direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, 7e wijziging, Buitenruimte Sjaloomschool
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en omschrijving plan

Het schoolbestuur Stichting Floreant is eigenaar van het perceel aan de Hoevenweg 1 in Dalfsen. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Dalfsen sectie N nummer 1578. De wens is om op dit perceel, ten noorden van de school, een activiteitenplein, 16 parkeerplaatsen en een toegangsweg te realiseren. Op dit moment wordt de planlocatie gebruikt als groenstrook en weiland. Op de planlocatie rust momenteel een agrarische bestemming. Voor het realiseren van de parkeerplaats en het activiteitenplein is een bestemmingswijziging naar 'Maatschappelijk' noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Hoevenweg in Dalfsen (kadastraal perceel gemeente Dalfsen, sectie N nummer 1578). Het plangebied ligt ten noorden van de basisschool Sjaloom (Hoevenweg 1) en ten noorden van de kern van Dalfsen. Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied de N340. In figuur 1.1 is de planlocatie rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied, plangebied rood omlijnd (Bron: Ruimtelijke Plannen)

1.3 De bij het plan behorende stukken

De Chw Bp BG gemeente Dalfsen, 7e wijz, buitenruimte Sjaloomschool bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting;
  • Verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01;
  • Regels.

1.4 Geldende planologische situatie

De planlocatie aan de Hoevenweg valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen', die is vastgesteld op 24 juni 2013. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. In onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Kaartuitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen' (2013) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Daarnaast heeft het plangebied in het 'Chw bestemmingsplan 5e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen' de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 5'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0003.jpg"

Figuur 1.3: Kaartuitsnede Chw bestemmingsplan 5e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen (2019) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De beoogde ontwikkeling op de planlocatie past niet binnen de huidige bestemming. Voor het plan moet de bestemming gewijzigd worden naar 'Maatschappelijk'. Waarvoor gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit de regels van het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan 8e verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen'.

Dit is wijzigingsbevoegdheid 3.8.1. “Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  • sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied-)functies, waaronder begrepen expositieruimten al dan niet in samenhang met een gebruik als kamphuis.”

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan zijn in Hoofdstuk 3 toegelicht. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan en de toekomstige situatie. Hierbij is ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels. In Hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld en vervangt de vervallen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is één van de instrumenten van het nieuwe stelsel voor omgevingsrecht. NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verfrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toets aan initiatief

In dit geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:

  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan wordt onder een stedelijke ontwikkeling. Volgens dit artikel betreft een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Onder deze andere stedelijke voorzieningen vallen volgens het ministerie van Infrastructuur & Milieu (IenM) onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, bestuur, cultuur, indoorsport en Leisure.

Toets aan initiatief

De basisschool Sjaloom kent al jaren een niet optimale parkeervoorziening. Met als aanleiding de reconstructie van de Hessenweg en parallelweg, is ervoor gekozen om ook de verkeerveiligheid (met name gericht op het halen en brengen van kinderen) ook voor de school te verbeteren. De school wil dat het parkeren binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt, omdat dit de doorloop van het verkeer en de vekeersveiligheid bevorderd. Hiervoor is het noodzakelijk dat het bestemmingsvlak vergroot wordt. Er is geen sprake van groei van het aantal schoolkinderen, het veiliger maken van het bestaande gebruik, vergt een groter oppervlak. Door het formaliseren van het gebruik van het achterliggend terrein voor sport- en spel is eveneens sprake van het vergroten van de bestemming. De bouwmogelijkheden worden niet vergroot. Het verbeteren van de veiligheid en gebruiksmogelijkheden van het terrein veroorzaken daarmee een stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied. Omdat het gaat om een ontwikkeling bij de bestaande voorziening, is het niet mogelijk om deze optimalisering in bestaand stedelijk gebied uit te voeren.

Conclusie

Deze stedelijke ontwikkeling (vergroten van de maatschappelijke bestemming zonder bebouwingsmogelijkheden) is met de bovenstaande motivatie passend binnen het Rijksbeleid. Vanwege de bestaande voorziening is deze optimalisatie niet mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied.

2.3 Water

2.3.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.

2.3.2 Nationaal Waterplan 2

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

2.3.3 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt, wanneer nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Wanneer vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoongehouden wordt. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk van elkaar gescheiden. Wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, wordt het verontreinigde water gezuiverd.

In de waterparagraaf (zie paragraaf 3.11 Water ) wordt ingegaan op de wateraspecten.

2.4 Natuur

2.4.1 Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast was het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is deze wetgeving opgenomen in de Wet Natuurbescherming.

2.4.2 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Gebiedsbescherming

Met het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb) worden waardevolle, kwetsbare Natura 2000-gebieden beschermd. Hiermee voldoet de provincie aan internationale verdragen en de Europese regelgeving voor de beschermde natuurgebieden en beschermde soorten planten en dieren in die gebieden. De provincie Overijssel kent 25 Natura 2000-gebieden. Voor ontwikkelingen in de gemeente Dalfsen wordt rekening gehouden met het Vecht- en Beneden-Reggegebied en Uiterwaarde Zwarte Water en Vecht, zie paragraaf 3.3 voor verdere uitwerking.

Voor het uitvoeren van een handeling die schadelijk kan zijn voor een beschermd natuurgebied is een vergunning nodig. Dit zijn met name activiteiten waarbij stikstof vrijkomt, zoals het uitbreiden van een bestaand veehouderijbedrijf of het bouwen van een nieuwe fabriek. Soms is een vergunning nodig voor de uitstoot van stikstof of kan worden volstaan met een melding. Dit op basis van de Programmatische Aanpak Stikstof.

Naast de zogeheten stikstofdepositie kunnen ook andere verstorende factoren leiden tot vergunningplicht. Voorbeelden daarvan zijn:

  • geluidsbelasting;
  • wijziging van grondwaterstanden of -stromen;
  • opzetten peil of peilverlagingen;
  • aanzuigende werking verkeer;
  • uitstoot van schadelijke stoffen;
  • lichthinder of versnippering van gebied.

Soortenbescherming

De aanwezigheid van veel verschillende planten- en dierensoorten in voldoende aantallen, in ecologisch gezonde natuurgebieden, zorgt ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige soorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen, steenuilen en huismussen, zijn kwetsbaar. In een dichtbevolkt land als Nederland is daarom goede bescherming voor de aanwezige natuur belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, kunnen economische en andere maatschappelijke activiteiten meer ruimte krijgen.

