Plan: | Stegerensallee 2 Dedemsvaart |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00241-OW01 |
Voor de locatie aan de Stegerensallee 2 in Dedemsvaart is een plan ontwikkeld. Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfslocatie te transformeren naar een woonlocatie. Het plan betreft de sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing op het perceel. Hiervoor in de plaats zullen 8 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere burgerwoning. Het bedrijfsperceel ligt direct naast het ten westen gelegen woongebied, waardoor een woonfunctie op deze locatie beter past in de omgeving. De invulling vormt de nieuwe dorpsrand van Dedemsvaart.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
De locatie betreft het bedrijfsperceel aan de Stegerensallee 2 in Dedemsvaart. Het plangebied ligt aan de oostrand van de kern Dedemsvaart, op de grens van het buitengebied. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Avereest, sectie K, perceelnummers 4540, 4542, 4469, 7490 en 7491. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in Dedemsvaart, locatie rood omcirkeld (bron: Pdok viewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het bedrijfsperceel aan de Stegerensallee 2 in Dedemsvaart te zien is. De begrenzing van het plangebied betreft het gehele bedrijfsperceel. De woning op het perceel van de Stegerensallee 4 heeft reeds een woonbestemming. Echter wordt dit perceel wel meegenomen in dit bestemmingsplan, zodat er sprake is van een eeenduidige regelgeving. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Pdok viewer)
Voor de gronden aan de Stegerensallee 2 in Dedemsvaart geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', vastgesteld op 2 december 2014 door de raad van de gemeente Hardenberg en het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels', vastgesteld op 26 september 2016 door de raad van de gemeente Hardenberg. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Bedrijf - Open veenontginningslandschap' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor bedrijven die in de Staat van bedrijfsactiviteiten aangeduid zijn als categorie 1 en 2. Binnen het bestemmingsvlak zijn bedrijfsgebouwen en het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan.
De gronden met de bestaande woning aan de Stegerensallee 4 beschikken over de bestemming 'Wonen - Open veenontginningslandschap'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven.
De regels van het geldende bestemmingsplan bieden geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling van 8 woningen en het gebruik van de bedrijfswoning als reguliere burgerwoning mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Stegerensallee 2 Dedemsvaart' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Stegerensallee 2 in Dedemsvaart sprake van een bedrijfsperceel. Aan de zijde van de Stegerensallee staat een bedrijfswoning, met daarachter een drietal bedrijfsgebouwen. Rond de bedrijfswoning is een tuin aanwezig. De overige gronden van het plangebied bestaan vrijwel volledig uit verharding.
Er zijn twee in- en uitritten aanwezig op het perceel die beide aansluiten op de Stegerensallee. Het parkeren vindt plaats op het eigen terrein. Figuur 2.1 toont de bedrijfswoning met daarachter de bedrijfsbebouwing. Op figuur 2.2 staat een schets van de huidige bouwmassa's weergegeven.
Figuur 2.1: huidige situatie (bron: Google Maps)
Figuur 2.2: schets huidige bouwmassa's (bron: Ad Fontem)
Aan de westzijde van de de Stegerensallee wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd. Hier worden woningen gerealiseerd binnen de milieuzone van de bedrijfslocatie aan de Stegerensallee 2. Door te stoppen met de bedrijfsactiviteiten en hier net als aan de westzijde van de Stegerensallee woningen te realiseren vervalt de milieuzone.
Naast het bedrijfsperceel maakt het perceel van de vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken aan de Stegerensallee 4 onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Het beoogde plan bestaat uit de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel. Hiervoor in de plaats worden 8 nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere burgerwoning. De woning aan de Stegerensallee 4 blijft volgens de huidige situatie behouden. Voor de zuidelijke strook gronden langs dit woonperceel wordt de bestemming gewijzigd van 'Bedrijf - Open veenontginningslandschap' naar 'Woongebied'.
