direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Kortenroelefsweg 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1212-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Kortenroelefsweg 2 in Haaksbergen is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen het pluimveebedrijf beëindigen en de bijbehorende opstallen van in totaal 1.424 m2 slopen. Door gebruik te maken van de Rood voor Rood regeling is het plan om een woning met bijgebouw van 150 m2 direct grenzend aan de slooplocatie terug te bouwen. De huidige woning met inwoning blijft behouden, evenals de werktuigenloods van circa 200 m2. Het behoud van de loods wordt mogelijk gemaakt middels het VAB-beleid. De nieuw te bouwen woning is binnen de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' gepland. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het bouwen van een reguliere woning niet toegestaan. De ontwikkeling past derhalve niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Kortenroelefsweg 2 in Haaksbergen. Het plangebied ligt op ca. 3,7 kilometer ten noordwesten van de kern Haaksbergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Haaksbergen, sectie O, perceelsnummers 110. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Kadasterdata - bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven. In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Kortenroelefsweg 2 te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0002.png" Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijke Plannen - bewering Ad Fontem)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Kortenroelefsweg 2 in Haaksbergen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Haaksbergen' is door de gemeenteraad van Haaksbergen op 2 juli 2013 vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het veegplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 november 2017. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf' toegekend met een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2' en de gebiedsaanduidingen: 'luchtvaarverkeerszone', 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' en 'wro-zone-wijzigingsgebied'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2' de oppervlakte van het bouwperceel niet meer dan 1 ha mag bedragen. Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Het veegplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' heeft in aanvulling op bovenstaande een dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aan het gebied toegekend.

Inititiatiefnemers wensen het pluimveebedrijf te beëindigen en de bij het pluimveebedrijf behorende opstallen te slopen. Door gebruik te maken van de Rood voor Rood regeling kan er een compensatiewoning met bijgebouw worden teruggebouwd. De huidige woning met inwoning blijft behouden en wordt herbestemd naar reguliere woning, evenals de werktuigenloods waarvan het behoud mogelijk wordt gemaakt door het VAB-beleid. Om dit mogelijk te maken dient de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te worden gewijzigd naar 'Wonen'. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk, om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Kortenroelefsweg 2' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0158.BP1212-0001);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Kortenroelefsweg 2 in Haaksbergen een pluimveehouderij gevestigd. Op het erf bevindt zich een bedrijfswoning en verschillende opstallen behorende bij het pluimveebedrijf (figuur 2.1), waaronder een opslag (figuur 2.4) en een pluimveestal (figuur 2.3). Het erf is relatief kleinschalig en betreft een relatief jong erf dat pas rond 1960 op de historische kaarten is te zien. Daarvoor was het gebied een heidegebied. Deze heidegronden werden pas later ontgonnen vanwege de lagere ligging. Deze jonge ontginningslandschappen kenmerken zich door rechte verkaveling, een weids landschap met een raamwerk van groen langs wegen en paden. Het erf is momenteel grotendeels verhard ten behoeve van de bedrijfsvoering van het pluimveebedrijf.

In de omgeving van het erf is het raamwerk van lanen en singels langs wegen goed herkenbaar. Het bedrijf wordt omringd door agrarische gronden. De erven in de omgeving zijn grootschalig en liggen open in het landschap. In de directe omgeving zijn verschillende agrarische bedrijven gevestigd die grootschaliger van omvang zijn. Zuidelijk van het pluimveebedrijf bevindt zich op enige afstand een tuincentrum en enkele woonerven. Het plangebied wordt ontsloten door de Kortenroelefsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Kortenroelefsweg 2 (bron: Mark ter Hofte Landschapsontwerp)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0005.png"

Figuur 2.2: huidige situatie Kortenroelefsweg 2: bestaande woningen (bron: Mark ter Hofte Landschapsontwerp)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0006.png"

Figuur 2.3: huidige situatie Kortenroelefsweg 2: bestaande pluimveestal (bron: Mark ter Hofte Landschapsontwerp) )

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0007.png"

Figuur 2.4: huidige situatie Kortenroelefsweg 2 bestaande opslag (bron: Mark ter Hofte Landschapsontwerp)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het plan opgevat om de pluimveehouderij te beëindigen en de bijbehorende opstallen met een gezamelijk oppervlakte van 1.424 m2 te slopen. De stallen die zijn aangemerkt als landschapsonsierend worden ingebracht voor de Rood voor Rood regeling, waarna er een compensatiewoning met een inhoud van 750 m3 en een bijgebouw van 150 m2 teruggebouwd dient te worden ten noorden van de bestaande woning. De 'restmeters' van in totaal 424 m2 worden geregistreerd en ingebracht voor een Rood voor Rood ontwikkeling elders in de gemeente Haaksbergen.

De huidige woning met inwoning blijft behouden en de bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming. Bij een woonbestemming mogen ondergeschikte (hobbymatige) activiteiten worden uitgevoerd. In principe wordt hierbij bedrijvigheid tot een oppervlakte van 350 m2 gezien als nevenactiviteit. Door het toepassen van het VAB-beleid wordt zodoende ook het behoud van de werktuigenloods van circa 200 m2 mogelijk gemaakt. Deze loods is nodig voor de opslag van materieel, waarmee de gronden rond het woonhuis worden onderhouden. Alle overige voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. De aanbouw van circa 150 m2 bij het bestaande woonhuis blijft wel behouden en wordt gerekend als bijgebouw. In totaal blijft er dus 350 m2 aan bijgebouwen bij de voormalige bedrijfswoning bestaan. Figuur 2.5 geeft een overzicht van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0008.png"

Figuur 2.5: Toekomstige situatie (bron: Mark ter Hofte Landschapsontwerp)

