direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Glastuinbouw Luttelgeest / Marknesse
Plannummer: BP00497
Status: vastgesteld
Versie: 1
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00497-VS01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf;
  • c. aan het onder a en b bedoelde bedrijf ondergeschikte functies ten behoeve van op het bedrijf voort te brengen producten;
  • d. aan het onder b bedoelde bedrijf ondergeschikte energie-installaties;
  • e. aan het onder a en b bedoelde bedrijf ondergeschikte detailhandel in uitsluitend ter plaatse voortgebrachte producten en/of in AGF (aardappelen, groenten en fruit) met een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m2;
  • f. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep/bedrijf;
  • g. de instandhouding en ontwikkeling van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bouwvlak;
  • h. infrastructurele voorzieningen;
  • i. de waterhuishouding;
  • j. watergangen ter plaatse van de aanduiding "water";
  • k. waterbassins;

met daarbijbehorende gebouwen, andere-bouwwerken, andere-werken, tuinen, erfontsluitingen, erven en voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig bedrijf, zoals bedoeld in lid 3.1 onder a en b.

3.2.3 Binnen het bouwvlak
  • a. Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  • per bouwvlak mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan 1;
  • de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60obedragen;
  • de inhoud mag niet meer dan 1.200 m3 bedragen;
  • de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen;
  • de bouwhoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 6 m;
  • de afstand van de bedrijfswoning tot de bestemming Verkeer, zoals bedoeld in artikel 4, mag niet minder dan 25 m bedragen.
  • b. Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  • de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 120 m2 bedragen;
  • de goothoogte van aanbouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 respectievelijk 6 m bedragen;
  • de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  • het bouwvlak ten behoeve van het in lid 3.1 onder a bedoelde bedrijf mag voor 80% worden bebouwd met bedrijfsgebouwen;
  • de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan 8,5 respectievelijk 11 m bedragen;
  • de bestaande bedrijfsgebouwen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan mogen ten behoeve van de in lid 3.1 onder b bedoelde bedrijven worden gehandhaafd;
  • de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • d. Voor andere-bouwwerken gelden de volgende regels:
  • de bouwhoogte van andere-bouwwerken ten behoeve van het grondgebonden agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat indien een ander-bouwwerk vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.
3.2.4 Buiten het bouwvlak ten behoeve van glastuinbouw
  • a. De bouwregels, zoals bedoeld in dit sublid, gelden uitsluitend voor een in lid 3.1 onder b bedoeld glastuinbouwbedrijf.
  • b. Er is geen bebouwing toegestaan in de zone tussen de aanduiding "water", zoals bedoeld in lid 3.1 onder j, en de bestemming Verkeer, zoals bedoeld in artikel 4.
  • c. Voor kassen gelden de volgende regels:
  • de goothoogte mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • de bouwhoogte mag niet meer dan 11 m bedragen;
  • de afstand tot het hart van de weg binnen de bestemming Verkeer, zoals bedoeld in artikel 4, mag niet minder dan 78 m bedragen;
  • de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 4 m;
  • de afstand tot een sloot of watergang mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • de afstand tot een woning, zoals bedoeld in artikel 6, mag niet minder bedragen dan 30 m;
  • artikel 15.1 is van overeenkomstige toepassing.
  • d. Voor energie-installaties en overige bedrijfsgebouwen, anders dan kassen, gelden de volgende regels:
  • de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • bedrijfsgebouwen, anders dan kassen, zijn uitsluitend toegestaan achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn;
  • de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3% van de oppervlakte aan kassen per in lid 3.1 onder b bedoeld bedrijf;
  • de oppervlakte van energie-installaties (inclusief mestvergisters) mag niet meer bedragen dan 1000 m2.
  • e. Voor waterbassins gelden de volgende regels:
  • waterbassins zijn uitsluitend toegestaan achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn;
  • de bouwhoogte van waterbassins mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • f. Voor andere-bouwwerken gelden de volgende regels:
  • de bouwhoogte van tanks en silo's mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • silo's en tanks zijn uitsluitend toegestaan achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn;
  • de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken mag niet meer dan
  • 1,5 m bedragen.
3.2.5 Buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "water"

