Plan: | Gramsbergen, volkstuinen Oostermaatsteeg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00390-VG01 |
De gemeente Hardenberg ontwikkelt het nieuwe woongebied Garstlanden IV. In de jaren ’90 van de vorige eeuw is een aanvang gemaakt met de deelgebieden Garstlanden I en II en momenteel is ook de daaropvolgende woonwijk Garstlanden III nagenoeg geheel uitgegeven. Ten behoeve van de ontwikkeling van de vierde fase van het woongebied is op 2 juli 2020 het bestemmingsplan 'Gramsbergen, Garstlanden IV' vastgesteld.
Aan de zuidwestzijde van Garstlanden IV is een deel van de gronden aan de Van den Grammesberghestraat in gebruik als volkstuinencomplex van de vereniging De Loozermars. Met het bestuur van de vereniging is destijds afgesproken dat als gevolg van de voorliggende plannen een nieuwe locatie wordt gezocht. Er is inmiddels in overleg met de vereniging gekozen voor verplaatsing naar een nieuwe locatie aan de Oostermaatsteeg.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Gramsbergen, volkstuinen Oostermaatsteeg' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.
Afbeelding 1.1 - globale ligging plangebied (rode contour)
Zoals uit voorgaande afbeelding 1.1 blijkt ligt het plangebied ten noorden van de geplande woonbebouwing van Garstlanden IV, voornamelijk aan de overzijde van de Oostermaatsteeg.
Het plangebied heeft een omvang van 4.019 m2 (0,4 ha).
Op het perceel aan de Oostermaatsteeg is het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' van kracht, zoals vastgesteld op 2 december 2014. Ter plaatse hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' en 'Waarde - Archeologie 5'. Binnen de agrarische bestemming is de realisatie van een volkstuinencomplex niet mogelijk.
Afbeelding 1.2 - Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg
Ter plaatse geldt aanvullend de bestemmingsplannen:
Het bestemmingsplan 'Gramsbergen, volkstuinen Oostermaatsteeg' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00390-VG01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied ligt net binnen de bebouwde kom van Gramsbergen. In de huidige situatie bestaan de gronden uit grasland. De gronden worden momenteel gebruikt als weiland voor het grazen van pony's en/of paarden. Midden op het terrein is een drietal bomen aanwezig die gehandhaafd zullen worden.
Afbeelding 2.1 - Luchtfoto bestaande situatie
Ten noorden van het plangebied is aan de overzijde van de bestaande watergang en groenstrook een weiland aanwezig dat onderdeel uitmaakt van hetzelfde kadastrale perceel. Ten oosten van de locatie loopt de spoorlijn (Zwolle-Emmen) met tussen de locatie en het spoor een groenstrook met watergang (sloot). Ten westen is een stuk openbaar groen aanwezig.
Ten zuiden wordt aan de overzijde van de Oostermaatsteeg de nieuwe woonwijk Garstlanden IV tot ontwikkeling gebracht. Aan weerszijden van de Oostermaatsteeg bevinden zich bomensingels.
In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een volkstuincomplex waarin ruimte wordt geboden voor circa 26 - 28 volkstuinkavels met een oppervlakte variërend van 80 tot 145 m2. Er is voor het volkstuincomplex nog geen definitieve verdeling van de volkstuinkavels gereed. De uiteindelijke verdeling wordt door de volkstuinvereniging verder uitgewerkt.
Met de inpassing van het volkstuincomplex wordt rekening gehouden met de gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap, onder meer door het aanbrengen van streekeigen beplanting. Daarbij spelen op de achtergrond ook de plannen om het betreffende gebied als landschapspark op termijn meer gebruikswaarde te gaan geven.
Belangrijk is dat de bestaande bomengroep op het nieuwe volkstuincomplex in stand worden gehouden. Langs het volkstuincomplex wordt voorzien in een wandelpad dat aansluit op de bestaande voetpaden in het omringende gebied. In onderstaande afbeelding 2.2 is een proefverkaveling opgenomen.
Afbeelding 2.2 - mogelijke verdeling kavels volkstuincomplex
Op het volkstuincomplex wordt niet voorzien in een gezamenlijke centrale voorziening voor het opslaan van tuingereedschap en dergelijke. Per volkstuinkavel wordt de mogelijkheid geboden voor de aanleg van een klein schuurtje of overkapping voor de opslag van tuingereedschap.
