelingen relatief gemakkelijk doorgang kunnen vinden, zonder dat de duurzame instandhouding van streng beschermde soorten in gevaar komt. Een nieuw instrument hiervoor kan zijn het ontwikkelen van managementplannen voor streng beschermde soorten met een breed verspreidingsgebied.

Het managementplan dient te worden gezien als een handelingsprotocol dat invulling geeft aan de algemene zorgplicht. Bovendien bevat het plan aanvullende activiteiten en een uitvoeringsprogramma waarin betrokken partijen voor de Rugstreeppad in de Noordoostpolder afspraken maken over bestaande en nieuwe werkwijzen die een duurzaam voortbestaan van de populatie (de zogenaamde gunstige staat van instandhouding) van deze soort garanderen. Daarmee worden uitgebreide ecologische onderzoeken, aanvragen tot afwijking bij een omgevingsvergunning en het stil laten leggen van projecten voorkomen. Daarnaast beoogt het plan extra leefgebied te creëren, waarmee de populatie naar een gunstige staat van instandhouding wordt geleid.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurplan/ structuurvisie

In het "Structuurplan" (1992) wordt handhaving van het specifieke landschap van de Noordoostpolder en versterking van de ruimtelijke structuur beschouwd als de basis voor het ruimtelijk beleid. Het agrarische karakter van de gemeente dient ook in de toekomst in het landschapsbeeld tot uitdrukking te komen. Daarnaast is vergroting van de ontsluiting van de gemeente een beleidsuitgangspunt. Wat betreft de bevolkingsontwikkeling richt het beleid zich op de bevolkingsgroei, de bevolkingssamenstelling en op de bevolkingsspreiding. Het versterken van de woonfunctie wordt gerealiseerd door een verhoging van de kwaliteit van het woningaanbod en het aanbod van aantrekkelijke en schone woonmilieus. Wat betreft de verzorgingsstructuur wordt gestreefd naar handhaving en versterking van een zo hoog mogelijk verzorgingsniveau. Om de werkgelegenheid te bevorderen wordt onder meer gestreefd naar het tijdig realiseren en aanbieden van gunstig gelegen bedrijventerreinen. Tot slot zijn de vergroting van de omvang van het aanbod en de diversiteit van de recreatieve voorzieningen en het opwaarderen van bestaande voorzieningen beleidsuitgangspunt.

Het ligt in het voornemen om eind 2013 een nieuwe structuurvise voor de Noordoostpolder vast te stellen (i.c. de Structuurvisie Noordoostpolder 2025). Deze structuurvisie richt zich hoofdzakelijk op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen. Hier is vooral voor gekozen omdat voor Emmeloord en de dorpen parallel door de bewoners - met ondersteuning van de gemeente - wordt gewerkt aan dorpsvisies. Dit betekent dat voor Emmeloord en de dorpen alleen op hoofdlijnen wordt ingegaan op de relevante thema’s (wonen, werken, voorzieningen en infrastructuur). Daarbij volgt de structuurvisie vooral het relevante sectorale beleid.

2.5.2 Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030

De gemeenteraad van Noordoostpolder heeft de "Toekomstvisie gemeente" vastgesteld in zijn vergadering van 24 oktober 2002. Achterliggend idee was dat het goed gaat met de gemeente Noordoostpolder in die zin dat de polder een gebied is geworden waar het prettig wonen is en waar met name de agrarische sector een belangrijke rol speelt. Na een periode van opbouwen moeten er plannen komen voor de toekomst en om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen moeten keuzes worden gemaakt.

2.5.3 Woonvisie Noordoostpolder

In 2012 is gestart met het opstellen van een nieuwe Woonvisie voor de Noordoostpolder. De aanleidingen hiervoor zijn dat een groot deel van de woningvoorraad en de directe omgeving verouderd zijn, er sprake is van vergrijzing en ontgroening, leefstijlen en woonwensen veranderend zijn en een lichtere groei van de bevolking voorzien wordt. Thema's die in de woonvisie aan de orde komen zijn: veroudering van panden, woonmilieu en leefstijl, de woningvoorraad, de kwaliteit van de woningen, de ruimtelijke kwaliteiten, duurzaamheid, de woonomgeving en de voorzieningen. Het woonwensen- en behoeftenonderzoek uitgevoerd in 2011, vormt één van de onderleggers van de Woonvisie.

2.5.4 Milieubeleid

Duurzame gemeente

Op 20 december 2011 heeft de gemeenteraad het 'Duurzaamheidsplan 2012-2015' vastgesteld. Het duurzaamheidsplan herziet het milieubeleidsplan 2005-2008. Er is gekozen voor een duurzaamheidsplan tegen de achtergrond van de klimaatproblematiek. De aarde warmt op, energieprijzen stijgen en daarom bestaat de noodzaak om over te schakelen op duurzame energievormen en het besparen van energie. Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Hiermee wordt aangesloten bij de definitie van de Brundtland-commissie van de VN.

De hoofddoelstelling van het plan is om de uitstoot van CO2 te verminderen en energie te besparen. Om deze hoofddoelstelling te kunnen behalen zijn in het plan (sub)doelstellingen en ambities geformuleerd. Doelstellingen zijn (vaak) concreet meetbaar en moeten in de planperiode worden behaald (2012-2015). Ambities zijn abstracter van aard en hebben een doorkijk naar 2030.

Er zijn doelstellingen geformuleerd voor de thema's duurzame energie, woningen, bedrijven, leefomgeving, mobiliteit, communicatie/participatie en gemeentelijke organisatie. Deze doelstellingen moeten in acht worden genomen als er concrete initiatieven zijn.

