direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1192-0004

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Uzin Utz Nederland B.V. is gevestigd op het bedrijventerrein Stepelerveld in Haaksbergen. Het bedrijf heeft bij vestiging gekozen voor het bedrijventerrein, zodat zij haar bedrijf in Haaksbergen kon vestigen, maar ook de gewenste uitbreidingen in de toekomst kan realiseren. Eén van de uitbreidingen betreft op dit moment de realisatie van een bedrijfsgebouw met een hoogte van ongeveer 42 meter. De bouwhoogte vloeit voort uit het productieproces. Vastgesteld moet worden dat een bedrijfsgebouw van een dergelijke bouwhoogte niet gerealiseerd kan worden binnen de regels van het vigerend bestemmingsplan.

1.2 Het plangebied

Het plangebied waar het bedrijfsgebouw met een hoogte van ongeveer 42 meter gerealiseerd moet worden betreft een gedeelte van het perceel Bouwstraat 18 in Haaksbergen. Op onderstaande schets is het plangebied globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1192-0004_0001.png"

Globaal plangebied (oranje omcirkeld) Bron: Google Maps

1.3 De bij het plan behorende onderdelen

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0158.BP1192-0004);
  • regels
  • toelichting,

met de daarbij horende bijlagen.

1.4 Geldend planologisch kader

Op het perceel Bouwstraat 18 is van toepassing het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1'. Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming is een maximale bouwhoogte van 12 meter bij recht toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken en een bouwhoogte van maximaal 16 meter mogelijk worden gemaakt, onder voorwaarde dat de bouwhoogte uit oogpunt van bedrijfsvoering of architectuur noodzakelijk is. Hierbij geldt verder naast de gebruikelijke afwegingen dat de oppervlakte van de hogere bebouwing niet meer dan 25% van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

1.5 Leeswijzer

De planbeschrijving is terug te vinden in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 5 het juridisch kader wordt geschetst. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Uzin Utz wil een poederfabriek en een logistiek centrum (blauwe kleur) aan de oost- en noordzijde van het bestaande bedrijf realiseren. De poederfabriek voldoet grotendeels aan de regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1'. De poederfabriek wordt gezien als tweede uitbreiding van het bedrijf.

Op onderstaande schets is het toekomstbeeld van het bedrijf weergegeven. De geel gemarkeerde gebouwen betreffen de uitbreidingen op korte termijn. De tweede uitbreiding betreft de gebouwen in bruin/rood en in blauw weergegeven. Het gaat binnen dit bestemmingsplan om gebouw PH-01. In verband met het productieproces moet het gebouw een hoogte hebben van 42 meter. Op deze manier kan het productieproces op de gebruikelijke, verticale, wijze plaatsvinden. De opslag van materialen vindt bovenin de poedertoren plaats. Bij daadwerkelijke verwerking van de grondstoffen wordt gebruik gemaakt van de zwaartekracht (vrij verval). Binnen het bestemmingsplan is bij recht een bouwhoogte van 12 meter mogelijk en via afwijking is in geval van productieproces of architectuur een bouwhoogte van 16 meter mogelijk. De maximale toegestane bouwhoogte wordt hiermee overschreden, zodat strijdigheid bestaat met het vigerend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1192-0004_0002.png"

Uitbreidingsplannen Uzin Utz Bron: Te Kiefte Architecten b.v.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk worden het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijke beleid beschreven. Het gaat hierbij om de belangrijkste algemene uitgangspunten en eventueel die punten die specifiek gelden in deze situatie. Tot slot wordt aangegeven hoe zich de gewenste ontwikkeling verhoudt tot de genoemde beleidskaders.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) wordt een totaalbeeld gegeven van het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid. De SVIR vormt daarmee het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid, die ruimtelijke consequenties hebben.

In de SVIR is de ladder voor de duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In 2017 heeft de ladder een wijziging ondergaan, waardoor deze is vereenvoudigt en geoptimaliseerd. Met de ladder wordt een goede ruimtelijke ordening nagestreefd door een optimale benutting van de beschikbare ruimte in stedelijke gebieden.

In feite heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1' al een nadere afweging van het rijksbeleid plaatsgevonden. Het bedrijventerrein is daarmee gerechtvaardigd en meer specifiek de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' voor het perceel. De gewenste uitbreiding past vrijwel volledig binnen aan de aangegeven bestemming, met uitzondering van de bouwhoogte.

