direct naar inhoud van Regels
Plan: Lonneker 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00126-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lonneker 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00126- van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 afhaalpunt:

een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten.

1.7 afhaalzaak:

een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.

1.8 ambachtelijke bedrijvigheid:

kleinschalige consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd.

Het verkopen en/of leveren van goederen is toegestaan, mits:

  • dit naar aard en omvang en openingstijden een ondergeschikte activiteit is, en;
  • de goederen verband houden met de betreffende bedrijfsactiviteit.

Tot kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid worden in ieder geval de volgende bedrijfsactiviteiten gerekend: fietsenmaker, schoen- en/of kledingreparatie, modeontwerp, kledingmakerij, woningstoffeerderij, lijstenmakerij, naai-atelier, wasserette, sleutelmakerij, klompenmakerij, uurwerkreparatie, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, computerservice, grafisch ontwerp, decorbouw, goud- en/of zilversmederij, beoefening van scheppende en beeldende kunst en opslag van goederen voor particulieren.

1.9 ander geluidsgevoelig gebouw:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:

  • a. een onderwijsgebouw;
  • b. een ziekenhuis;
  • c. een verpleeghuis;
  • d. een verzorgingstehuis;
  • e. een psychiatrische inrichting;
  • f. een kinderdagverblijf,

met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere gebruiksfunctie en/of bestemming hebben dan verblijfsruimten.

1.10 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.11 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 autoherstelbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen en waar geen verkoop van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.15 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.

1.16 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.18 beperkt kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  • i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.19 beroep of bedrijf aan huis:

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten of een kleinschalig bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan:

  • de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en;
  • degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.20 beschermde boom:

een op het door burgemeester en wethouders vastgestelde bomenoverzicht weergegeven boom of boomgroep en alle gemeentelijke bomen die niet op dit overzicht zijn weergegeven, waarvoor in de algemene plaatselijke verordening een omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden verplicht is gesteld.

1.21 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.22 bestaand kamerverhuurpand

een kamerverhuurpand dat voor 24 december 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit "Onzelfstandige Bewoning 2017") aantoonbaar onzelfstandig wordt bewoond en dit gebruik niet voor een periode langer dan een jaar is onderbroken.

1.23 bestaande woning als bedoeld in het verbod tot bouwkundig splitsen van woningen:

een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan feitelijk aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of kan worden gerealiseerd overeenkomstig een, al dan niet in afwijking van dit plan, verleende omgevingsvergunning.

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.27 bijzondere woonvorm:

een complex van ruimten waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding), maar niet therapeutisch behandeld worden.

1.28 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1.000 m² verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 brandstofafgiftepunt voor bedrijven:

een verkooppunt van motorbrandstoffen, niet zijnde lpg, voor alleen zakelijke klanten van op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven.

1.36 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

1.37 cultuurhistorisch beeldbepalend gebouw:

een gebouw dat door zijn architectonische waarde(n) en/of zijn cultuurhistorische waarde de specificiteit en herkenbaarheid van zijn omgeving verhoogt.

1.38 cultuurhistorisch deskundige:

door burgemeester en wethouders benoemde persoon of groep van personen die expert is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie.

1.39 cultuurhistorisch structuurbepalend gebouw:

een gebouw dat bijdraagt aan de ritmiek van de bebouwing in een straat voor wat betreft vormgeving, stedebouwkundige verschijningsvorm (bv. twee-onder-één kap of rijtjeswoningen), volume en functie (wonen, bedrijf, cultureel) en cultuurhistorische waarde heeft.

1.40 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.41 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.42 dakopbouw:

een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorspronkelijke dak.

1.43 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.44 detailhandel volumineus:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in motorvoertuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.

1.45 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.46 eigen terrein als bedoeld in de regeling voor parkeren en laden en lossen

het terrein en/of bouwwerk dat de aanvrager in eigendom of in gebruik heeft en waarover hij kan beschikken en die bij het plan en/of het bouwwerk horen.

1.47 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.48 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.49 garageboxen:

een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.

1.50 gastenverblijf:

een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.52 geluidzoneringsplichtige inrichting:

inrichting zoals bedoeld in artikel 2.1, 3e lid van het Besluit omgevingsrecht, met bedrijfsactiviteiten welke in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.53 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.54 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.55 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.56 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.57 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.58 hotel:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.59 huishouden:

een verzameling van één of meerdere personen die samen één zelfstandige huishouding voeren die zich kenmerkt door continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.60 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van die woning.

1.61 infrastructureel kunstwerk:

een bouwwerk ten behoeve van verkeersdoeleinden en/of de waterhuishouding, zoals een viaduct, een brug, een dam, een duiker, een sluis, beschoeiingen en remmingswerken, met uitzondering van (aanleg)steigers.

1.62 kamerverhuurpand:

een woning / wooneenheid die wordt gebruikt door 3 of meer personen die niet als één huishouden kunnen worden aangemerkt. Het kamerverhuurpand kenmerkt zich door het gezamenlijk gebruik van kook- en wasgelegenheid en / of toilet en in de meeste gevallen met een gezamenlijke toegang.

1.63 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor zakelijke dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.64 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.65 kleinschalige constructiewerkplaats

een metaalbewerkingsinrichting voor licht constructiewerk en lassen met een productie-oppervlakte van minder dan 200 m2.

1.66 kleinschalige kunstsmederij

een kunstsmederij annex lasinrichting met een productie-oppervlakte van minder dan 200 m2.

1.67 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.68 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt, waarbij de ene horizontale zijde bevestigd is aan de buitenzijde van een gebouw en de daar tegenoverliggende zijde vrij dragend is.

1.69 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.

1.70 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.71 motorvoertuig:

alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.

1.72 niet zelfstandige horeca:

horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.73 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.74 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.75 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.76 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.77 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.78 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet zijnde een luifel.

1.79 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.80 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.81 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.82 publieksgerichte dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, makelaar, bankfiliaal, kopieerwinkel, postkantoor en afhaalpunten (van goederen voor particulieren), met uitzondering van seksinrichtingen.

1.83 richtwaarde:

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.84 risicovolle inrichting:
  • 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  • 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.
1.85 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.86 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.87 sportvoorzieningen:

gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.

