Plan: | Overdinkel 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0168.01BP0010BP00-0401 |
Omdat het vigerende bestemmingsplan Overdinkel 2004 inmiddels bijna 10 jaar oud is, is voorliggend bestemmingsplan "Overdinkel 2014" opgesteld. Dit bestemmingsplan vervangt als het onherroepelijk is geworden het vigerende bestemmingsplan Overdinkel 2004, als ook diverse wijzigingsplannen, uitwerkingsplannen, vrijstellingen en partiële herzieningen.
Het bestemmingsplan beslaat de gehele bebouwde kom van Overdinkel. Het huidige plangebied komt grotendeels overeen met het plangebied zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Het meest zuidelijk gelegen bedrijf en bosperceel langs de Hoofdstraat zijn binnen voorliggend plan meegenomen evenals een gebied aan de westzijde van de Weverstraat waar enkele woningen zijn gebouwd. Hiermee is de plangrens afgestemd met het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente.
In Bijlage 1 is een kaart met het plangebied opgenomen.
Voorliggend plan vervangt de volgende bestemmingsplannen:
Het onderhavige bestemmingsplan is consoliderend van aard, dat wil zeggen dat het is gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Wél is rekening gehouden met de wijzigingen die zijn opgetreden sinds het van kracht worden van de diverse plannen. Bovendien is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming van de onderwijslocatie gelegen aan de Schoolstraat 23 in de bestemming Wonen, Verkeer en Tuin. Wat betreft de planologische juridische regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de vigerende bestemmingen. Als algemeen uitgangspunt bij de opstelling van dit plan geldt dat de huidige juridische status van de gronden met name bepalend zijn geweest bij de functietoekenning in onderhavig bestemmingsplan.
Onderdelen van het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Overdinkel 2014" bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden.
Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is getoetst en de resulaten worden te zijner tijd opgenomen in hoofdstuk 7.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een "doorzetting" van dit beleid vindt plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die gebruikelijk is wanneer een (kleinschalig) bestemmingsplan wordt opgesteld.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan is, waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, zal niet worden ingegaan op Europees beleid en zal er kort worden ingegaan op het rijksbeleid. Vervolgens komt het provinciale beleid (Omgevingsvisie en Omgevingsverordening) en het voor de kern Overdinkel relevante gemeentelijke beleid aan de orde.
Begin 2012 is in werking getreden de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de 2e Kamer aangenomen. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd (de zogenaamde SER-ladder). Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Gezien het actualiserend karakter van dit bestemmingsplan is er geen strijdigheid met dit beleid.
De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten. De waterparagraaf in dit bestemmingsplan beschrijft het watertoetsproces en verwoordt het advies van de watertoets. De uitgangspunten van het Waterschap Regge en Dinkel zijn in de watertoets meegenomen (zie verder paragraaf 3.6).
In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Deze wet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren en heeft belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Paragraaf 3.4 gaat in op de voor het plangebied relevante aspecten.
De gebiedsbescherming in Nederland is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet.
Uitgangspunt van de Natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd. Paragraaf 3.4 gaat in op de voor het plangebied relevante aspecten.
Het ruimtelijke beleid van de provincie wordt geregeld binnen de Omgevingsvisie. Deze visie behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit de rode draad.
Duurzaamheid
Voor wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat zij in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen. Het gaat dan om onder meer het Energiepact Overijssel, die moet zorgen voor een transitie naar duurzame energiehuishouding en vermindering van de CO2-uitstoot.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie hanteert de volgende definitie: ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt, voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
De verschillende typen gebieden met hun karakteristieke kenmerken, moeten met de Omgevingsvisie versterkt en vernieuwd worden. In de Omgevingsvisie is het "spectrum aan verschillende gebiedskenmerken" gegroepeerd in vier 'lagen'. Zo is er de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijk laag en een 'lust- en leisure'-laag.
