direct naar inhoud van Regels
Plan: Stroinkslanden 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00101-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Stroinkslanden 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00101-0003 van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.9 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.

1.10 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.12 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.13 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.14 bestaande woning:

een bestaande woning als bedoeld in het verbod tot bouwkundig splitsen van een woning in meerdere zelfstandige woningen / wooneenheden is een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan feitelijk aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of kan worden gerealiseerd overeenkomstig een, al dan niet in afwijking van dit plan, verleende omgevingsvergunning.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.26 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.27 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.28 gastenverblijf:

een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.33 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.34 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.35 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.36 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.37 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.38 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.39 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en/of bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.40 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.42 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.44 sportvoorzieningen:

gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals genoemd in bijlage 1 (Lijst van bedrijfstypen) van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.

1.45 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.46 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versproducten zoals groente, brood, zuivel en vleeswaren - en huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.47 verblijfsgebied:

een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.

1.48 verblijfsruimten:

de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:

  • a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  • b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • c. onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
  • d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  • e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.49 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.50 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.51 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.52 vuurwerk:

vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit

1.53 vuurwerkbedrijf:

inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.

1.54 vuurwerkbesluit:

besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;

1.55 warmte-koude opslag:

energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.56 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.57 woning / wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.58 woongebouw:

een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.59 woonschip:

een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.

1.60 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.61 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.62 zorgwoning:

Een zelfstandige woning die geschikt is voor mensen met een zorgvraag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 maximum bebouwingspercentage:
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.8 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.9 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg, en daaraan ondergeschikt detailhandel in aanverwante goederen tot een maximum oppervlak van 25 m2 verkoopvloeroppervlak (vvo);
  • b. deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 3.1 worden gebouwd.
3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

3.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 3 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 7 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – luifel ” mag een luifel worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 5 meter.
3.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

3.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4 en/of 3.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf - Verkoop motorbrandstoffen zonder lpg” in de bestemming “Bedrijf”, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1)

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor de houtproductie alsmede voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke-, cultuurhistorische-, geomorfologische- en natuurlijke waarden met daaraan ondergeschikt:

  • a. extensieve recreatie;
  • b. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
  • c. (openbare) nutsvoorzieningen
4.2 Bouwregels
  • a. Op de voor "Bos" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 meter.
4.2.1 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

4.2.2 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in lid 4.2 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van materiaalbergingen, schuil- of schaftgelegenheden alsmede voor de bouw van een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van een materiaalberging, schuil- of schaftgelegenheid niet meer mag bedragen dan 10 m3 en de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter;
  • b. de inhoud van een hoogzit niet meer mag bedragen dan 5 m3 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 meter.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
  • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven en ophogen en egaliseren van gronden;
  • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;, water en andere bodemschatten;
  • 6. het graven en/of dempen van sloten en door afwateren of afdammen het wijzigen van de grondwaterstand;
  • 7. het leggen van drainagebuizen.
  • b. Het onder a van dit lid genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door uitvoering van werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke-, cultuurhistorische-, geomorfologische- en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 5 Centrum

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Centrum” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. detailhandel, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en is beperkt tot detailhandelsbedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep “Detailhandel” van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging, alsmede voor supermarkten en warenhuizen genoemd in de categorie B uit de hoofdgroep "Detailhandel" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 2. zakelijke dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond ;
    • 3. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en is beperkt tot dienstverlenende bedrijven die zijn genoemd in de hoofdgroep “Dienstverlening” van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 4. horeca, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), met uitzondering van hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra, alsmede café 's en bars;
    • 5. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Maatschappelijk" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2 van deze regels);
    • 6. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. van dit lid is ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losruimte' enkel en alleen een voorziening toegestaan ten behoeve van het laden en lossen van goederen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Centrum” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 5.1 worden gebouwd.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan de aangegeven maximum bouwhoogte.
5.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken , geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
5.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

5.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 5.2.1, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4, en/of 5.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • b. lid 5.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1 onder a sub 2, ten behoeve van de vestiging van een dienstverlenend bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand dienstverlenend bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep 'Dienstverlening' van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving, kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 5.1 onder a sub 2, op die locatie toegestane dienstverlenende bedrijven;
  • b. lid 5.1 onder a sub 4, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dat niet is genoemd in de hoofdgroep 'Maatschappelijk' van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) dan wel in deze hoofdgroep genoemd is in één categorie hoger, mits deze voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving, kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 5.1 onder a sub 4, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  • b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • e. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 6.1 worden gebouwd.

