direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geerdinkszijdeweg 99
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP20125-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Voor het pand Geerdinkszijdeweg 99 geldt een project afwijkings besluit (PAB). De voormalige bedrijfswoning is erkend als woning. In dit bestemmingsplan wordt het projectafwijkingsbesluit opgenomen en het plan wordt verbeterd door een compact erf te realiseren. Dit houdt ondermeer in dat een schuur gesloopt wordt en dat een andere schuur bestemd wordt voor Bed and Breakfast mits voldaan wordt aan de inrichtingseisen.

Het verzoek

De eigenaren hebben aangegeven behoefte te hebben aan legalisatie van het particuliere (niet agrarische) gebruik van het woonhuis en het bijbehorende woonerf plus de bijgebouwen. Het verzoek is beoordeeld en geadviseerd werd om via een aanvraag omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan via de uitgebreide procedure (Projectafwijkingsbesluit, hierna PAB) eerst de bedrijfswoning te erkennen als woning en het bijbehorende erf . Nadien volgt een herziening van het bestemmingsplan voor legalisatie van de bijgebouwen, indien voldaan kan worden aan het geldend beleid.

Onderstaande situatietekening geeft de woning aan (rood kruis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0001.png"

Dus de gemeente was in principe bereid om het college van burgemeester en wethouders voor te stellen af te wijken van het vigerende bestemmingsplan, voor wat betreft het gebruik van de bedrijfswoning als woning. Er is een projectafwijkingsbesluit verleend voor het gebruik van de bedrijfswoning als woning. De eigenaren hebben de wens om bebouwing te legaliseren en zijn bereid om deze bebouwing te compenseren.

Onderstaande tekening geeft aan welk gedeelte wordt erkend als woning. Blauwe lijn geeft het erf aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0002.png"

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Geerdinkszijdeweg 99 ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de invalsweg de Westerval, de Marssteden en het havengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0003.png"

1.3 Geldende juridische regelingen

Bestemmingsplan "Westelijke Invalsweg 1"

Het geldende bestemmingsplan is het oude bestemmingsplan “Westelijke Invalsweg 1”. Aangezien dit bestemmingsplan dateert uit 1973, zijn aan de woningen en agrarische bouwblokken geen bestemmingen toegekend. Dit was in 1973 de manier om bestemmingsplannen te maken. Op de plankaart staan daarom alleen “verkeersdoeleinden” (art 3) en “agrarische doeleinden, klasse A” (art 4) vermeld.

Voor de betreffende percelen geldt de bestemming “agrarische doeleinden, klasse A”.

Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. Op deze gronden mag niet worden gebouwd”.

Alleen een vrijstelling voor het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en/of andere bouwwerken van openbaar nut is mogelijk.

In 1974 is nog wel een bouwvergunning verleend ten behoeve van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf op deze locatie.

1.4 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen en participatie

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan worden binnen het plangebied werkzame erkende wijkorganen betrokken. Dit is geen wettelijke procedurestap, maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Geerdinkszijdeweg 99 ” is geen wijkorgaan actief.

De locatie van het bestemmingsplan "Geerdinkszijdeweg 99" is niet gelegen binnen het werkgebied van een dorpsraad of buurtkring. Zie onderstaande tekening de blauwe pijl. Dit betekent dat er geen advies is gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0004.png"

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en relevante diensten van het Rijk.

Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het bestemmingsplan Geerdinkszijdeweg 99" maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van vooroverleg.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad, het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Geerdinkszijdeweg 99 ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in het Gemeenteblad.