De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor de inhoudelijke sturing worden de aanwezige gebiedskenmerken genomen. Deze kenmerken moeten niet alleen maar beschermd worden, maar juist ook verbonden worden met nieuwe ontwikkelingen.
Generieke beleidskeuzes
Allereerst wordt bepaald of een beoogde ontwikkeling past binnen de generieke beleidskeuzes. Zo dienen gemeenten in het kader van woningbouw- en bedrijventerreinontwikkeling afspraken te maken met buurgemeenten. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond, landbouwontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones.
Langs het plangebied ligt de rivier de Dinkel met de daarbij behorende uiterwaarden. Deze gronden zijn aangewezen als Natura 2000-gebied Dinkelland en tevens Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied is gelegen binnen het nationale Landschap Noordoost-Twente.
Ontwikkelingsperspectieven:
Het gehele grondgebied van Overijssel heeft in de Omgevingsvisie een bepaald ontwikkelingsperspectief gekregen waarmee richting wordt gegeven aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Het plangebied heeft op basis daarvan het ontwikkelingsperspectief "Woonwijk" en dat is een weergave van de huidige situatie. Binnen dit perspectief is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. Omdat het hier gaat om een consoliderend bestemmingsplan en er aan deze situatie niets verandert, is dit plan in overeenstemming met dit ontwikkelingsperspectief. Het plangebied is op de kaart met ontwikkelingsperspectieven tevens aangewezen als nationaal landschap Noordoost-Twente.
Gebiedskenmerken:
Naast de ontwikkelingsperspectieven wijst de provincie een aantal gebiedskenmerken aan, die van provinciaal belang zijn. Het betreft de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem), de stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en de lust & leisurelaag (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen).
Uit de gebiedskenmerkenkaart blijkt dat het plangebied wordt gekenmerkt door een dekzandvlakte en ruggen (natuurlijke laag). Ten aanzien van dit kenmerk is bepaald dat ontwikkelingen bij moeten dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. De (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, vormt het uitgangspunt.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap geeft een overzicht van het (voormalige) agrarisch gebruik van de gronden en het daarvoor in cultuur gebrachte (bewerkte) landschap. Het plangebied is te kenmerken door 2 agrarische cultuurlandschappen, nl: "jonge heide- en broekontginningslandschap" en "oude hoevenlandschap". De kenmerken van het cultuurlandschap zijn niet meer aanwezig in het onderhavige plangebied. Aangezien er daarnaast geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt niet nader ingegaan op deze laag.
Daarnaast ligt het plangebied in een gebied met 'Woonwijken vanaf 1955 tot nu' (stedelijke laag). Voor nieuwbouw in bestaande woonwijken geldt dat de nieuwe bebouwing zich moet voegen in de aard, maat en karakter van het grotere geheel. Vanuit de kaart 'lust en leisure' zijn voor de kern Overdinkel geen specifieke kenmerken opgenomen.
Actualisatie sluit aan bij de Omgevingsvisie Overijssel
Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het legt de huidige situatie opnieuw in een plan vast, daarom is er geen strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden en worden aangesloten bij de Omgevingsvisie.
Naast de Omgevingsvisie geldt de Omgevingsverordening. In deze verordening zijn bepalingen opgenomen waarmee rekening gehouden dient te worden in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen. In de verordening worden regels gegeven over hoe bijvoorbeeld omgegaan dient te worden met een veelheid aan ruimtelijke aspecten.
Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt met onderhavig bestemmingsplan, is het plan niet in strijd met de omgevingsverordening. Als nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, zullen deze getoetst moeten worden aan de Omgevingsverordening.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap heeft een Keurverordening waarin haar waterstaatkundige belangen worden beschermd. Het waterschap adviseert de gemeente Losser binnen de Watertoets procedure over de invloed van ruimtelijke inrichtingplannen op het watersysteem en omgekeerd. De uitgangspunten van het Waterschap zijn in de watertoets meegenomen (zie verder paragraaf 3.6).
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeente om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, één of meerdere structuurvisies vast te stellen.