Voor de nieuwe ontwikkeling van het erf aan de Kortenroelefsweg 2 is het belangrijk om een landelijke sfeer terug te brengen die zowel het erf als het omliggende landschap versterkt. Het risico bij de nieuwe ontwikkeling is dat het erf krimpt en in het niet valt in het grootschalige landschap. Het is daarom belangrijk om de schaal te behouden middels sterke groenstructuren die de lijnen van het ontginningslandschap volgen. Dit gebeurd middels houtsingels met inheemse soorten langs de rechte lijnen van het erf. Tevens wordt er meer ruimte gecreëerd voor groen. Verharding wordt geminimaliseerd en waar mogelijk met halfverharding verhard. De ruimte van de schuren wordt ingevuld met een weide, waarbij bloemrijk grasland en maaibeheer kan worden toegepast.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een agrarisch bedrijfsperceel. Daarmee is de vierde pijler "toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied" relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. In de NOVI wordt voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet cultureel erfgoed en unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. Waar mogelijk en gewenst dienen nieuwe kwaliteiten toegevoegd te worden. Voor een landelijk gebied dat zich toekomstbestendig kan ontwikkelen, is nodig dat de bereikbaarheid, de economische kracht en de beschikbaarheid van voorzieningen ook voldoende worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk gebied. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gebruikt worden voor het ontwikkelen van nieuwe functies en woonconcepten. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden (voormalige) agrarische opstallen gesloopt en in het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling wordt één nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf verbeterd. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de prioriteiten van de NOVI past. Er wordt een bijdrage geleverd aan de toekomst van het landelijk gebied.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan'

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals ook in de overzichtsuitspraak voor de ladder van duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 is aangegeven (ECLI:NL:RVS:2017:1724). Belangrijk uitgangspunt van de Ladder is het aspect zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In de Nota van toelichting wordt onder het begrip stedelijke ontwikkeling expliciet vermeld dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen zoals de Ruimte voor ruimteregelingen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van een veelvoud aan m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. In het kader van de Rood voor Rood regeling wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt met bijgebouw. De ontwikkeling heeft dan ook betrekking op het reduceren van bebouwing waardoor geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet gezien wordt als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toets

Middels dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe woning op het perceel aan de Kortenroelefsweg in Haaksbergen mogelijk gemaakt. Voor het plan is een nieuw compact erf beoogd. Ter compensatie wordt alle (voormalige) agrarische bebouwing op het erf gesloopt. Hiermee levert het plan een positieve bijdrage aan de algemene beginselen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijkekwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toets

Met voorliggende ontwikkeling wordt één extra woonrecht mogelijk gemaakt op een voormalig agrarisch perceel in het buitengebied van Haaksbergen. Ter compensatie wordt landschapontsierende bebouwing op het erf gesloopt. De sloop van de landschapsontsierende bebouwing levert een bijdrage aan de ontstening van het buitengebied. Daarnaast wordt de locatie landschappelijk ingepast waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)

1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Middels dit bestemmingsplan wordt een nieuwe woning in het buitengebied mogelijk gemaakt. Op 25 mei 2023 heeft de gemeenteraad van Haaksbergen de Woonvisie gemeente Haaksbergen vastgesteld. De nieuwe woonvisie staat niet op zichzelf, maar raakt bestaande beleidskaders op nationaal, provinciaal en regionaal niveau. In het woningbouwprogramma is een programmaruimte opgenomen van circa 500 woningen. De gemeente Haaksbergen zet in op een versnelling van de woningbouw om te kunnen voorzien in de oplopende woningbehoefte. Deze versnelling vindt met name plaats in de kernen. In het buitengebied dienen woningen toegevoegd te worden die passen in het landschap. Het Rood voor Rood beleid wordt ingezet om de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied te versterken. Het uitgangspunt voor nieuwe woningen is dat deze worden gerealiseerd op de locatie waar landschapsontsierende (bedrijfs-)bebouwing wordt gesloopt. Er kunnen omstandigheden zijn dat er wordt gezocht naar een locatie elders in het gebied. Hierbij moeten nieuwe woningen altijd aansluiten op bestaande bebouwing. Hiermee wordt bedoeld dat wordt aangesloten bij een bestaand erf (silhouet), lint of andersoortige bebouwingsconcentratie.

De bouw van een woning past binnen de Woonvisie en daarmee tevens binnen artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel, aangezien de Woonvisie zich conformeert aan de geldende regionale woonafspraken.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming wordt hier verstaan: de realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor agrarische bedrijven in de omgeving. Om te bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is er een V-stacksberekening uitgevoerd. Deze is beoordeeld door de Omgevingsdienst Twente. Voor de beoogde ontwikkeling zal de bedrijfsvoering van de naastgelegen agrarische bedrijven niet aanvullend worden belemmerd voor het aspect geur. Het voornemen is zodoende passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.

 

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De laag 'Dekzandvlakte en ruggen' beslaat een groot deel van de oppervlakte van de provincie Overijssel. De ambitie van deze laag is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.