2.5.5 Groenbeleidsplan 2010-2014

In het Groenbeleidsplan 2010-2014 (vastgesteld door de gemeenteraad op 7 oktober 2010) staan de ambities van de gemeente Noordoostpolder voor het (openbaar) groen. Groenvoorzieningen hebben vele functies. Ze zorgen voor leefbaarheid, bepalen het straatbeeld en bieden ruimte voor maatschappelijke doeleinden zoals sport, spel en recreatie. En ze hebben betekenis voor landschap, cultuurhistorie en natuurontwikkeling.

Het Groenbeleidsplan bevat beleid voor de inrichting, het beheer en het gebruik van groenvoorzieningen in de Noordoostpolder. Een deel van dat beleid is relevant bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. Dat geldt echter vooral voor situaties waarin het bestemmingsplan keuzes bevat over de inrichting van (openbaar) groen. In het onderhavige bestemmingsplan is dat niet het geval. Het betreft immers een actualisatie van een bestemmingsplan voor een bestaande situatie. De keuzes over de inrichting van het groen (kwalitatief en kwantitatief) zijn al gemaakt toen het eerste bestemmingsplan voor Emmelhage werd vastgesteld. Daarom heeft in deze actualisatieprocedure geen toetsing aan het Groenbeleidsplan plaatsgevonden.

Situatie Emmelhage 

Het oostelijke deel van Emmelhage is ingebed door een bossingel. Het betreft hier een voortzetting van het Emmelerbos. De gronden welke worden omzoomd door deze bossingel zijn aangeduid als "boswonen". De randweg loopt door het bos dat met zijn onderbeplanting verdere uitzichten afsnijdt. Via lanen door het bos ervaart men de nabijheid van het woongebied "Waterland", dat ligt aan de overzijde van de Banterweg.

2.5.6 Welstandsnota : Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid

De op het plangebied van toepassing zijnde welstandseisen zijn opgenomen in het "Welstandsbeleid Emmelhage - herziening 2013". (Bijlage 4 bij de toelichting)

2.5.7 Archeologie

Op 4 oktober 2007 heeft de gemeenteraad de archeologische basis- en beleidsadvieskaart inclusief bijbehorende rapportage vastgesteld als gemeentelijk toetsingskader. Op de archeologische beleidsadvieskaart is duidelijk aangegeven in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Ook wordt vermeld in welke mate er archeologische waarden verwacht worden of beschermd zijn. In paragraaf 2.10 wordt ingegaan op de verwachtingswaarde voor het plangebied.

2.5.8 Economisch beleid

De "Nota Economisch Beleid" (2002) geeft het beleidskader van de gemeente Noordoostpolder op economisch gebied in de komende jaren weer en kan gezien worden als toetsingskader voor (nieuwe) ontwikkelingen op economisch gebied in de gemeente. Doelstelling van het economisch beleid is het voortzetten van de positieve economische ontwikkeling en het bevorderen van duurzame werkgelegenheid. Dat wil zeggen: kiezen voor kwaliteit en een economische ontwikkeling in harmonie met andere beleidsontwikkelingen zoals ruimtelijke ordening, milieu en sociale veiligheid. In dit kader is onder andere van belang het onderdeel werken aan huis, waarover in de nota wordt gesteld dat ingespeeld moet worden op de trends van flexibele werktijden en thuiswerken.

2.5.9 Gemeentelijke vestigingsvisie

Op 9 oktober 2008 heeft de gemeenteraad de "Gemeentelijke Vestigingsvisie" (GVV)" vastgesteld. In de GVV is een analyse gemaakt van de sociaal economische ontwikkelingen binnen de gemeente Noordoostpolder op basis van een aantal toekomstscenario's. Er is een inventarisatie gemaakt van de bestaande werklocaties binnen de gemeente. De provincie onderscheidt binnen werklocaties detailhandel, kantoren, gemengde locaties wonen/werken en werken/wonen, bedrijventerreinen en terreinen voor zware industrie. Vervolgens is gekeken naar de ontwikkelingswensen, visie van de gemeente waaronder de Toekomstvisie 2030, het economische beleidsplan, het milieubeleidsplan en het meest recente collegeprogramma. Op grond van de visie en de berekende scenario's zijn vervolgens doorzichten gemaakt naar de planning van de verschillende typen werklocaties. Voorts heeft een confrontatie plaatsgevonden van de geprognostiseerde vraag en het aanbod aan werklocaties dat in planning is.

Emmelhage

De woonbebouwing van Emmelhage valt onder het locatietype 'gemengde woonwerkmilieus'. In gemengde woonwerkmilieus wordt de mogelijkheid geboden om werk/bedrijfsfuncties aan huis te hebben. Daarbij worden de volgende randvoorwaarden gesteld:

Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en 60% van de bijgebouwen met een gezamenlijk maximum van 75 m2 per perceel mag worden aangewend voor gebruik ten behoeve van niet-publiekgerichte bedrijfsactiviteiten, mits:

  • de uitstraling als woning in tact blijft;
  • het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename veroorzaakt van de parkeerbehoefte;
  • geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  • het bedrijf door (een van) de bewoner(s) wordt uitgeoefend.

2.6 Waterbeleid

2.6.1 Europese Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in december 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.

Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

In de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte (2006), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Bestuurlijke Notitie Watertoets en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.

De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De provinciale Beleidsregel Watertoets Flevoland (per 1 juni 2005) geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie "De watertoets toegepast in Flevoland" (vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg WB21 Flevoland op 3 september 2003).