Daarnaast zijn teeltondersteunende voorzieningen toegestaan. Om het groene karakter van het volkstuincomplex in stand te houden wordt een en ander gebonden aan een bebouwingspercentage.
Ten noorden van het plangebied loopt een watersloot. Ten westen wordt voorzien in een nieuwe ruime watervoorziening. Deze vijver dient als overstort vanuit de naastgelegen nieuwe woonwijk (Garstlanden IV). De aanleg van deze watervoorziening is op grond van het geldende bestemmingsplan al mogelijk en valt daarmee buiten het voorliggend plangebied.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een ruimtelijk advies opgesteld. Deze is als bijlage 1 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Met de inpassing van de nieuwe volkstuincomplex wordt aansluiting gezocht bij de omgeving, passend bij het halfopen karakter en de typerende informele wegenstructuur. De paden van de moestuin zelf zijn volgens een functioneel patroon aangelegd en zijn ondergeschikt aan de omringende landschappelijke structuur. De kleinschalige verkaveling met hekjes en lage hagen op de erfgrenzen versterkt de organische structuur van het landschap.
De inrichting doet geen afbreuk aan de omgeving en past binnen de voorgenomen verbetering van het 'Oostermaatsteegpark'.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met de parkeerbehoefte en de verkeersbeweging die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een volkstuinencomplex naar een nieuwe locatie. In de proefverkavelingen die zijn opgesteld wordt uitgegaan van 26 - 28 volkstuinkavels met een oppervlakte variërend van 80 tot 145 m2. Op grond van de CROW-kencijfers die opgenomen zijn in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kan de parkeerbehoefte en verkeersproductie worden vastgesteld.
Uitgaande van de aanleg van maximaal 28 volkstuinen binnen de gemeente Hardenberg dient op basis van de kencijfers van het CROW uit worden gegaan van een parkeerbehoefte aan 5 parkeerplaatsen.
In de verkaveling wordt aan de Oostermaatsteeg voorzien in 5 gezamenlijke parkeerplaatsen. Fietsen mogen bij de betreffende volkstuinkavels worden gestald.
Het nieuwe volkstuincomplex aan de Oostermaatsteeg is voor het autoverkeer vanaf De Oostermaat via De Hoge Esch bereikbaar. Uit de kencijfers van het CROW blijkt dat het daarbij gemiddeld gaat om 4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het bestaande volkstuincomplex aan de Van den Grammesberghestraat was eveneens vanaf De Oostermaat bereikbaar via De Hoge Esch.
Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de verplaatsing van het volkstuincomplex naar een nieuwe locatie.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkelingen, zoals voorliggende verplaatsing van het volkstuincomplex. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Het Barro laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkelingen, zoals voorliggende. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:
Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om de verplaatsing van een bestaande volkstuincomplex mogelijk te maken vanwege de realisatie van een nieuwe woonwijk Garstlanden IV binnen het bestaand stedelijk woongebied van Gramsbergen. Op de bestaande locatie worden de bestaande volkstuinkavels intensief gebruikt door de leden van de volkstuinvereniging. Dit is ook de reden om het volkstuincomplex een nieuwe locatie te geven.
Binnen het bestaand stedelijk gebied van Gramsbergen is geen mogelijkheid om het bestaande volkstuincomplex te herbergen. De locatie aan de Oostermaatsteeg, direct in aansluiting op de geplande woonwijk, ligt het meest voor de hand.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding 4.1 - Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Het planvoornemen is in principe te klein om uitgebreid getoetst te kunnen worden aan het provinciaal uitvoeringsmodel. In hoofdlijnen wordt aan het afwegingskader voldaan. Navolgend wordt in grote lijnen hierop ingegaan.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afweging in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied behoort tot het provinciale ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het
kleinschalige mixlandschap'. Het perspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant agrarische activiteiten en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik en aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden worden nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen van het kleinschalige landschap.
Het verplaatsen van het volkstuincomplex is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Hoe - gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat hier sprake is van een volkstuincomplex.