Twee van de nieuwe woningen zijn beoogd naast de om te zetten bedrijfswoning, waarbij aangesloten wordt op de bebouwingsstructuur van het lint. De overige 6 nieuwe woningen zijn achter op het perceel beoogd en zullen een ondergeschikte uitstraling hebben als schuurwoning.
Voor de ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie Bijlage 1). Figuur 2.3 toont een vogelvlucht van de toekomstige situatie.
Figuur 2.3: Vogelvlucht toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)
Zoals hiervoor benoemd wordt er qua bebouwing aangesloten op de karakteristieken van het gebied, lintbebouwing en schuren. De stedenbouwkundige opzet zorgt voor lange zichtlijnen in slagen met doorzichten vanuit de woonwijk. Er is één duidelijke entree in het midden van het plangebied, waarmee de woningen achter op het perceel te bereiken zijn. Om een groen karakter te creëeren voorziet het plan in streekeigen bomen en beplanting.
Op figuur 2.4 staat de situatieschets van de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 2.4: Situatieschets toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)
De bestaande woning aan de Stegerensallee 4 blijft volgens de huidige situatie behouden. Enkel de bestemming wordt gewijzigd naar de bestemming 'Woongebied', waardoor aangesloten wordt op het stedelijk gebied dat zich in de directe omgeving heeft ontwikkeld. Het gehele initiatief betreft een dorpsuitbreiding van Dedemsvaart.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een 8-tal nieuwe woningen en het omzetten van een bestaande bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. Het realiseren van voldoende woningen is één van de nationale belangen en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 8 nieuwe woningen en het omzetten van een bestaande bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. Daarmee worden er feitelijk gezien 8 extra woningen mogelijk gemaakt.
Uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat ondergrens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt op 11 woningen.
Gelet op het feit dat er 8 extra woningen worden mogelijk gemaakt, kan gesteld worden dat er met onderhavig plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, moet gemotiveerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De voorliggende toelichting voorziet in deze motivatie.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een bedrijfslocatie met een bedrijfswoning met bedrijfsbebouwing. Daarnaast is er relatief veel verharding aanwezig. De bedrijfsbebouwing zal gesloopt worden en de verharding wordt grotendeels verwijderd. Hiervoor in de plaats worden 8 nieuwe woningen gerealiseerd. De oppervlakte aan bebouwing en verharding neemt af met het beoogde plan. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen extra ruimtebeslag gelegd wordt op de Groene Omgeving. Er wordt voldaanaan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voor het beoogde plan is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie Bijlage 1). Er wordt aangesloten op de kenmerken van het gebied. Het plan bestaat uit lintbebouwing en schuurwoningen. Een groot gedeelte van de verharding wordt verwijderd. De bestaande groen- en blauwstructuren blijven behouden en waar mogelijk verstekt. Gesteld kan worden dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Er vinden in de huidige situatie geen agrarische activiteiten plaats op de gronden van het plangebied. Het betreft een niet agrarische bedrijfslocatie die omgezet wordt naar wonen. Er wordt aangesloten op de karakteristieken van het gebied. De plannen op de locatie doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grootste delen van het hoogveen zijn afgegraven en als turfblokken verstookt. In een paar kleine hoogveenreservaten wordt de waterstand met kunst en vliegwerk hoog gehouden. Zo kan het hoogveen zich op een aantal geïsoleerde plekken regenereren.
De ambitie is om de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw te laten groeien.
Op de planlocatie is geen hoogveen meer aanwezig. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de hoogveengebieden.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Veenkoloniaal landschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van het veenkoloniaal landschap zijn grootschalige open landschappen met een liniaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Het landschap is ontstaan door grootschalige ontginning. De ambitie is om de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en versterken van de bijzondere architectuur. Daarnaast dient de beplantingsturctuur in linten en op erven versterkt te worden.