1.88 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versproducten zoals groente, brood, zuivel en vleeswaren - en huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.89 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, constructies en objecten voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en andere, met de hiervoor genoemde gelijk te stellen bouwwerken, constructies en objecten.

1.90 tijdelijk toegestaan bouwwerk:

een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning waarbij is bepaald dat het bouwwerk uitsluitend aanwezig mag zijn gedurende de in de omgevingsvergunning genoemde periode.

1.91 verblijfsgebied:

openbaar toegankelijk gebied dat is bestemd voor (de aanleg en instandhouding van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.

1.92 verdieping:

iedere voor mensen toegankelijke ruimte in een gebouw die is gesitueerd boven de benedenverdieping of begane grond.

1.93 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.94 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.95 vuurwerk:

vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit

1.96 vuurwerkbedrijf:

inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.

1.97 vuurwerkbesluit:

besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;

1.98 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.99 woning / wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.100 woongebouw:

een als zodanig ontworpen en gerealiseerd gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden, niet zijnde een oorspronkelijk als (eengezins)woning gebouwde woning die bouwkundig in meerdere zelfstandige wooneenheden is gesplitst.

1.101 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.102 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.7 de verdiepingshoogte van de benedenverdieping van een gebouw:

de afstand tussen de bovenkant van de vloer en de onderkant van het plafond. Indien geen plafond aanwezig is, wordt de kleinste afstand tussen de bovenkant van de vloer en de onderkant van de bovenliggende bouwkundige constructie als verdiepingshoogte van de benedenverdieping aangemerkt.

2.8 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.9 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.10 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.11 minimum/maximum bebouwingspercentage:

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.12 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.13 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

2.14 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven (niet zijnde bedrijven met alleen reparatie/onderhoud), geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven);
    • 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
    • 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 01" zijn de gronden tevens bestemd voor een kleinschalige constructiewerkplaats.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Bedrijf” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 3.1 worden gebouwd.
  • b. Geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
3.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3.

3.2.3 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 3.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

3.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden den de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6.

3.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en/of 3.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. Bestaande bedrijfsmatige opslag, die afwijkt van het bepaalde onder a en/of b, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - 01”.

3.7.2 Toepassingscriteria
  • a. Aan de in lid 3.7.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan:
    • 1. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
    • 2. met de eigenaar overeenstemming bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.

Artikel 4 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen;
  • b. Bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven (niet zijnde bedrijven met alleen reparatie/onderhoud), geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven);
  • c. Niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
  • d. Bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
  • e. Eén bedrijfswoning, niet te gebruiken als kamerverhuurpand, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 4.1 worden gebouwd.
  • b. De bestaande bedrijfswoning mag niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
  • c. Het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning bedraagt tenminste 75 m2.
  • d. Geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
4.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3.

4.2.3 Bouwwerken buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 4.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

4.2.4 Bouwwerken met een specifieke aanduiding

Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – luifel” mag een luifel of een overkapping zonder wanden worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 6 meter.

4.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6.

4.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4 en/of 4.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1 onder c, voor het realiseren van een bedrijfswoning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2;
  • b. lid 4.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
4.4.2 Toepassingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 onder a wordt uitsluitend verleend in de hierna genoemde categorieën van gevallen:

  • a. Bedrijfswoningen boven winkels en andere commerciële ruimten of boven culturele dan wel maatschappelijke voorzieningen: indien de oppervlakte van de beschikbare woonruimte aantoonbaar te klein is om een bedrijfswoning met een gebruiksoppervlak van tenminste 75 m2 te realiseren;
  • b. Bedrijfswoningen voor specifieke doelgroepen: indien voor de betreffende doelgroep naar redelijkheid en billijkheid een kwalitatief goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden in een bedrijfswoning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2 en voor deze doelgroep nog geen of onvoldoende geschikte woonruimte aanwezig is.
4.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf behorende bij een woning;
    • 2. het gebruik van garageboxen voor iedere vorm van bewoning;
    • 3. het gebruik van vrijstaande gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en met een functieaanduiding anders dan 'wonen', voor iedere vorm van bewoning;
    • 4. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak als afzonderlijke zelfstandige woning, tenzij het een uitbreiding betreft van een binnen het bouwvlak aanwezige bestaande woning.
  • b. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 20.2.
  • c. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  • d. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • e. Bestaande bedrijfsmatige opslag, die afwijkt van het bepaalde onder c en/of d, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 onder b, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder b, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.
  • b. lid 4.1 onder e en het gebruik van een woning of wooneenheid als kamerverhuurpand toestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing op bestaande kamerverhuurpanden.

Artikel 5 Cultuur en ontspanning

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. functies, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en (niet) zelfstandige horeca;
    • 2. bij deze doeleinden behorende groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 5.1 worden gebouwd.

5.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3.

5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6.

5.2.4 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 5.2.1, 5.2.2 en/of 5.2.3 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor iedere vorm van bewoning.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, voor het toestaan van een functie die niet is genoemd in de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die functie, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 5.1 op die locatie toegestane functies.

Artikel 6 Detailhandel

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, waarbij het verkoop vloeroppervlak uitsluitend is toegestaan op de begane grond en een eventueel aanwezige kelderverdieping, al dan niet in combinatie met een woonfunctie, met uitzondering van kamerverhuurpanden, op de overige verdieping(en) met uitzondering van een eventueel aanwezige kelderverdieping;
  • b. de woonfunctie als bedoeld onder a is alleen toegestaan voor zover reeds sprake is van een rechtens bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
  • c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Detailhandel” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 6.1 worden gebouwd;
  • b. Bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen;
  • c. Het gebruiksoppervlak van woningen bedraagt tenminste 75 m2.
  • d. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
6.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3.

6.2.3 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 6.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

6.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6.