Op 6 juli 2021 is de Omgevingsvisie Landstad Hardenberg door de gemeenteraad vastgesteld. IN de Omgevingsvisie wordt het toekomstbeeld van de gemeente geschetst. Daarbij wordt vooruit gekeken richting 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd.
De rode draad in de gemeente is als volgt:
Ambitie
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans.
Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong.
Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn in de Omgevingsvisie vier uitgangspunten opgesteld.
Thema's
De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval zijn met name de thema's 'Hardenberg in balans' en 'Hardenberg voor elkaar' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is. De verplaatsing is echter het gevolg van de uitbreiding van een nieuwe woonwijk in Gramsbergen.
Hardenberg in Balans
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:
Binnen het buitengebied blijft met ontwikkelingen daarbij ingezet worden op de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden. In het voorliggende geval gaat het daarbij om Gramsbergen e.o.
Hardenberg voor elkaar
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van verplaatsing van een bestaande
volkstuincomplex naar een nieuwe locatie als gevolg van de realisatie van een woonwijk binnen
Gramsbergen. Hoewel de realisatie van de woonwijk Garstlanden IV geen deel uitmaakt van het
voorliggend bestemmingsplan is het wel de reden voor de verplaatsing. Gesteld kan worden dat
met de verplaatsing de realisatie van de woonwijk wordt gefaciliteerd. Indirect wordt daarmee
ingehaakt op de gemeentelijke ambities ten aanzien van 'Hardenberg voor elkaar'.
Daarbij wordt op de nieuwe locatie aan de Oostermaatsteeg voorzien in een goede
landschappelijke inpassing conform de geldende gebiedskenmerken. Daarmee wordt gezorgd
voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Tot slot draagt de functieverbreding bij aan het vitaal
houden van het landelijk gebied. Immers wordt er een nieuwe toekomstbestendige functie
toegekend.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.
Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.
Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft , gelet op de geringe mate van intensiteit van het gebruik, geen milieugevoelige functie. De ontwikkeling zou echter wel effect kunnen hebben op de externe veiligheid, in verband met de toename van het aantal mensen dat aanwezig is in het gebied. Hier wordt in paragraaf 4.7 verder op ingegaan.
Een volkstuincomplex betreft, vanwege het geringe mate van intensiteit van het gebruik, eveneens geen milieuhinderlijke functie. De activiteit is niet opgenomen in de VNG-publicatie als een hinderveroorzakende functie. In voorliggende situatie is sprake van een volkstuincomplex met 26 - 28 volkstuinkavels, waarvan niet veel (geluids)hinder verwacht wordt. De meest nabij gelegen (beoogde) woonfunctie bevindt zich op een afstand van ruim 15 m. Aangenomen wordt dat er geen sprake zal zijn van onevenredige overlast.
Conclusie
Er is over en weer geen sprake van onevenredige overlast. Het aspect milieuhinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wettelijke geluidzone wegen
Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Onderzoek
Volkstuinen worden door de Wet geluidhinder niet als geluidgevoelige functie aangemerkt. Een akoestisch onderzoek is dus niet nodig.
Toetsingskader
Wettelijke geluidzone spoorwegen
Wanneer een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt binnen de geluidszone van een spoorlijn, moeten de plannen op grond van de Wet geluidhinder worden getoetst aan de geluidsnormen, zoals opgenomen in het Besluit geluidhinder.
De spoorlijn Zwolle-Emmen ligt op een afstand van ruim 40 m van het plangebied. Spoorwegen met een geluidszone langs de spoorlijn staan aangegeven op de geluidsplafondkaart of de zonekaart. Op grond van het dichtstbijzijnde geluidsproductieplafond (61,14 dB) bedraagt de zonebreedte 300 m aan weerszijden van de spoorlijn.
Onderzoek
Het plangebied ligt ruim binnen de geluidszone van de spoorlijn Zwolle-Emmen. Echter, zoals al eerder is aangegeven worden volkstuinen door de Wet geluidhinder niet als geluidgevoelige functies aangemerkt.
Het aspect weg- en spoorweggeluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden Engbertsdijkvenen en Vecht- en Beneden-Reggegebied bedraagt respectievelijk 12,4 km en 12,5 km en de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 0,9 km.