Met het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt de provincie plant- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 plant- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen en vernielen. In bepaalde situaties is het mogelijk deze verboden te overtreden, maar daarvoor is dan wel een vrijstelling of een ontheffing nodig.

Zorgplicht: Of dieren en planten beschermd zijn of niet, de Wnb schrijft voor dat nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten worden voorkomen. Er moet dan ook zorgvuldig worden omgaan met de omgeving. Deze zogenoemde zorgplicht geldt voor iedereen.

2.4.3 Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen de volgende natuurgebieden:

  • bestaande natuurgebieden , waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000 -gebieden.

Binnen de provincie Overijssel is de begrenzing van deze gebieden op perceelsniveau vastgelegd, namelijk in de provinciale Omgevingsvisie. De bescherming van de gebieden is geregeld in de provinciale Omgevingsverordening Overijssel.

Paragraaf 3.5 Ecologie gaat in op de voor het plangebied relevante natuur aspecten.

2.5 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie en bijbehorende omgevingsverordening Overijssel.

2.5.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu 's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
2.5.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0004.png"

Figuur 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op de volgende drie niveaus:

  • Generieke beleidskeuzes
  • Ontwikkelingsperspectieven
  • Gebiedskenmerken

De drie hierboven genoemde begrippen worden hieronder toegelicht.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus wordt bekeken of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toets aan initiatief

  • 1. Generieke beleidskeuzes

De provinciale beleidskeuzes bepalen onder andere of een initiatief mogelijk is. In de provincie Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn de volgende:

  • 1. Integraliteit
  • 2. Toekomstbestendigheid
  • 3. Concentratiebeleid
  • 4. (Boven)Regionale afstemming
  • 5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

  • 1. Integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toets aan initiatief

Voor dit initiatief is een integrale afweging gemaakt waarbij beleid, ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte meewegen. Het realiseren van extra parkeerplaatsen en het activiteitenplein, waarbij de groenstrook verplaatst wordt, sluit aan bij de behoefte van de volgende generatie. Het verkeer op de Hoevenweg stroomt door de nieuwe parkeerplaatsen goed door. Bedrijven in de directe omgeving worden niet beperkt door het voorgenomen plan, aangezien het gaat om het omzetten van agrarische naar maatschappelijke bestemde grond. Alle omwonenden zijn geïnformeerd over het plan. Hieruit zijn tot nu toe geen bezwaren voortgekomen. Doordat de plannen zijn besproken met omwonenden is er sprake van integraliteit.

  • 2. Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Toets aan initiatief

Goede maatschappelijke voorzieningen zijn cruciaal voor het behoud en ontwikkeling van de demografische dichtheid in de plattelandsregio's. Het aanleggen van parkeerplaatsen en een activiteitenplein zorgt voor ontwikkeling en behoud van de school. Dit draagt bij aan de toekomstbestendigheid van het gebied.

  • 3. Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Toets aan initiatief

Dit initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling, het concentratiebeleid is hierop niet van toepassing.

  • 4. Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Toets aan initiatief

Dit initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling, waardoor bovenregionale afstemming niet nodig is.

  • 5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Toets aan initiatief

Bij dit initiatief neemt het oppervlakte aan bebouwing niet toe. Wel wordt de groenstrook verplaatst en een parkeerplaats achter de school gerealiseerd. Door de te realiseren parkeerplaatsen worden auto's niet meer geparkeerd langs de openbare weg, wat zorgt voor een veilige situatie en een betere doorstroom van het verkeer. Hierdoor is er sprake van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.

2. Ontwikkelperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Bij dit initiatief zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing. In figuur 2.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorend bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Ontwikkelperspectievenkaart t.h.v. plangebied Hoevenweg 1 te Dalfsen ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het grootschalig landschap' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toets aan initiatief

De ontwikkelingsmogelijkheden van landbouw worden niet beperkt doordat bedrijven op voldoende afstand liggen. Daarnaast draagt het initiatief bij aan de weginfrastructuur en sluit het aan bij de bestaande bebouwing in de buurt. Met onderliggend initiatief wijzigt de bestemming van 'agrarisch' naar 'maatschappelijk'. Er wordt geen extra bebouwing toegevoegd, maar het verharde oppervlakte zal kleinschalig toenemen door de aanleg van parkeerplaatsen. Dit heeft een kleine invloed op het waterbeheer, zie paragraaf 3.11.

3. Gebiedskenmerken

De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag
  • 2. de stedelijke laag
  • 3. de laag van de beleving
  • 4. de laag van het agrarisch cultuurlandschap

Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een al bestaande locatie betreft. Het plangebied ligt in stedelijk gebied, met name in het informele trage netwerk en verspreide bebouwing. Hierom blijft de 'laag van beleving' buiten beschouwing. Hierna wordt ingegaan op de 'laag van agrarisch cultuurlandschap', de 'natuurlijke laag' en de 'stedelijke laag'.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Hoevenweg 1 te Dalfsen natuurlijke laag – dekzandvlakte en ruggen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Dekzandvlakte en ruggen

Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken van de 'Dekzandvlakte en ruggen'. Ontstaan na de ijstijden toen, na het verdwijnen van het ijs, in grote delen van Overijssel een reliëfrijk, door de wind gevormd zandlandschap overbleef. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan door natuurlijkere watersystemen en door beplanting met ”natuurlijke soorten”. En door de strekkingsrichting van het landschap meer zichtbaar te maken. Sturing kan door het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Uitgangspunt is daarbij de strekkingsrichting van het landschap.

Toets aan initiatief

Op de locatie van het initiatief lag vroeger een weg, deze is in 1933 verplaatst naar de huidige plek. Hierdoor is er van de oorspronkelijke voorkomende 'Natuurlijke laag' niet veel meer aanwezig. Dit plan heeft daarnaast weinig tot geen invloed op het watersysteem en van hoogteverschil is nu al geen sprake in het plangebied. Op basis van het landschapsplan Bijlage 1 wordt deze ontwikkeling op een landschappelijk verantwoorde manier in het landschap gepast, waarbij de groenstrook wordt verplaats en rekening wordt gehouden met de natuurlijke laag. Hierdoor sluit de locatie na uitvoering van het plan goed aan bij de gebiedskenmerken van het omliggende landschap.

Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ligging van een stad of dorp in het landschap, op een kruispunt van infrastructuur of in de nabijheid van grondstoffen speelt een belangrijke rol in het functioneren ervan. Efficiëntie en bereikbaarheid zijn belangrijke vestigingsfactoren, maar daarbij wordt de kwaliteit, eigenheid en het onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. De ontstaansgeschiedenis is medebepalend voor de huidige identiteit en terug te vinden in de ruimtelijke opbouw van de kernen, maar ook in de economische en sociale dynamiek. Daarnaast hebben door de tijd heen veranderende ideeën over de ideale vormgeving van de stad invloed gehad op de ruimtelijke opbouw. Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen en structuren zijn hierbij vaak bepalend voor de stedelijke identiteit en de belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Zo is in Overijssel een rijk palet ontstaan aan onderscheidende steden en dorpen. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstypes 'Informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'.

Informele trage netwerk

Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. Doordat bepaalde schakels in dit netwerk in de loop van de tijd zijn verdwenen (ruilverkaveling, opwaardering tot hoofdinfrastructuur en individuele ingrepen door particuliere grondeigenaren) is er sprake van discontinuïteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

Verspreide bebouwing

De ambitie ten aanzien van de 'verspreide bebouwing' is Levende erven. Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen.

Toetsing aan initiatief

Met het realiseren van de buitenruimte, wordt rekening gehouden met omliggende functies. Het bestaande trage netwerk rondom het plangebied wordt niet aangetast en vormt geen belemmering. Dit initiatief heeft geen invloed op de erven, hiermee blijft de verspreide bebouwing aanwezig. De stedelijke laag vormt geen belemmering voor het initiatief.

Laag van agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarische cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden –en worden –gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0007.jpg"

Figuur 2.4: Plangebied laag van agrarisch cultuurlandschap – Oude hoevenlandschap en jong heide- en broekontginngslandschap. (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Jong heide- en broekontginningslandschap

Het jonge heide- en broekontginningslandschap bestaat uit heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld in dit type agrarisch cultuurlandschap. De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuur.

Oude hoevenlandschap

Kenmerkend voor het oude hoevenlandschap is dat het landschappen zijn met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf-en landschapsbeplantingen.

De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen:

  • De erven met erfbeplanting;
  • Open es(je); beekdal; voormalige heidevelden;
  • De mate van openheid en kleinschaligheid

Toets aan initiatief

Het plangebied ligt op de grens van het oude Hoevenlandschap en jonge heide- en broekontginningslandschap Met het initiatief wordt de groenstrook verplaats, waardoor deze behouden wordt. De openheid van het gebied wordt met dit plan niet beperkt, omdat er al veel bomen in het gebied aanwezig zijn. Daarnaast ligt dit initiatief op een locatie tussen lintbebouwing aan de Hoevenweg. Het initiatief is kleinschalig, waarmee het plan voldoet aan de laag van agrarisch cultuurlandschap.

2.5.3 Omgevingsverordening

In de omgevingsverordening is opgenomen dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit volgens, in overeenstemming met de geldende gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Voor onderliggend initiatief gelden de gebiedskenmerken zoals die in de vorige paragraaf zijn behandeld.

2.5.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat dit initiatief in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

2.6.1 Omgevingsvisie Dalfsen

In februari 2022 is de Omgevingsvisie Dalfsen vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie op hoofdlijnen voor de hele gemeente. Het doel van deze Omgevingsvisie is om een integraal beleidskader te krijgen voor wat de gemeente belangrijk vindt om te behouden, te versterken en te ontwikkelen. De Omgevingswet gaat uit van vertrouwen en ruimte voor eigen initiatief. In de visie is aangegeven wat de gemeente doet, maar ook wat inwoners, ondernemers, organisaties en andere partijen in de samenleving kunnen doen.

De Omgevingsvisie is één integraal, samenhangend strategisch plan over de fysieke leefomgeving. Het Programma kan worden gezien als een concrete uitwerking van de Omgevingsvisie. Programma's kunnen speciaal voor een (deel)gebied of een bepaald (milieu)thema worden gemaakt. Er zijn 4 gebiedstypen onderscheiden binnen de gemeente Dalfsen. In de Omgevingsvisie wordt 20 jaar vooruitgekeken, de focus ligt op 2040. Als relevante trends en ontwikkelingen zijn aangegeven:

  • Druk op de woningvoorraad;
  • Vergrijzing en ontgroening;
  • Buitengebied bevindt zich in grote transitie;
  • Klimaatverandering
  • Energietransitie;
  • Gezondheid.

De Omgevingsvisie gaat uit van een dynamisch systeem van plannen maken. Geen vastomlijnde plannen meer voor een vaste tijd. De cyclus start met de kaders en ambities in een Omgevingsvisie. Deze werken door in programma's en in het Omgevingsplan en uiteindelijk in de vergunningverlening. Door te evalueren, wordt besloten of doelen en ambities zijn gehaald. Waar nodig of gewenst, herziet de gemeente Dalfsen de visie om te kunnen bijsturen of aan te passen aan dan actuele vragen.

Binnen de Omgevingsvisie ligt het plangebied binnen het gebiedstype 'weids platteland'. Het gebied kenmerkt zich door een grotendeels open agrarisch landschap. De landbouw is de belangrijkste gebruiker van het gebied en blijft ook in de toekomst beeldbepalend. Functies die kunnen leiden tot milieubelemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering beschouwen we als ondergeschikt aan de agrarische gebruiksmogelijkheden.

Er zijn 4 ambities voor dit gebied gesteld:

  • Een toekomstbestendige, sociale en gezonde woon- en leefomgeving.
  • Aantrekkelijke, leefbare kernen voor iedereen.
  • Een eigentijds, aantrekkelijk en onderscheidend landelijk gebied.
  • Een lokaal geworteld, vitaal en innovatief ondernemerschap dat goed aangehaakt is op de regio.

In dit geval is sprake van de transformatie van een agrarische bestemming naar een maatschappelijke bestemming. Deze herbestemming heeft geen nadelige effecten op de landbouw. Het plan is zodoende niet in strijd met de ambities voor het gebied zoals benoemd in de Omgevingsvisie.

Ontwikkelkaart

Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied Omgevingsvisie Weids platteland, zoals in de ontwikkelkaart opgenomen. Op de volgende afbeelding is dat zichtbaar, het plangebied ligt op de plek van de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0008.jpg"

Figuur 2.5: Uitsnede ontwikkelkaart Omgevingsvisie ter hoogte van planlocatie (rode ster) (bron: gemeente Dalfsen)

Het weids platteland ligt ruwweg ten noorden van de N340. Het gebied kenmerkt zich door een grotendeels open agrarisch landschap. Slechts plaatselijk, met name in het zuidoostelijke deel van dit gebied, komen verdichtingen voor in de vorm van houtsingels en bosstroken.