6.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 6.2.1, 6.2.2, 6.2.3 en/of 6.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.1 onder b voor het realiseren van een woning, niet zijnde een kamerverhuurpand, op de eventueel aanwezige verdieping(en), niet zijnde de begane grond of een eventueel aanwezige kelderverdieping.
  • b. lid 6.2.1 onder c, voor het realiseren van een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2;
  • c. lid 6.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
6.4.2 Toepassingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 onder b wordt uitsluitend verleend in de hierna genoemde categorieën van gevallen:

  • a. Woningen boven winkels en andere commerciële ruimten of boven culturele dan wel maatschappelijke voorzieningen: indien de oppervlakte van de beschikbare woonruimte aantoonbaar te klein is om een woning met een gebruiksoppervlak van tenminste 75 m2 te realiseren;
  • b. Woningen voor specifieke doelgroepen: indien voor de betreffende doelgroep naar redelijkheid en billijkheid een kwalitatief goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden in een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2 en voor deze doelgroep nog geen of onvoldoende geschikte woonruimte aanwezig is.

6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 20.2;
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een autoherstelbedrijf.
    • 4. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf behorende bij een woning;
    • 5. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en met een functieaanduiding anders dan 'wonen', voor iedere vorm van bewoning;
    • 6. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak als afzonderlijke zelfstandige woning, tenzij het een uitbreiding betreft van een binnen het bouwvlak aanwezige bestaande woning.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. lid 6.1 onder a en het gebruik van een woning of wooneenheid als kamerverhuurpand toestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bestaande kamerverhuurpanden.
6.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.
  • b. Voor het verlenen van de onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de algemene regels voor het slopen van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in artikel 25.3.
6.8 Wijzigingsbevoegdheid
6.8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan ter plaatse van het perceel Oldenzaalsestraat 779 te Lonneker te wijzigen door:

  • a. het wijzigen van de bestemming “Detailhandel” in de bestemming “Bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is;
  • b. het wijzigen van de bestemming “Detailhandel” in de bestemming “Dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van een dienstverlenend bedrijf uit de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • c. het wijzigen van de bestemming 'Detailhandel' in de bestemming “Wonen” met bijbehorend bouwvlak ten behoeve van het realiseren van maximaal 2 woningen, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen gebouwd worden in de voorgevelrooilijn, waarbij de oostelijke bouwgrens van de op de percelen Oldenzaalsestraat 799 en 797 geprojecteerde bouwvlakken als verplichte voorgevelrooilijn geldt, tenzij er vanuit stedenbouwkundig oogpunt voorkeur bestaat voor een andere voorgevelrooilijn als gevolg van voortschrijdend inzicht of vanwege gewijzigde omstandigheden in de omgeving;
    • 2. de maximale goothoogte van de woningen maximaal 6 meter mag bedragen;
    • 3. het aantal bouwlagen maximaal 2 mag bedragen.
6.8.2 Toepassingscriteria

Aan de in lid 6.8.1 onder a en b genoemde wijzigingsbevoegdheden kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan:

  • a. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
  • b. met de eigenaar overeenstemming bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  • b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 7.1 worden gebouwd.

7.2.2 Speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 4 meter;
  • b. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 20 m² .
7.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van infrastructurele kunstwerken en vlaggenmasten bedraagt 10 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst bedraagt 15 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
7.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor bebouwing als bedoeld in de leden 7.2.2 en 7.2.3 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • b. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder a genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de Algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn, bestemd voor:

  • a. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • b. wonen, met uitzondering van kamerverhuurpanden, voor zover reeds sprake is van een rechtens bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
  • c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Horeca” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 8.1 worden gebouwd;
  • b. Bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen;
  • c. Het gebruiksoppervlak van woningen bedraagt tenminste 75 m2.
  • d. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
8.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding luifel" bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, achter de voorgevelrooilijn toegestaan, voor zover de totale oppervlakte bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak per bouwperceel niet meer dan 50 m2 bedraagt.
8.2.3 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 8.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

8.2.4 Overige bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden den de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6;
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a is ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding luifel" een luifel toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 4 meter.

8.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3 en/of 8.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.1 onder b voor het realiseren van een woning, niet zijnde een kamerverhuurpand, op de eventueel aanwezige verdieping(en), niet zijnde de begane grond of een eventueel aanwezige kelderverdieping;
  • b. lid 8.2.1 onder c voor het realiseren van een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2;
  • c. lid 8.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

8.4.2 Toepassingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 onder b wordt uitsluitend verleend in de hierna genoemde categorieën van gevallen:

  • a. Woningen boven winkels en andere commerciële ruimten of boven culturele dan wel maatschappelijke voorzieningen: indien de oppervlakte van de beschikbare woonruimte aantoonbaar te klein is om een woning met een gebruiksoppervlak van tenminste 75 m2 te realiseren;
  • b. Woningen voor specifieke doelgroepen: indien voor de betreffende doelgroep naar redelijkheid en billijkheid een kwalitatief goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden in een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2 en voor deze doelgroep nog geen of onvoldoende geschikte woonruimte aanwezig is.

8.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf behorende bij een woning;
    • 3. het gebruik van vrijstaande gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning;
    • 4. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak als afzonderlijke zelfstandige woning, tenzij het een uitbreiding betreft van een binnen het bouwvlak aanwezige bestaande woning.
  • b. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 20.2.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.1, onder a, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Horeca van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 8.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.
  • b. lid 8.1, onder b en het gebruik van een woning of wooneenheid als kamerverhuurpand toestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing op bestaande kamerverhuurpanden.
8.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.
  • b. Voor het verlenen van de onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de algemene regels voor het slopen van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in artikel 25.3.

Artikel 9 Kantoor

9.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. kantoren;
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - dierenkliniek" is tevens een dierenkliniek toegestaan.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Kantoor” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 9.1 worden gebouwd.
9.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3.

9.2.3 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 9.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

9.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6.

9.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 9.2.1, 9.2.2, 9.2.3 en/of 9.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:

  • a. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
  • b. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor iedere vorm van bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
9.6.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - dierenkliniek".

9.6.2 Toepassingscriteria

Aan de in lid 9.6.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan:

  • a. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
  • b. met de eigenaar overeenstemming bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “sportzaal” zijn de gronden tevens bestemd voor sportvoorzieningen die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 10.1 worden gebouwd;
  • b. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
10.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3.

10.2.3 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 10.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

10.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6.