Stikstofdepositie
Voor het planvoornemen is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 2). Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Overijssel staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een ecologische quickscan uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage 3). Uit de quickscan blijkt dat er in en rond het plangebied een aantal beschermde flora en fauna zijn aangetroffen of potentieel voorkomen. Het gaat om vogels, diverse vleermuizen, egels, de poelkikker en andere algemeen voorkomende soorten.
Voor de vogels is het advies om buiten het broedseizoen te werken, hiermee worden eventuele negatieve effecten voorkomen.
De aan het plangebied grenzende bomen met holten zijn geschikt bevonden voor vleermuizen om in te verblijven. Indien de bomen met holten toch worden gekapt, kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. In dat geval wordt nader onderzoek geadviseerd naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen. Deze bomen blijven behouden.
Wat betreft de egels kan niet op voorhand uitgesloten worden dat er verblijfplaatsen van egels aanwezig zijn in de strook met bomen en struiken langs de randen van het plangebied. Het advies is om deze strook intact te houden om zo eventuele negatieve effecten te voorkomen.
Vlak buiten het plangebied is voortplantingswater van de poelkikker aanwezig. Er kan mede hierdoor niet op voorhand worden uitgesloten dat het plangebied zelf landhabitat van de soort betreft wat met de beoogde werkzaamheden verloren gaat of in kwaliteit achteruitgaat. Ook kan het water in het plangebied dienen als voortplantingswater van deze soort. Er wordt geadviseerd om hier nader onderzoek naar uit te voeren.
Nader onderzoek poelkikker
Naar aanleiding van de quickscan is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van voortplantingswater en landhabitat van de poelkikker. De rapportage is als bijlage 4 opgenomen in de toelichting.
Geconstateerd wordt dat in het plangebied geen voortplantingswater van de poelkikker aanwezig is. Tevens wordt op basis van de locatie van de dichtstbijzijnde waarneming van de poelkikker ten opzichte van het plangebied de kans dat het plangebied dient als landhabitat dusdanig klein geacht dat we het niet realistisch achten om hier rekening mee te houden.
Geconcludeerd wordt dat er geen leefgebied van poelkikkers in het plangebied is vastgesteld. Voor deze soort hoeft geen ontheffing aan de Wnb te worden aangevraagd.
Conclusie
Zoals al eerder in de toelichting is aangegeven blijven de aan het plangebied grenzende bomen met holtes evenals bomen en struiken langs de randen van het plangebied gehandhaafd.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vechtstromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is na overleg met de gemeente besloten een digitale watertoets uit te voeren. Deze is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de digitale watertoets blijkt dat er geen belangen van het waterschap in het geding zijn. Er zal, met uitzondering van de benodigde parkeerplaatsen, nauwelijks verharding worden gerealiseerd. Het regenwater stroom af naar de aangrenzende watergangen
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.
Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Oostermaatweg te Gramsbergen.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit Kalkloze poldervaaggronden. Er is sprake van grondwatertrap Ib. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand 25-40 cm onder het maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 6,0-7,0 m.
Waterkwantiteit
Ten noorden grenst het plangebied aan een watergang. Volgens de legger van Waterschap Vechtstromen heeft het betreffende oppervlaktewaterlichaam een beperkingengebied van 5 m vanuit de insteek (Keur Waterschap Vechtstromen 2020, Artikel 1.5).
Voor zover werkzaamheden binnen deze beschermingszone plaatsvinden zal dit in overleg met het waterschap moeten gebeuren.
Figuur 4.1 Oppervlaktewater nabij het plangebied (Bron: legger Waterschap Vechtstromen), met plangebied rood omlijnd.
Veiligheid en waterkering
Het projectgebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is niet aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit het realiseren van een volkstuinencomplex bestaande uit maximaal 28 volkstuinen. In de planregels van het plan is opgenomen dat er per volkstuin maximaal 20 m2 aan verharding toegevoegd mag worden. In een worst-case scenario waarin alle volkstuin gebruikers het maximale oppervlak verharden/bebouwen komt dit uit op 560 m2 verharding.
Waterschap Vechtstromen hanteert een grens van 1.500 m2 waaronder niet gecompenseerd hoeft te worden. De voorgenomen ontwikkeling blijft hier ruim onder. Overigens zal het plangebied opgehoogd worden ten behoeve van de ontwatering.