Met de voorliggende ontwikkeling wordt er aangesloten op de kwaliteiten en karakteristieken van het gebied. Zo wordt er qua bebouwing aangesloten op het bebouwingslint, met daarachter schuurwoningen. Dit is passend in de omgeving. De groen- en blauwstructuur blijft behouden en waar mogelijk versterkt. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van de laag van het agrarsich cultuurlandschap.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Algemeen
De gemeente Hardenberg heeft een eigen omgevingsvisie vastgesteld in 2021. Hierin is het verhaal van de gemeete Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt (tot 2040). Deze visie is tot stand gekomen door participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. Dit verhaal heet 'Landstat Hardenberg', waarin de functie voor de hele regio verder is uitgebouwd. De rode draad in de gemeente Hardenberg is als volgt:
Ambitie
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.
Thema's
De omgevingsvisie van de gemeente Hardenberg is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Gezien de ligging van het plangebied in het buitengebied is thema 1 vooral van belang voor het voorliggende bestemmingsplan. Hierna wordt daarop nader ingegaan.
Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied
Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente Hardenberg 6 ambities opgesteld:
Gebiedsgericht beleid
De gemeente zet zich al sinds een lange tijd in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In het gebiedsgericht beleid wordt voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen beschreven. Bij de totstandkoming van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's) die als natuurlijke onderlegger vormen voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Dedemsvaart Zuid, Rheezerveen, Heemserveen' in het 'open veenontginningslandschap'. het open veenontginningslandschap kent de volgende kenmerken:
Toets
Allereerst wordt er met het voorliggende plan een bijdrage geleverd aan de algemene ambitie van de gemeente, namelijk het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit. Er wordt bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en een groot gedeelte van de verharding wordt verwijderd. Hiervoor in de plaats worden nieuwe woningen gerealiseerd, waarbij aangesloten wordt op het karakter van het gebied. De groenstructuur wordt versterkt, wat een bijdrage levert aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Landstat Hardenberg.
Algemeen
Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.
Ambitie 'rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst'
In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.
Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.
De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.
De juiste woning voor elk huishouden
Doorstromers vormen de grootste groep op onze woningmarkt. Hardenberg is een echte gezinsgemeente. In deze levensfase zijn huishoudens op zoek naar een ruimere woning of wil men doorstromen van een huur- naar een koopwoning. Het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt, is te klein om te voorzien in de verwachte vraag.
Ontwikkelaars hebben veel interesse om voor de groep doorstromers te bouwen. Er wordt ruimte geboden dit te doen, maar hierbij wordt wel meegewogen dat er geen sprake is van een overschot aan gezinswoningen op termijn.
De gemeente Hardenberg vergrijst in hoog tempo. Dat is niet uitzonderlijk voor een middelgrote gemeente in het oosten van het land, maar wel iets om rekening mee te houden in ons woonbeleid. Gelukkig zijn ouderen steeds vitaler en zelfstandiger. In het woonbeleid is daarom de keuze aan ouderen gelaten om of langer zelfstandig te wonen of door te stromen naar een meer geschikte en comfortabele woning.
Toets
Voor de kern Dedemsvaart geldt dat er meer betaalbare rij- en hoekwoningen, middeldure 2-onder-1-kapwoningen, vrijstaande woningen en appartementen gerealiseerd moeten worden. Het voorliggende plan maakt 8 extra vrijstaande woningen mogelijk. Hiermee wordt er een bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan op de behoefte aan vrijstaande woningen in de gemeente. Vrijstaande woningen worden specifiek benoemd als speerpunt. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het Programma Wonen van de gemeente Hardenberg.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de bedrijfslocatie aan de Stegerensallee 2 in Dedemsvaart wegbestemd, de bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning en worden 8 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Voor het realiseren van nieuwe woningen kan aansluiting worden gezocht met: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
Gelet op de bovengenoemde punten kan voor onderhavig plan worden gesteld dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er wordt een bedrijfsbestemming wegbestemd en hiervoor in de plaats worden nieuwe woningen gerealiseerd.
Al met al kan geconcludeerd worden er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, zoals wonen, bedrijvigheid en agrarisch. Om die reden kan gesteld worden dat het hier gaat om een 'gemengd gebied'.