10.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 10.2.1, 10.2.2, 10.2.3 en/of 10.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:

    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf behorende bij een woning;
  • b. het gebruik van garageboxen voor iedere vorm van bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning;
  • d. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak als afzonderlijke zelfstandige woning, tenzij het een uitbreiding betreft van een binnen het bouwvlak aanwezige bestaande woning;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.1, onder a sub 1, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit of voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die bedrijfsactiviteit of voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 10.1, onder a sub 1, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten en voorzieningen.
  • b. lid 10.1, onder b, ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 10.1, onder b, op die locatie toegestane voorzieningen.

10.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.
  • b. Voor het verlenen van de onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de algemene regels voor het slopen van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in artikel 25.3.
10.8 Wijzigingsbevoegdheid
10.8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van de aanduiding 'sportzaal';
10.8.2 Toepassingscriteria

Aan de in lid 10.8.1 onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan:

  • a. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
  • b. met de eigenaar overeenstemming bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk - Begraafplaats” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, verhardingen, groenvoorzieningen, water en (openbare) nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor “Maatschappelijk - Begraafplaats” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 11.1 worden gebouwd.

11.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak mag maximaal 100 m² bedragen;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 5 meter;
  • c. de maximum goothoogte bedraagt 4 meter.
11.2.3 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 11.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

11.2.4 Overige bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a geldt voor het bouwen van herdenkingsmonumenten een maximum bouwhoogte van 8 meter.
11.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 11.2.1, 11.2.2, 11.2.3 en/of 11.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.2.4, onder b, voor het bouwen van een herdenkingsmonument tot een maximum bouwhoogte van 10 meter;
  • b. lid 11.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid
11.5.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het toevoegen van een nieuw bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. bij (vervangende) nieuwbouw voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 25.2 ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater;
  • b. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, zoals bepaald in artikel 25.1;
  • c. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de begraafplaatsfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  • d. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  • e. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is;
  • f. voor het overige het bepaalde in artikel 11 ten aanzien van de bestemming “Maatschappelijk - Begraafplaats” van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1; met uitzondering van risicovolle inrichtingen);
    • 2. tennisbanen met verlichting;
    • 3. veldsportcomplexen met verlichting;
    • 4. 1 (één) open-lucht-ijsbaan met natuurijs;
    • 5. niet-zelfstandige horeca;
    • 6. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor “Sport” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 12.1 worden gebouwd.

12.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in artikel 19.1.1, 19.1.2 en 19.1.3.

12.2.3 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 12.2.2 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

12.2.4 Overige bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de algemene bouwregels voor overige bouwwerken in artikel 19.1.5 en 19.1.6;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a gelden de volgende bepalingen voor het bouwen van overige bouwwerken:
    • 1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 18 meter;
    • 2. de maximum bouwhoogte van ballenvangers bedraagt 5 meter;
    • 3. de hoogte van andere op de bestemming gerichte noodzakelijke gebouwde voorzieningen mag maximaal 8 meter bedragen.
12.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 12.2.1, 12.2.2, 12.2.3 en/of 12.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.4, onder b sub 2, voor een bouwhoogte tot maximaal 8 meter;
  • b. lid 12.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, onder a sub 1, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit of voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die bedrijfsactiviteit of voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 12.1, onder a sub 1, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten en voorzieningen.

12.6 Wijzigingsbevoegdheid
12.6.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het toevoegen van een nieuw bouwvlak of het wijzigen van de afmetingen van een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. bij (vervangende) nieuwbouw voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 25.2 ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater;
    • 2. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, zoals bepaald in artikel 25.1;
    • 3. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe functie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    • 4. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    • 5. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is;
    • 6. voor het overige het bepaalde in artikel 12 van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Op de voor “Tuin” aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, bedraagt 1 meter.
  • b. Het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn is niet toegestaan.
  • c. De maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt 2 meter.
  • d. De maximum bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevelrooilijn, bedraagt 3 meter.

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. wegen;
    • 2. voet- en fietspaden;
    • 3. viaducten en bruggen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. groenvoorzieningen;
    • 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    • 7. geluidwerende voorzieningen;
    • 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
    • 9. busbanen en bussluizen;
    • 10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" is een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg toegestaan.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 14.1 worden gebouwd.

14.2.2 Gebouwen
  • a. De maximum bouwhoogte van een gebouw bedraagt 4 meter;
  • b. De maximum inhoud van een gebouw bedraagt 50 m³ .

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De maximum bouwhoogte van infrastructurele kunstwerken en vlaggenmasten bedraagt 10 meter;
  • b. De maximum bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst bedraagt 15 meter;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – luifel” mag een luifel of een overkapping zonder wanden worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 6 meter.

14.2.4 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 14.2.1, 14.2.2 en/of 14.2.3 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

14.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor bebouwing als bedoeld in de leden 14.2.1, 14.2.2 en 14.2.3 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • b. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder a genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
14.4.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”.

14.4.2 Toepassingscriteria
  • a. Aan de in lid 14.4.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan:
    • 1. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
    • 2. met de eigenaar is overeenstemming bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. woonerven;
  • c. pleinen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. straatmeubilair;
  • j. (openbare) nutsvoorzieningen
  • k. busbanen en bussluizen;
  • l. verkeersvoorzieningen;
  • m. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 15.1 worden gebouwd.

15.2.2 Gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer of wegverkeer
  • a. De maximum bouwhoogte van een gebouw bedraagt 4 meter.
  • b. De maximum inhoud van een gebouw bedraagt 50 m³ .
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De maximum bouwhoogte van infrastructurele kunstwerken en vlaggenmasten bedraagt 10 meter;
  • b. De maximum bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst bedraagt 15 meter.
15.2.4 Speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van bouwwerken mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen.