Toets

Het plan voorziet in de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van een nieuwe woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Het plan wordt zorgvuldig ingepast in het landschap. Bij de landschappelijke inpassing is de strekkingsrichting van het landschap en de kenmerken van het landschap als basis genomen. Op basis hiervan wordt gesteld dat het plan past binnen de kenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De 'Jong heide- en broekontginningslandschappen' bestaan uit grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en uit landschappen met grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer te zien is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginngingslandschappen dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toets

Het plangebied voldoet aan de kenmerken van een jong heide- en broekontginngingslandschap. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het her-ontwikkelen van een bestaand erf, waarbij alle ontwikkelingen op het erf landschappelijke worden ingepast. De ontwikkeling wordt als één geheel opgezet. Hierbij wordt uitgegaan van een aansluiting op het ontginningslandschap met sterke groenstructuren, houtsingels en de rechte lijnen van het erf. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van de laag van het jonge heide- en broekontginningslandschap.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente

De gemeenteraad van de gemeente Haaksbergen heeft op 5 maart 2014 de 'Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente' vastgesteld. De inzet van deze structuurvisie is om de bijzondere leefkwaliteit van Haaksbergen op zijn hoge niveau te houden en waar mogelijk te verbeteren. Het accent ligt daarbij op het versterken van de cultuurhistorische kwaliteiten en het groene karakter. Daarmee zijn op de eerste plaats de huidige inwoners en bedrijven gediend, maar het maakt Haaksbergen ook aantrekkelijk voor anderen. De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Dat betekent dus dat het voorzieningenniveau op zijn minst op peil gehouden dient te worden en waar mogelijk naar een hoger plan wordt getild. Daarnaast wil de gemeente zich inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil wordt gehouden. Tot slot wil de gemeente de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil houden en ervoor zorgen dat dorp en landschap optimaal met elkaar worden verbonden. Om deze missie te laten slagen, heeft de gemeente Haaksbergen concrete ambities geformuleerd:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de Markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van het voorzieningenniveau.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Elk plan wordt naast de 9 ambities gelegd om te kijken of het plan bijdraagt aan het realiseren van (meerdere) ambities en of het de missie ondersteunt. Indien dit het geval is dan kan de gemeente meedenken en faciliteren bij de uitvoering. Zo niet, dan gaat de gemeente in gesprek met de initiatiefnemer om te komen tot een plan dat wel bijdraagt aan het realiseren van deze ambities. De 9 ambities staan niet op zichzelf, maar moeten integraal worden opgepakt.

Toets

Als gevolg van onderhavig plan worden de opstallen op het erf gesloopt. Deze bebouwing kan als landschapontsierend worden aangemerkt. De initiatiefnemers zijn voornemens om deze landschapontsierende bebouwing te slopen en door middel van de Rood voor Rood regeling een compensatiewoning en bijgebouw voor te realiseren. De huidige woning blijft behouden. Dit geldt ook voor de werktuigenloods die door het toepassen van het VAB beleid behouden kan worden. Het plan wordt zo uitgewerkt dat de woonbestemming de uitstraling van één erf krijgt en dat de ontwikkeling als geheel wordt opgezet. Hierbij wordt uitgegaan van een aansluiting op het ontginningslandschap met sterke groenstructuren, housingels en de rechte lijen van het erf. Ook de rest van het erf wordt landschappelijk ingepast. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie Bijlage 1. De voorgenomen ontwikkeling levert zodoende een positieve bijdrage aan de versterking en instandhouding van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit ter plaatse en de kwaliteit van het buitengebied als geheel. Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten van de structuurvisie 2030.

3.3.2 Visie Haaksbergen 2030 Samen koersen op de toekomst

Op 14 december 2016 is voor de gemeente Haaksbergen een toekomstvisie opgesteld. In de Toekomstvisie Haaksbergen 2030 zet de gemeente voor Haaksbergen de koers uit richting het jaar 2030. De Toekomstvisie is geen plan van aanpak voor het lokaal bestuur, maar een kompas dat richting geeft aan de koers. Het stelt daarbij de volgende centrale vragen: Waar wil Haaksbergen in 2030 staan? In welke richting wil Haaksbergen zich vanaf nu ontwikkelen? Er zijn drie kwaliteitspijlers die het fundament vormen van de Toekomstvisie 2030, omdat deze pijlers de kern vormen van wat Haaksbergen bijzonder maakt. De drie kwaliteitspijlers zijn:

  • De hechte gemeenschappen
  • Het fraaie buitengebied
  • Het hoge voorzieningenniveau

De kernambitie van de visie is: Haaksbergen, een bruisende, naar buiten gerichte duurzame dorpstad te midden van een groene oase.

De gemeente wil dit toekomstbeeld verwezenlijken door in te zetten op de volgende ambities: 1. Bruisende dorpstad met een hoog niveau aan voorzieningen;

2. Bestendigen van de sociale verbondenheid met aandacht voor alle leeftijden;

3. Inzetten op ruimtelijke samenhang en verbinding met de kerkdorpen;

4. Koesteren van het natuurschoon;

5. Bereiken van maximale duurzaamheid en circulaire economie;

6. Intensieve samenwerking met de regio vanuit een krachtige samenleving;

Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt verder ingegaan op het koesteren van het natuurschoon.

Ambitie 4: koesteren van het natuurschoon

De natuur rond Haaksbergen draagt sterk bij aan de kwaliteit van het wonen in de gemeente Haaksbergen. Er zijn diverse wandel- en fietsroutes, en ook aan sportieve recreanten is gedacht. De groene oase rond Haaksbergen kan echter sterker worden gekoesterd. Door in te zetten op natuurbehoud en natuurontwikkeling wordt de woonallure van Haaksbergen versterkt. In de toekomst zal door de opkomst van de vrijetijdseconomie de betekenis van de groene oase alleen maar toenemen. Daarvoor wordt de prachtige omgeving rond Haaksbergen steeds meer ontsloten, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ecosystemen niet aangetast mogen worden door toerisme. Zo is de natuur rond Haaksbergen niet alleen een kwaliteit in het leven, maar ook een bron van welvaart.