Zoals reeds beschreven heeft onderhavig plan betrekking op het wijzigen van de bedrijfsbestemming op het perceel aan de Stegerensallee 2 in Dedemsvaart naar een woonbestemming. Daarbij worden de bedrijfsgebouwen gesloopt, de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere burgerwoning en worden er 8 nieuwe woningen gerealiseerd.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Voorliggend plan maakt een nieuwe woonfunctie mogelijk. een woonfunctie is een milieugevoelige functie, waardoor bekeken dient te worden of er ter plaatse van de nieuwe woonfunctie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden die vanuit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geadviseerd worden.
Ten noordwesten bevindt zich op een afstand van ca. 100 m van het plangebied een bedrijfslocatie (Moerheimstraat). Op deze locatie zijn verschillende bedrijven aanwezig met een maximale milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Op een afstand van ca. 310 m ten oosten van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein van Dedemsvaart. Op dit bedrijventerrein zijn verschillende bedrijven met verschillende milieucategoriën aanwezig, oplopend tot milieucategorie 4.2. Echter liggen de bedrijven met een zware milieucategorie op een grotere afstand van minimaal 600 m van het plangebied. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden tot het bedrijventerrein. Tevens is voor het bedrijventerrein een geluidzone opgenomen. Het plangebied bevindt zich buiten deze geluidzone.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belmmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In de huidige situatie is het perceel voorzien van een bedrijfsbestemming, wat een milieubelastende functie is voor de omgeving. De bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming. Wonen is geen milieubelastende functie. De bestemmingswijziging van een een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming heeft dan ook een positieve invloed op de omgeving. Er wordt immers een milieubelastende bestemming wegbestemd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Milieuzonering' geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Binnen een straal van 100 m rond het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die geurhinder veroorzaken. Daarmee is geen sprake van een onaanvaardbare situatie voor wat betreft het aspect geur. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf betreft een boomkwekerij aan de Stegerensallee 11a op een afstand van ca. 340 m van het plangebied. Voor een boomkwekerij gelden geen geuremissies. Er zijn geen bedrijven in de omgeving aanwezig waarvoor een geuremissie per dier geldt.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Geur' geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Om te bepalen of de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik is er een verkennend en actualiserend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2. Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen.
Verkennend chemisch bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte (deel)locaties, is hiermee met betrekking tot de onderzochte deellocaties A, (Werkplaats met (vm.) opslag van olie en bestrijdingsmiddelen) B (Voormalige wasplaats/vatenopslag) C (Voormalige ondergrondse afgewerkte olietank), D (Huidige wasplaats met olie/water-afscheider en tankplaats) en F (Overige delen bedrijfsterrein) bevestigd.
De onderzoekshypothese met betrekking tot de bedrijfswoning met omliggende tuin (deellocatie H), zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen.
Ter plaatse van de voormalige olieopslag aan de oostzijde van de werkplaats (deellocatie A) overschrijdt het gehalte aan minerale olie in de ondergrond de interventiewaarde. Dit gehalte geeft aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Met uitzondering van het sterk verhoogde oliegehalte ter plaatse van de voormalige olieopslag aan de westzijde van deellocatie A wordt geconcludeerd dat, gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de huidige bedrijfsbestemming van het terrein, verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De betreffende resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek
en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de huidige bedrijfsbestemming van het
terrein.
Geadviseerd wordt om ter plaatse van deellocatie A een nader bodemonderzoek uit te voeren teneinde de omvang, ernst en spoed van de sterke grondverontreiniging met minerale olie te bepalen.
Actualiserend nader onderzoek deellocatie E; Voormalig tankcluster e.o.
Ter plaatse van het voormalige tankcluster is bij voorgaand onderzoek een sterke verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten in de grond en in het grondwater aangetoond.
Bij het huidige onderzoek zijn ter plaatse van de betreffende kernzone diverse sterke olie/waterreacties in de bodem waargenomen, die echter analytisch niet zijn bevestigd. Ter plaatse zijn bij het huidige onderzoek geen verhoogde gehalten aan minerale olie in de grond aangetoond.