Bodem en grondwater
Aangezien er geen grote hoeveelheid verharding toegevoegd worden zal de ontwikkeling geen effect hebben op de bodem en het grondwater.
Waterkwantiteit
De toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Tevens zal er geen gebruik gemaakt worden van bestrijdingsmiddelen tijdens de gebruiksfase van de volkstuinen.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.
Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Voor het realiseren van volkstuinen is dan ook geen ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur".
Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Verkennend (water)bodemonderzoek
Het ingenieursbureau MUG heeft een (water)bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De rapportage is als bijlage 6 opgenomen in deze toelichting.
Uit het rapport blijkt dat tijdens het veldwerk geen bijzonderheden voordeden. In de opgeboorde grond van boring 02 is sterk kooldeeltjes houdende grondlaag aangetroffen(van 0,35 - 0,55 m-mv). Verder zijn in de grond geen bijzonderheden waargenomen.
Uit de analyse van de grond blijkt dat in een deel van de bovengrond matig verhoogde gehalten met arseen zijn aangetoond (boven de voormalige tussenwaarde). Verder zijn in de grond geen verhoogde gehalten aangetoond.
In de somparameters van PFOS en PFOA zijn waarden aangetoond boven de detectielimit. Er zijn geen overige PFAS-stoffen gehalten aangetoond boven de detectielimit. De gehalten aan PFOS en PFOA blijven beneden de landelijke achtergrondwaarden. Op basis van het 'Tijdelijk handelingskader' volgt dat de grond op basis van het gehalte aan PFOS en PFOA vrij toepasbaar is boven- en onder grondwaterniveau. De grond is niet vrij toepasbaar in grondwaterbeschermingsgebieden.
Bij toepassingen in grondwaterbeschermingsgebieden dient de ontvangende bodem van ten minste dezelfde kwaliteit te zijn. Analytisch grondwater In het grondwater is een sterk verhoogde concentratie aan arseen gemeten (boven de interventiewaarde).
Uit de analyse van de waterbodem blijkt dat in het slib een licht verhoogde gehalten is aangetoond met minerale olie. Dit gehalte wordt vermoedelijk veroorzaakt door dat de sloot onderdeel is van een overstort. Het slib is beoordeeld als 'klasse industrie' voor toepassing op landbodem en als 'Klasse A' voor toepassing in een oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast is het slib beoordeeld als verspreidbaar op een aangrenzend perceel en als verspreidbaar in zoet oppervlakte-waterlichaam.
Vanwege het voorkomen van lichte bodemverontreinigingen wordt in de rapportage geconcludeerd dat de resultaten niet in overeenstemming met zijn de vooraf gestelde hypothese dat de locatie als onverdacht beschouwd kan worden. De aangetroffen gehalten aan arseen zijn afkomstig van sporen gley (roestverschijnselen) en vermoedelijk van natuurlijke oorsprong. In het verleden zijn op basis van de toelaatbare dagelijkse inname (TDI) maximale waarden voor arseen in de bodem vastgesteld.
Op basis van deze waarde bedraagt de waarden voor risico's bij moestuinen met kinderen 50 mg/kg ds en bij moestuinen zonder kinderen 90 mg/kg ds. Deze zijn afkomstig uit het RIVM rapport 'Handreiking voor de risicobeoordeling van arseen in de bodem voor de particuliere groenteteelt, 2017-0177'.