Het Waterbeheersplan 2007-2011 representeert het actuele beleid van het Waterschap.

De gemeente NOP en het Waterschap Zuiderzeeland beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. Het waterplan is bedoeld om het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening te verbeteren. Het kan dienen als ondersteuning bij de watertoets. De gemeente hanteert het waterplan om invulling te kunnen geven aan de waterparagraaf, terwijl het waterschap ditzelfde document gebruikt voor het opstellen van een wateradvies.

De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en de toekomstige streefbeelden toegelicht.

2.6.2 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).

In de keur van het Waterschap Zuiderzeeland is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waar onder omstandigheden ontheffing van kan worden verleend.

2.6.3 Beleid gemeente en Waterschap Zuiderzeeland

Op grond van de Waterwet is er voor de gemeenten een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater en de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Al voordat de Waterwet in werking is getreden, is het op een alternatieve manier verzamelen en transporteren van regenwater meer centraal komen te staan. In het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) van de gemeente Noordoostpolder 2008 - 2011 is vastgesteld, dat voor zover het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater gaat plaats vinden. Het 'gebiedseigen water' wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden, en geborgen in aanwezig stedelijk water en/ of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Het ontvlechten van regenwater zoals in deze bestaande situatie veelal is aangesloten op de aanwezige gemengde rioleringsstelsels, moet zowel op grond van financiële als milieutechnische overwegingen voldoende verdedigbaar zijn om deze van het bestaande stelsel lost te koppelen.

In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

2.7 Waterparagraaf

Veiligheid/ Waterkering

Het plangebied ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering. Binnen het plangebied wordt geen gebruik gemaakt van bodemenergie of van warmte - koude opslag.

Voldoende water

Wateroverlast

De actualisatie van het voorontwerpbestemmingsplan "Emmeloord, Emmelhage herziening 2013" heeft geen gevolgen voor de huidige situatie voor wat betreft een toename van verhard oppervlak en/of het verdwijnen van ruimte voor waterberging. Dit plan geeft, in het kader van het principe “waterneutraal bouwen”, geen aanleiding om compenserende maatregelen te treffen om piekafvoeren te moeten opvangen. Voor dit gebied geldt de afvoernorm voor stedelijk gebied. De maximale afvoer uit dit gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar.

Eind juli/begin augustus 2012 is een vergelijk gemaakt in hoeverre het verhard oppervlak van de inmiddels aanwezige bebouwing afwijkt van het bebouwingsoppervlak bij de eerdere vaststelling van het bestemmingsplan Emmelhage. De afwijkingen in de ruimtelijke inrichting geven een marginaal verschil, waardoor voor de berekeningen van de wateropgave nog steeds gebruik gemaakt kan worden van het eerder aangenomen verhard oppervlak voor de bebouwing overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan. Voor het bepalen van de wateropgave is gebruik gemaakt van de landbouwkundige maatgevende afvoernorm van 1,5 l/s/ha bij een neerslaggebeurtenis afgeleid van de Westlandbui. Bij deze bui is rekening gehouden met een toekomstige klimaatadaptatie van 10%. Emmelhage heeft een variabel peilbeheer, waarbij het waterpeil vrijelijk kan variëren binnen een marge van 0,30 m. Rekeninghoudend met een peilopzet van 0,15 m, is binnen de aanwezige waterpartijen van Emmelhage meer waterberging aanwezig dan op grond van de norm van de afgeleide van de Westlandbui (+10%) noodzakelijk is.

Goed functionerend watersysteem

Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) ondergaat geen wijziging en gaat niet verslechteren.

Het streefpeil van het omliggende oppervlaktewatersysteem is in het plangebied voor zowel de zomer- als de winterperiode -5,70 m NAP. Voor Emmelhage fase 1 geldt een zoveel mogelijk gesloten watersysteem. In afwijking van het waterpeil van de omringende watergangen, is er sprake van een gestuwd peilvak, waarbij gebruik is gemaakt van een flexibel peil, dat vrij kan variëren tussen -5,35 m NAP en -5,05 m NAP. Bij een waterstand boven -5,05 m NAP vindt afvoer plaats en bij onderschrijding van -5,35 m wordt water vanuit de Onderduikertocht ingelaten. Uitgaande van een gemiddelde maaiveldhoogte in het plangebied van ca. -3,70 m NAP ten opzichte van het hoogst te verwachten waterpeil van -5,35 m, bedraagt de drooglegging 1,35 m. Hieruit kan worden geconcludeerd dat ruimschoots wordt voldaan aan de minimale drooglegging voor stedelijk gebied van 1,20 m, rekening houdend met het hiervoor gehanteerd normaalwaternormpeil (N.W.-normpeil). Er zijn geen structureel nadelige gevolgen aanwezig voor en door (grond)water in de omgeving.

Schoon water

Goede structuur diversiteit

De inrichting van het bestaande watersysteem verandert niet, waardoor het bestaande ecologisch gezond watersysteem behouden blijft.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Periodiek wordt per etmaal water ingelaten vanuit de Onderduikerstocht om een benodigde doorspoeling in het watersysteem te creëren. Ter hoogte van de watergang, ten noorden van de John Daltonhage en Mathilde Wibautsingel, is zowel een pompinstallatie als een vaste stuw aangelegd. Ten behoeve van een continue verversing van de waterpartij wordt de pomp één uur per etmaal in bedrijf gesteld (capaciteit 90 m3/uur). Op dezelfde lokatie vindt, door middel van een aanwezige vaste V-stuwconstructie met een geïnstalleerde overlaathoogte op circa – 5,20 m NAP, afvoer plaats naar de Onderduikerstocht. Door middel van deze gestuurde circulatie in de aangelegde waterpartij, aangevuld door de beschikbare berging van de neerslaghoeveelheid in deze waterpartij, vindt voldoende verversing plaats om de waterkwaliteit op het gewenst niveau te houden.