Toets

Op de planlocatie is de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw beoogd ter vervanging van de opstallen van het pluimveebedrijf die op het erf gesloopt zullen worden. De compensatiewoning zal als gasloze woning worden teruggebouwd. Dit levert een positieve bijdrage aan het verminderen van stikstofdepositie in de gebruiksfase en daarmee de aantasting van stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura-2000 gebieden. Daarnaast wordt het plan landschappelijk ingepast en wordt er aandacht besteed aan gebiedseigen beplanting en aansluiting bij het landschap. Op deze wijze wordt getracht de groene oase te koesteren en de woonallure binnen de gemeente Haaksbergen te versterken.

3.3.3 Rood voor Rood beleid 2015

Op 23 september 2015 heeft de gemeenteraad van Haaksbergen het Rood voor Rood beleid 2015 vastgesteld. Dit beleid heeft als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Haaksbergen. Dit wordt met name bereikt door het slopen van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied. Als compensatie kan onder voorwaarden een nieuwe woning in het buitengebied worden gerealiseerd. De slooplocatie, alsmede de locatie van de nieuwe woning dienen landschappelijk te worden ingepast.

Kaders

  • Bij de sloop van minimaal 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing kan een Rood voor Rood woning van 750 m³ met een bijgebouw van 150 m² worden gerealiseerd. Voor kassen geldt de sloop van minimaal 5.000 m².
  • Bij de sloop van minimaal 1.500 m² aan landschapsontsierende bebouwing kan een woning van 1.000 m³ met een bijgebouw van 200 m² worden gerealiseerd.
  • Bij de sloop van minimaal 2.500 m² landschapsontsierende bebouwing kan maximaal één extra woning van 750 m³ met een bijgebouw van 150 m² worden verkregen.
  • Bij de sloop van minimaal 3.000 m² kunnen maximaal twee woningen van 1.000 m³ met een bijgebouw van 200 m² worden gerealiseerd.

 

Voorwaarden Sloop

  • De te slopen vierkante meters zijn afkomstig uit de gemeente Haaksbergen.
  • Alle bebouwing op het erf met uitzondering van de (bedrijfs)woning of karakteristieke, beeldbepalende en cultuurhistorische bebouwing maar inclusief alle verhardingen, sleufsilo's en dergelijke dienen gesloopt te worden.
  • De te slopen bebouwing dient met vergunning te zijn opgericht.
  • Er kunnen meerdere locaties worden gecombineerd. De minimaal te slopen oppervlakte op één locatie is 300 m².
  • Op de slooplocatie blijft maximaal 150 m² aan bijgebouwen gehandhaafd. Uitzondering hierop is wanneer er karakteristieke, beeldbepalende of cultuurhistorische bebouwing aanwezig is.
  • De locatie wordt landschappelijk ingepast. Hiervoor dient een erfinrichtingsplan aangeleverd te worden dat door de gemeente wordt beoordeeld. Bij realisatie van het inrichtingsplan wordt een landschapsdeskundige ingeschakeld. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken die zijn genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel.
  • Eerdere verplichtingen tot sloop of erfinrichting kunnen niet in de regeling worden toegepast.

Bouwlocatie

  • De toegekende kavel van maximaal 1.000 m² wordt op de slooplocatie of direct aangrenzende gronden gerealiseerd.
  • Wanneer het vanuit ruimtelijk- of milieuoogpunt niet mogelijk is om op slooplocatie terug te bouwen kan er worden gezocht naar een locatie in twee daartoe aangewezen gebieden.
  • Er wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan Buitengebied Haaksbergen. Hiervoor wordt een schetsplan van de woning, ter beoordeling, aangeleverd voordat de procedure wordt opgestart.
  • Omliggende bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
  • De bouwlocatie wordt landschappelijk ingepast. Hiervoor wordt een erfinrichtingsplan aangeleverd dat door de gemeente wordt beoordeeld. Bij realisatie van het inrichtingsplan wordt een landschapsdeskundige ingeschakeld. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken die zijn genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel.
  • In plaats van een woning kan er onder dezelfde voorwaarden een bedrijfsmatige activiteit worden gerealiseerd. Dit kan alleen wanneer het passend is binnen het vigerende beleid.
  • In het LOG blijft een ''nee tenzij'' principe gelden waarbij de nieuwe woning nu en in de toekomst geen belemmering mag zijn voor bestaande of nieuwe bedrijven.

Toets

In voorliggend plan wordt een pluimveebedrijf beëindigd en de behorende opstallen van in totaal 1.424 m2 gesloopt. Bij sloop van minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende bebouwing kan een Rood voor Rood woning van 750 m³ met een bijgebouw van 150 m² worden gerealiseerd. Hier wordt in voorliggend plan aan voldaan, bovendien wordt er teruggebouwd aangrenzend aan de slooplocatie.

Daarnaast geldt dat alle bebouwing op het erf met uitzondering van de (bedrijfs)woning of karakteristieke, beeldbepalende en cultuurhistorische bebouwing maar inclusief alle verhardingen, sleufsilo's en dergelijke gesloopt dienen te worden. Op de slooplocatie mag maximaal 150 m² aan bijgebouwen worden gehandhaafd. Op de slooplocatie blijft de huidige bedrijfswoning behouden, dit geldt ook de aanbouw van 150 m2 wat wordt gezien als bijgebouw. Ook de werktuigenloods van 200 m2 blijft behouden. Het maximum aan bijgebouwen wordt daarmee overschreden. Echter wordt het behoud van de werktuigenloods toch mogelijk gemaakt door middel van het VAB-beleid (zie hiervoor paragraaf 3.3.4).