De structuurvisie Losser is in voorontwerp gereed (april 2012) en geeft in hoofdlijnen een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente. Met de totstandkoming van de visie beschikt de gemeente over een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende 10 jaar. De structuurvisie geeft richting op welke wijze de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële, gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.
In de structuurvisie is het plangebied opgenomen als bestaand stedelijk gebied. Onderstaande afbeelding geeft de visie voor Overdinkel weer zoals opgenomen in de Structuurvisie.
afbeelding 1 Structuurvisie Overdinkel
Visie en ontwikkelingsrichting
De belangrijkste opgaven voor Overdinkel zoals opgenomen in de visie zijn:
Om de kwaliteit van de gebouwde omgeving te bewaken is door de gemeente Losser beleid geformuleerd. Dit welstandsbeleid is vastgelegd in de op 15 oktober 2013 vastgestelde Welstandsnota. In deze Welstandsnota is de gemeente Losser verdeeld in deelgebieden. Voor elk deelgebied zijn een waarderingsblad en een ambitieblad gemaakt. Het welstandsbeleid bestaat uit drie beleidsniveaus: Welstandsvrij, Niveau 1 en Niveau 2.
Onderstaand zijn zowel het waarderingsblad als het ambitieblad van Overdinkel opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen in de kern Overdinkel dient rekening te worden gehouden met het beleid zoals opgenomen in de Welstandsnota.
afbeelding 2 Waardering Overdinkel (Welstandsnota)
afbeelding 3 Ambitie Overdinkel (Welstandsnota)
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Bij de opstelling van het plan is er in principe van uitgegaan dat de situatie, zoals die zich tot heden heeft ontwikkeld en als zodanig manifesteert, in zijn algemeenheid als een gegeven wordt geaccepteerd. Hieronder wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het "Verdrag van Malta" is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan het rijks- en provinciaal beleid. Het Verdrag is inmiddels door het rijk geratificeerd door wijziging van de Monumentenwet 1988. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.
In het algemeen zijn er rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten te onderscheiden. In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. In het plangebied zijn de volgende gemeentelijke monumenten aanwezig:
Voor de gemeentelijke monumenten is de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’ opgenomen. Het uitgangspunt is dat de karakteristieke waarde behouden blijft. Hiervoor is een beschermende regeling opgenomen.
de muziekkoepel
N.H. Kerk en R.K. Kerk
De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan. Omdat er met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en er daardoor geen de bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, worden er geen archeologische waarden in de bodem aangetast.
Aangezien de gemeente Losser geen eigen verwachtingskaart heeft, is de IKAW en de provinciale verwachtingskaart geraadpleegd. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Overdinkel. Er zijn geen archeologische gegevens bekend. In de gemeentelijke Erfgoedverordening is aangegeven dat er een onderzoeksplicht is bij hoge archeologische verwachtingswaarde, behalve bij verstoringen kleiner dan 2.000 m2. Gelet op de gedetailleerde regeling in het bestemmingsplan, de grootte van de percelen en de mate van de reeds plaatsgevonden verstoring is er geen reden voor het opnemen van een dubbelbestemming Archeologie.
Richtafstanden
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieu gevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieu zonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieu gevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
milieucategorie richtafstand rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
Afwijken van richtafstanden
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Doel functiescheiding
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieu gevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Beoordeling plangebied
Het plangebied betreft de kern Overdinkel. Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woningen. Alle bedrijven in het plan zijn bedrijven uit milieucategorie 1 of 2. Deze zijn goed te combineren met de woonfunctie. De onderstaande bedrijven zijn specifiek aangeduid (met 'specifieke vorm van bedrijf - huidige bedrijfsactiviteit') omdat de bedrijfsactiviteiten niet zijn opgenomen in de Staat van bedrijven horende bij dit plan. Het betreft de bedrijven en activiteiten op de volgende adressen:
Het voorliggende plan is een actualiserend plan waarbij uitgangspunt is dat elk bedrijf een omgevingsvergunning (milieuvergunning) heeft die is afgestemd op de huidige situatie. Voor de bedrijvigheid geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en het Activiteitenbesluit afdoende moeten worden geacht.
