direct naar inhoud van 2.8 Milieuaspecten
Plan: Emmeloord, de Erven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00508-VS01

2.8 Milieuaspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of er milieuaspecten zijn (in of nabij het plangebied) die een belemmering (kunnen) vormen voor de in het plangebied opgenomen functies (met name wonen). In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  • a. bodem;
  • b. geluid (Wet geluidhinder);
  • c. hinder in de relatie bedrijven en gevoelige functies;
  • d. luchtkwaliteit.

2.8.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied.

Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

2.8.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de Wgh dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wgh is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer en het bedrijventerrein. In of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve geen akoestische toetsing plaats te vinden.

Industrielawaai

De bedrijven op het bedrijventerrein zijn gehouden aan de geluidsnormen van de milieuvergunning of het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

2.8.3 Hinder

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen)– de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   grootste richtafstand  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden, indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet Milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar kunnen volstaan met een zogenaamde melding. Voor deze inrichting gelden algemene voorschriften uit het Aktiviteitenbesluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd. De verhouding tussen de Wabo en het Aktiviteitenbesluit is als volgt geregeld:

  • De melding moet gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden gedaan, indien voor een project zowel deze meldingsplicht als een vergunningplicht op grond van de Wabo geldt. Deze melding moet dan worden gedaan bij het bestuursorgaan waarbij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend. Deze verplichting geldt overigens niet indien de melding al voor het tijdstip van indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning is gedaan.
  • Het doen van een melding is één van de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning. Als er sprake is van samenloop (bouwen van een gebouw en oprichten van een milieu-inrichting) zal de aanvraag om omgevingsvergunning buiten behandeling moeten worden gelaten indien niet gelijktijdig is gemeld. Dit bevordert de naleving van de meldingsverplichting.
  • Voor verzoeken om (maatwerk)voorschriften zijn de procedures van de omgevingsvergunning van toepassing (reguliere procedure van 8 weken, waarbij overigens vanwege de potentiële milieuconsequenties de lex silencio positivo niet zal gelden).
  • De (maatwerk)voorschriften die kunnen worden gesteld met betrekking tot de algemene regels, worden afgestemd op de voorschriften van de omgevingsvergunning.
  • De beslissingen op aanvragen als bedoeld in artikel 8.40a om andere gelijkwaardige maatregelen te kunnen treffen, worden afgestemd op de betrokken omgevingsvergunning.
  • Door het van toepassing zijn van de procedure van de Wabo wordt ook voor het stellen van maatwerkvoorschriften en de beslissingen op aanvragen om andere gelijkwaardige maatregelen, het beroep in twee instanties ingevoerd.

Inventarisatie / huidige situatie plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe hinderveroorzakende functies mogelijk, maar legt het bestaande gebruik vast. Het overige grote deel van de bebouwing binnen het plangebied heeft een woonfunctie, met in enkele gevallen hieraan ondergeschikte vormen van bedrijvigheid (beroep en/of bedrijf aan huis). Aan de randen van het plangebied bevinden zich ook enkele bedrijven en/of maatschappelijke functies.Voorbeelden hiervan zijn: Intratuin (Espelerweg), dierenkliniek Emmeloord (Espelerlaan) en de openbare Jenaplanschool "De Zevensprong" (Ellertsveld). Voorts is in midden van het plangebied een kleinschalig winkelcentrum gelegen, met onder meer een supermarkt en (afhaal)restaurants. Een overzicht van de in het plangebied aanwezige functies is opgenomen in bijlage 2 Inventarisatie behorende bij de toelichting. Bij de ontwikkeling van de Erven is het principe van zonering toegepast. Het resultaat hiervan is dat hinderveroorzakende en hindergevoelige functies (woningen) op voldoende afstand van elkaar zijn gelegen. Benadrukt moet worden dat de mogelijkheid voor bedrijvigheid tevens in het kader van de milieuregelgeving wordt beoordeeld. Voor de bestaande bedrijven geldt dat de vigerende milieuvergunningen, dan wel de algemene regels uit het Activiteitenbesluiten, afdoende moeten worden geacht.

Conclusie

Het thema hinder vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

2.8.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard: het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.