15.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 15.2.1, 15.2.2, 15.2.3 en/of 15.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

15.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor bebouwing als bedoeld in de leden 15.2.2, 15.2.3 en 15.2.4 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • b. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder c genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de Algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. het wonen, met uitzondering van kamerverhuurpanden, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf” is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en garagebedrijven, vuurwerkbedrijven en geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 01" is een bedrijf als bedoeld onder b toegestaan en zijn de gronden tevens bestemd voor een kleinschalige constructiewerkplaats;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 02" is een bedrijf als bedoeld onder b toegestaan en zijn de gronden tevens bestemd voor een kleinschalige kunstsmederij;
  • e. Ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" is detailhandel toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en het detailhandel betreft die is genoemd in de categorie 1 uit de hoofdgroep Detailhandel van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • f. Ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” is dienstverlening toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
  • g. Ter plaatse van de aanduiding “garagebox” zijn garageboxen toegestaan;
  • h. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" is een kantoor toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
  • i. Ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • j. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - logies" is de verhuur van appartementen voor zowel korte als lange duur toegestaan, voor zover reeds sprake is van een rechtens bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
  • k.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Wonen” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 16.1 worden gebouwd;
  • b. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt per bouwperceel:
    • 1. 80% voor percelen met een oppervlakte tot 150 m2;
    • 2. 60% voor percelen met een oppervlakte van 150 m2 tot 300 m2, waarbij in ieder geval een oppervlakte van 120 m2 mag worden bebouwd;
    • 3. 50% voor percelen met een oppervlakte van 300 m2 tot 500 m2, waarbij in ieder geval een oppervlakte van 180 m2 mag worden bebouwd;
    • 4. 40% voor percelen met een oppervlakte groter dan 500 m2, waarbij in ieder geval een oppervlakte van 250 m2 mag worden bebouwd.
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing op bouwpercelen met woongebouwen.
  • d. Bestaande woningen en andere gebouwen, waaronder de appartementen als bedoeld in lid 16.1 onder j, mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
  • e. Het gebruiksoppervlak van woningen bedraagt tenminste 75 m2;
  • f. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
  • g. Ter plaatse van de percelen Oldenzaalsestraat 683-685 mogen gezamenlijk maximaal 2 woningen gebouwd worden en, in het geval van de bouw van 2 woningen, uitsluitend in de vorm van 2 aaneengesloten woningen.
16.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 16.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mag de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), dakhelling (graden)" mogen de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden en mag de dakhelling niet worden onderschreden;
  • e. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw of een blok van twee of meer aaneengesloten hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter.
16.2.3 Bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 16.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. Voor het bouwen van een erker of portaal aan de voorgevel van een woning gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag maximaal 6 m² bedragen of de breedte mag maximaal 2/3 van de gevellengte bedragen;
    • 2. de bouwdiepte mag maximaal 1,5 meter bedragen;
    • 3. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 4,5 meter bedragen;

16.2.4 Bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied en binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied binnen het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 16.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw.
  • b. indien voor het hoofdgebouw tevens een maximum goothoogte geldt is deze ook van toepassing op aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van dakkapellen en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare andere aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • c. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, tenzij de situatie onder d van toepassing is;
  • d. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw met plat dak bedraagt:
    • 1. 7 meter, indien het hoofdgebouw een bouwhoogte heeft van meer dan 7 meter;
    • 2. 5 meter, indien het hoofdgebouw een bouwhoogte heeft van 7 meter of minder, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
16.2.5 Bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied en buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 16.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen.
16.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 16.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • c. indien voor het hoofdgebouw tevens een maximum goothoogte geldt is deze ook van toepassing op aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak, met uitzondering van dakkapellen en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare andere aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • d. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 meter.
16.2.7 Bebouwing buiten het bouwvlak

Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in de leden 16.2.3 en 16.2.5 de algemene bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak in artikel 19.1.4.

16.2.8 Bouwwerken met specifieke aanduiding
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' bedraagt:
    • 1. de maximum oppervlakte van een garagebox 20 m²;
    • 2. de maximum bouwhoogte van een garagebox 4 meter.

16.2.9 Aanvullende bouwregels voor (vervangende) nieuwbouw

In aanvulling op het bepaalde in de leden 16.2.1, 16.2.2, 16.2.3, 16.2.4, 16.2.5, 16.2.6, 16.2.7 en 16.2.8 gelden voor het realiseren van (vervangende) nieuwbouw de volgende regels:

  • a. Bij het realiseren van (vervangende) nieuwbouw van een hoofdgebouw dienen voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater te worden gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 25.2.
  • b. Het bepaalde onder a is van overeenkomstige toepassing op het gelijktijdig met een nieuw hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel realiseren van (vervangende) nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken en / of de (vervangende) nieuwbouw van een gebouw met een functieaanduiding.
16.2.10 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied bedraagt 1 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied bedraagt 2 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 6 meter;
  • d. het aantal vlaggenmasten in het voorerfgebied bedraagt maximaal 1 per erf;
  • e. andere overige bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 5 meter.

16.2.11 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het overige bepaalde in lid 16.2 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 19.1.7.