Toets aan initiatief

Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van het weids platteland. In dit deel van het gebied komen verdichtingen voor in de vorm van houtsingels en bosstroken. Het verplaatsen van de groenstrook past hierdoor binnen de ontwikkelkaart van Dalfsen. Het speelveld houdt de uitstraling van een agrarisch perceel. De nieuwe parkeerplaatsen grenzen aan het perceel van de school, waardoor dit één geheel wordt.

2.6.2 Toekomstvisie 2030 ''Voor elkaar''

De gemeente Dalfsen heeft de toekomstvisie 2030 “Voor elkaar” opgesteld. Het document bevat de strategische koers van de gemeente Dalfsen voor de periode tot 2030.

Drie hoofdthema's vormen samen de bril waardoor naar de gemeenschap gekeken wordt: samenwonen, samenleven en samenwerken. Dat deze cirkels deels overlappen is niet voor niets; om de Dalfser kernen van morgen samen vorm te geven is het belangrijk om onderlinge verbanden te zien. De centrale missie van de gemeente Dalfsen: 'Het stimuleren, koesteren en benutten van de onderlinge verbondenheid is het doel van de gemeenschap'.

Toets aan initiatief

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de toekomstvisie van de gemeente Dalfsen. Door het speelveldje en de parkeerplaatsen wordt het genot van de basisschool vergroot. De ouders kunnen parkeren op parkeerplaatsen en het verkeer wordt niet opgehouden. Hierdoor wordt het samenwonen, samenleven en samenwerken in de gemeente versterkt.

2.6.3 Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2016-2026

In oktober 2016 is het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan geactualiseerd. De hoofddoelstelling van het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Dalfsen is: Het bevorderen van een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van welvaart en welzijn in de gemeente Dalfsen, waarbij hinder in de vorm van geluids- en trillingsoverlast zoveel mogelijk wordt beperkt.

Toets aan initiatief

De aanleg van de parkeerplaatsen draagt bij aan het bevorderen van een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer aan de Hoevenweg en Hessenweg. Hiermee draagt het initiatief bij aan het gemeentelijke verkeer- en vervoersplan 2016-2016.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat dit initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

2.7 Conclusie

Het initiatief is passend binnen de in dit hoofdstuk behandelde beleidskaders op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Onderzoeken

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader moet aangetoond worden dat de wijziging van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden ter plaatse en in de omgeving. In het volgende hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor dit initiatief relevant zijn.

3.2 Archeologie & cultuurhistorie

3.2.1 Archeologie

Beleidskader

Op grond van de Erfgoedwet moet in ruimtelijke plannen rekening gehouden worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudens waardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt daarom rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Dalfsen ziet archeologie als een onmisbare en vaak enige bron voor geschiedschrijving, dit blijkt uit de 'Notitie archeologiebeleid gemeente Dalfsen 2017'. Met behoud van het cultureel erfgoed wordt een extra kwaliteit toegevoegd aan de ruimtelijke inrichting. Het betrekken van archeologie in een zo vroeg mogelijk stadium voorkomt conflicterende belangen in een latere fase, zowel in het proces als financieel-economisch.

Voor de adviezen wordt gebruik gemaakt van de in onderstaande figuur opgenomen uitsnede van de verbeelding uit het 'Chw bestemmingsplan 5e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0009.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede verbeelding 5e verzamelplan Hoevenweg 1 (Bron: Gemeente Dalfsen)

De planlocatie heeft grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' en voor een klein deel 'Waarde – Archeologie 3'. Bij waarde 5 geldt dat bij graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en groter dan 2500 m² een onderzoek noodzakelijk is. Bij waarde 3 geldt dat bij graafwerkzaamheden dieper dan 30 en groter dan 50 m² een onderzoek noodzakelijk is.

Door het verplaatsen van de groenstrook, wordt er dieper gegraven dan 30 cm en is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele plangebied is groter dan 50 m², maar het deel waarin gegraven wordt niet. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder weergegeven.

Situatie plangebied

In maart 2023 heeft Transect een archeologisch onderzoek uitgevoerd, deze is toegevoegd in Bijlage 4 van de toelichting.

Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het gebied deel heeft uitgemaakt van een dekzandvlakte ten noorden van het Vechtdal. De dekzandvlakte is door verspoeling en de ontginning deels geëgaliseerd. Op basis van de ligging in een dekzandvlakte en de relatief grote afstand tot stromend water, worden in het plangebied geen archeologische resten van jagersverzamelaars verwacht (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum). Waarschijnlijk heeft het gebied sinds ongeveer 1500 v. Chr. drassige omstandigheden gekend en was in de lagere delen van het gebied (dus ook misschien het plangebied) sprake van veengroei. Deze omstandigheden maakten het gebied weinig geschikt voor de vestiging van een agrarische nederzetting. Daarom geldt ook voor de periode van het Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen een lage archeologische verwachtingswaarde.

Het plangebied maakt deel uit van de relatief jonge ontginning 'Engeland'. Op de Hottinger-kaart uit de late 18e eeuw en de kadastrale minuutkaart uit het begin van de 19e eeuw zijn rondom het plangebied boerderijen afgebeeld. Het plangebied lijkt onbebouwd te zijn gebleven. In het plangebied kunnen mogelijk nog archeologische resten van een boerderij-erf aanwezig zijn, zoals resten van bijgebouwen, beer- en waterputten en afvalkuilen. Het gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Nieuwe tijd (en mogelijk de Late Middeleeuwen).

Het bodemprofiel bestaat uit een 20 tot 45 cm dikke bouwvoor direct op de C-horizont. De oorspronkelijke podzolbodem is niet meer aanwezig. Een eventueel archeologisch sporenniveau is afgetopt. Omdat de humeuze bovengrond alleen uit de recente bouwvoor bestaat en omdat tijdens het booronderzoek geen humeuze bewoningslaag met een puinbijmenging is aangetroffen wordt verwacht dat het plangebied geen deel heeft uitgemaakt van een boerderij-erf. De archeologische verwachtingswaarde voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd kan bijgesteld worden naar een lage archeologische verwachtingswaarde.