De aangetoonde gehalten aan arseen zijn in de bovengrond plaatselijk iets hoger (51 en 57 mg/kg ds) dan de waarde bij toekomstige gebruik als moestuin met kinderen. In de onderzoeksrapportage worden op basis van het RIVM rapport een aantal aanbevelingen gedaan om de ingestie van grond (via hand-mond contact) zoveel mogelijk te beperken:
Aanvullend bodemonderzoek Arseen Oostermaatsteeg
Naar aanleiding van het verkennend (water)bodemonderzoek is aanvullend onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van de gehalten aan arseen in de bovengrond en of de bodem op locatie geschikt is voor het beoogde gebruik als moestuin. Hetgeen vormt de aanleiding tot onderhavig onderzoek. Het onderzoek is als bijlage 7 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Uit de resultaten van het nader bodemonderzoek blijkt dat de humeuze boven- en ondergrond (0,0-0,7 m -mv) ter plaatse van de onderzoeklocatie plaatselijk licht tot sterk verontreinigd is met arseen. Op basis van het vooronderzoek en door de aanwezigheid van roest- en ijzeroerhoudende bodemlagen in de humeuze boven- en ondergrond kan ervan worden uitgegaan dat het gemeten gehalte aan arseen een natuurlijke oorsprong heeft. In de ongeroerde ondergrond (0,5-1,0 m -mv) zijn geen verhoogde gehalten met arseen aangetoond boven de achtergrondwaarde.
In de humeuze boven- en ondergrond is sprake van een heterogene verontreiniging met arseen. Dit wil zeggen dat ruimtelijk gezien geen onderscheidt gemaakt kan worden tussen licht, matig en/of sterk verontreinigde grond. De gehele humeuze boven- en ondergrond dient daarom als sterk verontreinigd te worden beschouwd.
De gemeten concentratie aan arseen in het grondwater tijdens onderhavig onderzoek (58 ug/l) ligt rond de interventiewaarde van 60 ug/l.
Gemiddeld genomen is ter plaatse van de onderzoeklocatie sprake van sterk met arseen verontreinigd grondwater. Op basis van het vooronderzoek kan ervan worden uitgegaan dat de gemeten concentratie aan arseen in het grondwater een natuurlijke oorsprong heeft.
Omdat de gemeten gehalten aan arseen in de grond en in het grondwater van nature voorkomen hoeft in deze 'natuurlijke' situaties volgens de Wet bodembescherming geen sanering plaats te vinden.
Ondanks dat er onzekerheid bestaat over de hoogte van een veilige gezondheidskundige grenswaarde (humane risicogrens) voor arseen wordt geconcludeerd dat op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens en uitgevoerde risicobeoordelingen vermoedelijk geen sprake zal zijn van onaanvaardbare humane risico's voor het bodemgebruik moestuinen/volkstuinen.
Ook voldoen de aangetoonde gehalten in de grond aan de huidige criteria voor duurzame geschiktheid uit de risicotoolbox van het RIVM. Hierbij wordt wel opgemerkt dat de berekende blootstelling voor het gebruik moestuin met veel gewasconsumptie de door het RIVM in 2017 vastgestelde achtergrondblootstelling van volwassen van in de winkel gekochte producten (inclusief consumptie van groente en fruit) overschrijdt.
Ook wordt opgemerkt dat de berekende blootstelling voor het grondwater de humane risicogrens benadert (blootstelling bedraagt 87 % van de risicogrens).
Aanbevolen wordt de onderzoeksresultaten en de risicobeoordeling voor te leggen aan de GGD en advies te vragen over de mate van te verwachten gezondheidseffecten bij het voorgenomen toekomstige gebruik van de locatie als moestuin/volkstuin en te nemen maatregelen om blootstelling te voorkomen/beperken. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de door het RIVM opgestelde gebruiksadviezen voor de consumptie van zelf geteelde groenten op arseen houdende grond (RIVM briefrapport 2017-0177). Indien het voornemen bestaat het met arseen verontreinigde grondwater ongezuiverd te gaan gebruiken als beregeningswater voor de moestuinen dan wordt geadviseerd aanvullend onderzoek uit te voeren naar de gewasopname van arseen uit het beregeningswater.
Partijkeuring van grond in depo
De gemeente Hardenberg is voornemens om het voorliggende perceel ten behoeve van het volkstuincomplex op te hogen. Daarvoor wordt een partij met grond gebruikt dat in depot ligt op een locatie aan de Oostermaatsteeg. De grond zal ook worden toegepast als aanvulgrond in de wijk Garstlanden.