Goed omgaan met afvalwater

Het overgrote deel van het regenwater kan aangemerkt worden als relatief schoon en wordt door middel van “schoon” regenwaterriolen direct afgevoerd naar het stedelijk oppervlaktewater. Ten gevolge van de meer dan 1000 motorvoertuigbewegingen per etmaal op de hoofdontsluitingswegen Jeanne d'Arclaan, John Daltonhage, Mathilde Wibautsingel en Lindberghsingel wordt het in te zamelen regenwater op deze wegen als te verontreinigd aangemerkt om direct af te voeren naar het stedelijk oppervlaktewater. De zogenoemde “first flush” wordt door middel van een regenwaterriool evenals het in te zamelen stedelijk afvalwater via een vuilwaterriool afgevoerd naar het centraal aangelegd rioolgemaal ter plaatse van de driesprong Einsteinhage, Johanna Naberhage en Pleismanhage. Via het rioolgemaal wordt het in te zamelen afvalwater afgevoerd naar de zuivering.

2.8 Milieuaspecten

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan moet worden nagegaan of er bronnen zijn en zo ja, welke, die in of nabij het plangebied een belemmering (kunnen) vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  • a. bodem;
  • b. geluid (Wet geluidhinder);
  • c. hinder in de relatie tussen bedrijven en gevoelige functies;
  • d. luchtkwaliteit.

2.8.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem.

Het bestemmingsplan "Emmeloord, Emmelhage herziening 2013" betreft het vastleggen van een voor het grootste deel bestaande situatie. Hiervoor is in het kader van het bestemmingsplan "Emmelhage 2004" bodemonderzoek verricht. Uit het in dat kader verrichte onderzoek is duidelijk geworden dat er geen ernstige bodemverontreiniging in het plangebied aanwezig is. Gezien de aard van het gebruik sinds de realisering van het plangebied, te weten de realisering van de infrastructuur en de bouw van de woningen c.a., is er geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de kwaliteit van de bodem.

Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan; het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied.

Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

Conclusie

Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

2.8.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids- overlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieu- belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Gezien de aard en ligging van het gebied, in of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een zonering industrieterrein of spoorweg, wordt in deze paragraaf enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot het wegverkeer.

In het kader van het bestemmingsplan "Emmelhage 2004" is in 2003 door Goudappel Coffeng akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapport d.d. 22 september 2003).

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is het door Goudappel Coffeng in 2003 uitgevoerde geluidsonderzoek in 2012 en 2013 door dit bureau geactualiseerd. Beide onderzoeken zijn als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit ontwerpbestemmingsplan. Goudappel Coffeng heeft nog nader onderzoek verricht. Dit onderzoek, Akoestisch onderzoek d.d. 26 november 2013 is als bijlage 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

In het navolgende wordt ingegaan op de in dit rapport opgenomen resultaten en conclusies.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Voor het hele woongebied geldt een maximum snelheid van 30 km per uur.

Ten behoeve van het voorliggend plan zijn er nieuwe geluidsonderzoeken uitgevoerd door Goudappel Coffeng. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de rapporten "Emmelhage fase 1, Akoestisch onderzoek" (d.d. 16 januari 2013-NOP 042/Kmc/ 0226 en 26 november 2013).

Conclusie in laatstgenoemd rapport is dat uitsluitend ingeval de snelheid op de Espelerweg wordt verlaagd naar 50 km/ u, de geluidsbelasting op de woningen op de percelen Espelerweg 4, 6a, 6 b, 6 c en Oude Espelerwerg 2 voldoen aan het gestelde in de Wgh.

Echter het reduceren van de snelheid op de Espelerweg tot 50 km/ u betekent niet dat de situatie voor de woningen op de percelen Espelerweg 6 en de Schweitzersingel 11 hierdoor wel voldoen aan het gestelde in de Wgh, aangezien de toename tussen het nieuwe en het vigerende plan 2 dB bedraagt. Hierdoor ontstaat voor beide percelen een reconstructiesituatie.

Conclusie

Op basis van de hiervoor genoemde rapporten van Goudappel Coffeng dient het navolgende te worden geconcludeerd.

Voor de woningen binnen Emmelhage wordt op basis van de nieuwste uitgangspunten ten gevolge van de Banterweg en de noordelijke randweg nog steeds voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Alleen tengevolge van de Espelerweg wordt voor enkele woningen niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde zoals deze in het oorspronkelijke bestemmingsplan Emmelhage van toepassing was. Dit is het gevolg van het feit dat de nieuwe randweg niet is doorgetrokken in dit stadium en de voorgenomen snelheidsverlaging niet is doorgevoerd.

Voor wat betreft de geluidssituatie van de woningen buiten Emmelhage geldt het volgende. Voor de woningen gesitueerd langs de Banterweg is sprake van minimale verschillen van de geluidssituatie in de verschillende situaties. Het maximale verschil bedraagt 1 dB. Ten gevolge van de het verkeer op de Espelerweg zijn de geluidsverschillen ten opzichte van de huidige situatie minimaal (maximaal 1 dB). Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is alleen aan de oostzijde sprake van een relatief grote toename. Dit omdat in de nieuwe plansituatie niet is uitgegaan van de afwaardering en de bijbehorende verlaging van de maximum snelheid op het oostelijk deel van 80 km/u naar 60 km.