Conclusie

Het booronderzoek heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden opgeleverd. Daarom worden in het plangebied geen archeologische waarden verwacht en kan de locatie vrijgegeven worden voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Beleidskader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Op grond van de wet Modernisering Monumentenzorg (de MoMo), die per 1 januari 2012 van kracht is geworden, moet een goede ruimtelijke onderbouwing een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de monumentenlijst van Dalfsen, in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden die door deze ontwikkeling mogelijk negatief kunnen worden beïnvloed. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

Conclusie

Dit initiatief is op basis van de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

3.3 Bodem

Wettelijk kader

Bij de voorbereiding en ontwikkeling van een bestemmingsplan heeft de gemeente een onderzoeksplicht naar verschillende aspecten die bij de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een rol (kunnen) spelen. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking wordt daarom als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing een bodemtoets uitgevoerd. Artikel 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening schrijft bovendien voor dat de kosten om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik vooraf geraamd moeten zijn.

Onderzoeksresultaten

Uit het rapport Bijlage 3 (Verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 Hoevenweg 1 - Dalfsen, Kruse Milieu BV, datum 15 maart 2023, kenmerk 23013710) blijkt het volgende:

De locatie is onbebouwd, onverhard en altijd in gebruik geweest als weiland. Op het zuidelijke en westelijke terreindeel is een houtwal aanwezig. De bodemopbouw ter plaatse van de locatie bestaat globaal uit matig fijn, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen op het maaiveld en in de opgeboorde bodem. Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Zowel in de bovengrond als in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater zijn (zeer) licht verhoogde concentraties aan barium en zink aangetroffen. Deze zijn waarschijnlijk te wijten aan plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarden. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen, wat duidt op de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem.

Conclusie en advies

Het ingediende bodemonderzoeksrapport is voldoende van opzet en uitvoering voor de ruimtelijke onderbouwing van de bestemmingsplanwijziging. Uit het rapport blijkt dat de bodemkwaliteit van de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om kosten te ramen voor het verrichten van nader onderzoek of het uitvoeren van een bodemsanering.

3.4 Duurzaamheid

3.4.1 Algemeen

De gemeente Dalfsen zet in op een duurzaam leefbare gemeente. Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeftes te voorzien. Duurzame ontwikkelingen voorzien in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien.

3.4.2 Beleidsplan duurzaamheid 2017-2025

De gemeenteraad van Dalfsen heeft op 18 april 2017 het Beleidsplan Duurzaamheid 2017-2025 vastgesteld. In dit beleidsplan worden de verbeterdoelen en de concrete doelen uit de eerder vastgestelde kadernota verder uitgewerkt. De ambitie om van Dalfsen een duurzaam leefbare gemeente te maken is in de kadernota vertaald naar twee hoofdstromen: een energiegerichte en een meer algemene lijn. Ten opzichte van het oude duurzaamheidsbeleid – CO2-neutraal in 2025 – is dat laatste een verbreding. Hoewel CO2 als meetlat losgelaten wordt en ook niet langer wordt gesteld dat de hele gemeente energieneutraal zal zijn in 2025, blijft het met dit beleidsplan mogelijk toch zo ver te komen. De gemeente Dalfsen heeft 4 verbeterdoelen aangewezen:

  • 1. minder energieverbruik
  • 2. meer duurzame energie
  • 3. meer lokale kracht
  • 4. meer circulair

Deze verbeterdoelen zijn in het Beleidsplan Duurzaamheid vertaald naar meerdere concrete doelen. In de ruimtelijke onderbouwing van de ruimtelijke plannen wordt aandacht besteed aan zowel de verbeterdoelen als de concrete doelen van het Beleidsplan Duurzaamheid, voor zover dat ruimtelijke relevant is voor dat bestemmingsplan.

Toets aan initiatief

De school gaat het sportveldje in de toekomst gebruiken. Op het sportveldje wordt geen energie verbruikt, hiermee doet het plan geen afbreuk aan de doelen 1 en 2. Aan doel 3 meer lokale kracht doet het sportveldje ook geen afbreuk, omdat de school een bestaande functie toekomstbestendig inpast. Ook doet het plan geen afbreuk aan doel 4, omdat hierin niets veranderd met dit plan.

3.5 Ecologie

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

Situatie plangebied

Tabel 3.1: Afstanden naar natuurgebieden omgeving Hoevenweg 1, Dalfsen

Wat   Naam   Afstand  
Natuurnetwerk Nederland   Bestaande natuur, land   2200 m  
Natura-2000   Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht   4500 m  

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0010.jpg" Figuur 3.2: Uitsnede plankaart (bron: atlas van de leefomgeving)

Volgens de Wet Natuurbescherming zal nader onderzocht worden of flora of fauna worden geschaad bij deze ontwikkeling aan de Hoevenweg 1. Hiertoe zal een QuickScan flora en fauna worden uitgevoerd. Daarnaast is er ook een stikstofberekening uitgevoerd, wat de stikstofdepositie op de beschermde gebieden is.

Soortenbescherming

In april 2023 is een QuickScan flora en fauna uitgevoerd door Natuurbank Overijssel, het rapport staat in Bijlage 2. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er moet gewerkt worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden volgens een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft dit niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels voor de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, moet een stikstofberekening uitgevoerd worden voor de ontwikkelfase. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd om de overlast van de auto's van de ouders met naar school gaande kinderen aan de Hoevenweg 1 te voorkomen. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Als de houtsingel verplaatst wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, moet het werkterrein ongeschikt gemaakt worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of moeten ze weggevangen worden (en elders losgelaten). Als er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties.

Gebiedsbescherming

In april 2023 heeft Natuurbank Overijssel het stikstofonderzoek uitgevoerd. Als gevolg van de ontwikkelfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkelfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Conclusie

Dit initiatief is op basis van de aspecten flora & fauna en stikstof uitvoerbaar.

3.6 Externe veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheid gemeente Dalfsen

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft.

Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Over het groepsrisico is in dit document aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie aanvaardbaar wordt geacht. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico, is in de regel niet eenvoudig vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.

In elke ruimtelijke onderbouwing is de risicozonering en beoordeling van de hierna genoemde risicobronnen opgenomen die in de gemeente Dalfsen aan de orde kunnen zijn.

Risicobronnen gemeente Dalfsen

Binnen de gemeente zijn diverse risicobronnen aanwezig. Hieronder staan ze in het kort genoemd.

LPG-tankstation

In de gemeente Dalfsen zijn vier bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen en die in meer of minder mate een belemmering opleveren voor hun omgeving. Het betreft inrichtingen die onder het Bevi vallen. Het onderstaande overzicht geeft de Bevi-inrichtingen weer.

