Plan: | Woonwijken Kampen, 3e herziening Kalmoessingel 18 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991282-VB01 |
Gelegen in de buurt Cellesbroek aan de Kalmoessingel 18 te kampen, ligt het perceel van een voormalig kinderdagverblijf. Door leegstand heeft de gemeente Kampen besloten de kavel en bebouwing te verkopen. De nieuwe eigenaar, hierna initiatiefnemer, wil deze locatie herontwikkelen ten behoeve van zeven woningen.
De gemeente Kampen wil meewerken aan het plan. Echter is de ontwikkeling niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Woonwijken Kampen (zie paragraaf 1.4). Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.
Het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 3e herziening Kalmoessingel 18' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Het plangebied ligt ten westen van het historisch centrum van Kampen aan de Kalmoessingel. De ligging van het plangebied in Kampen is gevisualiseerd in onderstaand figuur 1. Figuur 2 is een weergave van de directe omgeving.
Figuur 1. Ligging plangebied Kampen
Figuur 2. Ligging plangebied directe omgeving
Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen' dat op 21 juli 2011 is vastgesteld door de gemeente Kampen. Het plangebied heeft hierin een maatschappelijke bestemming. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een bouwvlak opgenomen, binnen dit bouwvlak zijn gebouwen met een bouwhoogte van maximum 4 meter toegestaan.
Daarnaast geldt voor een gedeelte van het plangebied de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, bruggen en tunnels ten behoeve van langzaam verkeer toegestaan.
Voor het gehele plangebied gelden twee paraplubestemmingsplannen 'Parkeren (parapluplan)' en 'Deprogrammeren Woningbouw (parapluplan)'. In het parapluplan parkeren zijn regels opgenomen ten behoeve van parkeren. In paragraaf 2.3.4 wordt het plan getoetst aan het verkeersbeleid van de gemeente Kampen Vervolgens wordt in paragraaf 3.4 de uitwerking en de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan beschreven. In de regels onder artikel 8.1 Parkeren, zijn de regels overgenomen uit dit parapluplan parkeren.
Het parapluplan 'Deprogrammeren Woningbouw' heeft het doel om de harde plancapaciteit in directe bouwtitels, uitwerkingsverplichtingen en wijzigingsbevoegdheden af te waarderen. Hierdoor is er plancapaciteit beschikbaar gekomen om nieuwe gewenste woningbouwontwikkelingen mogelijk te maken. Dit parapluplan heeft geen uitwerking op dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt een nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn er geen uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Conform het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen' is het niet toegestaan om binnen de bestemming, 'Maatschappelijk' te gebruiken voor de functie wonen. Het transformeren van het maatschappelijk naar een woonbestemming met in totaal zeven woningen, past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Met de beoogde ontwikkeling wordt ook een toegangsweg en enkele parkeerplaatsen gerealiseerd dit is binnen de bestemming 'Groen' niet toegestaan.
Figuur 3. Uitsnede geldende bestemmingplan 'Woonwijken Kampen'
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (laatste aanvulling op 1 oktober 2012 vastgesteld) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in plannen moeten worden opgenomen. Het plangebied valt in geen van de nationale belangen.
Ladder van duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro. Deze luidt: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventuin of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Met dit plan worden zeven woningen ontwikkeld binnen het bestaand stedelijk gebied van Kampen. Vanwege de relatieve kleinschaligheid wordt, door de afdeling RvS, deze ontwikkeling niet als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Het Nationaal Waterplan (2009)
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde Deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Deze Deltabeslissingen zijn in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en zijn inmiddels in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geïntegreerd.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. De maatregelen uit het Nationaal Waterplan hebben geen betrekking op het voorliggende bestemmingsplan. In ruimtelijke plannen moet wel een waterparagraaf c.q. watertoets worden opgenomen waarin de wateraspecten van het plan worden beschreven, 4.3 gaat hier nader op in.
Natura 2000-gebieden
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.