Beoordeling omgeving plangebied
Aan de Weverstraat 6 te Overdinkel is een grondverzet en transportbedrijf gevestigd. De grootst mogelijke afstand voor Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) bedraagt 50 meter (geluid), hiermee betreft het een bedrijf dat valt in milieucategorie 3.1. Het onderdeel geluid is in deze bepalend. De vervoersbewegingen van vrachtwagens vinden vooral vrijdagavond en maandagochtend plaats. De vrachtwagens worden over het algemeen niet binnen de inrichting geladen en gelost. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op een afstand van 15 meter. Dit leidt ondanks de geringe afstand slechts tot een geringe overschrijding van de streefwaarden. De afstand tot akoestisch maatgevende activiteiten is groter dan 15 meter. De grondverzetactiviteiten vinden in de dagperiode plaats. Deze zijn in de nieuwe situatie aan de achterzijde van het terrein geprojecteerd. Het betreft op- en overslag van materialen en containers. Voor de oude situatie waarbij meer activiteiten aan de zijde van de Weverstraat waren geprojecteerd is een akoestisch rapport opgesteld. Naar aanleiding hievan is besloten tot het opleggen van maatwerkvoorschriften.
Aan huis verbonden beroep of bedrijf
Het 'aan huis verbonden beroep en bedrijf' is mogelijk via een afwijking van de gebruiksregels. Uitgangspunt daarbij is onder andere dat de woonfunctie behouden blijft en dat de ruimtelijke uitstraling of uitwerking met de woonfunctie in overeenstemming is.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg-, rail- en luchtverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Geluid verkeer
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder is de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. De verplichting tot het verrichten van een onderzoek geldt niet indien:
Tevens geldt de verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet als in het bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten (artikel 76, lid 4 Wgh). Dit laatste is hier het geval, immers het plan biedt geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Nader onderzoek naar verkeerslawaai binnen de onderzoekszone van de weg is dus niet noodzakelijk.
Geluid spoorweg
Er is geen spoorverbinding in de nabijheid van het plangebied. Spoorweglawaai vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Geluid luchtverkeer
In de nabijheid van Losser, op circa 10 km ten westen van het plangebied, ligt vliegbasis Twente. Vliegbasis Twente is in de huidige situatie niet meer in gebruik als militaire luchthaven. Op dit moment zijn voor een nieuwe invulling van het gebied ontwikkelingen gaande die nog niet volledig zijn uitgewerkt. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van de huidige zonering van de vliegbasis.
Gebleken is dat het plangebied niet binnen de geluidzones van het vliegveld ligt en zodoende ten aanzien van deze functie geen belemmeringen aanwezig zijn.
Geluid industrie
In de kern Overdinkel en in de directe omgeving is geen bedrijventerrein en dus ook geen industrielawaai waar rekening mee dient te worden gehouden.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Natura 2000/ Habitatrichtlijngebied Dinkelland is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Dinkelland bestaat uit het beekdal van de Dinkel met een aantal zijbeken (deel is geel weergegeven op onderstaande kaart). Landschappelijk is het een gaaf beekdal, gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. In de directe nabijheid van de onderzoekslocatie bevinden zich geen andere Natura 2000-gebieden of Beschermde Natuurmonumenten.
afbeelding 4 deel van Natura 200-Dinkelland
Volgens de kaarten van de Omgevingsvisie Overijssel, grenst het plangebied aan de oostzijde aan de EHS maar maakt hier geen onderdeel van uit.