  • Autobedrijf Lindeboom, Vossersteeg 99 in Dalfsen
  • Tankstation Rondweg in Dalfsen
  • Tankstation Fieten, Weerdhuisweg 11 in Lemelerveld
  • Tankstation Oosterveen, Burgemeester Backxlaan 204 in Nieuwleusen

Het plaatsgebonden risico is afhankelijk van de doorzet van de desbetreffende tankstation. Verder ligt er een contour om de LPG- vulpunt en LPG-reservoir. Deze variëren voor deze tankstations tussen de 15 en 45 meter.

Route gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen worden in de gemeente vervoerd over de weg, spoor of via buisleidingen. Over de weg, zijn er 3 routes liggend in de gemeente:

  • N340 vanaf de gemeentegrens met Zwolle tot aan de gemeentegrens met Ommen;
  • N35 vanaf de gemeentegrens met Zwolle tot aan de gemeentegrens met Raalte;
  • N348 vanaf de gemeentegrens met Ommen tot aan de gemeentegrens met Raalte.
  • Net buiten de gemeente ligt de A28 waarop ook gevaarlijke stoffen vervoerd wordt.

De volgende spoorlijnen worden ook gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen:

  • Baanvak Zwolle-Meppel (brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen);
  • Baanvak Zwolle-Ommen (zeer brandbare vloeistoffen).

Verder liggen circa 10 grotere aardgastransportleidingen in de gemeente.

Situatie plangebied

Het plan ligt op circa 90 meter van de N340 en betreft de realisatie van een activiteitenplein (maatschappelijke bestemming). Op grond van het Bevi is sprake van een beperkt kwetsbaar object, als het als terrein voor recreatieve doeleinden wordt beschouwd. Het plein is bedoeld voor de naastgelegen basisschool. Het is niet aannemelijk dat er een toename van het aantal personen plaatsvindt, waardoor er ook geen toename van de hoogte van het groepsrisico verwacht wordt.

Ten aanzien van de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de N340, zullen hier in beperkte mate GF3-stoffen over vervoerd worden, gezien de inrichtingen in de omgeving. Deze risico's zijn voor de realisatie van de basisschool, die significant dichter bij deze weg ligt, al afgewogen. Bij een incident op deze weg, kunnen aanwezigen, via het bestaande wegennet, afzijdig van de bron vluchten.

Conclusie

Dit initiatief is op basis van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

3.7 Geluid

Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder liggen aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden. De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Langs een (toekomstige) verkeersweg ligt een planologisch aandachtsgebied (de zone). Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is 48 dB.

Situatie plangebied

Het aspect geluid is niet van toepassing op dit plan, omdat het een onderdeel is van de school. De school ligt dichterbij de geluidsbron van de N340. Daarnaast wordt het perceel bestemd naar maatschappelijk, dit is geen geluid gevoelig object. Daarnaast komt het veldje niet dichterbij woningen ten noorden van het veldje, hier wordt de richtafstand van 30 meter niet overschreden. Ten zuiden komt het veldje niet dichterbij de woningen dan de school al staat. Hierdoor zal het geluidobject niet dichterbij de geluidsgevoelige objecten komen, in dit geval de woningen.

Conclusie

Dit plan is op basis van het aspect geluid uitvoerbaar.

3.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • Woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • Woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • Kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Situatie plangebied

Gezien de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de hierboven beschreven ontwikkelingen uit de lijst NIBM, kan worden gesteld dat dit plan 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Het plan draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het initiatief is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

3.9 Milieuzonering en geur

Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.

De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast. Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren minder. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied als: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.' Het plangebied is aan te merken als 'gemengd gebied', in de omgeving zijn woningen, bedrijven, agrarische bedrijven, horeca en de school.

Situatie plangebied

Aan de hand van de hiervoor genoemde regeling is onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals hiervoor genoemd wordt moet bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De school heeft al de bestemming maatschappelijk en ligt dichterbij de omliggende woningen dan de planlocatie. In de VNG-brochure wordt voor autoparkeerterreinen een richtafstand van 10 m aanbevolen tot geluidgevoelige functies in gemengd gebied. Voor buitenruimte bij basisscholen geldt een grootste richtafstand voor geluid van 10 meter in gemengd gebied. In dit plan geldt dat de omliggende woningen zich op een grotere afstand dan 10 meter bevinden van de parkeerplaats en de nieuwe buitenruimte van de school. De gevels van alle woningen rondom het plangebied liggen op een grotere afstand dan 10 meter van het plangebied.

Interne werking

De ontwikkeling van parkeerplaatsen en nieuwe buitenruimte betreft geen geurgevoelige objecten.

Aan de Hoevenweg 15B ligt een paardenbedrijf, dit bedrijf ligt op een afstand van 620 meter. De grootste richtafstand voor een paardenhouderij is 30 meter in gemengd gebied. Aan de Hoevenweg 10A ligt een bedrijf dat actief is in de branche fokken en houden van rundvee. De werkelijke afstand is 500 meter, de grootste richtafstand is 50 meter. Aan de Hessenweg 22A ligt een kwekerij op een afstand van 440 meter, de grootste richtafstand is 10 meter. Aan de Hessenweg 59-63 ligt een landbouwmechanisatiebedrijf op 26 meter afstand, grootste richtafstand voor milieucategorie 2 bedrijfsbestemming is 10 meter in gemengd gebied.

Er wordt in gemengd gebied voldaan aan de richtafstanden van de milieubelastende functies in de omgeving. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende functies niet belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

De bedrijven liggen op voldoende afstand van het plangebied. Daarnaast heeft het plan geen invloed op omliggende bedrijven en hebben omliggende bedrijven, door het veranderen van de bestemming naar maatschappelijk, geen invloed op het plangebied.

3.10 Verkeer & parkeren

Beleidskader

Een zorgvuldige balans tussen het aanbod aan parkeerplaatsen en de daadwerkelijke vraag is heel belangrijk voor een prettig verblijfsklimaat en een goede uitstraling van woon-, winkel- en werkgebieden. Een tekort aan parkeerplaatsen leidt al snel tot overlast door parkeren op ongewenste locaties. Te veel aanbod, waarbij parkeervakken nooit gebruikt worden, heeft eveneens een negatief effect op de uitstraling en gaat ten koste van de ruimte voor andere functies (zoals groen, speelplaats en loopruimte voor de voetganger).