Het plangebied ligt ten westen van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Rijntakken (circa 1.5 kilometer) en ten oosten van Veluwerandmeren (circa 3 kilometer). Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep vindt er geen nadelige invloed plaats op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied. Paragraaf 4.4 gaat hier nader op in.
De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur’ en de ‘Omgevingsverordening Overijssel 2017’ worden elk jaar bijgewerkt. Dit gebeurt in een jaarlijkse actualisatieronde. Het gaat om alle eerder vastgestelde wijzigingen in het beleid die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en/of Omgevingsverordening. Ook worden omissies hersteld. Op 26 september 2018 hebben Provinciale Staten de Actualisatie 2017/2018 vastgesteld. Op 1 november 2018 zijn deze aanpassingen van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening in werking getreden. Het ontwerp van de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 is op 21 maart 2019 door de Provinciale Staten ter inzage gelegd. Vooruitlopend op het nog vast te stellen Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 is dit plan getoetst aan deze actualisatie.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. De aanvraag past in dit model. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, hetgeen aansluit op de generieke beleidskeuzes van de provincie.
Ontwikkelingsperspectief
Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken binnen de stedelijke netwerken'. Het ontwikkelperspectief richt zich op herstructurering en transformatie. De herontwikkeling van een voormalig kinderdagverblijf naar zeven woningen past binnen het ontwikkelingsperspectief van het provinciaal beleid.
Gebiedskenmerken
In een toelichting moet inzichtelijk worden gemaakt, hoe is omgegaan met de provinciale 'vierlagenbenadering' uit de catalogus Gebiedskenmerken.
Natuurlijke laag: Oeverwallen
De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt en fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal
Dit plan voorziet slechts in een perceel gebonden ontwikkeling. Er vinden geen ingrepen plaats die invloed hebben op deze oeverwallen. Het plangebied ligt in het stedelijke gebied van Kampen. Hierdoor is het op deze plek niet mogelijk om de natuurlijke variatie: bos op hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal te herstellen.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap: niet van toepassing
Deze laag is niet van toepassing, de ontwikkeling vindt namelijk plaats in het stedelijke gebied van Kampen.
De stedelijke laag Woonwijk 1955 - nu
Het plangebied wordt in de stedelijke laag aangeduid als woonwijk van 1955 - nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter.
Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Eén van de bijbehorende ambities voor de stedelijke laag is: een brede waaier aan woon/werk en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur. Het plan past binnen deze ambitie, omdat de bouw van deze woningen goed aansluit bij het bebouwingskarakter en de tijdsgeest waarin de wijk wordt gerealiseerd.
Laag van de beleving IJssellinie inundatieveld
Het plangebied is gelegen in de IJssellinie inundatieveld. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen, is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.
Conclusie provinciaal beleid
Het plan past binnen de Generieke beleidskeuzes, de Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en de Gebiedskenmerken. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.
De structuurvisie Kampen 2030 speelt in op inbreiding in bestaand gebied, waardoor het landschap rondom Kampen open gehouden kan worden. Hierdoor is de aantasting van natuur en landschap minimaal. Tevens zorgt dit voor een impuls van bestaande voorzieningen en is weinig nieuwe infrastructuur nodig. Ten aanzien van wonen is de verwachting dat het aantal inwoners groeit van 49.000 naar 60.000 inwoners in 2030. Centrale opgave is het ontwikkelen van ontwikkelingsmogelijkheden voor ongeveer 6.000 nieuwe woningen tot 2030.
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Kampen. De beoogde sloop van een voormalig kinderdagverblijf en nieuwbouw van zeven woning past in de behoefte van inbreiding in Kampen. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de structuurvisie.
In 2016 is de Woonvisie Kampen 2016-2021 vastgesteld. In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.
Ander belangrijk onderdeel van de Woonvisie is de wens om in alle prijscategorieën voldoende woningen te bouwen, zodat er gemixte woonwijken ontstaan. Hiervoor is de leidraad om tot een verdeling in prijscategorieën te komen weer ingevoerd, namelijk 30 procent goedkoop, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Hiernaast streven we er naar dat 20% van de nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen zijn. Bij behoefte uit de markt wordt woningbouw door Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) door de gemeente gefaciliteerd. Daarnaast zal het College toezien op toepassing van de leidraad 70%-25% en 5% voor de verdeling over respectievelijk Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen.