Zienswijzen

Tijdens de periode van terinzagelegging (21 december 2023 tot en met 31 januari 2024) van het ontwerp bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Het plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0005.png"

Erfinrichting Geerdinkszijdeweg 99

Op deze plek past een compact traditioneel boerenerf. De aanvrager en de gemeente zien hier graag, een traditioneel boerenerf met een compacte erfgedachte, waarbij de schuur die verder van het erf staat (ten noordoosten en waar de B&B is ondergebracht) ook onderdeel van het erf wordt. Middels een fruitboomgaard, zoals deze van oudsher veelvuldig voor kwam bij traditionele boerenerven, willen we de verbinding leggen tussen het bestaande erf en de schuur met B&B.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0006.png"

Om de doelstelling van een compact erf te behalen zal de zuidelijke schuur gesloopt worden. De bestaande bebouwing is meer dan 150 m2. De eigenaren gaan ook het prieeltje in de tuin slopen om niet meer bebouwing te verkrijgen dan 150 m2. In totaal wordt er 160 m2 gesloopt. Naast de te slopen bebouwing wordt het verharde oppervlak ook aanzienlijk verminderd. De oprit naar de B&B wordt verwijderd en daarnaast zal ook een deel van de bestrating bij de te slopen schuur verwijderd worden. In de bestaande situatie was er sprake van twee erven door de ontsluiting en de ligging. Door de aanleg van de fruitboomgaard en het weghalen van de tweede ontsluiting, ontstaat een compact erf en kan de Bed and Breakfast gelegaliseerd worden. Het inrichtingsplan wordt als voorwaardelijke verplichting bij de planregels als bijlage opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0007.png"

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheidstoets

3.1 Toetsing aan de relevante milieuaspecten

Deze paragraaf gaat in op de milieuaspecten die mogelijk relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling.

3.1.1 Geluidhinder

Op grond van het bepaalde in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voor de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen binnen de onderzoekszones van (spoor-)wegen en/of industrieterreinen een onderzoek uit te voeren naar de gevelbelasting ten gevolge van het verkeer op die (spoor-)wegen dan wel de bedrijfsactiviteiten op die industrieterreinen.

De Geerdinkszijdeweg 99 is gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de Westerval en de Auke Vleerstraat en nabij het gezoneerde industrieterrein De Marssteden.

Railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai zijn voor het plangebied niet relevant.

Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur.

Volgens artikel 76a/77 van de Wgh moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

In het kader van het eerder vastgestelde Projectafwijkingsbesluit is de geluidbelasting al onderzocht.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden binnen de zones van de omliggende wegen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Geerdinkszijdeweg 99" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het gebied van het bestemmingsplan "Geerdinkszijdeweg 99" is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het is gelegen net buiten de zone van het gezoneerde terrein De Marssteden. Het bestemmingsplan voorziet op zijn beurt niet in het toestaan of vestigen van geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers').

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Geerdinkszijdeweg 99" is niet gelegen binnen de geluidszone of in de nabijheid van het vliegveld Twente.

Conclusie geluid:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan "Geerdinkszijdeweg 99".

3.1.2 Bodemkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem.

Het perceel was een voormalig agrarisch bedrijf. Er is een projectafwijkingsbesluit geweest om de bedrijfswoning te erkennen als woning. Nu wordt met dit bestemmingsplan het erf met een woonbestemming opgenomen.

Het is niet aannemelijk dat de bodem rond en onder de woning zodanig is verontreinigd, dat deze niet meer gebruikt kan worden voor het doel van de aanvraag. Het is aannemelijk dat de bodemkwaliteit geen belemmering zal zijn voor het gebruik als woning, zoals is beoogd door de aanvrager.De vertaling van het Projectafwijkingsbesluit van de woning en de legalisatie van de overige bebouwing op het erf Geerdinkszijdeweg 99 betreft geen ontwikkeling waarop een extra bodemonderzoek noodzakelijk is.

Bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

3.1.3 Trillingshinder

Niet aan de orde.

3.1.4 Lichthinder

Niet aan de orde.

3.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Wat dit bestemmingsplan beoogt, draagt niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging.

3.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Van het uitvoeren van een onderzoek naar externe veiligheid kan worden afgezien omdat het hier een bestaande situatie geldt. Het betreft de legalisatie van bestaande bijgebouwen en de omzetting van projectafwijkingsbesluit van een woning naar een bestemmingsplan.