16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 16.2.1 onder a, voor het toestaan van het verbouwen van een woning of wooneenheid tot kamerverhuurpand, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • b. lid 16.2.1 onder e, voor het realiseren van een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2;
  • c. lid 16.2.2 onder e, voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrenzen;
  • d. lid 16.2.3 onder a, voor het bouwen van overige bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de voorgevelrooilijn mag met ten hoogste 3 meter worden overschreden;
    • 2. het bijbehorende bouwwerk dient minimaal 2 meter van het openbaar toegankelijk gebied te worden geplaatst;
    • 3. de maximum bouwhoogte bedraagt 3 meter.
  • e. lid 16.2.3 onder a, voor het uitbreiden van een hoofdgebouw met toepassen van de bouwregels in de leden 16.2.4 en 16.2.5 indien de situering van het bouwperceel ter plaatse zodanig is dat feitelijk geen of maar in zeer geringe mate sprake is van achtererfgebied en er stedenbouwkundig geen bezwaar is voor het realiseren van bebouwing in het voorerfgebied;
  • f. lid 16.2.4 onder c, voor de uitbreiding of realisatie van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een bouwhoogte die hoger is dan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de bouw- en goothoogte van het vrijstaand bijbehorend bouwwerk de bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw niet mogen overschrijden;
  • g. lid 16.2.5 onder a, voor het uitbreiden van een hoofdgebouw tot een maximum bouwhoogte die gelijk is aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • h. lid 16.2.5 onder b, voor het uitbreiden van een hoofdgebouw tot een maximum goothoogte die gelijk is aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • i. lid 16.2.6 onder a, voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied, tenzij ter plaatse de situatie onder 2 van toepassing is;
    • 2. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen in het voorerfgebied worden gebouwd indien de situering van het bouwperceel ter plaatse zodanig is dat feitelijk geen of maar in zeer geringe mate sprake is van achtererfgebied en er stedenbouwkundig geen bezwaar is voor het realiseren van bebouwing in het voorerfgebied.
    • 3. het maximum bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 50 m2, , mits het bebouwingspercentage buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 50%;
    • 4. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter.
  • j. lid 16.2.10, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot een maximum van 2 meter
  • k. lid 16.2.10, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot een maximum van 3 meter;
  • l. lid 16.2.10, onder c, voor een bouwhoogte van vlaggenmasten tot een maximum van 10 meter;
  • m. lid 16.2.10, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst, tot een maximum van 7 meter;
  • n. lid 16.2.10, onder d, voor het realiseren van een bouwwerk ten behoeve van beeldende kunst met een maximum bouwhoogte van 6 meter;
  • o. lid 16.2.11, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
16.4.2 Toepassingscriteria
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1 onder b wordt uitsluitend verleend in de hierna genoemde categorieën van gevallen:
    • 1. Woningen boven winkels en andere commerciële ruimten of boven culturele dan wel maatschappelijke voorzieningen: indien de oppervlakte van de beschikbare woonruimte aantoonbaar te klein is om een woning met een gebruiksoppervlak van tenminste 75 m2 te realiseren;
    • 2. Woningen voor specifieke doelgroepen: indien voor de betreffende doelgroep naar redelijkheid en billijkheid een kwalitatief goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden in een woning met een kleiner gebruiksoppervlak dan 75 m2 en voor deze doelgroep nog geen of onvoldoende geschikte woonruimte aanwezig is.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1 onder f wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van het vrijstaand bijbehorend bouwwerk ook na uitbreiding lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
16.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 20.2;
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf behorende bij een woning;
    • 3. het gebruik van garageboxen voor iedere vorm van bewoning;
    • 4. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak en met een functieaanduiding anders dan 'wonen', voor iedere vorm van bewoning;
    • 5. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak als afzonderlijke zelfstandige woning.
    • 6. het gebruik van gronden ten behoeve van ontsluiting van garageboxen op de Oldenzaalsestraat voor zover het gaat om ontsluiting van garageboxen gelegen ter plaatse van de aanduiding “garagebox”, tenzij deze ontsluiting verkeersveilig is bevonden door de provincie Overijssel.
16.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 16.1, onder a onder 1, en het gebruik van een woning of wooneenheid als kamerverhuurpand toestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bestaande kamerverhuurpanden.
  • c. lid 16.1, onder b, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 16.1, onder b, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.
  • d. lid 16.1, onder e voor het toestaan van detailhandel die niet is genoemd in de hoofdgroep Detailhandel van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die detailhandelsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 16.1, onder e, op die locatie toegestane detailhandelsactiviteiten.
  • e. lid 16.1, onder i voor het toestaan van een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 16.1, onder i, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

16.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.
  • b. Voor het verlenen van de onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de algemene regels voor het slopen van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in artikel 25.3.
16.8 Wijzigingsbevoegdheid
16.8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van een in artikel 16.1 genoemde aanduiding;
  • b. het toevoegen van een bouwvlak en/of het wijzigen van de afmetingen van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 21 (algemene aanduidingsregels);
    • 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    • 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
    • 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
    • 8. bij (vervangende) nieuwbouw voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 25.2 ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater;
    • 9. voor het overige het bepaalde in artikel 16 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.

16.8.2 Toepassingscriteria
  • a. Aan de in lid 16.8.1 onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend toepassing geven indien aan tenminste één van onderstaande criteria is voldaan:
    • 1. de betreffende activiteit ter plaatse is gedurende tenminste een half jaar beëindigd en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
    • 2. met de eigenaar is overeenstemming bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.
  • b. Een wijzigingsplan, als bedoeld in lid 16.8.1 onder b, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    • 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    • 3. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    • 4. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Wet natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming kan worden verleend;
    • 5. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 17 Waterstaat - Intrekgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.

17.2 Bouwregels
  • a. Binnen de voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden gelden voor het bouwen geen beperkingen ten opzichte van de bouwregels behorende bij de andere daar voorkomende bestemming(en).
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a geldt voor het afwijken van de bouwregels behorende bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als kan worden aangetoond dat daardoor de risico's op verontreiniging van het grondwater niet toenemen en de grondwaterkwaliteit tenminste gelijk blijft.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden is het niet toegestaan om bij een omgevingsvergunning wijzigingen aan te brengen in het op grond van dit bestemmingsplan toegestane gebruik van gronden, voorzover het vormen van gebruik betreft die niet harmoniëren met de beschermende functie voor de drinkwatervoorziening.

17.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming "Waterstaat - Intrekgebied" indien als gevolg van het beëindigen van de drinkwaterwinning de bescherming van het grondwater niet langer noodzakelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Algemene bouwregels, voor zover in een bestemming van toepassing verklaard
19.1.1 Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mogen de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), dakhelling (graden)" mogen de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden en mag de dakhelling niet worden onderschreden;
  • e. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • g. buiten het bouwvlak mag per bouwperceel maximaal 30 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • h. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • i. indien voor het hoofdgebouw tevens een maximum goothoogte geldt is deze ook van toepassing op aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak, met uitzondering van dakkapellen en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare andere aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • j. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, tenzij de situatie onder k van toepassing is;
  • k. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw met plat dak bedraagt binnen het bouwvlak:
    • 1. 7 meter, indien het hoofdgebouw een bouwhoogte heeft van meer dan 7 meter;
    • 2. 5 meter, indien het hoofdgebouw een bouwhoogte heeft van 7 meter of minder, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
  • l. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter;
  • m. de maximum goothoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 3 meter;
  • n. voor hoofdgebouwen geldt een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van 3 meter.
19.1.2 Aanvullende bouwregels voor (vervangende) nieuwbouw van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in lid 19.1.1 gelden voor het realiseren van (vervangende) nieuwbouw de volgende regels:

  • a. Bij het realiseren van (vervangende) nieuwbouw van een hoofdgebouw dienen voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater te worden gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 25.2.
  • b. Het bepaalde onder a is van overeenkomstige toepassing op het gelijktijdig met een nieuw hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel realiseren van (vervangende) nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken en / of de (vervangende) nieuwbouw van een gebouw met een functieaanduiding.
  • c. Het realiseren van (vervangende) nieuwbouw van hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken is alleen mogelijk wanneer dit geen onevenredig negatieve hydrologische gevolgen voor de omliggende gronden tot gevolg heeft.