In 2019 zijn de regionale woonprogrammering (RWP) geactualiseerd; 'Ruimte voor woonkwaliteit'. In de actualisatie is meer aandacht voor de kwalitatieve opgaven op middellange termijn. Het realiseren van aantrekkelijke woonmilieus , adaptief en levensloopgeschikt bouwen, de aanpak van kwalitatieve mismatches in de bestaande voorraad. Het RWP biedt ruimte voor wonen op inbreidings- en transformatielocaties die in een kwalitatieve behoefte voorzien. Op deze locaties mag worden afgeweken van de richtinggevende prognose met een door de provincie geaccordeerde kwalitatieve onderbouwing van de gemeente.
Bij de actualisatie van het RWP is er voor gekozen om de woningbehoefte vastgesteld in de regionale woonafspraken 2017 in stand te houden. Dit is een middeling van meerdere prognoses (2012 t/m 2016) in combinatie met een bandbreedte, omdat deze voor West Overijssel het meest stabiele beeld laat zien. Daarnaast wil de provincie met de actualisatie van het RWP ruimte bieden aan wonen op inbreidings- en transformatielocaties die in een kwalitatieve behoefte voorzien, door wat meer los te komen van de aantallen. Ook bij de actualisatie van het RWP mag rekening worden gehouden met een bandbreedte van 10%. Voor Kampen is de netto woningvraag 2017-2026 vastgesteld op 1525 tot 1865. Hiernaast heeft de provincie aangegeven dat het sloopoverschot (extra sloop tov teruggebouwde wooneenheden) van de Hanzewijk van 278 woningen ook meegenomen mag worden en wordt een deel van de Zwolse en bovenregionale behoefte ingevuld met de harde plancapaciteit van het nieuwe dorp Reeve (250). Hierdoor wordt de totale behoefte 2393 huishoudens.
Bestaand aanbod
Ook het bestaande harde planaanbod is per 1 juli 2019 herijkt in woningmarkt Kampen in Balans, update 2019. Dit geeft het volgende overzicht:
- Netto woningvraag 2017 - 2019 (RWP 2019) - Harde plancapaciteit met directe bouwtitel - Plancapaciteit wijziging/uitwerking - Totale capaciteit |
2.393 woningen 1.085 woningen 146 woningen 1.231 woningen |
45% 6% 51% |
Het voorgestelde plan is getoetst aan de Woningmarkt in Balans. Voor het plan is in het woningbouwprogramma ruimte gereserveerd voor de bouw van zeven woningen. Tevens wordt voorzien in de behoefte van levensloopbestendige woningen.
Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie op 4 oktober 2012 is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.
De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.
Rondom het plangebied zijn in het openbaar gebied groenstructuren aanwezig. Ten zuidoosten ligt een klein grasveld met een paar bomen. Ten noordwesten langs de Kalmoessingel ligt een watergang met daarlangs kenmerkte groen, bestaande uit bomen langs het water in het gras. Deze groen structuren liggen buiten het plangebied en vormen dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Eén van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVV 2010 met een doorkijk naar 2030. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen: De gemeente wil:
Relatie met initiatief en conclusie
Onderliggend plan voorziet in de herbestemming van een maatschappelijk bestemde locatie naar een woonlocatie. Dit heeft geen significante invloed op de verkeersafwikkeling van de wijk en voor Kampen in zijn algemeenheid. Daar waar de verkeersbewegingen in de maatschappelijke bestemming op piekmomenten aanwezig was (halen/brengen) is dat nu gelijkmatiger over de dag verdeeld. Geconcludeerd kan worden dat de veiligheid en leefbaarheid in de buurt niet onder druk komen te staan op basis van onderliggend plan.
In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.
De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.