Mede gelet op de ter plaatse in de ondergrond aanwezige veenlagen houdt dit vermoedelijk verband met bacteriele afbraak van de verontreiniging. Dit wordt tevens bevestigd door de relatief sterke afname in hoogte, van de gemeten oliegehalten in de bodem ter plaatse van het voormalige tankcluster tussen 2005 en 2020.
Op basis van de huidige analyseresultaten is ter plaatse van het voormalige tankcluster geen sprake (meer) van (analytisch aantoonbare) verontreiniging met minerale olie (fractie C10-C40) in de grond. Op basis van het huidige totaal aan gegevens kan echter niet worden uitgesloten, dat ter plaatse sprake is van bodemverontreiniging met vluchtige minerale olie en/of -aromaten.
Op basis van het huidige totaal aan gegevens is ter plaatse van het voormalige tankcluster over een oppervlakte van circa 700 m² sprake van grondwaterverontreiniging met olieproducten, waarvan circa 275 m² sterk verontreinigd is. Het betreft het een met olieproducten verontreinigd bodemvolume grondwater van naar schatting circa 2.800 m³, waarvan circa 800 m³ sterk verontreinigd is.
Als gevolg van de grondwaterverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten ter plaatse van het voormalige tankcluster wordt voor het (worst-case) toekomstige gebruik wonen met tuin een onaanvaardbaar humaan risico berekend, e.e.a. als gevolg van overschrijding van het MTR (maximaal toelaatbaar risico) en combinatie-toxiciteit.
Als gevolg van deze grondwaterverontreiniging worden voor het huidige gebruik (infrastructuur) geen onaanvaardbare humane en/of ecologische risico's berekend.
Echter, op grond van de ter plaatse van peilbuis nr. 217 waargenomen drijflaag van olieproducten op de grondwaterspiegel is ter plaatse sprake van een potentieel onaanvaardbaar verspreidingsrisico, op basis waarvan de het ter plaatse aangetoonde ernstige verontreinigingsgeval met minerale olie en vluchtige aromaten in het grondwater aan te merken is als spoedeisend.
Hierbij merken wij op, dat de t.a.v. de bodemverontreiniging met olieproducten ter plaatse van het voormalige tankcluster in 2008 een beschikking is afgegeven, op basis waarvan de verontreiniging is aangemerkt als ernstig, niet urgent.
Geadviseerd wordt, om met een meerjarige reeks (tenminste 5 jaren) van monitoringsresultaten aantoonbaar te maken dat de drijflaag zich al gedurende langere tijd niet verder heeft verspreid.
Daarnaast wordt aanbevolen, om de eventuele aanwezigheid van grondverontreiniging met vluchtige minerale olie en/of aromaten ter plaatse van het voormalige tankcluster te verifieren.
Asbestonderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek concluderen wij dat in de geanalyseerde mengmonsters van de toplaag van de bodem ter plaatse van de onverharde druppelzones aan de noordoost- en zuidoostzijde van het terrein geen asbest is aangetoond.
De hypothese "verdachte locatie" wordt op grond van de resultaten van het huidige asbestonderzoek met betrekking tot de onderzochte druppelzones verworpen.
Daarnaast wordt geconcludeerd, dat in de geanalyseerde monsters van de puinlaag ter plaatse van het zuidelijk deel van het terrein (indicatief) geen asbest is aangetoond. Dit bevestigt tevens de bekende voorinformatie ten aanzien van deze halfverharding.
Geadviseerd wordt, om het ter plaatse op het buitenterrein aangetroffen plaatmateriaal te verwijderen, alsmede om de asbest-golfplaten van de daken op de locatie door een daartoe erken bedrijf te laten te verwijderen, ter voorkoming van (verdere) verspreiding van asbestverdacht materiaal.
Daarnaast wordt geadviseerd om aanvullend asbestonderzoek uit te voeren met betrekking tot de overige delen van het bedrijfsterrein, ter plaatse waarvan bijmenging met puin in de bodem is waargenomen.