De 'restmeters' van in totaal 424 m2 worden geregistreerd en ingebracht voor een Rood voor Rood ontwikkeling elders in de gemeente Haaksbergen. Sloopmeters kunnen voor een periode van twee jaar worden geregistreerd. Worden deze binnen deze termijn niet ondergebracht in een Rood voor Rood ontwikkeling dan komen ze automatisch te vervallen. De gemeente zal de sloopmeters vaststellen waarbij de vastgestelde sloopmeters voor een periode van twee jaar worden geregistreerd. Binnen deze termijn dient een voor besluitvorming vatbare aanvraag ingediend te worden waar het college in een startnotitie een besluit over kan nemen. Wordt de gesloopte oppervlakte niet tijdig ingezet dan vervalt deze en kunnen de gesloopte gebouwen niet meer worden ingezet in een Rood voor Rood ontwikkeling.

Daarnaast wordt de locatie landschappelijk conform het erfinrichtinsplan (Bijlage 1) ingepast waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijke rood voor rood beleid.

3.3.4 VAB beleid 2011

Op 16 november 2011 is door de Gemeente Haaksbergen het VAB beleid vastgesteld. Het hoofddoel van het VAB beleid is sociaaleconomisch. Het beleid is erop gericht nieuwe economische dragers in het landelijk gebied te realiseren. Dit houdt in dat de resterende economische waarde van een VAB wordt benut voor nieuwe functies. Kortom, er worden mogelijkheden geboden om bestaande gebouwen te hergebruiken voor andere activiteiten dan de landbouw. De inhoudelijke kaders voor VAB worden gevormd door criteria uit het provinciale beleid en de gemeentelijke beleidsuitgangspunten. Het beleid geldt:

  • Voor vrijkomende of vrijgekomen (voormalige) agrarische bebouwing.
  • Voor agrarische gebouwen die minstens 3 jaar voor de aanvraag tot deelname aan het VAB beleid zijn opgericht en aantoonbaar als zodanig in gebuikt zijn geweest
  • Ook voor een gedeelte van de gebouwen van een blijvend agrarisch bedrijf waarbij geldt dat dit niet mag leiden tot een grotere totaal bouwblok voor agrarische en niet-agrarische deel van het bedrijf.
  • Voor het hele buitengebied van de gemeente.

Het beleid geldt niet voor bouwwerken die zonder vergunning zijn gerealiseerd. Het beleid gaat uit van:

  • Het uitoefenen van activiteit binnen de bestaande bebouwing.
  • Sloop van alle vrijkomende agrarische bebouwing die niet wordt gebruikt.
  • De combinatie wonen en werken bij voormalige agrarische bedrijven op basis van de bestaande woning. Er bestaat geen recht op een extra bedrijfswoning.
  • Maatwerk voor het bepalen van welke bestemming de woning in relatie tot het bedrijf moet krijgen.

Aard en omvang functies

Bedrijfsmatige functies:

In principe wordt alle bedrijvigheid tot een oppervlakte kleiner of gelijk aan 350 m2 gezien als nevenactiviteit en daarmee toegestaan met uitzondering van:

    • 1. zorgfuncties en kinderopvang;
    • 2. horecafuncties;
    • 3. detailhandel;
    • 4. opslag en/of verwerking van chemische goederen.

In principe wordt het realiseren van bedrijvigheid met een oppervlakte boven de 350 m2 als maatwerk gezien. De vormen van hergebruik die worden toegestaan zijn afhankelijk van de ruimtelijke effecten op de omgeving. Er mag geen opslag of andere bedrijfsactiviteit buiten de gebouwen plaatsvinden.

Rood voor Rood (met gesloten beurs) en VAB beleid kan gecombineerd toegepast worden op één erf). Dit betreft maatwerk en dient overlegd te worden met de gemeente. De gemeente maakt in geval van de combinatie van VAB en Rood voor Rood op dezelfde locatie, per situatie de afweging of de rood voor rood woning op de locatie kan worden gerealiseerd. Vanwege de aanwezige bedrijfsvorm kan de keus voor een woning elders gewenst zijn. Dit is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid.

Toets

De gemeente Haaksbergen maakt het mogelijk Rood voor Rood en het VAB beleid in sommige gevallen te combineren, zolang deze op dezelfde locatie worden toegepast. Daarvan is hier sprake.

Op het erf aan de Kortenroelefsweg 2 staat een loods van 200 m² die de initiatiefnemer wenst te behouden. De loods is nodig als werkplaats voor eigen onderhoud van het materieel en het bewerken van circa 5,5 hectare akkerbouwgrond.

Rood voor Rood en het VAB beleid kunnen gecombineerd toegepast worden op één erf (paragraaf 4.3 van het VAB beleid). Het hoofddoel van het VAB beleid is sociaaleconomisch. Het beleid is erop gericht nieuwe economische dragers in het landelijk gebied te realiseren. Bedrijvigheid tot een oppervlakte van 350 m² wordt gezien als nevenactiviteit en is daarmee toegestaan. Het realiseren van bedrijvigheid met een oppervlakte boven de 350 m² wordt gezien als maatwerk. De vormen van hergebruik die worden toegestaan zijn afhankelijk van de (ruimtelijke) effecten op de omgeving (milieu, verkeer, landschappelijke inpasbaarheid) en de geschiktheid voor de vestiging in het landelijk gebied.

In principe wordt alle bedrijvigheid tot een oppervlakte van 350 m² gezien als nevenactiviteit en daarmee toegestaan. Een ander uitgangspunt is de sloop van alle vrijkomende agrarische bebouwing die niet wordt hergebruikt. In voorliggend geval betreft het een loods van 200 m². Alle overige vrijkomende agrarische bebouwing wordt gesloopt.

Voorliggend plan voldoet aan de criteria van het VAB beleid.

3.3.5 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen & Hof van Twente

Tezamen met de gemeente Hof van Twente heeft de gemeente Haaksbergen in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan laten opstellen. Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en de bouwstenen en inrichtingsprincipes voor een gewenste landschapsontwikkeling.