2.8.3 Hinder

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen)– de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent staten van bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie grootste richtafstand

1 10 meter

2 30 meter

3.1 50 meter

3.2 100 meter

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productie- medewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd. De verhouding tussen de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en het Activiteitenbesluit is als volgt geregeld:

* De melding moet gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden gedaan, indien voor een project zowel deze meldingsplicht als een vergunningsplicht op grond van de Wabo geldt.

* Het doen van een melding is één van de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning. Als er sprake is van samenloop (bouwen van een gebouw en het oprichten van een milieu-inrichting) zal de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling moeten worden gelaten, indien deze niet gelijktijdig is gemeld.

* Voor verzoeken om (maatwerk)voorschriften zijn de procedures van de omgevingsvergunning van toepassing (reguliere procedure van 8 weken waarbij, vanwege de potentiële milieuconsequenties, de lex silencio positivo niet zal gelden).

* De (maatwerk)voorschriften die kunnen worden gesteld met betrekking tot de algemene regels, worden afgestemd op de voorschriften van de omgevingsvergunning.

* De beslissingen op aanvragen als bedoeld in artikel 8.40 a om andere gelijkwaardige maatregelen te kunnen treffen, worden afgestemd op de betrokken omgevingsvergunning.

* Door het van toepassing zijn van de procedure Wabo wordt ook voor het stellen van maatwerkvoorschriften en de beslissingen op aanvragen om andere gelijkwaardige maatregelen, het beroep in twee instanties gevoerd.

Inventarisatie/ huidige situatie plangebied

Relatie bedrijfsactiviteiten/woningen

Noch binnen het plangebied noch aansluitend daaraan bevinden zich bedrijven als genoemd in de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering". Er zijn vanuit dien hoofde dan ook geen belemmeringen voor de bestaande situaties.

Ontwikkelingsmogelijkheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk als genoemd in de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering". Dientengevolge bestaan er vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit een oogpunt van hinder geen bezwaren bestaan tegen de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.8.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

De ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van het voorliggend bestemmingsplan blijven beneden de criteria zoals deze zijn weergegeven onder a t/m c.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.9 Ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de ecologische gevolgen van de activiteiten en ontwikkelingen die deze plannen mogelijk maken. Dat is een verplichting vanuit de natuurwetgeving, waaronder met name de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Het gaat om toetsing in hoeverre de ontwikkelingen die het ruimtelijke plan mogelijk maakt, effect hebben op Natuurbeschermingsgebieden. En om toetsing in hoeverre de ontwikkelingen beschermde soorten (of leefgebied daarvan) aantasten.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan is een actualisatie die alleen de voortzetting van de bestaande functie (wonen c.a .) mogelijk maakt, in dezelfde vorm en omvang. Er zullen dus geen nieuwe ecologische effecten zijn van deze functie op deze locatie. Daarom heeft in deze actualisatieprocedure geen toetsing van de ecologische gevolgen plaatsgevonden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit een oogpunt van ecologie geen bezwaren bestaan tegen de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.10 Archeologie

Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van de Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007+ ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.

De door de gemeenteraad vastgestelde ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven.

In het kader van het bestemmingsplan "Emmelhage 2004" heeft archeologisch adviesbureau Raap in 2002 een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek van Raap is geëvalueerd door bureau Vestigia (Advies inzake het archeologisch vervolgonderzoek in het kader van het plan Emmelhage, gemeente Noordoostpolder, Vestigia (oktober 2002). Uit het onderzoek van bureau Raap bleek dat binnen het plangebied zeer verspreid locaties met hoge archeologische verwachtingen voorkomen. Uit de door Vestigia uitgevoerde evaluatie bleek evenwel dat hooguit op een aantal plaatsen binnen het plangebied sprake is van een matig hoge verwachting en dat het voorkomen van locaties met een hoge verwachting in het plangebied ca. 50 % bedraagt.

Raap achtte, op basis van een reliëfkaart van de ondergrond, een strandwalafzetting met een breedte van circa 400 meter aanwezig. Volgens de door Vestigia uitgevoerde evaluatie moet evenwel betwijfeld worden of de gehanteerde reliëfkaart een goed beeld van de ondergrond geeft. De consequentie van deze evaluatie is dan ook dat er vraagtekens geplaatst moeten worden bij de door Raap aangegeven archeologische verwachtingswaarden.

De verwachtingswaarde had betrekking op het westelijk deel van het oorspronkelijke plangebied Emmelhage (2004) en niet op het deel dat is opgenomen in het voorliggend deel hiervan.

Met de genoemde onderzoeken is voldaan aan de toetsingspraktijk. Op basis van de resultaten van de hiervoor genoemde onderzoeken is er geen noodzaak om in aanvulling hierop nog aanvullend archeologisch onderzoek te verrichten. Deze conclusie is destijds met de provinciaal archeoloog afgestemd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit een oogpunt van archeologie geen bezwaren bestaan tegen de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.11 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. VROM coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen;
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In en rond het plangebied zijn geen inrichtingen waarin zich gevaarlijke stoffen bevinden. Dientengevolge geldt dat er ten aanzien van het voorliggend plangebied geen risico's zijn als bedoeld in het Bevi.

Buisleidingen

In of rond het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

De routering gevaarlijke stoffen wordt sinds 1 augustus 1996 geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Op basis van artikel 18 van deze wet is de gemeenteraad bevoegd wegen of weggedeelten aan te wijzen waarvoor een routeplicht geldt. Deze route dient echter aan te sluiten op die route, die in dat kader door het rijk en de provincie is vastgesteld.