Voor watergangen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van watergangen mag niet minder bedragen dan 6 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. De plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  • een goede landschappelijke inpassing;
  • een goede milieusituatie;
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de sociale veiligheid.
  • b. De ligging en breedte van watergangen ten behoeve van:
  • een goede landschappelijke inpassing;
  • een goede waterhuishouding.
  • c. de ligging en breedte van erfbeplanting ten behoeve van:
  • een goede landschappelijke inpassing;
  • behoud en herstel van cultuurhistorische waarden.
  • d. de plaats en ligging van de erfontsluitingen ten behoeve van:
  • een goede woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • een goede landschappelijke inpassing.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.3 en 3.2.4 en toestaan dat per in lid 3.1 onder a en b bedoeld bedrijf maximaal 1 extra bedrijfswoning gebouwd wordt binnen danwel direct aansluitend aan een bouwvlak, met dien verstande dat:
  • dit uitsluitend is toegestaan langs de Baarloseweg en de Baarlosedwarsweg;
  • de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond;
  • het bouwvlak maximaal 30% vergroot wordt;
  • het aantal bedrijfswoningen per in lid 3.1 onder a en b bedoeld bedrijf maximaal twee bedraagt;
  • de regels, zoals bedoeld in lid 3.2.3 onder a, b en d, van toepassing zijn;
  • dit uitsluitend is toegestaan ingeval er, gelet op de bedrijfsvoering, permanent toezicht nodig is en er zo nodig direct ingegrepen moet worden.
  • b. Het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat een rioolwaterzuiveringsinstallatie ter plaatse van de aanduiding "waterzuiveringsinstallatie" gebouwd wordt, met dien verstande dat:
  • het aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties niet meer bedraagt dan één;
  • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
  • de oppervlakte niet meer bedraagt dan 2500 m2.
  • c. Het bepaalde in lid 3.2.3 en toestaan dat bebouwing, uitsluitend ten behoeve van een in lid 3.1 onder a bedoeld bedrijf, de op de verbeelding aangegeven zijgrenzen en achtergrens van het bouwvlak overschrijdt, met dien verstande dat:
  • de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond;
  • van het bouwvlak met inbegrip van de overschrijding, de totale oppervlakte niet meer dan 1,7 ha bedraagt, waarbij:
  • I. de breedte van het bouwvlak en de overschrijding niet meer dan 175 m bedraagt;
  • II. de diepte van het bouwvlak en de overschrijding niet meer dan 170 m bedraagt;
  • III. de verhouding breedte tot diepte is gelegen tussen de 1:2 en 2:1;
  • wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte;
  • wordt voorzien in een goede inpassing in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij:
  • I. de afstand van gebouwen tot het hart van de erfsloot niet minder dan 12 m mag bedragen;
  • II. de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen.
  • d. Het bepaalde in lid 3.2.3 onder a, 7e aandachtsstreepje en toestaan dat een bedrijfswoning gebouwd wordt met overschrijding van de op de verbeelding aangegeven grens van het bebouwingsvlak aan de wegzijde, met dien verstande dat:
  • het vervangende nieuwbouw van de bestaande bedrijfswoning betreft;
  • door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
  • e. Het bepaalde in lid 3.2.3 onder c en toestaan dat ten behoeve van een in lid 3.1 onder a bedoeld bedrijf de volgende bouwwerken buiten het bouwvlak gebouwd worden:
  • mestsilo's, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
  • sleufsilo's, spoel- en waterbassins, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • mits de afstand ten hoogste 30 m vanaf de achterzijde van het bouwvlak bedraagt.
  • f. Het bepaalde in lid 3.2.4 onder e en toestaan dat waterbassins worden aangelegd vóór de op de verbeelding aangegeven gevellijn, met dien verstande dat:
  • deze landschappelijk ingepast worden;
  • de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt, indien de afstand vanaf het hart van de weg binnen de bestemming Verkeer, zoals bedoeld in artikel 4, tussen 78 m en 103 m bedraagt;
  • de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedraagt, indien de afstand vanaf het hart van de weg binnen de bestemming Verkeer, zoals bedoeld in artikel 4, tussen 0 m en 78 m bedraagt.
3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het landschappelijk beeld;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik, zoals bedoeld in art. 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de kassen waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, met minder dan 95% wordt gereduceerd;
  • b. de bewoning van een bedrijfswoning door meer dan één huishouden;
  • c. het ophogen van gronden gelegen buiten de bouwvlakken voor permanente bollenteelt;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw uitgesloten".
3.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een toegestaan gebruik wordt gerekend een gebruik van de woning voor:

  • a. een aan huis verbonden beroep is toegelaten, met dien verstande dat:
  • ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte per woning nimmer meer dan 75 m2 bedraagt;
  • de uitstraling van de woning intact blijft;
  • het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • geen detailhandel is toegestaan;
  • het beroep uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
  • b. een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:
  • ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte per woning nimmer meer dan 75 m2 bedraagt;
  • de uitstraling van de woning intact blijft;
  • het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • geen detailhandel is toegestaan;
  • het beroep uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
  • het bedrijven betreft die genoemd zijn in de in de bijlage opgenomen Lijst van 'aan huis verbonden bedrijf' dan wel bedrijven die daarmee qua aard, omvang en invloed vergelijkbaar zijn.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat gronden en bedrijfsgebouwen binnen een bebouwingsvlak en uitsluitend als tweede tak, gebruikt worden voor:
  • loonwerk- en veehandelbedrijven;
  • het bieden van overnachtingsmogelijkheden, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theehuis, een terras, een speeltuin en een pannekoekenrestaurant met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • educatief centrum gericht op de landbouw en/of natuur;
  • opslag en stalling van caravans, campers, boten, e.d., uitsluitend binnen bestaande gebouwen;
  • kunstnijverheid, ateliers en musea;
  • (kinder)dagopvang, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • detailhandel gerelateerd aan de horeca ten dienste van extensieve recreatie en aan kunstnijverheid, ateliers en musea, zoals bedoeld in dit sublid, tot een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m2; met in achtneming van de volgende regels:
  • de nevenactiviteit mag op ten hoogste 20% van het erf plaatsvinden met een maximum vloeroppervlakte van 2.000 m2, tenzij anders bepaald;
  • het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bebouwingsvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de open lucht plaatsvinden;
  • het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
  • b. het bepaalde in lid 3.5.1 onder d en toestaan dat de gronden gebruikt worden voor een in lid 3.1 onder b bedoeld bedrijf, mits de bestemming groen gerealiseerd wordt ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied", zoals bedoeld in artikel 12.1.
  • c. het bepaalde in lid 3.1 juncto lid 3.2.1 en toestaan dat mest bewerkt en verwerkt wordt met behulp van een mestvergistingsinstallatie ten behoeve van het verkrijgen van biogas, met dien verstande dat:
  • er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • de mestbewerking en -verwerking ten behoeve van het verkrijgen van biogas geen zelfstandige bedrijfsactiviteit betreft;
  • in geval van co-vergisting uitsluitend producten worden verwerkt, die zijn vermeld op de positieve lijst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
  • de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
  • is of wordt voorzien in een goede inpassing in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting.
  • d. het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.2.3 en toestaan dat gronden binnen een bouwvlak mede gebruikt worden als standplaats voor maximaal 15 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober met dien verstande dat:
  • de daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten en andere-bouwwerken, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m respectievelijk 5 m en een inhoud van 50 m3;
  • voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing middels afschermende beplanting met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen.
  • e. het bepaalde in 3.5.1 onder b en toestaan dat het agrarisch hoofdgebouw gebruikt wordt voor huisvesting van meer dan één huishouden, met dien verstande dat:
  • maximaal 50 tijdelijke werknemers per bouwperceel zijn toegestaan;
  • de onderlinge afstand tussen bouwpercelen met deze functie minimaal 500 m is;
  • het parkeren binnen het bebouwingsvlak op eigen terrein plaatsvindt.
  • f. het bepaalde in 3.1 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van visteelt als ondergeschikt onderdeel van de glastuinbouwfunctie, mits:
  • aantoonbaar sprake is van een gesloten systeem waarbij het afvalwater van de visteelt wordt gebruikt voor de teelt van het glastuinbouwgewas;
  • aantoonbaar sprake zal zijn van dubbel ruimtegebruik;
  • aantoonbaar sprake zal zijn van milieuneutrale visteelt;
  • niet meer dan een ondergeschikt gedeelte van het bedrijfsinkomen wordt gehaald uit de visteelt;
  • de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuiten.
3.6.2 Afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersbelasting en -veiligheid;
  • d. de (agrarische) gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.7 Aanlegvergunning
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de gemeentelijke kapverordening of de Boswet is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,75 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen, sloten en poelen;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • e. het aanbrengen van verhardingen, anders dan kavelpaden, tussen de bestemming Verkeer, zoals bedoeld in artikel 4, en de aanduiding "water", zoals bedoeld in lid 3.1 onder j, voor zover de gronden niet voorzien zijn van een bouwvlak.
3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Voorwaarden vergunning

Een in 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind;
  • b. voorafgaand aan het uitvoeren van de in 3.7.1 genoemde werken en/of werkzaamheden een landschapsdeskundige wordt geraadpleegd en bij werken en/of werkzaamheden, zoals bedoeld onder 3.7.1 onder b, een archeoloog.