direct naar inhoud van 3.4 Het milieueffectrapport
Plan: Buitengebied Haaksbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1036-0011

3.4 Het milieueffectrapport

Inleiding

Het plan-MER richt zich op de milieukundige beoordeling van mogelijke activiteiten die in het bestemmingsplan voor het buitengebied worden gereguleerd. In het milieueffectrapport wordt ingegaan op de maximale omvang van intensieve en grondgebonden veehouderij in het gehele buitengebied van de gemeente Haaksbergen.

In het milieueffectrapport is allereerst het beleid geanalyseerd dat een relatie heeft met de hiervoor genoemde activiteiten. Hierin spelen het Reconstructieplan "Salland-Twente", de partiële herziening, Omgevingsvisie van de provincie Overijssel en de Natuurbeschermingswet een belangrijke rol. Daarna is de huidige situatie beschouwd alsmede de ontwikkeling die optreedt zonder het invoeren van het bestemmingsplan voor het buitengebied.

Doorlopen stappen om te komen tot het voorkeursalternatief

Om te komen tot het voorkeursalternatief zijn er verschillende alternatieven gevormd. Het uitgangspunt voor het vormen van de alternatieven is het optimaliseren van uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderij, rekening houdend met andere aanwezige functies. Dit uitgangspunt is meegenomen in de alternatievenbeoordeling vanaf de start van het project. In verloop van tijd heeft de MER-methodiek en daarbij de vorming van alternatieven een dynamische tijd gehad. Het aspect stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden werd belangrijk. Zodanig, dat de gemeente verplicht was, de voorgenomen activiteit in het bestemmingsplan geen effect op de Natura 2000-gebieden te laten veroorzaken.

Nadat onderzoek is gedaan naar de milieueffecten van de alternatieven op de verschillende milieuaspecten, bleek dat vanuit het aspect stikstof er knelpunten ontstonden in relatie tot het instandhouden van natuurdoeltypen in Natura 2000-gebieden. Dit is in de passende beoordeling verder onder de loep genomen. Vanuit het oogpunt dat de stikstofdepositie geen knelpunt meer kan zijn, zijn de uitbreidingsmogelijkheden zodanig aangepast dat er geen effect meer is op de Natura 2000-gebieden. Dit heeft tot gevolg dat de uitbreidingsmogelijkheden beperkter zijn dan de in eerste instantie gewenste mogelijke uitbreidingen van veehouderij door de gemeente.

Alternatieven

Er zijn alternatieven opgesteld om inzichtelijk te maken wat de mogelijke effecten zijn van verschillende ontwikkelingsmogelijkheden (ontwikkelingsrichtingen). Voor de intensieve en grondgebonden veehouderij is de mogelijke ontwikkelingsruimte bepaald op basis van randvoorwaarden uit wet- en regelgeving. Tevens is de behoefte aan ruimte vanuit de lokale veehouderij bepaald. Op basis van de mogelijke ontwikkelingsruimte en de ruimtebehoefte van verschillende functies, zijn de volgende alternatieven voor de intensieve en grondgebonden veehouderij opgesteld:

  • 1. Een referentiealternatief. Dit alternatief bestaat uit het huidige bestemmingsplan plus de autonome ontwikkeling. Dit betekent dat er tot maximaal 1 hectare uitgebreid mag worden en nieuwvestiging mogelijk is. Voor geur en stikstofdepositie is voor de referentiesituatie het huidige vergunningenbestand genomen min de stoppers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1036-0011_0007.jpg"

Afbeelding: Referentiealternatief

  • 2. Een alternatief dat de maximale kansen biedt voor veehouderij ontwikkeling (alternatief A). Hierin wordt in het gehele verwevingsgebied een uitbreidingsmogelijkheid gegeven tot maximaal 1,5 hectare. In het LOG wordt een maximale uitbreidingsmogelijkheid gegeven tot 2 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1036-0011_0008.jpg"