Voor Emmeloord is er geen route aangewezen. In dit geval dient altijd de kortste route vanaf het hoofdwegennet (snelweg) naar het afleverpunt gezocht te worden. De intensiteit van mogelijke transporten is echter dermate laag dat er - gezien de aard van de vervoerde stoffen - geen problemen zijn ten aanzien van dit aspect in Emmeloord. In het kader van het provinciale uitvoeringsprogramma externe veiligheid wordt er nog onderzoek uitgevoerd naar alle transportroutes voor gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Noordoostpolder.

Uit het Basisnet Weg blijkt dat zowel geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het plangebied gelegen wegen een 10-6-risicocontour heeft. Emmeloord vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Uit het Basisnet Water blijkt dat er evenmin wateren in de directe omgeving van Emmeloord zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Emmeloord is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico voor de planontwikkeling.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit een oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren bestaan tegen de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.12 Verkeer en parkeren

Ontsluiting autoverkeer

Het plangebied Emmelhage wordt aan de zuidzijde begrensd door de Espelerweg en aan de oostzijde door de Banterweg. Het zijn beide verbindingswegen tussen Emmeloord en de overige dorpen. Het kruispunt van de Espelerweg met de Banterweg wordt gevormd door een rotonde. Op de Espelerweg sluiten in zuidelijke richting de Hannie Schaftweg (westelijke randweg van Emmeloord) en de Espelerlaan aan. Tussen de Hannie Schaftweg en de Espelerlaan sluit de wijk De Erven op de Espelerweg aan.

Het plangebied wordt vanaf de Banterweg ontsloten door de Jeanne d'Arclaan.

Aan de noordzijde van fase 1 wordt het plangebied vanaf de Banterweg ontsloten via een randweg. Parallel aan de ontwikkeling van de volgende fases wordt de randweg in westelijke richting doorgetrokken met als mogelijk sluitstuk een aansluiting op de Espelerweg, waarmee een rondweg gerealiseerd is.

Openbaar Vervoer

Het plangebied is ontsloten door buslijn 42 Emmeloord – Lemmer – Sneek. De bus op lijn 42 rijdt eenmaal per uur via Bant naar Lemmer en verder. De opstaphalte is halte Het Waterland. De bus op lijn 42 rijdt daarnaast eenmaal per uur via Creil naar Lemmer en verder. De opstapplaats bevindt zich aan de Espelerlaan.

Woonbuurten

De woonbuurten in Emmelhage zijn ingericht als 30 km/h gebied confom de principes van Duurzaam Veilig. Hierbij gelden:

  • functionaliteit
  • homogeniteit: i.c. voorkom grote verschillen in massa, richting en snelheid tussen diverse verkeersdeelnemers;
  • herkenbaarheid: het gewenste verkeersgedrag wordt ondersteund door de inrichting;
  • vergevingsgezindheid: de inrichting biedt ruimte om fouten op te vangen;

Langzaam verkeer

Het Abel Tasmanpad is een centrale fietsverbinding die van oost naar west door de wijk loopt. Op de erftoegangswegen mengt het langzaam verkeer zich met het autoverkeer.

Vanaf de Jeanne d'Arclaan verbindt een fietsverbinding, via een tunnel onder de Espelerweg, Emmelhage met het centrum.

Parkeren

Voor Emmelhage geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals opritten en garages, tellen mee bij het parkeeraanbod. In de praktijk wordt een groot deel van het theoretische aanbod van garages en opritten niet gebruikt. Om die reden wordt een correctiefactor toegepast conform tabel 4 uit de CROW publicatie 182 – Parkeerkencijfers.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren geen bezwaren bestaan tegen de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.13 Handhaving

Politiek en samenleving onderkennen de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van regels en realiteit. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de hierop betrekking hebbende jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak tot handhaving benadrukt. Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan.Daarom is gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek.De regels zijn zodanig geredigeerd dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. In 2005 heeft de gemeenteraad de kaderstellende nota "Integrale handhaving" vastgesteld. De handhavingsnota is gekoppeld aan een uitvoereringsprogramma waarin is aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en vastgesteld. Een belangrijk speerpunt hierin is de handhaving van omgevingsverguningen en gebruiksregels van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan legt in hoofdzaak de bestaande toestand vast en laat zich voornamelijk kwalificeren als een conserverend bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de bestemmingen die voor de in het plangebied aanwezige gronden zijn gekozen. Voor zo ver nodig worden deze bestemmingen en de daarbij behorende regels in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.

In het algemeen kan worden gesteld dat het huidige gebruik van de gronden en gebouwen de basis vormt voor het plan oftewel het onderhavige bestemmingsplan consolideert in dat opzicht in belangrijke mate de aanwezige ruimtelijke situatie. Daarnaast wordt met dit plan beoogd om voor die gronden waarvan de uitgifte nog niet heeft plaats gevonden, kaders te bieden voor enerzijds de toekomstige bebouwing en het gebruik en daarnaast voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van het gerealiseerde deel van dit gebied.

3.1.1 Ontwikkelingsmogelijkheden

Het plan bevat een regeling die is gericht op het behoud van de gerealiseerde bebouwing en infrastructuur. Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid voor de voortzetting van de stedenbouwkundige invulling zoals beoogd en mogelijk is met het bestemmingsplan Emmelhage 2004.