3.2 Toetsing aan de relevante overige omgevingsaspecten

3.2.1 Waterhuishouding en klimaatadaptatie

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Hemelwater wordt op dezelfde wijze verwerkt als toen hier nog een agrarisch bedrijfswoning aanwezig was. Voor infiltratie in de grond is voldoende onverhard oppervlakte aanwezig.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Op locatie is een regulier rioleringsstelsel aanwezig.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Oppervlaktewater en dit bestemmingsplan.

Het perceel Geerdinkszijdeweg 99 ligt niet in stedelijk gebied, maar in het buitengebied. Rondom het perceel bevinden zich sloten. De bergingsopgave is voldoende gewaarborgd.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De locatie is een voormalig agrarisch bedrijf. Op dat bedrijf waren de maatregelen al zodanig genomen dat er geen klachten bekend zijn omtrent grondwater en ontwatering.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt, gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Aan deze advieswaarden wordt minstens voldaan.

3.2.2 Energietransitie

Net als de rest van Nederland moet Enschede in 2050 aardgasvrij zijn. Dit is afgesproken in het Klimaatakkoord. In de Transitievisie Warmte legt de gemeente uit hoe ze wil stoppen met het gebruik van aardgas. Het plan is op 12 december 2022 definitief vastgesteld door de gemeenteraad. In de de Transitievisie Warmte is op een overzichtskaart de bebouwde kom van Enschede verdeeld in wijken en daarbij is aangegeven welke duurzame warmteopties er in die wijken mogelijk van toepassing zijn. De onderverdeling is:

  • Bespaarwijk
  • Warmtenetwijk
  • All-elektricwijk
  • Bedrijventerrein

Het perceel Geerdinkszijdeweg 99 ligt in het buitengebied en is vooralsnog niet toebedeeld aan één van deze genoemde transitiewijken.

3.2.3 Besluit milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Toetsing project aan het Besluit m.e.r.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

De vertaling van het Projectafwijkingsbesluit van de woning en de legalisatie van de overige bebouwing op het erf Geerdinkszijdeweg 99 betreft geen ruimtelijke ontwikkelingen waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

3.2.4 Beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet naruurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen.

Op de locatie Geerdinkszijdeweg 99 wordt een bestaande schuur gesloopt. Om te onderzoeken of er geen schade kan worden toegebracht aan beschermde dieren of planten is een onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen schade wordt toegebracht. Het rapport is als bijlage1 Quick Scan opgenomen bij de toelichting.

Verder worden de bestaande woning en de wel te behouden bijgebouwen op de planlocatie positief bestemd door middel van dit bestemmingsplan.

Er kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan kan worden uitgevoerd zonder verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 (beschermde planten- en diersoorten) van de Wet natuurbescherming te overtreden. Het uitvoeren van nader soortgericht onderzoek of het aanvragen van een ontheffing of verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

3.2.5 Beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk verslechterende of significant negatieve effecten kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve effecten niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten dient voor de beoogde ontwikkelingen een Wet natuurbeschermingsvergunning of een verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag te worden aangevraagd.

De locatie Geerdinkszijdeweg 99 is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of in de nabijheid daarvan. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming, voor zover het betreft beschermde natuurgebieden, kan daarom achterwege blijven.

3.2.6 Archeologische waarden

Binnen het plangebied heeft het deel van het perceel, dat de ontsluiting, de woning met bijgebouw en het gebouw dat als B&B wordt gebruikt omvat, de bestemming "Wonen". Het overige deel van het plangebied heeft de bestemming "Agrarisch". Binnen de bestemming "Agrarisch" bevindt zich een strook waarvoor de gebiedsaanduiding "overige zone - archeologisch onderzoeksgebied B" geldt.

Ter plaatse van deze aanduiding mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstorings- oppervlakte meer dan 2.500 m².

Hiervan kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken, indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de wel aanwezige archeologische waarden.

Burgemeester en wethouders kunnen ook bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek, indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.