In opdracht van de gemeente Hardenberg is een partijkeuring van grond in depot uitgevoerd op een perceel gelegen aan de Oostermaatsteeg te Gramsbergen. Het onderzoek is als bijlage 8 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Uit het onderzoek blijkt dat in de partij met grond een maximaal licht verhoogd gehalte met arseen is aangetoond. De hypothese dat de partij grond van nature verhoogde gehalten aan arseen kan bevatten is hiermee bevestigd. Behoudens het licht verhoogde gehalte aan arseen zijn in de partij geen gehalten met parameters uit het standaard stoffenpakket aangetoond boven de achtergrondwaarde. In de partij zijn PFAS-gehalten aangetoond die de rapportagegrens van 0,1 ìg/kg ds overschrijden. Het gemiddeld gemeten gehalte aan PFAS ligt beneden de landelijke achtergrondwaarden. Op basis van het vooronderzoek en zintuiglijke waarnemingen (geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen) is de partij onverdacht op het voorkomen van asbest.
Op basis van de voorgenoemde resultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Bij toetsing aan het handelingskader PFAS gelden er bij toepassing op landbodem beperkingen in grondwaterbeschermingsgebieden.
Gezondheidskundige beoordeling GGD
Naar aanleiding van de aanwezigheid van arseen in de bodem een gezondheidskundige beoordeling van de risico's gevraagd van de GGD IJsselland. Het advies van de GGD is als bijlage 9 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
In de gezondheidskundige risicobeoordeling wordt aangegeven dat GGD IJsselland het uitgangspunt hanteert dat de blootstelling aan arseen vanuit de bodem in ieder geval niet hoger zou moeten zijn dan de achtergrondblootstelling aan arseen. Als gezondheidskundige risicowaarden gaat de GGD uit van 50 mg/kg ds.
In haar overweging neemt de GGD mee dat :
De concentratie arseen in de bodem aan de Oostermaatsteeg overschrijdt op sommige punten de gezondheidskundige risicowaarde. Echter, op basis van de andere uitgangspunten ziet GGD IJsselland geen onaanvaardbaar gezondheidsrisico met betrekking tot arseen. Wel adviseert de GGD IJsselland de gemeente Hardenberg om met de inrichting en verkaveling van het perceel rekening te houden met het ruimtelijk patroon van de gevonden concentraties arseen. Bijvoorbeeld door gemeenschappelijke voorzieningen te bouwen op de hoogst belaste punten. Ook wordt geadviseerd een duidelijk punt in te richten waar men handen kan wassen.
Bewatering
Het bodemonderzoek laat zien dat de concentratie arseen in het grondwater (2,0-3,0 m-mv) verhoogd is, en de interventiewaarde benaderd. Het is op het moment onduidelijk hoe de bewatering van de moestuin wordt ingericht. Vooruitlopend adviseert GGD IJsselland om te overwegen geen grondwater te onttrekken voor bewatering, maar bijvoorbeeld de opslag en het gebruik van regenwater te stimuleren.
Handelingsperspectieven
Als de bodem veel arseen bevat, kan het verminderen van grondingestie helpen de blootstelling te reduceren. Dat kan door een slimme terreininrichting, voorlichting (bewustmaking), het wassen van handen en groenten en eventueel het dragen van handschoenen.
Communicatie
In geval van de aanwezigheid van arseen in de bodem is goede communicatie belangrijk. Het gaat om een kankerverwekkende stof, waarvan de algemeen perceptie is dat het zeer giftig is. Voor veel mensen is het niet altijd duidelijk dat de risico's van een stof worden bepaald door de mate van blootstelling. Bovendien zijn velen zich niet bewust dat we door onze dagelijkse voedselconsumptie al worden blootgesteld aan arseen. GGD IJsselland adviseert de gemeente om met de toekomstige bewoners in gesprek te gaan over de gevonden verhoogde achtergrondwaarden. De GGD kan de gemeente daarbij ondersteunen.
Conclusie
Het aspect bodem levert, met in achtneming van de aanbevelingen van de GGD IJsselland, geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/ m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van verkeer van 5 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 0%. Uit de nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,0 µg/m³ en van fijn stof van 0,0 µg/m³ (zie figuur 4.3). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.3: Berekening NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N34, direct ten noordwesten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 16,2 µg/m³ voor NO2, 15,0 µg/m³ voor PM10 en 7,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,0 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.