De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Over het plangebied wordt het volgende aangegeven:
De buurt bestaat uit rijwoningen, gebouwd in voornamelijk lichte steen met grijze pan met incidenteel bergingen aan de voorkant. Individuele woningen zorgen voor meer diversiteit. De situering van de woningen binnen het plangebied sluit aan bij het de huidige structuren van de buurt.
Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.
Het gebied tussen de Zwartendijk, Flevoweg, Cellesbroeksweg en de Europa-Allee vormt de buurt Cellesbroek en maakt deel uit van de woonwijk Flevowijk-Cellesbroek-Middenwetering. Centraal door de buurt lopen de Wederiklaan en de Kalmoessingel die later overgaat in de Rolklaver. Deze wegen vormen samen de primaire verkeerstructuur voor het gebied. Vanaf de primaire verkeerstructuur zijn de verschillende delen van de buurt bereikbaar.
Aan de Europa-Allee liggen diverse functies zoals een middelbare school, een verzorgingstehuis en een brandweerkazerne. Centraal in de buurt, aan de Rolklaver en de Kalmoessingel, een wijkwinkelcentrum en een gereformeerde Kerk. Verspreid door de buurt zijn enkele basisscholen aanwezig.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Kalmoessingel (figuur 4) het betreft de kavel van een voormalig kinderdagverblijf. Het plangebied wordt aan de west- en noordzijde begrensd door woningen (figuur 5).
Figuur 4. Huidige situatie plangebied vanaf de Kalmoessingel (bron: Google Street View )
Figuur 5. Huidige situatie plangebied vanaf de Melde (bron: Google Street View)
De initiatiefnemers hebben het voornemen de bestaande bebouwing te slopen en de kavel te splitsen in zeven bouwkavels ten behoeve van zeven aaneengesloten woningen. In overleg met omwonende is besloten om de zeven woningen te verdelen over twee blokken van 3 en 4 aaneengesloten woningen. Het bestaande openbaar groen blijft zoveel mogelijk behouden en blijft openbaar toegankelijk.
Het huidige voetpad gelegen aan de oostzijde van het plangebied verbreedt ten behoeve van de ontsluiting voor de parkeerplaatsen bij de woningen (figuur 6). Deze ontsluiting is enkel bedoeld voor de woningen. De voorzijde van het blok van vier woningen (noordzijde) is alleen te voet bereikbaar. Een lage haag aan de voorzijde van de woningen zorgt voor de erfafscheiding.
Nieuw te bouwen woningen nemen een bijzondere plek in de wijk, dit heeft te maken met ligging van het perceel in de wijk vanwege de oorspronkelijke functie (kinderdagverblijf). Dit vraagt om een invulling dat zich onderscheid ten opzichte van omliggende bebouwingstypologie in de wijk.
Om te komen tot een eenduidige uitstraling van deze wooncluster worden er hagen aangebracht die zorgen voor passende uitstraling. Figuur 6 geeft een de situatietekening van het plangebied weer.
Figuur 6. Situatietekening plangebied (bron: Huls architecten)
Een belangrijk uitgangspunt voor het invullen van het plangebied is het realiseren van een goede beeldkwaliteit. Zoals beschreven in 2.3.5 wordt in de Welstandsnota van de gemeente Kampen gewerkt met drie niveaus. Het plangebied valt in niveau 3, de buurt bestaat uit rijwoningen, gebouwd in voornamelijk lichte steen met grijze pan met incidenteel bergingen aan de voorkant. Individuele woningen zorgen hier voor meer diversiteit.
De beoogde woningen past binnen de criteria uit de welstandsnota. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de huidige structuren van de buurt. Doordat de woningen worden ontwikkeld met een platdak en een berging aan de achterzijde, wijken de woningen af van de omliggende woningen. Dit komt ten goede aan die diversiteit van de wijk en past binnen de criteria van de welstandsnota 2017.
Via de huidige (fiets)brug wordt het plangebied aan de noordzijde ontsloten op de Kalmoessingel. Aan de zuidzijde wordt het plangebied ontsloten via de Melde en Jan Ligthartstraat. In de huidige situatie werd het plangebied gebruikt voor een kinderdagverblijf. Bij een kinderdagverblijf vinden de meeste verkeersbewegingen aan het begin van de ochtend en eind van de middag plaats. Door de zeven woningen zal in vergelijking met het kinderdagverblijf het aantal verkeersbewegingen afnemen. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatief effect op de verkeersveiligheid van de buurt.