3.2 Gebiedsbeschrijving

Structuur

De oudste schil van Emmeloord bestaat uit een aantal woonwijken rondom het centrum die doorsneden worden door brede wegen (de Espelerlaan, de Boslaan, de Sportlaan, de Korte Dreef en de Lange Dreef). Ze horen tot de eerste bouw in Emmeloord en zijn veelal als een eenheid ontworpen. Er is een grote samenhang tussen architectuur en stedenbouwkundig plan.

In vervolg hierop is de uitbreidingswijk Emmelhage in ontwikkeling genomen. Het bestemmingsplan Emmelhage 2004 bestaat uit 3 fasen. De eerste fase betreft het "boswonen", de tweede fase omvat het "centrumwonen" en het "waterwonen" en de derde fase betreft het "polderwonen".

Het thans voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de eerste fase, te weten op het "boswonen".

Het "boswonen" bouwt voort op een vorm van wonen die kenmerkend is voor de Noordoostpolder, waar bij ieder dorp een zgn. dorpsbos aanwezig is, in de luwte waarvan men kan wonen. Ook Emmeloord heeft een dergelijk bos te weten het Emmelerbos, welk bos in dit deel van Emmelhage is doorgetrokken. Naast het wonen aan de rand van het bos zoals bij de andere dorpsbossen, biedt het bos in dit deel van Emmelhage ook de mogelijkheid om in dit bos te wonen.

Het Emmelerbos zet zich voort via de Espelerweg (bestaand bos) naar de Onderduikerstocht en flankeert de Banterweg en de noordelijke randweg. De noordelijke randweg komt op deze wijze, waar de weg langs het bos loopt,   in een bossfeer te liggen. De geluidswal aan de noordzijde van het bos wordt deel van het bos.

Vanaf de noordelijke randweg is het boswonen op één punt ontsloten. De buurtontsluiting wordt door water geflankeerd. Het verkeer wordt hierdoor dan vrijwel direct in de oost- en westrichting verdeeld, langs één lange, rechte laan, met beplanting van bomen in diverse soorten. Een tweede ontsluiting van het boswonen vindt plaats vanaf de Banterweg.

De langzaam verkeerroute in het boswonen vindt plaats middels een licht gebogen laan.

Het water in het boswonen heeft het profiel van een bosbeek, smaller en met oevers die wisselen in steilte met gradiëntrijke oevers. Ter plaatse van de smalste ruimte tussen de twee oost- westlopende lanen, neemt het tussengelegen water de vorm aan van een bosvijver. Ook langs de bosrand en in het bos bevinden zich bosvijvers. Naast de recreatieve functie dienen deze tevens als waterbergingsfunctie.

Het bosmilieu kent diverse verkavelingsvormen. Rijenwoningen zijn merendeels gesitueerd aan de lanen met de tuinen op het zuiden en met in de lanen voldoende ruimte voor parkeren. Langs deze, als belangrijk aangemerkte, lijnen worden de meer gesloten gevels gevormd door rijenwoningen en/ of geschakelde woningen. Rijenwoningen komen evenwel ook verspreid in het plan voor.

Het midden van het plan is bestemd voor een concentratie van grote kavels om hier, door grote tuinen, een grotere mate van groen te creëren en daarmee de bossfeer tot in het hart van de buurt te laten doordringen.

Vrijstaande bebouwing vindt ook plaats langs de planranden en verspreid in de straten.In de woonstraten komt een sterke menging van woningsegmenten voor met steeds een of meer grotere kavels als onderbreking langs de straat. Deze tussengelegen grotere kavels geven ruimte in het plan en de beboste tuinen van deze kavels zorgen voor een bossfeer in de directe woonomgeving. In het plandeel boswonen komen relatief veel vrijstaande woningen voor. Bij de entrees van de lanen en centraal aan de vijverpartij is ruimte voor specifieke kavels, waar bijzondere bouwvormen accenten kunnen aanbrengen.

De voortuinen hebben over het algemeen een diepte van 7 tot 10 meter. Hierdoor ontstaat plaats voor bomen. De oost-west lopende verbindingen zijn uitgevoerd als lanen.

Op een deel van de achterfgrenzen zijn beplante aarden wallen met een hoogte van circa 1 meter aangebracht. Dit om te stimuleren dat de bewoners de erven met groen en niet met schuttingen afschermen, waardoor een "echt" bos kan ontstaan.

Bebouwing

Binnen het woongebied is sprake van een mix van woningsegmenten. Binnen dit deelgebied komen woningen voor in diverse segmenten, zodat in elk type woonmilieu en in elk stadium van planuitvoering kan worden beschikt over een zo breed mogelijke diversiteit aan woningsegmenten. Het accent ligt op vrijstaande woningen, maar ook geschakelde en rijenwoningen zijn toegestaan. Een algemeen gehanteerd principe is dat de kavels circa 30 meter diep zijn. De breedte van de kavels is variabel, zodat aanpassingen in het woningbouwprogramma kunnen worden gerealiseerd door middel van verschuivingen in de kavelbreedte. Hierdoor kan het woningbouwprogramma, indien gewenst, in de loop van de tijd bijgesteld worden. Binnen het boswonen is een aantal zgn. accentkavels mogelijk. Het plan biedt de mogelijkheid om op deze locaties woningen met een bijzondere vormgeving mogelijk te maken op kavels met een oppervlakte van 600 tot 1200 m2.

De bebouwingsstructuur in het boswonen kan als los worden gekwalificeerd. Om de bossfeer te stimuleren, worden de grote kavels in het centrale deel van het boswonen geconcentreerd.