6.2.2 Speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een speelvoorziening mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een speelvoorziening mag per speelvoorziening maximaal 20 m² bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
6.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

6.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening" zijn speel- sport- en/of trapvelden toegestaan; 
6.4 specifieke bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken ten dienste van de in 6.3. onder a. genoemde speel-, sport- en/of trapvelden, gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen en bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat het maximum oppervlak aan gebouwen niet meer mag bedragen dan 35 m2 en het maximum oppervlak aan bouwwerken, zoals luifels en overkappingen, niet meer mag bedragen dan 70 m2.
  • b. ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte (m)" mag de bouwhoogte niet worden overschreden.

Artikel 7 Groen - Park

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Groen - Park” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. een park met groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
    • 2. in- en uitritten, ontsluitingswegen, wandel- en fietspaden;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. recreatief medegebruik;
    • 5. medegebruik voor culturele activiteiten;
    • 6. parkeervoorzieningen;
    • 7. (openbare) nutsvoorzieningen;
    • 8. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor “Groen - Park” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 7.1 worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt maximaal 10 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 5 meter.
7.2.3 Speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een speelvoorziening mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een speelvoorziening mag per speelvoorziening maximaal 20 m² bedragen.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
7.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. Maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1 van deze regels),
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
    • 3. Ter plaatse van de aanduiding 'sportzaal' is een gym- en/of sportzaal toegestaan;
    • 4. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' is een recreatieve voorziening ten behoeve van de dagrecreatie toegestaan alsmede voor een trouwlocatie met daarbij behorende voorzieningen zoals een ontvangst- en receptieruimte, als ook voor detailhandel, met dien verstande dat de detailhandelsactiviteiten zich beperken tot enkel de begane grond van het hoofdgebouw en niet meer mag beslaan dan 50 m2 verkoopvloeroppervlak(vvo) waarbij de detailhandels- activiteiten in directe relatie dienen te staan met de bedrijfsvoering van de recreatieve voorziening en/of het de verkoop betreft van zelf geproduceerde- en/of bewerkte producten;
    • 5. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 8.1 worden gebouwd.
  • b. Bestaande (bedrijfs)woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. het maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m2.
  • d. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen;
  • e. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 meter;
8.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
8.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
8.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3, 8.2.4 en/of 8.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.3, onder c, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m2, mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  • b. lid 8.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • c. lid 8.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum 7 meter;
  • d. lid 8.2.1, onder b, voor het bouwkundig splitsen van een bestaande (bedrijfs)woning, in meerdere zelfstandige woningen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor ieder vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf;
    • 3. het gebruik van garageboxen voor ieder vorm van bewoning;
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij een woning;
  • b. erf- en perceelsafscheidingen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor Tuin aangewezen gronden mogen uitsluitend erf- en perceelsafscheidingen worden opgericht in overeenstemming met het bepaalde in artikel 9.1.

9.2.2 erf- en perceelsafscheidingen
  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.2 onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen tot een maximum van 3 meter.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. wegen;
    • 2. voet- en fietspaden;
    • 3. viaducten en bruggen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. groenvoorzieningen;
    • 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    • 7. geluidwerende voorzieningen;
    • 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
    • 9. busbanen en bussluizen;
    • 10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 10.1 worden gebouwd.

10.2.2 Gebouwen

De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. De maximum bouwhoogte van kunstobjecten en vlaggenmasten bedraagt 10 meter.
10.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
10.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 10.2.1, 10.2.2, 10.2.3en/of 10.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. woonerven;
  • c. pleinen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. straatmeubilair;
  • j. (openbare) nutsvoorzieningen
  • k. verkeersvoorzieningen;
  • l. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 11.1 worden gebouwd.

11.2.2 Gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer of wegverkeer

De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a. de maximum bouwhoogte van kunstobjecten en vlaggenmasten bedraagt 10 meter

b. ter plaatse van de aanduiding "luifel" mag, in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1, een luifel en/of overkapping worden gerealiseerd, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 meter.

11.2.4 Speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van bouwwerken mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen.
11.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
11.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 11.2.1, 11.2.2, 11.2.3, 11.2.4 en/of 11.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