Afbeelding: Alternatief A

  • 3. Een alternatief dat zowel natuur en de veehouderij kansen biedt (alternatief B). Deze verschilt van het eerste alternatief in de uitbreidingsmogelijkheden rondom de Natura 2000-gebieden Witte Veen en Buurserzand en Haaksbergerveen. Hier mag niet worden uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1036-0011_0009.jpg"

Afbeelding: Alternatief B

  • 4. Een alternatief dat natuurontwikkeling kansen biedt. Hierin wordt gesaneerd in de gebieden rondom de Natura 2000-gebieden Witte Veen en Buurserzand en Haaksbergerveen en ook in het gebied rondom het LOG. Daarnaast mag er in de rest van de gebieden nabij Boddenbroek en Teeslinkven niet uitgebreid worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1036-0011_0010.jpg"

Afbeelding: Alternatief C

Conclusie vergelijking alternatieven

De alternatieven geven de ontwikkelingsrichtingen waarbij ofwel landbouw, ofwel natuur ofwel een gemengde ontwikkeling landbouw en natuur voorop staat.

Vanuit de kaders van de milieuregelgeving en vooral de regelgeving voor Natura 2000-gebieden biedt de ontwikkeling van de veehouderij volgens het alternatief C. Optimale natuur de beste mogelijkheden voor natuur. Dit komt in belangrijke mate doordat een deel van de bedrijven in het oostelijk deel van de gemeente wordt gesaneerd. Dit zorgt in het bijzonder voor vermindering van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Boddenbroek en Teeselinkven en in iets mindere mate Buurserzand en Haaksbergerveen.

De doelen ten aanzien van de vermindering van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden worden in dit alternatief het meest geborgd in combinatie met een (beperkte) ontwikkeling van de veehouderij binnen de criteria die de provincie Overijssel momenteel hanteert voor de vergunningverlening van Natuurbeschermingswetvergunningen (Beleidskader Stikstof) en de te verwachten inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

De aangegeven negatieve effecten ten aanzien van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden moeten wel op de juiste wijze worden geïnterpreteerd. De scores tonen de onderlinge verschillen in effecten indien in de alternatieven op dezelfde wijze geen of onvoldoende technische maatregelen worden genomen. Indien in de alternatieven op dezelfde wijze door inzet van adequate technische hulpmiddelen voorkomen wordt dat er extra stikstofdepositie ontstaat, zal voor alle alternatieven op dit criterium een betere score optreden. Verder zijn mogelijke effecten zeer afhankelijk van de locatie van de uitbreiding van de veehouderij.

Voor de onderlinge rangschikking ten opzichte van meer of minder negatieve effecten maakt dit niet uit. Alternatief C scoort ook dan positiever omdat er een sturing door middel van een geografische component (ligging ten opzichte van Natura 2000-gebieden) in is opgenomen.

Door inwerking treden van de PAS is op bedrijfsniveau in de vergunningverlening Natuurbeschermingswet geborgd dat op termijn de stikstofdepositie zal dalen. In de passende beoordeling is meer gedetailleerd ingegaan op de uit de gemeente afkomstige stikstofdepositie.

Op de beoordelingscriteria landschap, cultuurhistorie, geur en luchtkwaliteit scoort het alternatief C Optimale natuur ook het best. Alternatief B Gemengde functies scoort vervolgens weer iets beter dan alternatief A Optimale landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1036-0011_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1036-0011_0012.jpg"

Afbeelding: Beoordelingstabel

Toelichting op de beoordelingstabel

Voor uitbreiding van de veehouderij in de gemeente zijn de belangrijkste aandachtspunten de stikstof- en geur-gebruiksruimte rondom de intensieve veehouderijen en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het hele plangebied.

Hieronder worden deze toegelicht.