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel. De NOVI heeft als ontwerp in het najaar van 2019 ter inzage gelegen. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO²-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Prioriteiten

Tevens geeft de NOVI richting met behulp van vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond. Zo wordt 'omgevingsinclusief' beleid gevoerd. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen

Uitgangspunten voor samenwerking

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Er wordt gewerkt als één overheid, samen met de samenleving
  • 2. De opgave staat centraal
  • 3. Er wordt gebiedsgericht gewerkt
  • 4. Er wordt permanent en adaptief gewerkt aan de opgaven

Brede maatschappelijke betrokkenheid is een voorwaarde voor het slagen van gezamenlijke ambities. Daarom wordt in de NOVI tevens aandacht besteed aan participatie. Participatie vraagt om maatwerk per opgave, gebied en bestuurlijke situatie.

NOVI-gebieden

Ten slotte worden in de NOVI op vier thema's voorlopig acht zogenaamde NOVI-gebieden benoemd welke onderdeel worden van de Omgevingsagenda. Het Rijk zal in deze gebieden een actieve rol gaan spelen. Deze thema's en bijbehorende gebieden zijn:

  • 1. Transities van havengebieden in Regio Rotterdam en Amsterdam
  • 2. Transities landelijk gebied: De Peel en Groene Hart
  • 3. Energie- en klimaattransities in relatie tot verstedelijking: Groningen en regio Zwolle
  • 4. Transities in grensoverschrijdende context: Zuid-Limburg en de Zeeuwse havens/Zeeuws-Vlaamse kanaalzone.

Uitvoeringsagenda

De NOVI gaat vergezeld met een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Zo helpt de NOVI om keuzes te maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

Conclusie:

In feite wordt de stedelijke ontwikkeling (bedrijventerrein) al gerechtvaardigd op grond van het vigerend bestemmingsplan. Toetsing dient nu ook plaats te vinden op basis van de NOVI. Vastgesteld kan worden dat de ontwikkeling in ieder geval past binnen de belangen, zoals verwoord onder 1 en 16. Wordt gekeken naar de prioriteiten, dan kan worden vastgesteld dat de eerste drie prioriteiten in deze situatie van betekenis zijn. Vastgesteld kan worden dat de ontwikkeling ook daarmee in overeenstemming is. De ontwikkeling wordt klimaatadatief gebouwd, draagt bij aan een duurzaam economisch groeipotentieel en daarmee ook aan een sterke en gezonde regio.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 3 maart 2021 de Omgevingsvisie Overijssel 2019/2020 geactualiseerd, inclusief de Omgevingsverordening Overijssel. In hoofdzaak betreft het hier een consolidering van het beleid van 2017.

In de Omgevingsvisie staan de beleidsambities en doelstellingen genoemd die van belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De omgevingsvisie biedt ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving en voor de stedelijke vernieuwing. Ruimtelijke ontwikkelingen op gemeentelijk niveau moet hierin passen. De borging van de ambities en doelstellingen uit de Omgevingsvisie vindt plaats door de opgestelde Omgevingsverordening.

Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Stepelerveld heeft in het kader van het provinciaal beleid al bij vaststelling van het bestemmingsplan een nadere afweging plaatsgevonden, die het bedrijventerrein rechtvaardigt.

Voor wat betreft de ambities bij bedrijventerreinen in de Omgevingsvisie zet de provincie in op vernieuwings- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen waardoor:

  • de interne structuur verbetert; een multifunctionele route er doorheen kan het hermetische karakter opheffen;
  • de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert;
  • verdichting en intensivering van grondgebruik plaats vindt, en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik);
  • duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen;
  • de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt;
  • opwaardering van het beeld en verbetering levensvatbaarheid plaats vindt;
  • eventuele culturele / historische waarden worden benut.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat als er ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dat deze moeten bijdragen aan:

  • 1. de versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen;
  • 2. het verbinden van het terrein met de omgeving;
  • 3. versterking van de profilering gericht op onderling differentiatie met respect voor het verstedelijkingspatroon.

Conclusie:

Het bestemmingsplan gaat nog steeds uit van een bedrijventerrein op de locatie. Ten opzichte van het eerder vastgesteld bestemmingsplan Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1 wordt de bestemming naar omschrijving niet gewijzigd. De wijziging houdt verband met de hoogte van een bedrijfstoren. Ook kan worden vastgesteld dat een bedrijfstoren, als gekeken wordt naar de uitgangspunten bij de Omgevingsvisie voor bedrijventerreinen, bijdraagt aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van het bedrijfsterrein en eveneens een verbinding maakt met het terrein van de omgeving. De ontwikkeling wordt als passend gezien binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijke beleid

In het kader van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1 heeft op basis van de Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente' al een afweging plaatsgevonden. Binnen de structuurvisie is het gebied al aangemerkt als 'uitbreiding bedrijventerrein'. Belangrijkste ambitie was toen het versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.