Conclusie
In het kader van de omgevingsverguning zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden ter plaatse van de olieopslag ten oosten van de werkplaats en onderzoek naar de bodemkwaliteit onder de werplaats. Tevens dient de bodemverontreiniging ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank gesaneerd te worden.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Om de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai te bepalen, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie Bijlage 3. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies beschreven. Voor de concrete inhoud van het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Stegerensallee wordt overschreden op de zuidwest- en noordwestgevel van woning 1. Op woning 2 wordt ten gevolge van de Stegerensallee de voorkeursgrenswaarde overschreden op de zuidwest- en zuidoostgevel. Dit zijn de woningen aan de noord- en zuidzijde van de bestaande woning aan de Stegerensallee 2. Ten gevolge van de Moerheimstraat zijn er geen overschrijdingen gevonden.
Maatregelen om de geluidbelasting op de woningen in het voorerf terug te dringen tot aan de voorkeursgrenswaarde stuit naar verwachting op overwegende bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard. Het is realistisch om een hogere waarde aan te vragen van 52 dB voor beide woningen.
Uit de berekende gecumuleerde geluidbelasting, exclusief aftrek, blijkt dat de maximale waarde van 53 dB in het kader van het Bouwbesluit wordt overschreden op de zuidwesten noordwestgevel van woning 1 en op de zuidwest- en zuidoostgevel van woning 2. Derhalve zijn voor deze gevels geluidwerende voorzieningen noodzakelijk. Dit zal in een gevelweringsonderzoek moeten worden aangetoond.
Uit de geluidcontour van de gecumuleerde geluidbelasting, exclusief aftrek, blijkt dat de 53 dB-contour op 4,5 meter hoogte ruim buiten de geplande woningen op het achtererf is gelegen. Voor deze woningen wordt voldaan aan de maximale waarde van 53 dB. Voor deze woningen zijn geen geluidwerende voorzieningen noodzakelijk.
Voorts blijkt uit onderzoek dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Stegerensalllee en de Moerheimstraat niet wordt overschreden ter plaatse van de nieuwe woningen op de achterzijde van het plangebied. er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Stegerensallee en de Moerheimstraat.
Railverkeerslawaai
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorlijnen aanwezig. Een onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.
Industrielawaai
Zoals in paragraaf 4.2 'Milieuzoning' is aangeven bevindt zich op een afstand van ca. 310 m ten oosten van het plangebied een geluidgezoneerd bedrijventerrein. De planlocatie ligt echter niet binnen de geluidzone. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar industrielawaai is niet noodzakeijk.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling, mits:
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het voorliggende plan maakt 8 extra vrijstaande woningen mogelijk. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 66 per dag gesteld worden. voor de 8 extra vrijstaande woningen. Hierbij is geen rekening gehouden met het wegvallen van de verkeersbewegingen die in de huidige situatie worden veroorzaakt vanwege de bedrijfsbestemming. Het plangebied wordt gebruikt ten behoeve van wonen, waardoor slechts incidenteel sprake zal zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.1 is de worst-case berekening weergegeven met 66 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende initiatief.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Figuur 4.3 toont een uitsnede van de risicokaart met het plangebied zwart omcirkeld.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Toets
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er binnen een straal van 900 m geen risicobronnen aanwezig zijn. Verder ondezoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat het apsect 'Externe veiligheid' geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 15 februari 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat op het plan de korte procedure van toepassing is.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden, zie ook Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de bedrijfsgebouwen worden gesloopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt op minimaal 2,15 km afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft het voorgenomen initiatief verder niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt op minimaal 6,4 km afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het Vecht- en Beneden-Reggegebied. Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden.
Stikstof
Zoals hiervoor benoemd ligt het plangebied op een ruime afstand van minimaal 6,4 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden- Reggegebied'.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal er mogelijk stikstof en/of ammoniak worden uitgestoten die kan neerslaan in dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied(en). Op voorhand zijn nadelige effecten voor Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten. Derhalve heeft initiatiefnemer een AERIUS-berekening laten opstellen. In dat kader is voorliggende AERIUS-berekening opgesteld. Het rapport is opgenomen in Bijlage 6.