  • Natuur: Een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige situatie in de gemeente is in het kader van de Natura 2000 gebiedsbescherming niet gewenst. Door het tegengaan van ontwikkeling van veehouderij rondom de Natura 2000-gebieden Haaksbergerveen/Buurserveen en Buurserzand, en het Witte Veen zal hier het effect positief dan wel neutraal zijn. Omdat er rondom de gemeente veel Natura 2000-gebieden liggen in alle windstreken, is het geografisch sturen van mogelijke ontwikkelingen in de veehouderij via beïnvloeding van de stikstofdepositie per Natura 2000-gebied complex. Indien er namelijk in het Witte Veen een afname is van stikstofdepositie kan er in Boddenbroek weer een toename zijn. Daarom is er in de passende beoordeling verder ingegaan op mogelijke ontwikkelruimte van veehouderij en stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden.
  • Geur: Voor gebieden waar ontwikkelmogelijkheden zijn, is er in vergelijking met de referentiesituatie een toename van de geurbelasting te verwachten. Naast de extra geurbelasting door geboden ontwikkelingsmogelijkheden zal echter ook vermindering van de geurbelasting optreden door te verwachten ontwikkelingen (inzetten techniek, vermindering aantal bedrijven, beperking van bedrijfsontwikkeling door andere milieufactoren als fijnstof, stikstofdepositie). In de deelgebieden waar gesaneerd wordt of waar geen ontwikkeling wordt toegestaan zal een daling van de geurbelasting optreden.
  • Landschap: Het karakteristieke landschap van Haaksbergen met haar kenmerkende verschillen kan door toename van de omvang van agrarische bedrijven worden aangetast.
  • Cultuurhistorie: Bij een toename van de omvang van de agrarische bedrijven kunnen cultuurhistorisch waardevolle landschappen, patronen of elementen worden aangetast.

Hieronder worden de andere aspecten toegelicht, die in de effectenbeoordeling van de verschillende alternatieven zijn geanalyseerd.

  • Archeologie: De mogelijkheden om uit te breiden in de verschillende alternatieven zijn (deels) gelegen in gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde. Echter, vergeleken met de referentiesituatie verschillen de mogelijke uitbreidingslocaties niet. Daarnaast is er in de alternatieven geen mogelijkheid voor nieuwvestiging. Aangenomen wordt dat bij de concrete lokale planvorming van de activiteiten het aspect archeologie adequaat wordt meegenomen en in maatregelen wordt vertaald. De effecten zijn daarom als neutraal aangemerkt.
  • Water: Het waterschap gaat er vanuit dat de veehouderijen het proceswater niet lozen op het oppervlaktewater en dat ten aanzien van inrichting en bedrijfsvoering voldaan wordt aan de geldende (milieu)wetgeving. Hiermee wordt voorkomen dat verontreiniging van het oppervlaktewater plaatsvindt. De effecten zijn daarom als neutraal aangemerkt.
  • Bodem: Er is vanuit gegaan dat, door het salderen in de alternatieven, de stikstofdepositie op enkele gebieden fors vermindert en op andere gebieden meer wordt. Het effect op niet-zuurgevoelige bodems is echter minimaal. Daarom wordt dit aspect in alle alternatieven als neutraal aangemerkt.
  • Fijnstof: Door toename van het aantal dieren op een bouwperceel tot 2 hectare is er geen kans dat de wettelijke norm van het fijnstofgehalte overschreden wordt.
  • Infrastructuur: De maximale groei van veehouderij veroorzaakt lokaal een toename van verkeer. De capaciteit van het wegennet kan dit voldoende aan. De verschillen in groei en afname van verkeer leidt wel tot een geringe verandering van verkeer op de wegen. Voor de verkeersveiligheid is dit als neutraal beoordeeld omdat dit binnen de CROW normen blijft.
  • Geluid: Bij vergroting van de ontwikkeling van veehouderij zal er lokaal een toename zijn van de productie van geluid. Woonbestemmingen niet behorend bij agrarische bedrijven zijn in sommige gevallen dichtbij veehouderijen gelegen. Er moet daarom bij uitbreiding van veehouderij zorgvuldig naar de mogelijke geluideffecten worden gekeken. De effecten van uitbreiding dan wel het beëindigen van bedrijven levert door toename van geluidshinder door verkeer gedifferentieerd per gebied een verschillend effect.