In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Het aantal mensen in het gebied zal zeer beperkt toenemen als gevolg van de ontwikkeling. Dit is deels omdat slechts 28 tuinen gerealiseerd worden en niet alle gebruikers tegelijkertijd aanwezig zullen zijn. Overigens zullen de gebruikers voornamelijk in hun vrije tijd aanwezig zijn (in avonden en in het weekend). Tevens is tuinieren een seizoens- en weerafhankelijke activiteit waardoor de gebruikers er maar gedurende een gedeelte van het jaar zullen zijn.
Volkstuinen vallen niet onder de kwetsbare of (beperkt) kwetsbare objecten zoals wordt beschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Dit betekent dat het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico niet van toepassing is.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Zoals uit de atlas van Overijssel blijkt is in het plangebied geen bebouwing aanwezig die is aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Er zijn in en rond het plangebied ook geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.
Afbeelding 4.4 - uitsnede Atlas van Overijssel
Conclusie
Het aspect cultuurhistorische aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van de Erfgoedwet moet in ruimtelijke plannen rekening gehouden worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.
Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologisch onderzoek
De gemeente Hardenberg heeft haar archeologische verwachtingskaart doorvertaald in het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied, sprake van archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Voor dergelijke gronden geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm.
De aanleg van het volkstuincomplex komt niet aan deze drempels. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In of nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die in het kader van dit bestemmingsplan een planologische regeling behoeven.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient onderzocht te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling:
Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling is gelet op de aard en omvang niet echt aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Het plangebied behoudt haar groene functie met aanvullende functie 'volkstuinen'.
Daarbij blijkt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden Engbertsdijkvenen en Vecht- en Beneden-Reggegebied respectievelijk 12,4 km en 12,5 km bedraagt en de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 0,9 km (zie paragraaf 4.3). Er is geen passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist.
Tevens blijkt uit de voorgaande paragrafen dat de milieu gerelateerde waarden niet onevenredig worden geschaad als gevolg van de verplaatsing van het volkstuincomplex.
Bovenstaande punten leiden samen tot de conclusie dat er een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:
In het voorliggende bestemmingsplan worden de gronden voorzien van de bestemming 'Recreatie - Volkstuin'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor een volkstuincomplex met teeltondersteunende voorzieningen en de bijbehorende voorzieningen, zoals (afschermende) groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ook de bestaande Oostermaatsteeg is opgenomen in de bestemming (i.c. bestaande verkeers-, verblijfs- en nutsvoorzieningen).
In de bouwregels zijn de toegestane bouwwerken en andere bouwwerken gemaximeerd.
In dit geval is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' uit het geldend bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg overgenomen.
De gronden met deze bestemmingen zijn, naast de andere bestemming, bedoeld voor het behoud en bescherming van gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. Een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden beschermt de archeologische waarde van de grond.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Gramsbergen, volkstuinen Oostermaatsteeg' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een bouwplan. De gronden worden door de gemeente in pacht of bruikleen aan de volkstuinvereniging gegeven. Hiervoor betalen zij een vergoeding.
Door de gemeente is voornemens om, vooruitlopend op publicatie van het ontwerp van het bestemmingsplan, de direct aanwonenden een brief te sturen over deze ontwikkeling. Mochten ze vragen hebben dan kunnen ze contact opnemen.
In het kader van de watertoets heeft een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. In het kader daarvan is advies ingewonnen bij het waterschap (zie paragraaf 4.4).
Gelet op het vorenstaande wordt het voeren van nader vooroverleg met het waterschap Vechtstromen niet noodzakelijk geacht.
Het ontwerp-bestemmingsplan wordt, gezien het ondergeschikte karakter van de beoogde ontwikkeling, gelijktijdig met de publicatie van het ontwerp-bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Gramsbergen, volkstuinen Oostermaatsteeg' heeft vanaf 7 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
De terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplan en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is bekendgemaakt in het gemeenteblad, het huis-aan-huisblad De Toren en op de gemeentelijke website. Het bestemmingsplan kon digitaal worden ingezien op de website www.ruimtelijkeplannen.nl en op papier, na afspraak, bij de Publieksdienst in het gemeentehuis in Hardenberg.
Er zijn geen zienswijze ontvangen. De terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot (ambtelijke) aanpassingen van de verbeelding of planregels.
Het plan is door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen de vaststelling is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.