Voor het parkeren is het van belang dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De gemeenteraad van Kampen heeft op 28 maart 2019 de 'Nota Parkeernormen' vastgesteld. In deze nota wordt uitgegaan van de parkeernormen volgens kencijfers van het CROW (publicatie 317) voor een matig stedelijk gebied. Volgens de publicatie geldt dat er 2,0 parkeerplaatsen op het erf aanwezig moeten zijn als er sprake is van een tussen/hoek koopwoning in de rest van de bebouwde kom. Zoals weergegeven in figuur 7 worden er binnen het plangebied 14 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze 14 parkeerplaatsen zijn met rood omcirkeld en zijn alsvolgt in het plangebied verdeeld;
De 9 aaneengesloten parkeerplaatsen zijn toegekend aan de nieuw te bouwen 7 woningen en staan op eigen grond. Deze parkeerplaatsen worden met de woningen meeverkocht. De overige 5 parkeerplaatsen in het plangebied zijn openbare parkeerplaatsen welke bestemd zijn voor bezoekers alsmede voor omwonenden. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de gestelde parkeernorm.
Figuur 7. Parkeerplaatsen nieuwe situatie (bron: Huls architecten)
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.
Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is naast de Monumentenwet, de Erfgoedwet (in werking per 1 juli 2016) van toepassing. De kern hiervan is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.
Het plangebied is ca. 2253 m2 groot. Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart is het plangebied aangemerkt met een lage verwachtingswaarde. Vanaf de late 12de eeuw tot ver in de 20ste eeuw is het relatief laaggelegen gebied in gebruik geweest als agrarisch gebied. Het vormde een deel van het stedelijke poldergebied 'Broeken en Maten'. Uit deze periode is van deze locatie geen bebouwing bekend. Evenmin zijn andere functies bekend dan agrarische. Na de Tweede Wereldoorlog is het agrarische gebied, ter plaatse van onderhavige planlocatie en de directe omgeving, geleidelijk ingevuld met bebouwing. Voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd bestaan geen archeologische verwachtingen voor dit gebied. Hierop is de lage verwachting, ten tijde van de opstelling van de gemeentelijke archeologische waardenkaart in 2009, gebaseerd. Inmiddels is door onderzoek in plangebied Reevediep duidelijk geworden dat het grondgebied van Kampen meer prehistorische resten bevat dan in 2009 bekend was. Met name moet op intactheid van het dekzand worden gelet. De hoogste delen hiervan waren in trek bij mensen in de prehistorie. Op dit moment is onvoldoende kennis omtrent het dekzandniveau in het poldergebied 'Broeken en Maten' bekend, maar aanwezigheid van archeologische niveaus uit deze periode is niet uitgesloten. Voor onderhavig plangebied blijft een lage verwachting voor perioden Middeleeuwen en Nieuwe Tijd gehandhaafd, maar deze inschatting kan voor de prehistorie niet gemaakt worden. Om deze inschatting te kunnen maken kan enkel door een archeologisch verkennend booronderzoek uit te voeren op onderhavige planlocatie naar eventueel aanwezige archeologische niveaus uit deze periode. Het booronderzoek dient uitgevoerd te worden volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) 4.1. Echter gelet op de huidige lage beschermingsniveau voor dit plangebied kan een dergelijk onderzoek niet worden afgedwongen. Gelet hierop is een nader onderzoek niet noodzakelijk voor deze ontwikkeling.
Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.
Ten oosten van het plangebied op minimaal 130 meter zijn een middelbare school en een brandweer gesitueerd. Voor scholen geldt milieucategorie 2 met een richtingsafstand van 30 meter voor een brandweerkazerne geldt milieucategorie 3.1 met een richtingsafstand van 50 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering
Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.
