direct naar inhoud van 3.7 Ecologie
Plan: Emmeloord, de Deel - Stadshart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00512-VS02

3.7 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor de aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Van belang voor conserverende bestemmingsplannen is dat het bestendig gebruik in principe kan worden voortgezet, aangezien dit ertoe heeft bijgedragen dat de natuurwaarden van het gebied tot hun actuele ontwikkeling zijn gekomen.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Het plangebied ligt niet binnen of in de nabijheid van een speciale beschermingszone, waardoor nader onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk is.

Soortbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de 'Flora- en faunawet' de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Er is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Buro Bakker (d.d. 31 mei 2006). Dit rapport is als Bijlage 9 aan het plan toegevoegd. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn:

Flora en vegetatie: er zijn geen door de Flora- en faunawet beschermde soorten aangetroffen. Alle aanwezige plantensoorten zijn algemeen tot zeer algemeen. Gezien de aard van het terrein is het aannemelijk dat in het verdere groeiseizoen beschermde planten niet zullen worden aangetroffen.

Fauna: Er zijn een beperkt aantal algemeen voorkomende vogels waargenomen, zij zullen het park hoogstwaarschijnlijk gebruiken als broedplaats.

Er zijn geen sporen van zoogdieren aangetroffen. Wel zullen naar verwachting een beperkt aantal zoogdieren gebruik maken van het onderzoeksgebied. Dit betreft dan de Bosmuis, Bosspitsmuis en Huisspitsmuis. Strikt beschermde muissoorten komen niet voor.

In de bomen zijn geen voor vleermuizen geschikte holtes aangetroffen. Verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuissoorten zijn derhalve niet aanwezig.

Overige beschermde soorten worden niet in het gebied verwacht.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat alle waargenomen soorten algemene maar beschermde soorten betreft. Hiervan is de gunstige staat van instandhouding niet in het geding. Daarom geldt voor deze soorten een vrijstelling en hoeft hiervoor geen ontheffing aangevraagd te worden. De algemene zorgplicht is voor deze soorten wel van kracht.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van De Deel veroorzaakt geen negatieve effecten op flora en fauna.