Grondgebruik  

Bij de opzet van het bestemmingsplan Emmelhage 2004 was het de bedoeling een bruto woningdichtheid te realiseren van 12 woningen per ha. In het stedenbouwkundig plan lag deze dichtheid tussen de 12 en 12,6 woningen per hectare bruto plangebied. De netto woningdichtheid, te weten de dichtheid die is gerelateerd aan de omvang van het woongebied, bestaande uit kavels, de woonstraten, het buurtgroen en het buurtwater ligt tussen de 14 en 16 woningen per hectare.

Functies

Binnen het plangebied bevinden zich woningen, wegen, fiets- en voetpaden, groen en water alsmede diverse speelvoorzieningen.

3.3 Bestemmingsplan en de veranderingen

De juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan zijn de verbeelding (plankaart) en de regels.

Gekozen is voor een globaal bestemmingsplan, hetgeen inhoudt dat per bestemming een globale regeling ten aanzien van de gebruiks-en bouwmogelijkheden is opgenomen. Die gebruiksmogelijkheden worden in de bestemmingsomschrijving benoemd.

3.4 Bestemmingen en aanduidingen

De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:

Groen; Verkeer; Water; Woongebied.

Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw- en maatvoerings- aanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard.

Hoofdstuk 4 De regels

4.1 Algemeen

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

4.2 De regels

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

In oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet betreft de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.

Ingevolge deze wet is ook een algemene maatregel van bestuur (amvb) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aangewezen activiteiten geen verbod geldt. Die amvb (Besluit omgevingsrecht-Bor) is te beschouwen als opvolger van het Besluit bouwvergunningvrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen en te verwachten regels met betrekking tot vergunningvrij bouwen en gebruik.

Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

De bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een afwijking van het bestemmingsplan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bouwmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komen o.a. het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

4.3 Nadere toelichting op de bestemmingen

Groen

De groenvoorzieningen en de bos/beplantingsstroken die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn bestemd voor 'Groen'. Binnen deze bestemmingen zijn naast het groen en het bos onder meer voet- en fietspaden, sport- en speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan. De voor 'Groen' bestemde gronden die liggen aan de noordkant van het plangebied (in het verlengde van de noordelijk gelegen ontsluitingsweg) kunnen,door middel van een wijzigingsbevoegdheid, worden gewijzigd in de bestemming 'Verkeer'. Dit om een eventuele doortrekking van de noordelijke ontsluitingsweg hiermee mogelijk te maken. Met het oog op het voorkomen van eventueel hiervan afkomstige geluidhinder voor de aan deze gronden grenzende geluidgevoelige functies biedt de wijzigingsbevoegdheid tevens de mogelijkheid om een geluidwerende voorziening aan te leggen. De hoogte hiervan mag maximaal 3 meter bedragen.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt een zekere mate van flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk. De berm van de ten noorden van het plangebied gelegen ontsluitingsweg is tevens bestemd voor geluidwal.

Water

Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn hierbinnen toegestaan.

Woongebied

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden primair zijn bestemd voor wonen in woonhuizen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten.

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.

Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om stedenbouwkundige redenen kunnen bouwaanduidingen zijn aangegeven.

Voorts zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan en, ingeval er sprake is van een naar een weg gekeerde zijgevel, over een afstand van 2,5 meter achter het verlengde van de voorgevel, mag ten hoogste 2,5 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfscheidingen.

Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft (gemeentelijke beleidsnotitie "werken in de woonomgeving" (2001)). Onder beroepsuitoefening aan huis wordt onder meer verstaan het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied. Deze regeling vloeit voort uit de jurisprudentie zoals die zich heeft ontwikkeld ten aanzien van aan huisgebonden beroepen. Bij twijfelgevallen zal aansluiting moeten worden gezocht bij deze jurisprudentie.

Voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis zijn eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen. Zo is bepaald dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en ten hoogste 60% van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de activiteit tot een maximum van 75 m2. Tevens dient de activiteit geen afbreuk te doen aan de uitstraling van de woning en dient er geen nadelige invloed te zijn op het woon- en leefmilieu. Ook is een onevenredige toename van de parkeer-/verkeersdruk niet geoorloofd en is detailhandel niet toegestaan. Tenslotte dient de activiteit aan huis door de bewoner te worden uitgeoefend, wat tevens inhoudt dat geen personeel in dienst mag worden genomen.

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Bepaald is dat het gebruik van bouwwerken behorende bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning, is toegestaan (zogenaamde mantelzorg).

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een afwijking is geen automatisme. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van een afwijking zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangsregels

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 5 Voorbereiding plan en uitvoerbaarheid

5.1 Voorbereiding

5.1.1 Maatschappelijke betrokkenheid

In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Het voorontwerp zal op de in de gemeente gebruikelijke wijze voor inspraak ter inzage worden gelegd.

De resultaten daarvan zullen te zijner tijd in deze toelichting worden opgenomen.

5.1.2 Overleg

Het voorontwerp is op de gebruikelijke wijze voor vooroverleg aangeboden aan de provincie, het Rijk en het Waterschap Zuiderzeeland.

De resultaten daarvan zijn in deze toelichting opgenomen.

5.1.3 Ontwerp

Na afronding van de inspraak- en overlegprocedure is het voorliggend ontwerp van het bestemmingsplan opgesteld.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

5.2 Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6. van het Bro geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Op grond van artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voor het voorliggend plangebied is een grondexploitatie opgesteld, i.c. Bijlage 3 Grondexploitatie Boswonen Emmelhage. Hieruit blijkt dat de exploitatie resulteert in een positief saldo van €7.200.682,00.Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Oktober 2013