11.3 Nadere eisen

 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de aard, de situering en de oppervlakte van verhardingen uitsluitend ten behoeve van een duurzame waterhuishouding, waaronder een goede opvang en afvoer van overtollig regenwater.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. waterbeheer en waterberging;
  • c. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
  • d. recreatief medegebruik;
  • e. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers, (openbare) nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor “Water” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in overeenstemming met het bepaalde in lid 12.1 worden gebouwd.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen bij gestapelde woningen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Wonen” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 13.1 worden gebouwd.;
  • b. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt per bouwperceel:
    • 1. 80% voor percelen met een oppervlakte tot 150 m2;
    • 2. 60% voor percelen met een oppervlakte van 150 m2 tot 300 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 120 m2;
    • 3. 50% voor percelen met een oppervlakte van 300 m2 tot 500 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 180 m2;
    • 4. 40% voor percelen met een oppervlakte groter dan 500 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 250 m2;
  • c. Bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
13.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mag de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)" mag, in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1 onder b., het aangegeven bebouwingspercentage niet worden overschreden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag het aantal woningen niet worden overschreden;
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag tot een minimum hoogte van 2,50 meter niet worden gebouwd.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" dient de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel één hoek van de voorgevel van het hoofdgebouw, verplicht te worden gebouwd in de bouwgrens.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. in het voorerfgebied is de bouw van een erker of portaal aan de voorgevel van een woning mogelijk, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte mag maximaal 6 m² bedragen of de breedte mag maximaal 2/3 van de gevellengte bedragen;
    • 2. de diepte mag maximaal 1,5 meter bedragen;
    • 3. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 4,5 meter bedragen;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij er sprake is van twee aan elkaar gekoppelde erkers bij twee aaneengesloten woningen;
  • c. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de voorgevelrooilijn mag met ten hoogste 3 meter worden overschreden;
    • 2. minimaal 50% van de oppervlakte van het bijbehorende bouwwerk dient achter de voorgevelrooilijn te worden geplaatst;
    • 3. het bijbehorende bouwwerk dient minimaal 2 meter van het openbaar toegankelijk gebied te worden geplaatst;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
  • d. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter;
    • 2. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw.
13.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen in het voorerfgebied bedraagt 1 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen in het achtererfgebied bedraagt 2 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 6 meter;
  • d. andere overige bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 5 meter.
13.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
13.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 13.2.1, 13.2.2, 13.2.3, 13.2.4, en/of 13.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen in het voorerfgebied tot een maximum van 2 meter
  • b. lid 13.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen in het achtererfgebied tot een maximum van 3 meter;
  • c. lid 13.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot een maximum van 7 meter;
  • d. lid 13.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
  • e. lid 13.2.1, onder c, voor het bouwkundig splitsen van een bestaande woning, in meerdere zelfstandige woningen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    • 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    • 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1 van deze regels);
    • 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor ieder vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf;
    • 3. het gebruik van garageboxen voor ieder vorm van bewoning;
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  • a. lid 13.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  • b. lid 13.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1 van deze regels), dan wel is genoemd in de categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1 van deze regels), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
  • 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 16 (algemene aanduidingsregels);
    • 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    • 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt;
    • 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;

Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:

  • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  • 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  • 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
  • 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
  • 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" een hogedruk aardgastransportleiding met een maximale diameter van 36 inch en een druk van 80 bar is toegestaan.

14.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op gronden met de bestemming "Leiding - Gas" niet worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2, en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, onder de voorwaarde dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbaar object wordt toegestaan.

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 2. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
    • 5. het aanbrengen van verhardingen;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 7. diepploegen;
    • 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    • 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanning

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsleiding en vooraf, schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 6. het permanent opslaan van goederen;
    • 7. het aanbrengen van verhardingen;
    • 8. het diepploegen;
    • 9. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsleiding betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    • 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
    • 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 6. het permanent opslaan van goederen.
  • b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

18.1 Onderkelderen van gebouwen

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen en het daarbij behorende erf geheel of gedeeltelijk te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met dien verstande dat:

  • 1. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
18.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.1:
    • 1. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
    • 2. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw;
  • b. De onder a genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:
    • 1. geen sprake is van een permanente verlaging of verhoging van de grondwaterstand;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

19.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 Overige zones
20.1.1 archeologisch onderzoeksgebied a
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken en/of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Monumentenwet 1988 in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.
20.1.2 archeologisch onderzoeksgebied b
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Monumentenwet 1988 in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  • a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  • b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  • d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit het oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  • b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  • c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  • e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  • f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.

De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Algemene procedureregels

23.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  • a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  • b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging wordt omkleed;
  • c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Parkeren en laden en lossen
  • a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's overeenkomstig de parkeerkencijfers van het CROW, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.
24.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater
  • a. Hemelwater afkomstig van bebouwing en overig verhard oppervlak op een bouwperceel dient op het bij die bebouwing en overig verhard oppervlak behorende onbebouwde en onverharde terrein te worden geborgen of geïnfiltreerd in de bodem.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor bouwpercelen met bestaande bebouwing en terreinverharding, waar op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan reeds op een andere wijze uitvoering wordt gegeven aan het bergen of infiltreren van hemelwater dat van die bestaande bebouwing en terreinverharding afkomstig is.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en alsnog het bepaalde onder a geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren indien door gebruikmaking van de daartoe in dit plan opgenomen mogelijkheden het bebouwde en verharde oppervlak wordt vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
25.1.1 Overgangsbepaling

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
25.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 25.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

25.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 25.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik
25.2.1 Overgangsbepaling

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

25.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 25.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

25.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 25.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

25.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 25.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

25.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Stroinkslanden 2016".