Onderdeel van het landschapsontwikkelingsplan vormt de landschapsontwikkelingsvisie. In deze visie is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. Op de navolgende afbeelding (figuur 3.5) is een uitsnede van de kaart behorende bij de landschapsontwikkelingsvisie weergegeven. Hierop is ook het plangebied afgebeeld (rode cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0013.png" Figuur 3.5: uitsnede landschapsontwikkelingsvisie, plangebied rood omcirkeld (bron: gemeente Haaksbergen)

Toets

Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema´s benoemd. Binnen de diverse thema's worden weer gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied valt binnen het thema 'Zorg voor agrarisch werklandschap' en kent als gebiedstype het 'veldontginningslandschap'. Onder het thema 'zorg voor agrarisch werklandschap' vallen gebieden die gekenmerkt worden door een landschapspatroon dat bestaat uit verschillende typen ontginning met bijbehorendde verkaveling en beplanting.

De kenmerken hiervan zijn de open landbouwgronden met grasland en bouwland, de verspreide erven met woonhuis, opstallen, erbeplanting en verspreide landschapselementen als restant van het oude landschapstype.

Het gebiedstype het 'veldontginningslandschap' komt in grote eenheden voor op het plateau en de stuwwal waar voor behoud en versteriking van het lanschapstatroon wordt gepleit. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing. In het dekzandlandschap komen kleinere velden voor waar restanten van bos, ven en hei te behouden lanschapselementen zijn.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het beëindigen van de pluimveehouderij en de sloop van bijbehorende opstallen met een gezamelijk oppervlakte van 1.424 m2. De stallen die zijn aangemerkt als landschapsonsierend worden ingebracht voor de Rood voor Rood regeling, waarna er een compensatiewoning met een inhoud van 750 m3 en een bijgebouw van 150 m2 teruggebouwd wordt ten noorden van de bestaande woning. De 'restmeters' van in totaal 424 m2 worden geregistreerd en ingebracht voor een Rood voor Rood ontwikkeling elders in de gemeente Haaksbergen. De ontwikkeling, met bijbehorend erfinrichtingsplan, voorziet in een opwaardering van het erf waarbij extra aandacht is besteed aan de landschappelijke inpassing. Het bestemmingsplan sluit derhalve aan bij het landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een wijziging van de bestemming mogelijk gemaakt zodat vervangende nieuwbouw kan plaatsvinden. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Binnen het beoogde plan worden de opstallen op het erf aan de Kortenroelefsweg 2 gesloopt. In totaal bedraag dit 1.424 m2 aan sloopmeters. Hiervoor wordt een compensatiewoning van maximaal 750 m3 teruggebouwd met een bijgebouw van 150 m2. Deze ontwikkeling zorgt voor een afname van verstening in het buitengebied. Aanvullend hierop worden de gebouwen zoveel mogelijk geclusterd en wordt er direct aangrenzend aan de slooplocatie gebouwd. Verspreiding en verstening worden zodoende voorkomen. Voor de nieuwe woning kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject volgens het Besluit m.e.r.. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet van toepassing.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt aan de Kortenroelefsweg 2, een rustige locatie in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen. Derhalve is het omgevingstype 'rustig buitengebied' van toepassing. Bij de milieuzonering kan onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe werking.

Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving? 

In het plangebied wordt de bestemming 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf' gewijzigd in een woonbestemming. Wonen is geen milieubelastende functie, dus er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Het voornemen voorziet in het toevoegen van nieuwe gevoelige functies. De opstallen op het erf worden gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een vrijstaande woning met eigen bijgebouw teruggebouwd.

In de omgeving zijn twee intensieve veehouderijen aanwezig, met een categorie 4.1. Voor een dergelijk agrarisch bedrijf geldt geur als de bepalende factor met de grootste afstand.

Om te bepalen of hier sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is er een geuronderzoek uitgevoerd door BJZ in mei 2022 (projectnummer: 2022-186) waarbij een V-stacksberekening is uitgevoerd. Voor de beoogde ontwikkeling zal de bedrijsvoering van de inrichtingen niet aanvullend worden belemmerd voor wat betreft het aspect geur. Het is daarnaast aannemelijk dat ter hoogte van het voorgenomen plan aan de Korenroelefsweg 2 sprake is van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur dat onder paragraaf 4.3 verder wordt uitgelicht. De V-stackbereking is opgenomen onder Bijlage 2. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De huidige agrarische bestemming wordt omgezet in een bestemming 'wonen' en er zal een compensatiewoning met bijgebouw worden toegevoegd. Hierdoor moet rekening worden gehouden met de omliggende agrarische bedrijven in de omgeving. Een woning is immers een geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. In de directe omgeving zijn twee intensieve veehouderijen aanwezig ( Kortenroelefsweg 4a, Kortenroelfsweg 8).

In het kader van het vaststellen van de geurbelasting tussen de compensatiewoning aan de Kortenroelefsweg 2 en omliggende veehouderijen is een geuronderzoek uitgevoerd door BJZ in mei 2022 (projectnummer: 2022-186). Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande rechten en ontwikkelingsmogelijkheden van het dichtstbijgelegen bedrijf aan de Kortenroelefsweg 4 in Haaksbergen.

Om te bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat is er een V-stacksberekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat de beoogde ontwikkeling de bedrijfsvoering van de inrichtingen niet aanvullend belemmerd voor wat betreft het aspect geur.

