Plan: | Spoorlanden en Zendijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991121-VB02 |
Geologie en geomorfologie
De ondergrond van het plangebied wordt gevormd door een zandbodem, welke is afgezet tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (110.000-10.000 jaar geleden). De extreme koude tijdens deze periode belette vegetatie tot ontwikkeling te komen. Toen de ijstijd voorbij was, zette een klimaatsverbetering in en kon vegetatie ontstaan. In het plangebied en omgeving kreeg de vegetatie lang geen vat op de oevers van de rivier de IJssel, waardoor rivierzand kon verstuiven tot rivierduinen, waarop Grafhorst, IJsselmuiden, Wilsum en Zalk in de Middeleeuwen gevestigd zijn.
Doordat de temperatuur steeg, rees de zeespiegel en de tijdens de ijstijd drooggevallen Noordzee werd weer zee. Dit betekende dat delen van Nederland onder water kwamen te staan. Op de laagste plekken trad veenvorming op. De oudste veengroei ontstond in het Boreaal (7.000-6.000 voor Chr.), maar vooral tijdens het Atlanticum (6.000-3.000 voor Chr.) kwam veenvorming op grote schaal voor. In Centraal Nederland ontwikkelde zich een lagune, een veenmoeras met een aantal meren. De veengroei is buiten de meren doorgegaan tot in het Subatlanticum (na 900 voor Chr.). Er kwamen diverse veensoorten tot ontwikkeling, afhankelijk van de voedselrijkdom. Binnen het stroombereik van de IJssel, met haar voedselrijke water, ontstonden vooral broekvenen met veel houtresten, zoals in de polder Mastenbroek. In minder voedselrijke gebieden kwam zeggeveen of rietzeggeveen tot ontwikkeling.
Tijdens het Atlanticum breidde het veenmos zich sterk uit. Dit veen verkleinde gestaag het overstromingsgebied van de IJssel en groeide over oudere eutrofe en mesotrofe veenlagen heen.
Door erosie zijn aanzienlijke delen van het centraal-Nederlandse veengebied verdwenen. Deze erosie begon vanaf de Romeinse Tijd en hierdoor verkreeg de lagune het karakter van een open zee. De erosie heeft zich voortgezet tot de gebieden ten zuiden en ten noorden van de huidige IJsselloop stroomopwaarts van Kampen. De resterende delen van het veen bestaan vooral uit zeggeveen en rietzeggeveen.
Omstreeks 1200 verkreeg de lagune het karakter van een open zee: de Zuiderzee. Door toenemende invloed van de Zuiderzee werd het veengebied regelmatig overstroomd, waardoor een kleilaag over het veendek werd afgezet.
Het plangebied kenmerkt zich door afzettingen van de rivier (drechtvaagronden, lichte klei en zware zavel). Drechtvaaggronden wil zeggen dat de bodem nog niet gerijpt is en dus van recente oorsprong is. Het plangebied behoort sinds duizenden jaren tot de uiterwaarden van de rivier.
Bodemkwaliteit
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie.
Onderzoeken
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor de bestaande situatie is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk. Wanneer binnen het conserverend bestemmingsplan (incidenteel) nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, moet nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid. Er dient minimaal een historisch onderzoek van de locatie, die van bestemming verandert en de directe omgeving ervan, te worden uitgevoerd. Mocht uit het historisch onderzoek blijken dat de locatie verdacht is, kan een nader bodemonderzoek worden verlangd.
Het plangebied bevat het oudere bedrijventerrein Spoorlanden en het nieuwere bedrijventerrein Zendijk. Met name op het oudere gedeelte zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd als gevolg van bouwaanvragen, verkoop van terreindelen en voorschriften in het kader van de Wet milieubeheer.
Spoorlanden
Uit de rapportages van de diverse onderzoeken blijkt dat de grond op het grootste gedeelte van het terrein licht verontreinigd is met diverse zware metalen, PAK, EOX en minerale olie.
Op enkele locaties is de bovengrond matig verontreinigd met koper, lood, zink en PAK en zeer plaatselijk is de ondergrond matig verontreinigd met zink. Op enkele locaties zijn ter plaatse van een (ondergrondse) opslagtank verhoogde gehalten aan minerale olie aangetroffen.
Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie en op enkele locaties matig verontreinigd met zink.
Aan de Spoorstraat 3 is een sanering van minerale olie uitgevoerd. Hierbij is ter hoogte van de weg een restverontreiniging achtergebleven ter plaatse van het kabel- en leidingentracé. Voor de betreffende restverontreiniging is een nazorgplan opgesteld waarmee de provincie Overijssel heeft ingestemd.
Bij de Spoorstraat 56 is sprake van een ernstige verontreiniging met zink. Deze verontreiniging is aangetroffen in de grond. Totaal is circa 1.000 m3 grond sterk verontreinigd. Uit een uitgevoerde risico-evaluatie blijkt dat het een niet spoedeisend geval van bodemverontreiniging betreft. Indien het gebruik van de locatie ongewijzigd blijft, is er geen saneringsnoodzaak. Bij herontwikkeling van het terrein zal bekeken moeten worden of sanering van de grond noodzakelijk is.
Ter plaatse van het NS-emplacement Kampen is sprake van meerdere ernstige gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Op vier locaties zijn sterke verontreinigingen met PAK en/of koper in de bovengrond aangetroffen. Hiervoor is een raamsaneringsplan opgesteld waarmee de provincie Overijssel heeft ingestemd. In 2006 is op drie van deze locaties een sanering uitgevoerd. Het betreft een locatie nabij de Spoorstraat 10 (voormalige caravancentrum), de Spoorstraat 12 en de Spoorstraat 26. Uit de resultaten van de sanering blijkt dat bij het voormalige caravancentrum in de ondergrond een restverontreiniging met lood en koper is achter gebleven. Ter plaatse van de Spoorstraat 12 is op de terreingrens een minerale olieverontreiniging achtergebleven en ter plaatse van de Spoorstraat 26 is op de terreingrens een restverontreiniging met koper achtergebleven.
Zendijk
Voor het ontwikkelen van het bedrijventerrein Zendijk is voor dit gebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verhoeve Milieu, 1998, projectnummer 78513) om de kwaliteit van de grond en het grondwater vast te stellen. Uit de resultaten blijkt dat de grond licht verontreinigd is met nikkel, kwik, PAK en EOX en plaatselijk is de grond licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met zink, nikkel, arseen en cadmium.
Op grond van de resultaten werd geconcludeerd dat de vastgestelde kwaliteit in de grond en het grondwater geen milieuhygiënische belemmeringen vormen voor het ontwikkelen van het bedrijventerrein Zendijk.
Verzinkerij
Op het terrein van de Verzinkerij is sprake van een ernstige verontreiniging aan zink in de grond en het grondwater. In de direct aangrenzende sloten is de waterbodem verontreinigd met zink. Dit gaf aanleiding om in de jaren '90 sanerende maatregelen te nemen in de vorm van een tijdelijke beheersmaatregel. Het grondwater wordt op zijn plaats gehouden. De provincie Overijssel heeft ingestemd met deze beheersmaatregel. Deze maatregel is een tijdelijke saneringsmaatregelen tot het moment dat de Verzinkerij een saneringsplan bij de provincie heeft ingediend.
De Verzinkerij is voornemens uit te breiden met een poedercoatingfabriek. De uitbreiding van de Verzinkerij wordt niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt een aparte planologische procedure gevolgd waarin beschreven staat hoe met de aangetroffen zinkverontreiniging wordt omgegaan.
Conclusie
Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is in beginsel een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Voor het gebied zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat in het overgrote deel van het plangebied geen sterke verontreinigingen zijn aangetroffen. Plaatselijk zijn wel ernstige sterke verontreinigingen aangetoond, waarvoor een saneringsplicht geldt. Met uitzondering van de Verzinkerij zijn de uit te voeren saneringen niet-spoedeisend. Bij herontwikkeling van het terrein zal bekeken moeten worden in hoeverre sanering noodzakelijk is. De juridische waarborging hiervoor ligt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
De verontreiniging van de Verzinkerij betreft een spoedeisend geval. Vooralsnog wordt middels de tijdelijke beheersmaatregel het grondwater op zijn plaats gehouden. Dit betreft echter een tijdelijke beheersmaatregel tot het moment de Verzinkerij een saneringsplan bij de provincie Overijssel heeft ingediend.
Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van het voorliggende plan.