Het Stepelerveld wordt ontwikkeld tot een duurzaam bedrijventerrein met een overwegend lokale functie en een optimale bereikbaarheid. De duurzaamheid van het bedrijventerrein wordt gewaarborgd doordat bedrijven, die zich hier willen vestigen, verplicht moeten deelnemen aan het parkmanagement.

De ontwikkeling van Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1 is expliciet in de structuurvisie aangegeven. Het bedrijventerrein binnen deze fase moet zowel vanuit infrastructureel als landschappelijk oogpunt aansluiten op de bestaande structuren in het landschap. Destijds bij de vestiging van het bedrijf werd hieraan voldaan en in deze situatie is ook niets gewijzigd. De nieuwe ontwikkeling, de realisering van een hoog bedrijfsgebouw vindt plaats binnen het bouwvlak. De ontwikkeling kan in algemene zin gezien worden als passend binnen het gemeentelijk beleid. De afweging in hoeverre sprake is van landschappelijke inpassing is een afweging die wordt beschreven in hoofdstuk 4. Vastgesteld kan worden dat de bestaande (waardevolle) landschappelijke elementen (bomenrijen en hoogteverschillen) in het gebied worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat in de toelichting op een bestemmingsplan moet worden beschreven op welke wijze de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Verder moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde beleidskaders.

Bij het beoordelen van milieu- en omgevingsaspecten wordt normaal gesproken ingegaan op verschillende thema's als bodem, geluid, milieuzonering, ecologie en dergelijke. Bij deze ontwikkeling hoeft enkel ingegaan te worden op het onderdeel landschappelijke inpassing. Reden hiervoor is dat de afweging van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten al heeft plaatsgevonden bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1' en de voorliggende ontwikkeling in algemene zin past binnen de regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1'.

Strijdigheid bestaat enkel uit de bouwhoogte van de bedrijfstoren (poedertoren). In dit kader wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het aspect landschappelijke inpassing. Er dient namelijk een nadere afweging op dit aspect plaats te vinden, om vast te stellen of nog sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Welstandsaspecten

Voor beeldkwaliteit wordt verwezen naar de geldende welstandsnota van de gemeente Haaksbergen. Aanvullend op deze nota wordt door Het Oversticht, specifiek voor de locatie van de poedertoren, een addendum op de welstandsnota opgesteld. Het gaat hier om een specifiek een beeldkwaliteitsplan voor de poedertoren. De nota is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de binnen de milieu- en omgevingsaspecten is voornamelijk ingegaan op de landschappelijke inpassing. De informatie uit de vorige hoofdstukken is gebruikt voor het opstellen van het juridische deel van dit plan, namelijk de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de keuzes.

5.2 Opzet regels

He bestemmingsplan is conform de normen uit de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) opgesteld. Deze standaard zorgt ervoor dat bestemmingsplan op dezelfde manier worden opgebouwd en ook op dezelfde manier worden verbeeld.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Bij de opzet van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1'. In hoofdzaak zit het verschil in het toestaan van een grotere bouwhoogte over een beperkt gedeelte van de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Het gaat hierbij om:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Zoals hiervoor is aangegeven is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1'.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels is de exacte benaming van het bestemmingsplan vermeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. De hoofdregel is dat bij elk bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van Uzin Utz.

6.2 maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het voorontwerp is het plan voorgelegd aan het waterschap en aan de provincie. Het waterschap heeft geen reactie gegeven. Een nader overleg wordt niet zinvol geacht, omdat de onderliggende bestemming ongewijzigd blijft.

De provincie heeft per email van 12 juli 2021 laten weten dat het onderliggende bestemmingsplan binnen het provinciaal ruimtelijke beleid past en dat er geen belemmeringen zijn om het plan verder in procedure te brengen.

6.2.2 Inspraak en participatie

Uzin Utz heeft op 12 november 2019 het bouwplan al gepresenteerd aan omwonenden middels een presentatie. Bij de presentatie van destijd is onderstaand overzicht gepresenteerd, wat vrijwel overeen komt met het huidige doorontwikkelde plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1192-0004_0003.png"

Plattegrond bedrijfsuitbreiding, uitsnede presentatie 29 oktober 2019.

In het vervolg is op 17 april 2020 de buurt schriftelijk op de hoogte gebracht van de doorontwikkelde plannen voor inrichting van de bedrijfskavel. Schriftelijk in verband met de Covid-19 omstandigheden. Hierbij is de laatste stand van zaken beschreven en is de buurt in de gelegenheid gesteld eventuele vragen en opmerkingen te stellen. Er zijn geen negatieve reacties ontvangen op het plan. De brief die is gestuurd is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Tot slot heeft Uzin Utz op 10 september 2020 de omwonenden opnieuw uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst ter plaatse bij Uzin Utz. Ook tijdens deze bijeenkomst is de actuele stand van de plannen uiteengezet.