Tussenstap naar de passende beoordeling

De conclusie uit de alternatievenvergelijking is dat alternatief C Optimale natuur het meest positief scoort ten aanzien van milieu- en natuurregelgeving. De in dat alternatief opgenomen sanering van veehouderijbedrijven past echter niet in het beleidsvoornemen van de gemeente om de agrarische sector ontwikkelingskansen te geven dan wel bestaande mogelijkheden zoveel mogelijk te behouden. Bovendien zijn er bezwaren van financiële aard. Er zijn daarom dus praktische bezwaren die een keuze voor dit alternatief belemmeren.

De resultaten vanuit de effectenbeoordeling van het MER geven aan dat de ontwikkelingen voor veehouderijen die de gemeente voor ogen had, niet mogelijk is gebleken. Gekeken is daarom of er op een andere wijze, in het verlengde van deze uitkomsten in het MER, maar in de geest van dit alternatief toch oplossingen kunnen worden gevonden. Dit is nader uitgewerkt in de passende beoordeling. Daarin is gekeken in hoeverre het opnemen van een agrarisch bouwperceel op basis van de vergunde situatie (milieuvergunning) daarvoor een oplossing kan bieden.

Het startpunt van de passende beoordeling is het vigerende bestemmingsplan. Als eerste stap is gekeken naar het effect van de bestaande planologische mogelijkheden in dit plan op de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige situatie. Daarna zijn er verschillende mogelijkheden toegepast om afname van de stikstofdepositie te krijgen of neutraal te blijven ten opzichte van de huidige situatie. Dit is verwerkt in het voorkeursalternatief.

Conclusie passende beoordeling

In de passende beoordeling is de zogeheten "nul effectensituatie" berekend. Dit is de situatie waarbij uitbreidingsmogelijkheden niet leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige situatie (referentiesituatie). Van een verslechtering van de kwaliteit van habitattypen waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen is derhalve geen sprake. Hierbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat, ten opzichte van de mogelijkheden die het huidige bestemmingsplan biedt, wél een duidelijke vermindering van stikstofdepositie plaatsvindt. Immers, de verschillende planscenario's zijn gebaseerd op het huidige planologische regime waarbij het de wens van de gemeente was om hierbij zoveel mogelijk aansluiting te zoeken. Daarom wordt in het bestemmingsplan voor 24 zogenaamde piekbelasters en 50 agrarische bedrijven een agrarisch bouwperceel gegeven op basis van de vergunde situatie (milieuvergunning) om ervoor te zorgen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet worden aangetast.

Daarbij komt dat alle in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden zijn doorgerekend. De verwachting is evenwel dat, gezien de duidelijke trend van stoppende agrarische bedrijven, deze trend zich de komende jaren zal doorzetten. Aangezien de gemeente vooraf niet kan voorspellen welke bedrijven zullen stoppen hebben alle bedrijven een positieve bestemming gekregen. Als gezegd is de reële verwachting dat zeker niet van alle ruimte die het bestemmingsplan biedt gebruik zal worden gemaakt. Ook om die reden zal sprake zijn van een vermindering van stikstofuitstoot ten opzichte van de referentiesituatie én ten opzichte van het huidige planologische regime.

Daarnaast daalt de stikstofdepositie al jaren. Dat is een gevolg van eerder vastgesteld beleid. Door nieuwe regels, voor bijvoorbeeld het uitrijden van dierlijke mest, wordt de ammoniak in de landbouw steeds verder teruggedrongen. In de PAS worden onder meer nationale maatregelen getroffen die een extra stikstofdepositiedaling met zich mee zullen brengen. Ook worden in het kader van de PAS herstelstrategieën ontwikkeld in de betreffende Natura 2000-gebieden om de omstandigheden van de betreffende habitattypen of soorten te verbeteren. De verwachting is dat de stikstofdepositie verder zal dalen.