De nieuwe woning wordt in het kader van de Rood voor Rood-regeling gerealiseerd, daarom gelden vaste afstanden voor woningen in plaats van odoureenheden. Deze afstand bedraagt in het buitengebied 50 meter, conform Artikel 14 uit de Wet geurhinder en veehouderij. In dit geval wordt de nieuwe woning dan ook niet als maatgevend aangemerkt voor de omliggende veehouderijen. Voor de beoogde ontwikkeling zal de bedrijfsvoering van de inrichting aan de Kortenroelefsweg 4 en de Kortenroelefsweg 8 niet aanvullend worden belemmerd voor wat betreft het aspect geur. Het is daarnaast aannemelijk dat ter hoogte van het voorgenomen plan aan de Kortenroelefsweg 2 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wet bodembescherming of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Dumea Milieu op 14 juli 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN5740 en NEN5707 (projectnummer 2023-121) om ter plaatse van het plangebied de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het bodemonderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als verdacht kan worden beschouwd in het kader van de NEN5740 en de NEN5707 en daarom wordt onderzoeksstrategie VED-HE gehanteerd.

Resultaten Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707. Het betreft 15 ondiepe boringen en 3 diepe boringen.

Gehele locatie

In de bovengrondmengmonsters BM1, BM2 en BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In de ondergrondmengmonsters OM1 en OM2 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb7wm1 zijn lichte verhogingen kobalt en barium aangetroffen.

Tevens is in het grondwatermonster de concentratie nikkel verhoogd aangetroffen ten opzichte van de interventiewaarde. Naar aanleiding van deze verhoging is de bestaande peilbuis opnieuw bemonsterd. Uit het analysecertificaat van het her-monster (Pb7wm2) blijkt dat er wederom een sterke verhoging nikkel is aangetroffen in het grondwater.

De verhoging nikkel in beide grondwatermonsters (Pb7wm1 en Pb7wm2) geven formeel aanleiding voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek. Echter zijn er naar onze mening een aantal redenen om af te zien van een nader onderzoek:

  • Er is geen eenduidige bron voor de verhogingen aan te wijzen;
  • In de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen nikkel aangetroffen.
  • Zware metalen worden vaker verhoogd aangetroffen in het grondwater en kunnen van nature verhoogd voorkomen.

Gezien de sterke verhoging nikkel in het ondiepe grondwater adviseren wij geen freatisch grondwater op te pompen ten behoeve van consumptieve doeleinden.

Dieseltank

In het bovengrondmengmonster BM4 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

Bestrijdingsmiddelenopslag

In het bovengrondmengmonster BM5 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn lichte verhogingen barium en naftaleen aangetroffen.

Resultaten Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters MM1, MM2 en MM3 is analytisch geen asbest aangetoond.

In de inspectiegaten 12 en 13 zijn matige hoeveelheden asbestverdacht materiaal aangetroffen. Van de inspectiegaten is separaat een grondmonster samengesteld. In dit mengmonster (MM4) is analytisch geen asbest aangetoond. Samen gewogen met het aangetroffen materiaal komen de concentraties asbest uit boven de interventiewaarde (>100 mg/kg ds). In het separaat geanalyseerde monster van inspectiegat 27 is geen asbest aangetoond. Formeel geven deze verhogingen aanleiding tot het laten uitvoeren van een nader onderzoek. De verontreiniging met asbest word veroorzaakt door de aangetroffen asbesthoudende materialen (>20mm). De verontreiniging mag voor sanering niet worden geroerd als gevolgd van sloop- en grondwerkzaamheden. Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

Druppelzone

In het mengmonster DZ1 is analytisch geen asbest aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Op basis van de aangetroffen verhogingen met asbest in onderhavig verkennend bodemonderzoek wordt een nader onderzoek noodzakelijk geacht. Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het 'meldpunt bodemkwaliteit'. Naast het “Besluit bodemkwaliteit” dient opgemerkt te worden dat in het kader van de “Handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie” ook onderzoek naar PFAS noodzakelijk is. Nader onderzoek is op dit moment niet mogelijk, omdat de schuren nog in gebruik zijn. Er wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om nader onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan uitgevoerd worden zodra de schuren leegstaan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Kortenroelefsweg 2. De Kortenroelefsweg betreft een rustige ontsluitingsweg in het buitengebied van gemeente Haaksbergen (60 km/u). Deze weg wordt vooral gebruikt door bestemmingsverkeer en is ter hoogte van de planlocatie een doodlopende weg. Hiermee is het aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig.

Bovendien kan het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 WGH geldt dat bij een vastelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Het voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van één vrijstaande woning mogelijk op het voormalig agrarisch erf. Gelet op de ontwikkeling in verhouding met de lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, kan worden gesteld dat de realisatie van slechts één vrijstaande woning als NIBM aan te merken is. Voorts is een woning geen gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1212-0001_0015.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Toets
Op circa 750 meter ten zuidwesten van het plangebied is een hoogspanningsleiding gesitueerd. De spanning op de draden van een hoogspanningslijn veroorzaakt een elektrisch veld. Als er stroom door de draden loopt, is er ook een magneetveld. De afstand waarbinnen het Rijk volgens het voorzorgbeleid adviseert de magneetveldzone te berekenen is 2 x 50 meter. Deze rekenafstand geldt als er plannen zijn om binnen die afstand woningen, scholen of kinderdagverblijven te bouwen.

Het plangebied valt ruim buiten de magneetveldzone. Binnen een straal van 750 meter van het plangebied bevinding zich geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van Rijk en Provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staan de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 6 juni 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op grond van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door Natuurbank Overijssel op 18 juni 2023 (projectnummer 5434), zie ook Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt noordoostelijk op minimaal 2280 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland. Het natuurnetwerk nederland kent immers geen externe werking.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Buurserzand en Haaksbergerveen, ligt op minimaal 7,23 km van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Ten behoeve van de totale ontwikkeling, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de afvoer van sloopafval, de aanvoer van bouwmateriaal en vervoer van materieel en personeel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied, kan een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied tijdens de ontwikkelfase op voorhand uitgesloten worden, daarom is er geen nader stikstofonderzoek vereist.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, het beëindigen van een agrarisch bedrijf en het terugbouwen van een woonhuis, neemt de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak af ten opzichte van de huidige situatie. Daarom hoeft voor de gebruiksfase geen stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Soortenbescherming

Het plangebied is geen geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten maar wel geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en nestelen vogels in de beplanting. Vleermuizen en amfibieën bezetten geen vaste (winter)rust- of verblijfplaats in het plangebied. Het plangebied wordt door vleermuizen wel als foerageergebied gebruikt.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt de voorgenomen activiteiten uit te voeren buiten de voortplantingsperiode, of voldoende rekening te houden met mogelijk aanwezige vogelnesten.