Het plan heeft ten behoeve van de inspraak voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het plan is één inspraakreactie ingediend.

Op basis van de inspraakreactie is er aanleiding om het bestemmingsplan op onderdelen aan te passen. In de begripsomschrijving is een definitie opgenomen, zodat duidelijk wordt wat verstaan moet worden onder poedertoren. Aanvullend is aan de bouwregels toegevoegd 'bouwhoogte van de poedertoren'.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 september 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder heeft in deze periode de gelegenheid gehad om eventuele zienswijzen in te dienen. In deze periode is één zienswijze ingediend.

De zienswijze heeft betrekking op de motivering van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de poedertoeren. Aangegeven wordt dat het aannemelijk is dat de uitbreiding relevante milieu- en omgevingseffecten heeft. Ook wordt aangegeven dat de minimale afstand tot de naastgelegen perceelsgrens onvoldoende is gewaarborgd. Tot slot wordt gesteld dat een verruiming van het bestemmingsplan grote bedrijven aantrekt en dit dwingende invloed heeft op het gevestigde beleid.

Er is geen aanleiding geweest het bestemmingsplan op grond van de zienswijze aan te passen.

6.2.4 Beroep

Het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz” is vastgesteld op 22 december 2021. Het vastgestelde bestemmingsplan heeft voor beroep ter inzage gelegen van 21 januari 2022 tot en met 3 maart 2022. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan is beroep ingesteld door 1 appellant wonende te Haaksbergen. Appellant vreest dat het bestreden plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon-, leef- en werkklimaat. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht een tussenuitspraak gedaan. De tussenuitspraak is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. De referenties en de bijlagen

Volgens de uitspraak dient een nadere motivering te worden gegeven, die aannemelijk maakt dat de verticale uitbreiding van de bestaande inrichting met de poedertoren ongeveer 26 m met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2, geen invloed heeft op de aspecten geluid en externe veiligheid ten opzichte van de voorheen bestemde situatie.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak is een notitie opgesteld (Bijlage 4), waarbij nader is ingegaan op de aspecten geluid en externe veiligheid. In de notitie is in eerste aanleg een nadere beschrijving gegeven van het voornemen van Uzin Utz en de gewenste activiteiten. In het vervolg van de notitie is een beschouwing gegeven op de uitgevoerde onderzoeken op het terrein van geluid en externe veiligheid.

De beschrijving en nadere beschouwing van de uitgevoerde onderzoeken zijn integraal opgenomen in deze paragraaf.

6.2.4.1 Nadere beschrijving van het voornemen

Uzin Utz is een bedrijf dat grondstoffen mengt tot gerede producten. De eindproducten ontstaan door het mengen van grond- en hulpstoffen. De geplande poedertoren past geheel in diezelfde activiteiten; het betreft het vervaardigen van poedervormige eindproducten door menging van poedervormige grondstoffen. Daartoe worden de stoffen aangevoerd via vrachtwagens, die op maaiveld gelost worden en beneden in de toren komen. In de toren wordt het omhooggevoerd en via de inpandige silo's in de installatie gedoseerd. Bovenaan komen de stoffen vanuit de silo's door zwaartekracht op weegschalen en tenslotte in mixers waar deze stoffen mengen. Onderaan worden de (meestal) zakken gevuld met de stoffenmengsels. Het zijn steeds droge stoffen zoals vulstoffen (zanden, krijtsoorten), additieven (zoals dispersies), cement en gips.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1192-0004_0004.png"

Schematische weergave van de poedertoren

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1192-0004_0005.png"

Foto ter illustratie hoe de lossing vanuit de vrachtwagens naar de poedertoren gaat

De uitbreiding bestaat dus uit een poedertoren met een hoogte van 42 meter. Het voornemen zelf past binnen de bestemmingsomschrijving van art. 3 uit het bestemmingsplan; strijdigheid bestaat enkel uit de bouwhoogte van de bedrijfstoren (poedertoren). Dat is 26 meter boven de maximale bouwhoogte (na afwijking) volgens het bestemmingsplan. De uitbreiding bevindt zich (minimaal) ca. 215 meter van de woning aan de Stepelerveldweg 31.

6.2.4.2 Aspect geluid

De ten opzichte van het voornemen, de poedertoren, is de dichtstbijzijnde woning aan de Stepelerveldweg 31 op ca. 215 meter afstand gelegen. De overige woningen liggen op meer dan 350 meter afstand. Onderstaand komen de akoestische aspecten van de poedertoren in relatie tot aan deze dichtstbijzijnde woning aan de Stepelerveldweg 31 aan bod aan de hand van 3 vragen. Hierbij staat de aanvaardbaarheid ten aanzien van het aspect geluid centraal.