In de omgeving van het plangebied zijn geen geuruitstotende bedrijven aanwezig. Nader onderzoek is dus niet noodzakelijk.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden, is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Daarom heeft een verkennend bodemonderzoek plaats gevonden (Bijlage 1). Tijdens dit onderzoek zijn in de grond en grondwater lichte verhogingen van kwik en barium aangetoond. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat deze verhogingen geen belemmeringen vormen voor de toekomstige woonbestemming. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Tijdens het onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. De hypothese van een asbest onverdachte locatie wordt gehandhaafd.
Vanuit het aspect bodem bestaat geen belemmering voor het project.
Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Op 250 meter vanaf het plangebied ligt de Europa-Allee. De Europa-Allee is een 50 km-weg en heeft een geluidszone van 200 meter. Daarmee valt het plangebied buiten deze zone. Voor het plangebied is de Kalmoessingel als niet-zoneplichtige 30 km-weg interessant.
Ondanks dat de Kalmoessingel een niet-zoneplichtige weg is, is in het kader van een goed woon- en leefklimaat een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd.
Uit de conclusie van dit onderzoek blijkt dat de Lden = 48 dB contour voorlangs het perceel Kalmoessingel 18 is gelegen. Dit betekent dat ter plaatse van het gehele plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde/richtwaarde. Het aspect wegverkeerslawaai is derhalve geen belemmering; er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor wat betreft de gevelgeluidwering van de woningen moet worden uitgegaan van de geluidbelasting exclusief aftrek art. 110g Wgh. Op de grens van het perceel bedraagt de geluidbelasting exclusief aftrek Lden = 53 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering GA;k niet meer hoeft te bedragen dan GA;k = 53 – 33 = 20 dB(A). Dit is de minimale eis uit het Bouwbesluit 2012.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Voor de ontwikkeling van zeven nieuwbouw woningen is bepaald dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied in een straal van 1100 meter geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Vanuit externe veiligheid bestaat geen belemmering voor het project.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het beleid van het Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016- 2020, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Kampen (VGRP 2011 - 2015) van belang.
De ontwikkeling is op 13 augustus 2018 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Op basis van deze digitale watertoets kan de korte procedure worden gevolgd. Dit betekent dat het waterschap akkoord gaat, mits wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de standaard waterparagraaf van het waterschap. De initiatiefnemer is inmiddels geïnformeerd over de uitgangspunten.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen de omgevingsvergunning worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is, dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
In dit plan wordt het hemelwater niet op het riool aangekoppeld. Deze wordt gebufferd en geïnfiltreerd op eigen terrein van de woningen middels infiltratiekratten. Het hemelwater vanaf de dakoppervlakken van de woningen worden rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater, in dit geval de naastgelegen watergang parallel aan de Kalmoessingel.
In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.
De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noordwesterstorm.
Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.
De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.
Evacuatie
Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.
In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt, zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.
Risico-inventarisatie
Het plangebied ligt binnen een 'beschermd' gebied. Daarnaast kunnen mensen binnen de gebouwen naar de verdieping gaan.
Conclusie
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.
Het plangebied ligt op ruim een 1.3 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 2 km). Directe negatieve effecten van het plan zijn gezien de ligging buiten de begrenzing, op voorhand uitgesloten. Indirecte effecten zoals verstoring is gezien de ruime afstand, de ligging en het tussenliggende afschermde gebied ook niet aan de orde. Wel kan een toename van stikstofdepositie als gevolg van extra bebouwing en de verkeersaantrekkende werking negatieve effecten op beschermde waarden in Natura 2000-gebied(en) hebben.
Stikstofdepositie
In relatie tot stikstof, zijn de potentiële effecten van onderhavig plan hoofdzakelijk het gevolg van tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. De exploitatiefase is voor dit plan de verkeersbewegingen van en naar het plangebied relevant.
Ondanks dat met de nieuwe situatie de verkeersbewegingen afnemen (zie paragraaf 3.4) is voor de volledigheid in de stikstofberekening het aantal verkeersbewegingen in de exploitatiefase meegenomen.