In 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Dalfsen het Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan vastgesteld, waar al de ambitie voor een Kadernota Parkeernormen werd uitgesproken. Dit wordt ook ingegeven door veranderende wetgeving. Bovendien zijn de landelijke parkeernormen 1 geactualiseerd en meer gespecificeerd.

Situatie plangebied

Dit initiatief verbetert en verruimd de parkeergelegenheid bij de bassischool. De realisatie van 16 extra parkeerplaatsen zorgt voor de doorstroom aan de Hoevenweg tijdens de openings- en sluitingstijden van de basisschool.

Conclusie

Het voorziene plan is op basis van de aspecten verkeer en parkeren uitvoerbaar.

3.11 Water

In deze paragraaf wordt het waterbeleid voor verschillende schaalniveau's beschreven. Tot slot wordt ingegaan op de invloed van het project op de waterhuishouding.

3.11.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de initiatiefnemer (gemeente) onderlinge afstemming zoeken.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan met het invullen van de digitale watertoets. Het watertoetsresultaat betreft de “Korte procedure”. De bestemming en de grootte van het plan hebben geen negatieve invloed op de waterhuishouding en het waterschap geeft een positief wateradvies.

3.11.2 Relevant beleid

Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en –visie van de provincie Overijssel, het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 van het waterschap DOD (Drents Overijsselse Delta), het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Dalfsen.

3.11.3 Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden geen wooneenheden gerealiseerd. Het verharde oppervlakte wat wordt toegevoegd door de verharding voor de parkeerplaatsen, de toegangsweg en het trottoir bedraagt 550 m². Dit totale oppervlakte is weergegeven in de afbeelding hieronder. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijk watercorridor. Ter compensatie van de toegevoegde verharding, wordt een ondiepe Wadi met vertraagde overloop/afvoer toegevoegd op het plangebied. De Wadi zal een waterbergingscapaciteit hebben van (550 m² x 10% x 0,3 =) 16,5 m³. Dit wordt opgenomen als onderdeel van de civieltechnische uitwerking.

In de huidige situatie bevindt de grondwaterstand zich tussen de 35 en 120 cm onder het maaiveld. Het overtollige hemelwater stroomt in de vijver naast het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0011.png"

Figuur 3.3: Oppervlakte toegevoegde verharding plangebied

3.11.4 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

In de toekomstige situatie zal het hemelwater vertraagd worden afgevoerd volgens de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Om wateroverlast te voorkomen moet een voorziening komen (infiltratie en/of berging) met als uitgangspunt een ontwerpeis van minimaal 30 cm per 10% van het aantal vierkante meter toegevoegd verhard oppervlak.

De vijver ten noorden van het plangebied neemt veel water op. Daarnaast neemt het oppervlakte van de groenstrook toe, de bomen nemen veel water op. Ook wordt er op het plangebied een Wadi toegevoegd voor de berging van 16,5 m³, ter compensatie van het toe te voegen verharde oppervlakte.

Er valt geen hemelwater van daken op het plangebied, doordat er geen gebouwen gebouwd mogen worden. Om dezelfde reden zijn er ook geen vuilwateraansluitingen.

3.11.5 Overstromingsrisicoparagraaf

Volgens artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel moet bij ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf in de toelichting bij een bestemmingsplan worden opgenomen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. Volgens de viewer van de provincie Overijssel ligt het plangebied in overstroombaar gebied, zie figuur 3.4 met een rode ster is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0012.jpg"

Figuur 3.4: Uitsnede externe veiligheid kaart (Bron: Atlas van de Leefomgeving)

Risico-inventarisatie

Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen met een extreem kleine kans (1/100.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de Vecht) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een maximale waterdiepte 0,5 meter gevonden, zie figuur 3.4.

Reactie Waterschap

Het Waterschap is akkoord met het plan zoals omschreven in voorgaande paragrafen.

Conclusie

In het plangebied is voldoende ruimte voor het bergen van water opgenomen. Naast de vijver wordt een Wadi van minimaal 16,5 m³ aangelegd op het plangebied als compensatie voor het toe te voegen verharde oppervlakte. Hierdoor is het plan op het aspect water uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke manier de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.

4.2 Beschrijving gewenste situatie

De wens is om het agrarische perceel in te richten als activiteitenplein en parkeerplaats voor de basisschool Sjaloom. Hierbij is het gewenst om op de groenstrook van het agrarische perceel de parkeerplaats te realiseren, groen omlijnd op onderstaande figuur. Daarnaast willen de initiatiefnemers op het grasveld het activiteitenplein realiseren, geel omlijnd. De groenstrook wordt verlegd en zal vanaf de linkerzijde van het plangebied tot aan de achterzijde van het plangebied lopen, rood omlijnd. Zie onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0013.jpg"

Figuur 4.1: Luchtfoto met locatie van de gewenste parkeerplaats (groen omlijnd), activiteitenplein. (geel omlijnd) en groenstrook (rood omlijnd). Bron: (PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfswz7-vs01_0014.jpg"

Figuur 4.2: Inrichtingsplan planlocatie

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Toepassing wijzigingsbevoegdheid

De wijziging betreft het toekennen van de bestemming 'Maatschappelijk' op gronden waar tot nu toe de bestemming Agrarisch op rust. Dat betekent dat na onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan hierop de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' als bedoeld in Artikel 16 van het bestemmingsplan Buitengebied en voor zover sindsdien herzien en inclusief enkele wijzigingen in nummering en technische aanpassingen van toepassing zijn.

Toelichting wijzigingsbevoegdheid

Artikel 3, lid 3.8.1, onder f van het bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen bevat de bevoegdheid waarop dit wijzigingsplan in gebaseerd. Lid 3.8.2 bevat aanvullende wijzigingscreteria. In de betreffende leden staat het volgende:

3.8.1 e Wijzigen naar andere functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  • a. sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied-)functies, waaronder begrepen expositieruimten al dan niet in samenhang met een gebruik als kamphuis;
  • b. milieuvriendelijke ambachtelijke en/of kunstnijverheidsbedrijven;
  • c. agrarisch verwante bedrijven zoals loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen alsmede bijenhouderijen, dierenpensions/hondenkennels en dergelijke.