  • 5. Leidt de bovenste 26 meter van de poedertoren tot extra weerkaatsing van geluid?
  • 6. Is de hoogte van de poedertoren van invloed op de geluidoverdracht van de toren naar de woning?
  • 7. Is er nog enige geluiduitstraling mogelijk vanuit het deel van de poedertoren dat zich hoger dan 16 meter boven maaiveld bevindt?

Ad 1. Weerkaatsing van geluid

Bij het reflecteren of weerkaatsen van geluid onderscheiden we twee soorten geluidbronnen. Enerzijds de geluidbronnen op het inrichtingsterrein en anderzijds de geluidbronnen op de openbare weg. In algemene zin geldt dat geluidreflecties vooral optreden door transportbewegingen van vrachtverkeer of heftrucks rijdend op korte afstand van bedrijfsbebouwing. De relevante geluidreflectie vindt dan plaats tegen de onderzijde van de bebouwing (bestaande uit geveldelen met hoogten tot enkele meters boven maaiveld). Reflecties van transport gerelateerde bronnen en overige stationaire bronnen kunnen ook hogere geveldelen bereiken. Daarvoor geldt dat de hoek van inval gelijk is aan de hoek van terugkaatsing/uitval (Spiegelwet). Bij geluidreflecties aan hogere geveldelen is de terugkaatsing hoofdzakelijk in verticale richting. Geluid wat tegen de gevel van het uitbreidingsdeel van de poedertoren reflecteert bereikt daarom de betreffende woning niet.

De Spiegelwet is ook van toepassing op geluid van wegverkeer rijdend op de openbare weg. Hiervoor geldt eveneens dat geluidreflecties van lage geveldelen van de bedrijfsbebouwing de woning kunnen bereiken. Vastgesteld kan worden dat het uitbreidingsdeel, het betreft hier de hogere geveldelen, hierin geen rol van betekenis speelt.

Ad 2. Bronhoogte en geluidoverdracht

Door RHDHV is een akoestisch rekenmodel opgesteld om inzicht te krijgen in de relatie tussen bronhoogte en invallend geluidniveau ter plaatse van de woning Stepelerveldweg 31. De invoergegevens van het rekenmodel in de programmatuur Geomilieu V2022.4 van Dgmr zijn opgenomen in bijlage 1. Afbeelding 1 bevat een schematische weergave van het rekenmodel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1192-0004_0006.png"

Afbeelding: Uzin Utz Bouwstraat 18 te Haaksbergen en omgeving. Het bouwvlak waar de gekozen geluidbron zich bevindt, is op de in theorie kortst mogelijke afstand van de woning/rekenpositie.

Uit de berekeningen blijkt dat, als de geluidbron in bronhoogte toeneemt van 16 m naar 42 m boven maaiveld, ook het geluidniveau op de gevel van de woning toeneemt, bij een rekenhoogte van 1,5 meter boven maaiveld. De toename bij 1,5 meter boven maaiveld is dan 0,8 dB(A) afgerond 1 dB(A). Bij een rekenhoogte van 5 m boven maaiveld is geen sprake van de berekende toename. (Dit is de verdiepingshoogte van de woning). Het verschil wordt veroorzaakt door de overdrachtsterm 'bodem'. Het rekenmodel bevat geen volledig zachte bodem, maar een overwegend zachte bodem met een bodemfactor (Bf) van 0,8. De resultaten van het rekenmodel en de rekeninstellingen zijn opgenomen in bijlage 2.

Een rekenhoogte van 1,5 meter boven maaiveld behoort volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai d.d. 1999 uitsluitend bij de dagperiode (07:00-19:00 uur). Geconcludeerd wordt dat bij toenemende bronhoogte het geluidniveau overdag toeneemt. Hieruit volgt dat verdere berekeningen aan het uitbreidingsdeel van de poedertoren moeten worden verricht op de maximale bronhoogte van 42 meter boven maaiveld. Het hanteren van de laatstgenoemde hoogte wordt aangemerkt als een worst case benaderingswijze bij het berekenen van geluid vanuit het uitbreidingsdeel.