Het plangebied is gelegen binnen het nationale Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van dit nationale landschap zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen, de grote mate van kleinschaligheid en het groene karakter.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is en geen ontwikkelingen mogelijk maakt met een relevante planologische uitstraling, zijn geen significante gevolgen te verwachten. Binnen de bestemmingen zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen bij recht uitbreidingsmogelijkheden zijn (onder andere bijgebouwen). Indien hier gebruik van wordt gemaakt, is het aan de initiatiefnemer om vast te stellen of er geen overtredingen in het kader van de Flora- en faunawet plaatsvinden. Bij overige ruimtelijke ingrepen die in het kader van dit bestemmingsplan worden gepleegd, onder andere nieuwbouw, dient ook een toets aan de wet- en regelgeving op het gebied van ecologie te worden verricht.
Naast het aanwijzen van gebieden zijn ook aangewezen dier- en plantensoorten beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Ook hierbij geldt dat omdat het bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, geen ontheffing op basis van deze wet is vereist.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Het onderhavige bestemmingsplan maakt niet direct nieuwe ruimtelijke ingrepen mogelijk. Een onderzoek naar de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem is daarom niet noodzakelijk. In het kader van de eventuele bouwaanvragen wordt dit aspect meegenomen.
Algemeen
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Regge en Dinkel. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
Beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheer-plannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van het Rijk en de provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watertoetsproces
Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl voor het project Overdinkel 2014 op 25 maart 2014 (zie Bijlage 2) Waterschap Vechtstromen is via deze website door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van het plan.
Het plan betreft een consolidatie van bestaand gebruik en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Dit bestemmingsplan is consoliderend en maakt geen ontwikkeling mogelijk en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee in het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee in het kader van het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Wet Basisnet rekening moet worden gehouden.
Ontstaansgeschiedenis
Overdinkel heeft haar ontstaansgeschiedenis te danken aan de in 1890 gebouwde textielfabrieken in Gronau aan de andere kant van de Nederlands-Duitse grens. Het dorp is ontstaan langs de weg door het heideveld en telde in 1907 al 1600 inwoners. Vanwege het stijgende inwoneraantal ten gevolge van het forensisme naar de textielfabrieken in Duitsland werd in 1907 een parochie gesticht nabij het kruispunt van de Hoofdstraat en de Pastoor Van Laakstraat. De H.Gerardus Majella kerk met bijbehorende gebouwen en het bijbehorende kerkebos, het Majellapark, zijn nog steeds bepalend voor Overdinkel. De kerktoren markeert hierbij de toegang tot het dorp. Kenmerkend voor het kerkdomein is de parkachtige setting en de baksteenarchitectuur van de gebouwen.
Historische invalswegen
De eerste bewoners van Overdinkel vestigden zich, na de komst van de textielfabrieken in Gronau, primair aan de Hoofdstraat en secundair aan de Kerkhofweg. Deze twee wegen vormen nu ook nog, samen met de Pastoor Van Laakstraat, de belangrijkste invalswegen van Overdinkel en zijn daarmee bepalend voor de hoofdstructuur.
Naast woonbebouwing werden langs deze straten en tussen de Hoofdstraat en de Kerkhofweg voorzieningen gerealiseerd als een school, het sociaal culturele centrum en de muziekkoepel. Ook bedrijven, horeca en winkels zijn gevestigd in dit gebied.
Aan de zuidzijde van de kern in de overgang naar het buitengebied zijn enkele bedrijven met bedrijfswoningen gevestigd. Ook zit hier een sportschool. Aan de Invalsweg ligt sportpark 't Wilpel.
Overige woonbuurten welstandsvrij
Later in de 20e eeuw, vanaf 1950, werd een aantal woonwijken aan weerszijden van de Hoofdstraat gerealiseerd. De tijd van ontstaan van de uitbreidingen van Overdinkel is herkenbaar in de stedenbouwkundige opzet en architectuur. Hierdoor zijn de woongebieden minder bepalend voor de karakteristiek van Overdinkel en vormen zij een doorsnee van de stedenbouwkundige stromingen en de Nederlandse architectuur uit die verschillende perioden.
In de Structuurvisie Losser is onderstaande afbeelding met de structuur van Overdinkel opgenomen.