3.8.2 Voorwaarden voor wijziging

Wijziging kan uitsluitend plaatsvinden onder de voorwaarden dat:

  • a. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken zoals bedoeld in lid 3.1 niet worden aangetast;
  • b. de infrastructuur ten gevolge van de gewijzigde functie niet wordt verzwaard. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
  • c. een (bedrijfs-)woning gehandhaafd dient te blijven;
  • d. de activiteiten zoals bedoeld in 3.8.1  onder eexternalhyperlink#https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0148.8eVerzamelplanBG-vs01/r_NL.IMRO.0148.8eVerzamelplanBG-vs01.html uitsluitend dan wel overwegend dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • e. de verkeersaantrekking, in relatie tot de bestaande verkeersintensiteiten, slechts in beperkte mate mag toenemen en de bestaande infrastructuur niet mag worden verzwaard. Als uitgangspunt wordt de capaciteit van de huidige ontsluiting genomen;
  • f. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • g. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door wijziging niet onevenredig worden geschaad.

Verantwoording wijzigingsregels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal beleid. Bij de inpassing van de buitenruimte is rekening gehouden met de natuurlijk en landschappelijke kenmerken binnen het plangebied en de direct omgeving. Eveneens is, met name in hoofdstuk 3, uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid getoond. Mede op basis van eerdere communicatie met belanghebbenden worden hun belangen niet (of in elk geval niet onevenredig) geschaad.

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels moeten in samenhang worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.3.2 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 staan de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en hierin staan:

  • Artikel 1 Begrippen 

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige uitleg van deze begrippen vastgelegd.

  • Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe bepaalde afmetingen gemeten moeten worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.).
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming.

In paragraaf 5.3 wordt de bestemming nader toegelicht.

5.3.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, als een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Artikel 7 algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regels gaan in op de isolatie van gebouwen en het bouwen met een lagere EPC-norm. In het kader van isolatiemaatregelen van gebouwen en het bouwen met een lagere EPC-norm kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de geldende bouwregels.

  • Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Artikel 10 Algemene procedureregels

In dit artikel worden procedureregels voor het stellen van een nadere eis beschreven.

  • Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden wijzigingsbevoegdheden beschreven, op basis waarvan burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen.

  • Artikel 12 Overige regels - Algemeen

In dit artikel zijn regels gesteld ten aanzien van parkeren, laden en lossen.

  • Artikel 13 Overige regels – Vellen houtopstanden

In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke bepalingen waar in de regels naar verwezen wordt van toepassing zijn op het moment van vaststelling van dit plan. Ook worden in dit artikel een aantal regels uit de bouwverordening van toepassing verklaard.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.4 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk gemaakt worden en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

De voor ' Maatschappelijk ' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, aanhuisverbonden beroep en bedrijf, sport en speelvelden, met daarbij behorende bebouwing, tuinen, erven, terreinen, parkeer-, waterhuishoudkundige- en groenvoorzieningen.

Op basis van het archeologiebeleid zijn de relevante dubbelbestemmingen overgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De voor 'Artikel 4 Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

Het voorgenoemde verbod is onder andere niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m2 en;
  • c. een diepte hebben van ten hoogste 30 cm onder maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. voor onderhoud- of exploitatiewerkzaamheden;
  • g. vanwege verkeersveiligheid.

Op basis van het archeologiebeleid zijn de relevante dubbelbestemmingen overgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De voor 'Artikel 5 Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

Het voorgenoemde verbod is onder andere niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2 en;
  • c. een diepte hebben van ten hoogste 30 cm onder maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. voor onderhoud- of exploitatiewerkzaamheden;
  • g. vanwege verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 3.1.6 van het Bro moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De kosten van de wijziging komen voor rekening van het budget ruimtelijke kwaliteit van het project. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden is anderszins verzekerd doordat deze zijn opgenomen in een anterieure overeenkomst. Omdat het verhaal van de kosten anderszins verzekerd is hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In deze fase heeft het overleg ex artikel 3.1.1. Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisatie plaatsgevonden.

Omwonende

In de voorbereiding van het plan is door initiatiefnemers gesproken met de omwonenden. Met direct omwonende zijn keukentafelgesprekken gevoerd. De plannen zijn in overleg met omwonenden op verschillende punten aangepast. De omwonenden geven te kennen geen bezwaren tegen de plannen te hebben.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg en voorkantsamenwerking

Deze zogenaamde maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In deze fase heeft het overleg ex artikel 3.1.1. Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsgevonden.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

In dit plan is sprake van het realiseren van 16 nieuwe parkeerplaatsen bij de bestaande school en uitbreiding van de buitenruimte. op 15 augustus 2023 heeft de provincie Overijssel het volgende aangegeven: 'Wij stellen vast dat dit bestemmingsplan in ons ruimtelijk beleid past. Wij zien dan ook geen belemmeringen wanneer u dit plan in deze vorm in procedure brengt. Ook is hiermee het ambtelijk vooroverleg (uit het Bro) met ons afgerond.'

Waterschap

Vooroverleg met het Waterschap heeft plaatsgevonden via het invullen van de digitale watertoets. Deze toets resulteerde in toepassing van de korte procedure op het plangebied. Hierin geldt dat er geen verdere maatregelen getroffen moeten worden voor het uitvoeren van het plan.

Hoofdstuk 8 Zienswijzen

8.1 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 oktober 2023 tot en met 28 november 2023 ter inzage gelegen. Iedereen is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het ontwerpwijzigingsplan. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpwijzigingsplan.

8.2 Kennisgeving

In het kader van de kennisgeving ex artikel 3.8 van de Wro is het ontwerp wijzigingsplan "Buitenruimte Sjaloomschool" aan de daartoe aangewezen instanties digitaal toegezonden.

De volgende instanties hebben schriftelijk gereageerd:

1. Provincie Overijssel

2. Waterschap Drents Overijsselse Delta

De reacties zijn in deze paragraaf kort samengevat en van commentaar voorzien.

8.2.1 Provincie Overijssel

Op 23 november 2023 heeft de provincie aangegeven dat het ontwerpplan past in het ruimtelijk beleid en er geen aanleiding is een zienswijze in te dienen.

Reactie gemeente:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

8.2.2 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Op 6 november 2023 heeft het waterschap een reactie gegeven op het aspect water van het ontwerpwijzigingsplan. Zij vragen aandacht voor de compensatie van 10% van de verharding zoals opgenomen in het uitgangspunten document voor de Hoevenweg 1 in Dalfsen.

Reactie gemeente:

Vanwege de opmerking van het waterschap is de waterparagraaf op het onderdeel voor de 'Compensatie bij aanleg verharding' aangepast zoals het waterschap dit per mail heeft aangegeven.