Ad 3. Geluiduitstraling uitbreiding poedertoren

Het lijkt erop dat normaliter bij uitbreidingen hoger, zoals de uitbreiding poedertoren, dan 16 meter boven maaiveld vrijwel geen geluiduitstraling aanvaardbaar is, zonder dat dit tot hogere geluidsbelasting elders leidt. Om dit te kwantificeren gaan we uit van de strengst mogelijke geluidnorm voor woningen (richtwaarde voor landelijke omgeving) van 40 dB(A) etmaalwaarde, dit staat voor 40 dB(A) overdag, 35 dB(A) in de avond- en 30 dB(A) in de nachtperiode. Ter vergelijk, de gangbare geluidnorm voor type B inrichtingen is 50 dB(A) etmaalwaarde volgens het Activiteitenbesluit. Als de geluiduitstraling van de uitbreiding van de poedertoren 10 dB(A) lager is dan de strengste norm (dit is een rekenkundige vuistregel) achten we het geluid van de uitbreiding verwaarloosbaar. Daarmee resteert voor de uitbreiding slechts een geluidbijdrage van 30 dB(A) etmaalwaarde ofwel 30 dB(A) overdag, 25 dB(A) in de avond en 20 dB(A) in de nacht. In het opgestelde geluidmodel is als uitgangspunt genomen de etmaalwaarde van 20 dB(A) om te bepalen hoeveel geluid de uitbreiding mag maken. Deze 'hoeveelheid geluid' drukken we uit in een geluidvermogen (LW). Rekening houdend met de conclusie uit het voorgaande deel (ad 2) bevindt de bron (die het uitbreidingsdeel representeert) zich op 42 m boven maaiveld en als rekenhoogte bij de woning is 5 m boven maaiveld aangehouden. Het voor de uitbreiding beschikbare gezamenlijke geluidvermogen (LW) is berekend op 78 dB(A), zie ook de deelbijdragen in bijlage 2.2. De waarde van 78 dB(A) is heel beperkt, als voorbeeld zou één ventilator kunnen draaien met een debiet van 1800 m3 per uur bij een statische druk van 100 Pa, zie bijlage 3. Ventilatieopeningen met een gezamenlijk geluidvermogen van 78 dB(A) zijn ook aanvaardbaar.

Conclusie:

Vastgesteld kan worden dat het uitbreidingsdeel van de poedertoren niet leidt tot extra geluidweerkaatsing richting de woning Stepelerveldweg 31.

De hoogte van de geluidbronnen van de poedertoren kan van invloed zijn op de geluidoverdracht naar de woning Stepelerveldweg 31. Door de geluidbronnen van het uitbreidingsdeel op een hoogte van 42 meter te modelleren is sprake van een worstcaserekenwijze.

Bij uitbreidingen als de poedertoren hoger dan 16 m boven maaiveld is vrijwel geen geluiduitstraling aanvaardbaar, zonder dat dit tot hogere geluidsbelasting elders leidt. Uit de berekeningen blijkt dat voor de uitbreiding er een beschikbaar gezamenlijk geluidvermogen is van 78 dB(A). Overschrijding van het vastgesteld maximaal gezamenlijk geluidvermogen is niet aanvaardbaar. Voorgaande wordt geborgd door een additionele planregel waarin dit is geregeld toe te voegen. Door borging van het maximaal toegestaan gezamenlijk geluidvermogen is op basis van het onderdeel geluid sprake van een goed woon- en leefklimaat.

6.2.4.3 Aspect externe veiligheid

Inleiding

Voor het aspect externe veiligheid is een tweetal situaties bekeken.

  • 8. De situatie zoals deze gold voordat het bestemmingsplan “BedrijventerreinStepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz” was vastgesteld, en waarvoor een QRA geldend was (jaartal 2020);
  • 9. De situatie waarbij het voornemen (uitbreiding poedertoren) is betrokken en er is bekeken wat het effect is op de QRA.

Deze twee situaties worden in de volgende paragrafen nader beschouwd.

Vergunde bedrijfssituatie (QRA 2020)

Als onderdeel van de aanvraag milieu neutrale verandering in 2020 is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De betreffende aanvraag is vergund op 10 augustus 2020 (Kenmerk Z/2020-ODT-007510; OLO-nummer: 5006485). Deze QRA is uitgevoerd met het rekenmodel Safeti-NL versie 8.21 en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi versie 4.2 .

In de betreffende QRA (“Risicoanalyse/ Uzin Utz Nederland, AVIV, project 193972, 28 april 2020” ) zijn de externe veiligheidsrisico's van Uzin Utz bepaald. Hieruit blijkt dat de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar en geen groepsrisico berekend wordt (het maximaal aantal slachtoffers is minder dan tien personen).

In 2022 is deze QRA geactualiseerd vanwege een nieuwe versie van het rekenmodel (Safeti-NL versie 8.5 ) en de bijbehorende Handleiding Risicoberekeningen Bevi (versie 4.3 ). Daarnaast is in deze QRA van 2022 rekening gehouden met populatiegegevens (juni 2022) en is een toename van de hoeveelheid opgeslagen verpakte gevaarlijke stoffen betrokken. Uit deze QRA blijkt dat de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar buiten de inrichting en eveneens geen groepsrisico berekend wordt (het maximaal aantal slachtoffers is minder dan tien personen). Binnen de bedrijfskavel is zelfs geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6, zie ook hierna in afbeelding 2.