Tot slot wordt genoemd dat volledig rekening is gehouden met de twee kleine Natura 2000-gebieden Boddenbroek en Teeselinkven, waarvan het de bedoeling is om deze op termijn te schrappen.

Gesteld kan worden dat het bestemmingsplan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast en dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kan worden genomen.

Mitigerende maatregelen

De effectenbeoordeling van het MER laat zien dat eventuele uitbreiding van veehouderijen volgens de alternatieven A en B (alternatief C valt af door praktische bezwaren) voor de aspecten geur, landschap en cultuurhistorie in negatieve effecten resulteert. Vervolgens is in de passende beoordeling het voorkeursalternatief zodanig vormgegeven en aangescherpt dat de effecten met betrekking tot stikstofdepositie neutraal tot positief zijn. Voor geur kunnen lokaal mitigerende maatregelen zoals luchtwassers toegepast worden zodat er geen knelpunten meer optreden. Vanuit landschap en cultuurhistorie kunnen voorwaarden in het bestemmingsplan worden opgenomen (bijvoorbeeld beeldkwaliteitsplan) om de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit gelijk te houden of te optimaliseren.

Aanbevelingen

Voor een extra bescherming van het plangebied zijn de volgende aanbevelingen te geven:

  • Voor de regeling met wijzigingsbevoegdheid kunnen door de gemeente, op grond van andere belangen maar wel gerelateerd aan ruimtelijke aspecten, nadere voorwaarden worden gesteld. Hiermee kan extra sturing aan het ruimtelijk beleid worden gegeven (zie ook het volgende punt).
  • De ontwikkeling van het landschap en de versterking van de landschaps- en cultuurhistorische kenmerken is en blijft mogelijk indien er bij het uitbreiden van veehouderij voorwaarden voor landschappelijke inpassing (bijvoorbeeld via een beeldkwaliteitsplan) worden gesteld (zie ook het vorige punt).

Leemten in kennis

De belangrijkste leemten in kennis zijn de volgende punten:

  • Aangezien het hier gaat om de mogelijkheden tot uitbreiding van veehouderij, is er een leemte in kennis over de werkelijke gang van zaken in de toekomst (zowel "in het terrein" als in de wet- en regelgeving). Het is daarom van belang bij concrete aanvragen de milieueffecten voor uitbreiding van veehouderij te onderzoeken op basis van de dan geldende regelgeving en actuele situatie "in het terrein".
  • In de toekomst zal de stikstofdepositie van veehouderijen moeten passen binnen de kaders van de PAS dat samen met het provinciale Beleidskader Stikstof een integrale aanpak vormt. Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt verwacht dat in de PAS nationale maatregelen worden getroffen die een extra stikstofdepositiedaling met zich mee zal brengen. De verwachting is dat in het PAS activiteiten meer ruimte krijgen voor ontwikkeling.

Conclusie milieueffectrapportage

Voor het bestemmingsplan is ingezet om het huidige agrarisch bouwperceel uit het geldende bestemmingsplan opnieuw op te nemen in het voorliggende bestemmingsplan. Naar aanleiding van het MER en de passende beoordeling is gebleken dat hiermee in een aantal gevallen negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden optreden. Die effecten zouden met name optreden in de Natura 2000-gebieden in het oostelijk deel van Haaksbergen. Het bestemmingsplan mag geen negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden hebben.

Om uit te komen op nul-effecten op de Natura 2000-gebieden is daarom voor circa 55 agrarische bedrijven in of in de nabijheid van de WAV-gebieden (Wet ammoniak en veehouderij) en Natura 2000-gebieden een agrarisch bouwperceel op basis van de vergunde situatie (milieuvergunning) opgenomen. Voor de overige agrarische bedrijven is het oorspronkelijke bouwperceel uit het geldende bestemmingsplan overgenomen.

Voor de agrarische bedrijven met een agrarisch bouwperceel op basis van de vergunde situatie (milieuvergunning), is overigens wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het agrarisch bouwperceel te vergroten naar de grootte van het agrarisch bouwperceel van het huidige bestemmingsplan.