Burgemeester en wethouders zijn daarnaast bevoegd om de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. En omgekeerd kunnen zij juist aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toekennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Erfgoedwet in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.

Op het perceel bevindt zich momenteel het gebouw dat gebruikt wordt als B&B. Het is niet te verwachten dat dit gebouw wordt gesloopt. Met dit bestemmingsplan wordt het gebouw positief bestemd als bijgebouw.

3.2.7 Landschappelijke waarden


Het geldende bestemmingsplan is het oude bestemmingsplan “Westelijke Invalsweg 1”. Dit is een bestemmingsplan uit 1973. Aan woningen en agrarische bouwblokken werden in dat bestemmingsplan geen bestemmingen toegekend. Dit was in 1973 de manier om bestemmingsplannen te maken. Op de bij dat plan behorende plankaart staan daarom alleen “verkeersdoeleinden” (art 3) en “agrarische doeleinden, klasse A” (art 4) vermeld.

Voor de betreffende percelen geldt de bestemming “agrarische doeleinden, klasse A” (artikel 4). Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven.

In het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" zijn in ieder geval de aangrenzende gronden bestemd als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden".

Het gebied waar nu dit bestemmingsplan voor gemaakt is heeft dezelfde uitstraling en is ook aan te merken als een gebied met landschappelijke waarden.

Fragment bestemmingsplan "Buitengebied 1996"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0008.png"

Hiermee is toch de ruimtelijke kwaliteit van dit agrarisch gebied aangeduid in het bestemmingsplan. Dit perceel sluit hierop aan. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is er voor de invulling van het perceel een inrichtingsplan gemaakt, dat voorziet in versterking van het perceel binnen zijn omgeving door aanpassing van de inrichting en versterking van aanplant.

Zo zal er bijvoorbeeld het volgende gebeuren:

De schuur met B&B ten noordoosten van het erf wordt door middel van een hoogstam fruitboomgaard ruimtelijk verbonden met het oorspronkelijke erf, waardoor het één compact geheel wordt. Naast de landschappelijke inpassing van het erf zorgt de boomgaard in de weide voor een verbinding tussen het formele erf en de schuur met B&B. De oprit naar de B&B wordt verwijderd, de haag wordt doorgetrokken en er wordt vanaf het erf een trekkerpad in halfverharding aangelegd naar de B&B. De opslagschuur ten zuiden van het erf wordt verwijderd, waardoor het zwaartepunt van het erf weer tussen de huidige boerderijwoning en het bijgebouw komt te liggen en er weer een compact erf ontstaat. Langs de zuidelijke en een deel van de noordelijke kavelgrens en op de plek van de te slopen schuur, wordt een landschappelijke haag met inheemse soorten aangeplant voor de nodige afscherming tussen het kavel en het naastgelegen pompstation van de zuidindustrie. Deze landschappelijke haag met struikvormers zoals meidoorn, sleedoorn, hazelaar, liguster, kardinaalsmuts, taxus, hulst en cornus, zorgt voor een jaarronde afscherming met wintergroene soorten. Tevens zorgen deze soorten voor meer biodiversiteit en een landschappelijke inpassing van het erf die het kleinschalige landschap dat hier ooit aanwezig was, weer herstelt.

3.2.8 Cultuurhistorische waarden

Het perceel Geerdinkszijdeweg 99 ligt in een gebied dat volgens het bestemmingspan "Cultuurhistorie" is aangeduid als "Overige zone - Cultuurhistorie".

Binnen deze aanduiding geldt met betrekking tot cultuurhistorisch waardevolle gebouwen dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand dient te worden gehouden.

De voormalige boerderij is niet aangeduid als 'karakteristiek'. Deze regel is daarom niet op dit gebouw van toepassing. Dat geldt ook voor de regels over slopen en de toepassingscriteria waaraan getoetst wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning.

Fragment bestemmingsplan "Cultuurhistorie"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20125-0003_0009.png"

3.3 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is bij dit plan geen exploitatieopzet gevoegd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.