Toetsing aan landelijk en lokaal wettelijk kader

Landelijk beleid

Voor het landelijk beleid vindt toetsing plaats aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Vanwege de afwezigheid van een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar, voldoet het plaatsgebonden risico aan dit landelijk wettelijk toetsingskader. Overeenkomstig het Bevi is het groepsrisico niet aan de orde. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het landelijk wettelijk toetsingskader.

Lokaal beleid

Voor het lokale toetsingskader geldt het bestemmingsplan 'Stepelerveld fase 1' (vastgesteld op 16 december 2015). In dit bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen met betrekking tot het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico. Aan het lokaal toetsingskader wordt dan ook voldaan.

In de toelichting (paragraaf 4.12.2) bij dit bestemmingsplan is daarnaast het volgende opgenomen ten aanzien van de mogelijkheden tot het oprichten van Bevi-inrichtingen binnen het bestemmingsplan:

Het bestaande bedrijf gelegen binnen het plangebied betreft een Bevi-inrichting, waarbij de pr-contour binnen de bedrijfskavel blijft. Afgezien van dit bedrijf zijn bij recht geen nieuwe Bevi-inrichtingen toegestaan. Het bestemmingsplan biedt middels een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' nieuwe Bevi-inrichtingen toegestaan. Wel geldt dat voldaan moet worden aan het opgenomen afwegingskader en de voorwaarde dat de 10-6 PR-risicocontour binnen de bedrijfskavel moet blijven.

Hierin wordt met 'het bestaande bedrijf' Uzin Utz bedoeld. Aangezien dit bedrijf geen nieuwe Bevi-inrichting betreft, hoeft geen gebruik te worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid.

Conclusie:

Op basis van het landelijke en lokaal toetsingskader voldoet de huidige bedrijfssituatie van Uzin Utz aan de wet- en regelgeving.

Voorgenomen bedrijfssituatie

De voorgenomen bedrijfssituatie is al geduid in hoofdstuk 2 van deze notitie. Vanwege de vergunde bedrijfssituatie, blijft Uzin Utz ook met deze uitbreiding onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, specifiek onder artikel 2.1 onder f. Hierdoor dient Uzin Utz ook met betrekking tot dit voornemen de externe veiligheidsrisico's voor de omgeving in kaart te brengen. Voor de vergunde bedrijfsactiviteiten is dit al gebeurd (zie voorgaande paragrafen). Hieronder wordt de voorgenomen uitbreiding eveneens in beeld gebracht door de invloed van deze uitbreiding op de QRA in beeld te brengen.

QRA van het voornemen

Beschouwing

De Handleiding Risicoberekeningen Bevi (HRB) beschrijft in hoofdstuk 2 van Module C hoe bulkopslagen en procesinstallaties van de inrichting geselecteerd moeten worden en in hoofdstuk 8 hiervan hoe opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen van de inrichting geselecteerd moeten worden. Deze selecties zijn uitgevoerd voor de voorgenomen activiteiten van Uzin Utz en zijn dan ook niet van toepassing op eventuele andere bedrijven die zich hier mogelijk kunnen vestigen. Deze selecties zijn opgenomen in bijlage 4 en bijlage 5. Hieruit blijkt dat deze activiteit niet geselecteerd wordt om te betrekken in de QRA.

Opgemerkt wordt dat vanwege de aard van de stoffen (poeders) kans is op stofexplosie. Dit vormt geen onderdeel van een QRA. Om stofexplosie te voorkomen voldoet Uzin Utz aan de actuele ATEX-richtlijnen, welke in Nederland is geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit en het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016. Deze wettelijke regelingen bevatten rechtstreeks werkende regels om (stof)explosies tegen te gaan, welke worden gevolgd.

Conclusie

Het nieuwe productieproces, met daarbij onder andere een poedertoren van 42 meter hoog, is niet van invloed op de kwantitatieve risicoanalyse en heeft hiermee geen nadelige invloed op het aspect externe veiligheid ten opzichte van de voorheen bestemde situatie.

Toetsing aan landelijk en lokaal wettelijk kader

Landelijk beleid

De voorgenomen bedrijfssituatie leidt niet tot een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar en/of tot een andere hoogte van het groepsrisico. Ook de voorgenomen bedrijfssituatie voldoet dan ook aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Lokaal beleid

Stepelerveld fase 1

De voorgenomen bedrijfssituatie leidt niet tot een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar en/of tot een andere hoogte van het groepsrisico. Ook wijzigt de inrichtingsgrens van Uzin Utz niet. Geen sprake is van een nieuwe Bevi-inrichting.