19.1.3 Afwijken van de bouwregels voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.1.1, onder f, voor het toestaan van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied indien de situering van het bouwperceel ter plaatse zodanig is dat feitelijk geen of maar in zeer geringe mate sprake is van achtererfgebied en er stedenbouwkundig geen bezwaar is voor het realiseren van bebouwing in het voorerfgebied;
  • b. lid 19.1.1, onder g, voor het per bouwperceel bouwen van maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, mits het bebouwingspercentage van het achtererfgebied niet meer dan 50% bedraagt;
  • c. lid 19.1.1, onder l, voor het toestaan van een hogere bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot een maximum van 7 meter;
  • d. lid 19.1.1, onder m, voor het toestaan van een hogere goothoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak;
  • e. lid 19.1.1, onder n, voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrenzen.

19.1.4 Bouwregels voor bebouwing buiten het bouwvlak
  • a. Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing buiten het bouwvlak voor woondoeleinden gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. het betreft een uitbreiding van een bestaande woning binnen het bouwvlak;
    • 2. het realiseren van afzonderlijke zelfstandige woningen buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
  • b. Voor het bouwen, verbouwen of vervangen van bebouwing ter plaatse van een functieaanduiding buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de bebouwing is uitsluitend voor gebruik overeenkomstig de functieaanduiding;
    • 2. de bebouwing dient binnen de aanduidingsgrens te worden gebouwd.

19.1.5 Bouwregels voor overige bouwwerken
  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst bedraagt 10 meter, tenzij het hoofdgebouw lager is dan 10 meter. In dat geval is de maximum bouwhoogte van een bouwwerk ten behoeve van beeldende kunst gelijk aan de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw.
  • d. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.

19.1.6 Afwijken van de bouwregels voor overige bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1.5:

  • a. onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • b. onder b, voor een bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten tot een maximum van 15 meter;
  • c. onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter.
19.1.7 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de bescherming van cultuurhistorische waarden, zoals een (nabijgelegen) monument;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid en bereikbaarheid van hulpdiensten;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 8. het instandhouden en/of tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding
    • 9. de aanwezigheid van voldoende privacy.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning tevens nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • c. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder b genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor woningen of andere geluidgevoelige functies nadere eisen stellen voor het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat, indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat een goed woon- en leefklimaat alleen kan worden gewaarborgd wanneer in of aan de gevel(s) bepaalde geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd.
19.2 Algemene bouwregels, van toepassing op alle bestemmingen
19.2.1 Bouwregels voor onderkeldering

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen geheel of gedeeltelijk te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met dien verstande dat:

  • a. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • b. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
19.2.2 Afwijken van de bouwregels voor onderkeldering

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.1:

  • a. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
  • b. voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen met kelders of onderbouwen tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw;
  • c. voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen met een geheel of gedeeltelijk ondergrondse parkeervoorziening ten behoeve van parkeren op eigen terrein, indien dit uit een oogpunt van functionaliteit en veiligheid noodzakelijk is
19.2.3 Bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.

19.2.4 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 19.2.1 en/of 19.2.3 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

20.2 Beroep of bedrijf aan huis
20.2.1 Regeling beroep of bedrijf aan huis

Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de volgende regels:

  • a. het maximum vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis bedraagt 30% van het totale vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van de daarbij behorende bergruimten en andere ruimten, tenzij het bepaalde onder b van toepassing is;
  • b. indien de beleidsregel "Functiemenging per woonmilieu" met bijbehorende kaart na inwerking treding van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, is het maximum vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis afhankelijk van het woonmilieu en de daarbij behorende categorie-indeling, zoals opgenomen in de beleidsregel "Functiemenging per woonmilieu" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, van de regels in deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • c. bedrijfsmatige activiteiten en beroepen aan huis zijn beperkt tot de hierna genoemde categorieën activiteiten:
    • 1. bedrijfsmatige activiteiten en beroepen als bedoeld in artikel 1.19;
    • 2. ambachtelijke bedrijvigheid als bedoeld in artikel 1.8;
    • 3. bed & breakfast als bedoeld in artikel 1.15;
    • 4. bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  • d. buitenopslag en bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte, anders dan laden en lossen, zijn niet toegestaan.
20.2.2 Afwijkingsregels beroep of bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 20.2.1, onder a, voor het toestaan van een groter vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, tot een maximum van 49%;
  • b. lid 20.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die niet is genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in deze hoofdgroep.
  • c. lid 20.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die is genoemd in categorie 1 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 20.2.1 onder c toegestane bedrijfsactiviteiten aan huis en wordt voldaan aan de overige bepalingen in lid 20.2.1;
  • d. lid 20.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die niet is genoemd in categorie 1 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 20.2.1 onder c toegestane bedrijfsactiviteiten aan huis en wordt voldaan aan de overige bepalingen in lid 20.2.1.

20.3 Verbod op verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk
  • a. Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is de verkoop met opslag van consumentenvuurwerk wel toegestaan op gronden met de bestemming 'Detailhandel' of de functieaanduiding 'detailhandel'.
  • c. De verkoop met opslag van consumentenvuurwerk als bedoeld onder b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. voor de opslag van consumentenvuurwerk geldt een maximum van 10.000 kg;
    • 2. er wordt voldaan aan de minimale veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten die genoemd zijn in het Vuurwerkbesluit.
20.4 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan

Het gebruik van gronden en bouwwerken die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder als geluidzoneringsplichtige inrichting, voor zover dit in de regels van de betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Vrijwaringszones
21.1.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" gelden, in afwijking van het bepaalde elders in deze planregels, de volgende regels met betrekking tot de toegestane bouwhoogte van bouwwerken:
    • 1. tot een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen bouwwerken niet hoger zijn dan 0,70 meter.
    • 2. vanaf een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen tot een afstand van 400 meter vanaf de voet van de molen wordt de toegestane bouwhoogte van bouwwerken bepaald door de volgende formule: (1:140) * A + 2,64 meter, waarbij de A staat voor de afstand van het bouwwerk tot de voet van de molen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a in dit lid voor de realisatie van bouwwerken met een grotere bouwhoogte. Bij het besluit omtrent afwijking dient het belang dat met de aanvraag is gemoeid te worden afgewogen tegen de waarde van de molen als landschapsbepalend element en het functioneren van de molen als werktuig. Alvorens bij een omgevingsvergunning een besluit omtrent afwijking te nemen, wordt advies gevraagd aan de beheerder van de molen.
  • c. Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders binnen een afstand van 200 meter vanaf de voet van de Lonnekermolen aan de Lonneker Molenweg de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    • 2. het ophogen van gronden;
    • 3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
  • d. De onder c van dit lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, dan wel welke voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.
  • e. De onder c van dit lid bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element in onevenredige mate in gevaar worden of kunnen worden gebracht.
21.2 Overige zones
21.2.1 archeologisch onderzoeksgebied a
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken en/of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Erfgoedwet in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.
21.2.2 archeologisch onderzoeksgebied b
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Erfgoedwet in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  • a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  • b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting van het bouwperceel of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten, met uitzondering van antenne-installatie voor zendamateurs, tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • e. voor de bouw van een antenne-installatie voor zendamateurs, tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en antenne-installaties.

22.2 Toepassingscriteria
  • a. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.1 onder d wordt getoetst aan de volgende criteria:
    • 1. De installatie is noodzakelijk voor het kunnen (blijven) garanderen van 100% dekking;
    • 2. Medegebruik van bestaande installaties is redelijkerwijs niet mogelijk;
    • 3. Stedelijk gebied: Plaatsing op woongebouwen is alleen toegestaan indien er redelijkerwijs geen andere geschikte hoge gebouwen beschikbaar zijn;
    • 4. Buitengebied: plaatsing is alleen toegestaan nabij bestaande bebouwing en/of infrastructuur;
    • 5. Een antennemast met bijbehorende installatie dient op een zorgvuldige wijze landschappelijk en stedenbouwkundig te worden ingepast;
    • 6. Er wordt voor het overige voldaan aan de bepalingen in het Antenneconvenant 2010 dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een nieuw convenant, aan het gewijzigde respectievelijk nieuwe convenant.
  • b. De onder a genoemde omgevingsvergunning wordt niet verleend voor plaatsing van een antennemast en/of antenne-installaties op de hierna genoemde locaties:
    • 1. Op en/of nabij monumenten, indien daardoor (het zicht op) het monument wordt of kan worden geschaad;
    • 2. In of nabij natuurgebieden;
    • 3. In landschappelijk waardevolle gebieden en open landschappen;
    • 4. In of nabij historische stadsparken;
    • 5. Op of nabij begraafplaatsen.
  • c. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.1 onder e wordt getoetst aan de beleidsregel 'Beleid Antenne Installaties Zendamateurs' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1 van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  • b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1 van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  • c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  • e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  • f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  • g. door aan een gebouw de bouwaanduiding 'karakteristiek' toe te kennen, indien op basis van cultuurhistorisch onderzoek dan wel een wijziging van het cultuurhistoriebeleid is aangetoond dat het betreffende gebouw cultuurhistorische waarde heeft;
  • h. door aan gronden de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch attentiegebied' toe te kennen, indien op basis cultuurhistorisch onderzoek dan wel een wijziging van het cultuurhistoriebeleid is aangetoond dat in het betreffende gebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Artikel 24 Algemene procedureregels

24.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  • a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  • b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
  • c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
24.2 Afwegingskader voor afwijking, wijziging, nadere uitwerking en nadere eisen

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bevoegdheid tot het bij een omgevingsvergunning stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in deze regels, geldt als voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • de milieusituatie;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 25 Overige regels

25.1 Parkeren en laden en lossen
25.1.1 Parkeerregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en / of voor het wijzigen van het gebruik van een gebouw dan wel het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor:
    • 1. het parkeren of stallen van auto's en fietsen;
    • 2. het laden of lossen van goederen;
    • 3. het realiseren van parkeervoorzieningen voor invaliden.
  • b. De onder a genoemde voorzieningen voor parkeren en laden of lossen worden gerealiseerd op eigen terrein (zie artikel 1.46), in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort respectievelijk op of onder het onbebouwde terrein waarvan het gebruik wordt gewijzigd.

25.1.2 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover aantoonbaar op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

25.1.3 Beleidsregels

Bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 25.1.1 en 25.1.2 wordt getoetst aan de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

25.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater

Bij (vervangende) nieuwbouw gelden in aanvulling op het bepaalde elders in de regels van dit plan de volgende regels:

  • a. hemelwater afkomstig van bebouwing dient op het bij die bebouwing behorende terrein dan wel in of op de te realiseren bebouwing zelf te worden geborgen en/of in de bodem geïnfiltreerd, bij voorkeur in combinatie met drainage;
  • b. de minimum bergingsopgave als bedoeld onder a bedraagt 0,02 m voor bestaand stedelijk gebied;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder b geldt voor vervangende nieuwbouw met een groter grondoppervlak dan de oorspronkelijke bebouwing de volgende bergingsopgave:
    • 1. tenminste 0,02 m voor het te bebouwen oppervlak dat gelijk is aan het voorheen bebouwde oppervlak;
    • 2. tenminste 0,04 m voor het ten opzichte van het voorheen bebouwde oppervlak aanvullend te bebouwen oppervlak.
  • d. de onder a bedoelde berging of infiltratie van hemelwater dient het (teveel aan) water af te wateren op een voorziening voor de ontvangst van hemelwater in het openbaar toegankelijk gebied;
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien berging of infiltratie van hemelwater op eigen terrein redelijkerwijs niet op doelmatige wijze mogelijk is.
25.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
25.3.1 Uitzonderingen op het sloopverbod

Het sloopverbod voor bouwwerken met de aanduiding 'karakteristiek' geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
25.3.2 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt in ieder geval verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken
26.1.1 Overgangsbepaling

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
26.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 26.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

26.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 26.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik
26.2.1 Overgangsbepaling

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

26.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 26.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

26.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 26.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

26.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 26.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

26.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Lonneker 2018".