Landschappelijke ligging
Overdinkel ligt tussen het beekdallandschap van twee beken: ten westen van het dorp de Dinkel en ten noordoosten de Rühenbergerbeek, die zijn oorspronkelijke meanderende karakter heeft behouden. Overdinkel zelf ligt in het jonge ontginningen landschap. Kenmerkend aan de oostzijde van het dorp zijn de doorkijkjes naar het buitengebied. Ondanks de landschappelijke ligging zijn recreatieve routes rond Overdinkel slechts in beperkte mate aanwezig.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.
De planregels
De planregels geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
De bij dit plan behorende planregels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven
bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn ze in de hoofdstukken 3 en 4 ondergebracht.
In de bestemmingsomschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen worden de gebruiksmogelijkheden genoemd en in de bouwregels wordt aangegeven wat de bouwmogelijkheden zijn.
Onderstaand worden, voor zo ver nodig geoordeeld, onderdelen van een nadere toelichting voorzien.
Agrarisch - 1
De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor agrarische cultuurgrond en, waar aangeduid, een bergbezinkbassin. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Er geldt een aanlegvergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden.
Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Er mag alleen worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf, waarvan een definitie is opgenomen. Vanwege de ligging in de nabijheid van woningen is een intensieve veehouderij niet toegestaan.
Bedrijf
De bestaande bedrijven hebben de bestemming Bedrijf gekregen. Binnen deze bestemming is lichte bedrijvigheid toegestaan, dit zijn bedrijven uit de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven. Daarnaast hebben enkele bedrijven, die afwijkend zijn vanwege de specifieke aard van de bedrijvigheid of qua milieubelasting, een functieaanduiding gekregen.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Onder nutsvoorzieningen worden voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut verstaan, zoals transformatorhuizen, gasverdeel- en ontvangststations, centrale antennes en stadsverwarmingsstations.
Bos
De grond is bestemd voor (hoog) opgaande beplanting. Voet- en fietspaden zijn toegestaan, zodat de grond medebestemd is voor extensieve recreatie.
Centrum
Bij de bestemming Centrum wordt onderscheid gemaakt tussen de bouwlagen: de eerste bouwlaag (de begane grond) is bestemd voor de centrumfuncties detailhandel, horecabedrijven als genoemd in categorie I van Bijlage 3 Horecalijst, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Van de meeste van deze functies zijn begripsbepalingen opgenomen. Middels afwijking kunnen deze functies ook op de tweede en verdere bouwlagen worden toegestaan. Expliciet is bepaald dat detailhandel niet in een bijgebouw mag plaatsvinden.
De tweede en verdere bouwlagen zijn bestemd voor wonen. Middels afwijking kan wonen ook in de eerste bouwlaag (de begane grond) worden toegestaan.
Gemengd
De bestemming Gemengd is opgenomen voor het Kulturhus. De regels zijn conform het geldende plan.
Groen
In de bestemming Groen zijn 'spelen' en een 'wijkspeelvoorziening' genoemd. Spelen is genoemd omdat her en der bijvoorbeeld wel wipkippen zijn toegestaan.
Groen - Park
Er mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Concreet gaat het met name om de culturele kunstwerken ten behoeve waarvan gebouwen gewenst zijn.
Horeca
De horecafunctie zelf mag alleen plaatsvinden op de begane grond. Opslag ten behoeve van horeca mag wel plaatsvinden op de verdieping. Op de verdieping mag ook gewoond worden. Deze bewoning hoeft niet noodzakelijkerwijs plaats te vinden door de uitbater van de horecagelegenheid. De aanduide bedrijfswoningen mogen wel alleen worden bewoond door de persoon en diens huishouden wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is (zie de definitie van bedrijfswoning).
Maatschappelijk
Het begrip maatschappelijke voorzieningen is zodanig geformuleerd, dat alle functies met een maatschappelijke bestemming erbinnen vallen en het begip ook in lijn is met andere bestemmingsplannen binnen de gemeente waar dit begrip voorkomt. De bestaande gemeentelijke monumenten zijn aangeduid. Hiervoor geldt dat de bestaande hoofdvorm moet worden behouden. Verder gelden de regels uit de monumentenverordening.
Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan waar aangeduid.
Sport
Onder sportactiviteiten kan worden verstaan wat daar onder het normale spraakgebruik onder wordt verstaan. Gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren zijn niet toegestaan.
Van het begrip sportkantine is een definitie opgenomen. Er moet een relatie zijn met de sportbeoefenaars.
Op de sportvelden mogen gebouwen worden gebouwd tot maximaal 3% van het bestemmingsvlak. De bouwhoogte is beperkt tot 8 m en er moet op 10 m vanaf de perceelgrens worden gebouwd.
Tuin
De bestemming Tuin heeft een relatie met de aangrenzende woonbestemming, ten behoeve waarvan onder voorwaarden mag worden gebouwd.
Verkeer / Verkeer - Verblijfsgebied
Het onderscheid tussen deze bestemmingen is met name gelegen in de functie: voor doorgaand verkeer respectievelijk voor het bestemmingsverkeer. Ter voldoening aan het bepaalde in de Wet geluidhinder is een beperking van het aantal rijstroken opgenomen.
Wonen
De gronden zijn bestemd voor wonen. Dit ruime begrip wordt in de specifieke gebruiksregels beperkt. Aan huis verbonden beroepen / bedrijven (van welke begrippen definities zijn opgenomen) zijn toegestaan als ze bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan (die de definitie van 'bestaande'). Nieuwe aan huis verbonden beroepen / bedrijven zijn onder voorwaarden toegestaan met een afwijkvergunning. Dit geldt ook voor het bewonen van de woning door twee huishoudens, het gebruik van een bijgebouw voor bed and breakfast en voor mantelzorg. Bij landelijke wetgeving over mantelzorg wordt pas aan de bestemmingsplanbepaling over mantelzorg getoetst, indien de mantelzorg niet past binnen de landelijke regelgeving. De bestemmingsplanbepaling kan dus wel aanvullend werken aan de landelijke regelgeving over mantelzorg.
Wat de bouwregels betreft wordt gewezen op de bestaande maten-regeling in de algemene bouwregels, die relevant is voor herbouw en uitbreidingen. Bijvoorbeeld: als een gebouw met een te hoge goothoogte wordt verlengd, mag de verlenging dezelfde goothoogte hebben als het oorspronkelijke gebouwd. Bij oppervlaktes ligt dat uiteraard genuanceerder: er mag wel worden herbouwd tot dezelfde (te grote) oppervlakte, maar de te grote oppervlakte mag niet nog verder worden uitgebreid.
Voor bestaande woningen is de regeling voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen het meest relevant. De bepalingen dienen op dezelfde manier te worden uitgelegd als elders in de gemeente waar vergelijkbare bepalingen gelden.
Wonen - Woongebouw
De gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met zorg. Dat betekent dat ook voorzieningen mogen worden gerealiseerd ten behoeve van de zorg, gerelateerd aan het wonen.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.
Algemene bouwregels
Hier is de parkeernorm opgenomen. De regels zijn conform de parkeernorm uit de bouwverordening.
Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. Voor het gehele plangebied is het gebruik (dan wel laten gebruiken) van gronden voor een seksinrichting als strijdig gebruik aangemerkt.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat algemene afwijkingsregels. Het betreft dan in beginsel afwijkingen met een beperkte impact.
Ook afwijkingen (maximaal 10%) van de in de planregels opgenomen of op de verbeelding aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt.
Overgangs- en slotregels
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels gesteld, die in elk bestemmingsplan moeten worden opgenomen, zo ook regels van overgangsrecht.
Het betreft overgangsrecht van bouwwerken en overgangsrecht gebruik.
Het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de toepassing van het overgangsrecht is het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt kortheidshalve verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een actualiserend bestemmingsplan is en er geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld. Dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan ter beoordeling voorgelegd aan de diensten van het Rijk, de provincie en overige instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de goede ruimtelijke ordening.
oktober 2014