In de toelichting (paragraaf 4.12.2) bij dit bestemmingsplan is het volgende opgenomen ten aanzien van de mogelijkheden tot het oprichten van Bevi-inrichtingen binnen het bestemmingsplan:

Het bestaande bedrijf gelegen binnen het plangebied betreft een Bevi-inrichting, waarbij de pr-contour binnen de bedrijfskavel blijft. Afgezien van dit bedrijf zijn bij recht geen nieuwe Bevi-inrichtingen toegestaan. Het bestemmingsplan biedt middels een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' nieuwe Bevi-inrichtingen toegestaan. Wel geldt dat voldaan moet worden aan het opgenomen afwegingskader en de voorwaarde dat de 10-6 PR-risicocontour binnen de bedrijfskavel moet blijven.”

In de voorgenomen bedrijfssituatie vormt Uzin Utz geen nieuwe Bevi-inrichting binnen het bestemmingsplan én heeft zij geen plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar buiten de bedrijfskavel. De voorgenomen bedrijfssituatie voldoet dan ook aan het lokaal beleid zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Stepelerveld fase 1”.

In dit bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen met betrekking tot het groepsrisico.

Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz

Op 22 december 2021 is een partiële herziening van het bestemmingsplan “Stepelerveld fase 1” vastgesteld: “Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz”. Binnen de regels van het plan is opgenomen dat bestaande Bevi-inrichtingen zijn toegestaan. Nieuwe Bevi-inrichtingen zijn (ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1') toegestaan mits de plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar binnen de bedrijfskavel blijft.

Op basis van onderzoek is vastgesteld dat geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6. Wel is sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-7, die ruim binnen de bedrijfskavel blijft. Voor de goede orde is een afbeelding van de risicocontouren uit het onderzoek hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1192-0004_0007.png"

Afbeelding: Plaatsgebonden risicocontouren aangevraagde bedrijfssituatie (safeti-NL v8.5) [bron 4]

De voorgenomen uitbreiding van Uzin Utz leidt niet tot een nieuwe Bevi-inrichting en de voorgenomen uitbreiding omvat geen activiteiten die relevant zijn voor de QRA: er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar en de hoogte van het groepsrisico wijzigt niet. Hiermee is de voorgenomen uitbreiding van Uzin Utz niet relevant voor het aspect externe veiligheid.

Conclusie ten aanzien van externe veiligheid

De voorgenomen uitbreiding van Uzin Utz leidt niet tot een nieuwe Bevi-inrichting en de voorgenomen uitbreiding omvat geen activiteiten die relevant zijn voor de QRA.

Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar na uitbreiding en de hoogte van het groepsrisico wijzigt niet. Hiermee is de voorgenomen uitbreiding van Uzin Utz niet relevant voor het aspect externe veiligheid.

In het bestemmingsplan Stepelerveld fase 1 én de partiële herziening hierop is vastgelegd dat de omvang van de plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6 per jaar van nieuwe Bevi inrichtingen niet buiten de bedrijfskavel reikt. Hiermee is het externe veiligheidsrisico buiten dit kavel verankerd. Als zich op deze bedrijfskavel een ander bedrijf dan Uzin Utz gaat vestigen, is deze regel ook van toepassing.

Uzin Utz is een bestaande Bevi-inrichting. Eventuele uitbreiding van Uzin Utz, die gevolgen heeft op het terrein van externe veiligheid worden zeker gesteld via het milieuspoor, waaronder in ieder geval begrepen het Bevi.

Door borging binnen de planregels van het plaatsgebonden risico van 1 x 10-6 per jaar van nieuwe Bevi-inrichtingen, zodanig dat deze contour niet buiten de bedrijfskavel reikt, kan worden geconcludeerd dat op basis van het onderdeel externe veiligheid sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Onderzoek toont aan dat zowel in de bestaande als bij de voorgenomen uitbreiding geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 1 x 10-6. Overeenkomstig het Bevi is in beide situaties geen groepsrisico berekend (het maximaal aantal slachtoffers is minder dan tien personen). Vastgesteld kan worden dat op basis van het onderdeel externe veiligheid sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

6.2.4.4 Planregels

Op basis van het geluidonderzoek dient het maximaal gezamenlijk geluidvermogen geborgd te worden binnen de bestemmingsplanregels. Artikel 3.5 'Specifieke gebruiksregels' van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1, partiële herziening Uitbreiding Uzin Utz', dient te worden aangevuld met een lid h, luidende:

h. het gebruik van de poedertoren met meer dan een maximaal gezamenlijk geluidvermogen (Lw) van 78 dB(A).