In de voorliggende AERIUS-berekening wordt uitgegaan dat de nieuwe woningen niet op het gasnetwerk aangesloten zullen worden en van een doorlooptijd voor het bouwen van de woningen van maximaal 1 jaar. De omzetting van de bedrijfswoning naar een reguliere woning en de bestaande woning aan de Stegerensallee 4 worden in de berekening tevens meegenomen. Dit omdat ze binnen het plangebied liggen. De gasaansluiting van de bestaande woningen blijven behouden.
De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2022. Voor de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2024, omdat de woningen naar verwachting pas in 2024 gebouwd kunnen worden i.v.m. het doorlopen van de wettelijke procedures om de woningen mogelijk te maken. Voor de gebruiksfase is gerekend voor het rekenjaar 2025, omdat voor het bouwen van de woningen wordt uitgegaan van een doorlooptijd van ongeveer een jaar.
De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.
Aanlegfase
De totale NOx-emissie in de aanlegfase bedraagt in totaal 94,1 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 3,6 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie in de gebruiksfase bedraagt in totaal 7,1 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Bevindingen stikstofdepositie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS-berekening is aangetoond dat dit zowel in de aanlegfase als gebruiksfase niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. Dit betekent dat er geen nadelige effecten zijn voor het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in de omgeving van de projectlocatie. Het voorgenomen project leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden.
Gelet op het vorenstaande wordt een nader onderzoek derhalve niet noodzakelijk geacht. De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2022 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Hardenberg beschikt over een archeologische beleids- en verwachtingskaart. In figuur 4.4 is een uitsnede van deze kaart opgenomen met het plangebied in het zwart omkaderd.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische beleidskaart Hardenberg (bron: gemeente Hardenberg)
Toets
Uit het raadplegen van de archeologische beleidskaart van de gemeente Hardenberg blijkt dat er voor de planlocatie een lage verwachting geldt. Er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen gemeentelijke en of rijksmonumenten aanwezig. Ook bevinden zich er geen andere cultuurhistorische elementen rond de planlocatie. Er worden met het beoogde plan geen cultuurhistorische waarden geschaad.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat de aspecten 'Archeologie en cultuurhistorie' geen belemmeringen veroorzaken.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Stegerensallee. Voor deze weg geldt een snelheidsregime van 60 km/uur. Met de ontwikkeling worden, naast het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, 8 nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. Voor vrijstaande woningen geldt dat er gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per etmaal per woning worden veroorzaakt. De 8 extra woningen op het perceel veroorzaken een gezamelijke verkeersgeneratie van ca. 66 verkeersbewegingen per etmaal. Op de Stegerensallee is voldoende capaciteit om dit op te vangen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen beschikt de gemeente Hardenberg over de 'Nota parkeernormering'. De gemeente Hardenberg wordt getypeerd als 'niet stedelijk'. Daarnaast kan voor de planlocatie uitgegaan worden van 'rest bebouwde kom'.
Voor een vrijstaande woning (woning duur) geldt een maximale parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor de in totaal 9 woningen binnen het plangebied zijn er 20 parkeerplaatsen benodigd. Op de erven van de vrijstaande woningen is voldoende ruimte om op het eigen terrein te parkeren.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Woongebied
Voor de gronden van het plangebied is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. De gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepen, verkeer en verblijf, waterhuishouding, openbare nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen.
Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. De woningen dienden binnen de bouwvlakken gebouwd te worden. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn vrijstaande woningen toegestaan. Voor het maximaal aantal woningen binnen de bouwvlakken is op de verbeelding de aanduiding 'maximaal aantal woningen' opgenomen. Ook de maximale goot- en bouwhoogte staat aangegeven op de verbeelding. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven [reactie provincie Overijssel].
Waterschap Vechtstromen
Op 15 februari 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.