Door het onvoorbereid uitvoeren van de voorgenomen activiteiten kan niet uitgesloten worden dat beschermde grondgebonden zoogdieren gedood worden en dat vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield worden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, waarvan mogelijk de vaste rust- en/of voortplantingsplaats negatief beïnvloed worden geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats'. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt echter geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden opzettelijk gedood worden, dienen ze verjaagd of weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Dat kan door het werkterrein natuurvrij te maken buiten de voortplantingsperiode. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist.

Conclusie

Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op het plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde - Hoge archeologische verwachting’. Hiervoor geldt een archeologische onderzoeksplicht voor oppervlakten groter dan 2.500 m² met graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter.

Toets

De locatie van de te slopen bouwwerken betreft reeds geroerde grond.Op de locatie van de beoogde woning is het plangebied waar dieper dan 40 cm wordt afgegraven kleiner dan 2.500 m². Op basis hiervan is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het voorliggende plan heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect 'archeologie'.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in de directe omgeving van het plangebied geen cutuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één extra woning. De te realiseren compensatiewoning en de bestaande woning worden ontsloten via de Kortenroelefsweg. Het betreft een ontsluitingsweg die vooral dienst doet voor bestemmingsverkeer waarvoor een 60 km/u snelheidsregime van toepassing is. Gemiddeld heeft een woning in het buitengebied volgens CROW-uitgave 381, 'Toekomstig parkeren' (december 2018), een verkeersgeneratie (het totaal aantal gemotoriseerde aankomsten en vertrekken) van 8,2 motorvoertuigbewegingen (mvt) per weekdag. Deze (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige straat worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Met voorliggend plan wordt de agrarische bestemming van het erf gewijzigd in een woonbestemming, zodat er na de sloop van de opstallen een compensatiewoning kan worden gebouwd. Het aantal woningen neemt dus toe. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt op basis van de CROW-uitgave 381 een parkeernorm van gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen per vrijstaande woning in het buitengebied. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor het voorgenomen plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld de werking van wettelijke regelgeving en de werking van het bestemmingsplan.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Agrarisch (artikel 3)

Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn onder andere bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf - niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten - met uitzondering van een boomkwekerij -, houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt- of fruitteeltbedrijf;

In de bouwregels is opgenomen dat op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

  • Wonen (artikel 4)

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder andere bedoeld voor wonen (al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, inwoning van de woning is onder voorwaarden toegestaan, het hobbymatig houden van dieren met een bedrijfsomvang van maximaal 10 nge , een bed & breakfast in de woning en/of in een aan de woning aangebouwd voormalig bedrijfsgebouw, met dien verstande dat niet meer dan 4 bedden ten behoeve van bed & breakfast aanwezig mogen zijn , stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing, landschappelijke inpassing en waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.

In de bouwregels is opgenomen dat per bestemmingsvlak maximaal één woning (inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) met een inhoudsmaat van 750 m3 (exclusief kelder) is toegestaan, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval ten hoogste de bestaande inhoud is toegestaan. Verder zijn regels omtrent de dakhelling, goot- en bouwhoogten en de kelder van de woning opgenomen.

De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 150 m2 bedragen. Voor de huidige woning is een maatvoering opgenomen voor het toestaan van ten hoogste 350 m2 aan bijgebouwen. De goothoogte mag niet meer dan 3,25 meter bedragen tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt. De bouwhoogte van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag maximaal respectievelijk 2 meter minder dan de bouwhoogte van de woning te bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 5 meter bedragen. De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,25 meter bedragen.

Dubbelbestemming

  • Waarde - Hoge archeologische verwachting (artikel 5)

De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Gebiedsaanduiding

  • Luchtvaartverkeerszone

Ter plaatse van de aanduiding luchtvaartverkeerzone geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens zijn bestemd voor de bescherming van de laagvliegroute van defensie.

  • Wetgevingzone - wijzigingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding wro-zone - wijzigingsgebied kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en de bestemming wijzigen ten behoeve van een zoutwinlocatie, met dien verstande dat:

      • a. niet meer dan 60 boorhuisjes mogen worden gerealiseerd;
      • b. de bouwhoogte van een boorhuisje niet meer dan 5,00 m bedraagt;
      • c. de oppervlakte van één boorhuisje niet meer dan 30 m2 bedraagt;
      • d. de gezamenlijke oppervlakte van de boorhuisjes niet meer dan 1.500 m2 bedraagt;
      • e. één pompstation gerealiseerd mag worden;
      • f. het aanleggen van leidingen, glasvezelkabels en stroomkabels is toegestaan;
      • g. het boren van winningsputten is toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst opgesteld van initiatieven/ontwikkingen in het buiten gebied, waarvoor voor voorontwerp bestemmingsplannen / ontwerp omgevingsvergunning buitenplanse afwijking, omgevingsplannen en buitenplanse omgevingsplanactiviteiten van lokale aard geen vooroverleg noodzakelijk is. Het plan valt onder deze inititiatieven/ontwikkelingen, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 6 juni 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.