In de aanlegfase wordt materieel aangevoerd met vrachtwagens en personeel met licht verkeer/busjes. Dit aantal bedraagt nooit meer dan het aantal in de exploitatiefase, maar is wel opgenomen in de berekening. Daarnaast wordt er in de aanlegfase gebruik gemaakt van zware machines zoals een graafmachine en hijskraan.
Het stikstofonderzoek en berekening zijn als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ook tijdens aanlegfase en de exploitatiefase geen negatieve effecten op deze gebieden ontstaan.
Daarop hoeft voor dit project op dit punt geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd.
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Voorafgaand aan deze ruimtelijke ontwikkeling is een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten uitgevoerd, om duidelijkheid te verkrijgen in de aanwezigheid van de beschermde soorten.
Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
Op 10 juli 2018 heeft een verkennend veldonderzoek plaats gevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in een rapport en als Bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting. Gedurende het verkennend veldonderzoek zijn geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten vastgesteld. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten.
In het verkennend veldonderzoek is ook onderzoek verricht naar beschermde diersoorten. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels met vast rust- en verblijfplaatsen. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan Kalmoessingel 18 te Kampen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
In en rondom het plangebied zijn geen kabels, leidingen of zoneringen aanwezig die planologische beperkingen vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D 11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer, is een projectmer noodzakelijk.
Met dit bestemmingsplan worden zeven woningen mogelijk gemaakt. De drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. wordt hiermee niet overschreden. In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de beoogde ontwikkeling dan ook geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit het onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. De gemeente kan op basis van voorgaande een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen waarin besloten wordt dat een planmer niet noodzakelijk is.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Belanghebbenden
Vooruitlopend op de beoogde ontwikkeling zijn meerdere gesprekken en bijeenkomsten georganiseerd tussen de gemeente, initiatiefnemer en omwonende. In overleg met omwonende is voor het ontwerp gekozen zoals beschreven in paragraaf 3.2
In het kader van vooroverleg wordt het (concept)ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen en verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak worden meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
Kostenverhaal
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
Het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 3e herziening Kalmoessingel 18’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving:
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.
Bouwregels:
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.
Specifieke gebruiksregels:
In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.
Omgevingsvergunning:
Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden:
In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
In het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 3e herziening Kalmoessingel 18' komen de volgende bestemmingen voor:
In de bestemming ‘Groen’ zijn paden voor langzaam verkeer (fiets- en voetpaden) toegestaan. Uitgangspunt is dat enkel openbaar groen (d.w.z. geen particulier eigendom) als ‘Groen’ wordt bestemd. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’.
Afwijken en wijzigen
Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.
De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Het gaat om zij- en voorkantsituaties. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden. De parkeervoorzieningen die uitsluitend bedoeld zijn voor de woningen, worden mogelijk gemaakt binnen deze bestemming.
Binnen deze bestemming is een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.
In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ is de ontsluitingsweg van en naar de woningen opgenomen. Hier zijn naast verkeersdoeleinden ook groen en speelvoorzieningen mogelijk.
De woningen zijn opgenomen in de bestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximale bouw- en goothoogte aangegeven.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met het waterschap en de diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.
De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. In 2011 is van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Vorig jaar is de lijst op onderdelen aangepast naar aanleiding van recente ontwikkelingen en actualisering van de Omgevingsverordening Overijssel.
Woningbouw in bestaand stedelijk gebied met meer dan 7 woningen is uitgesloten van de "uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen". Met dit plan worden 7 woningen mogelijk gemaakt. Vooroverleg is dus niet noodzakelijk.
Ondanks deze uitzonderingslijst is, gelet op de stikstofproblematiek, bewust gekozen om in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro het conceptbestemmingsplan voor te leggen aan de provincie Overijssel en het waterschap Drents Overijsselse Delta. De provincie alsmede het waterschap hebben beide per mail op respectievelijk 26 februari 2020 en 16 maart 2020 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Hiermee is het vooroverleg positief is afgerond.
Het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft gedurende zes weken tot en met 13 mei 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.