Plan: | Buitengebied Borne, herziening Zwartkotteweg 6 - Loodijk 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0147.BpBG2014hz012-vg01 |
Aan de Zwartkotteweg 6 in Hertme - in het buitengebied van de gemeente Borne - bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijfsperceel, welke inmiddels gedeeltelijk is voorzien van een woonbestemming. Het voornemen van initiatiefnemers ziet op een algehele erftransformatie, waarbij alle bestaande bebouwing (zowel de bestaande woning als de bestaande bijgebouwen) worden gesloopt. De bestaande bebouwing is inmiddels sterk verouderd en voldoet niet meer aan de hedendaagse wooneisen. Het is daarom wenselijk deze te slopen om ter plaatse een nieuwe (vervangende) woning met bijgebouw terug te bouwen.
Het voornemen bestaat daarnaast om ter plaatse nog een woning met bijgebouw te bouwen, dit in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Daarvoor wordt één opstal op het erf gesloopt met een oppervlakte van 525 m². Daarnaast heeft de initiatiefnemer 208 m² aan sloopmeters van een reeds gesloopte kapschuur aangekocht van het perceel Hedeveldsweg 11 te Borne. Hoewel de kapschuur op het perceel Hedeveldsweg 11 te Borne reeds gesloopt is, is per brief d.d. 9 oktober 2018 (18uit20184) besloten dat de sloopmeters van de Hedeveldsweg 11 (208 m²) overgedragen kunnen worden voor een Rood voor Rood ontwikkeling tot 1 januari 2029.
Op basis van het beleid 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente, Groene Metropool Twente' komt men echter fors m² tekort. Om te kunnen voldoen aan de gestelde 1.000 m² voor één woning heeft men daarom 525,75 m² elders aangekocht. Deze externe locatie betreft de Loodijk 2 in Borne. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt ook op deze locatie het bestemmingsplan herzien om juridisch-planologisch te borgen dat de sloopoppervlakte niet meer kan worden teruggebouwd.
In ruil voor de sloop van deze samengestelde 1.000 m² aan landschapontsierende bebouwing is het toegestaan om één woning met een inhoud van 750 m³ te bouwen met een bijgebouw van 150 m². Omdat er in dit geval 1.258,75 m² wordt gesloopt wordt het restant ingezet om een grotere oppervlakte aan bijgebouwen toe te kunnen laten.
Ten gevolge van het voornemen ontstaat dan ter plaatse een goed landschappelijk ingepast woonerf met twee woningen, te weten de vervangende nieuwbouw van de bestaande woning en de inzet van één compensatiewoning.
De ontwikkeling bestaat in hoofdlijnen uit:
Deze ontwikkeling past echter niet binnen het huidige bestemmingsplan. Op het voornemen heeft het college van de gemeente Borne (d.d. 6 april 2021) onder voorwaarden een positief besluit heeft genomen.
Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om realisatie van voorliggende ontwikkelingen mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Aangetoond wordt dat de herziening van de bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bestaat uit twee locaties: te weten het voormalige agrarische erf aan de Loodijk 2 te Borne en het erf aan de Zwartkotteweg 6 te Hertme, in het buitengebied van de gemeente Borne. De locatie Zwartkotteweg 6 maakt deel uit van de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Borne, sectie M, nummers 518 en 519. De Loodijk 2 staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E, nummer 3539 (gedeeltelijk).
Hierna is de ligging van de verschillende locaties ten opzichte van elkaar en de kern Borne en Hertme weergegeven. Vervolgens is de ligging van de locaties tot de directe omgeving afzonderlijk weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt hier en in het vervolg van dit plan verwezen naar de bij dit plan behorende verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in omgeving (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 1.2: Ligging van de locaties ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK) |
In de volgende subparagrafen wordt per locatie ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.
Het plangebied aan de Zwartkotteweg 6 is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Borne”. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Borne vastgesteld op 24 mei 2016. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan op 3 oktober 2017 gewijzigd vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen, aanduidingen etc. van toepassing.
In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de rode gestreepte omlijning is het plangebied aangegeven.
![]() |
Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Borne" (Bron: Gemeente Borne) |
Geldende bestemmingen
In het geldende bestemmingsplan beschikt het plangebied over de enkelbestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'Specifieke vorm van wonen - medegebruik' en het maatvoeringsvereiste 'maximum oppervlakte bijgebouwen:525 m²'.
Tevens is het plangebied gedeeltelijk voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met gedeeltelijk de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – beplantingselementen', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden-bijzondere waterhuishoudkundige situatie' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden- hoogteverschillen'.
In het noord-oostelijke gedeelte van het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gesitueerd.
Tenslotte is het gebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden hoofdzakelijk bedoeld voor het wonen in woonhuizen. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan de ter plaatse aangegeven oppervlakte (575 m²) bedragen.
Er is één woning, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep-aan-huis, toegestaan, evenals inwoning in de woning en de aangebouwde bijgebouwen. Tevens zijn de bij de bestemming behorende wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen of bijgebouwen bij bedrijfswoning, geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m dient te bedragen. Tevens zijn maximale hoogtes opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Agrarisch met waarden
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met de bestaande bed & breakfast en plattelandskamers, met dien verstande dat de oppervlakte van een kamer niet meer dan 50 m² mag bedragen. Daarnaast zijn de gronden bedoeld voor de bestaande wandel- en fietspaden en erfontsluitingswegen en uitsluitend de bestaande schuil- en/of melkstallen buiten het bouwvlak. Verder is er hobbymatige weidegang van vee toegestaan en mogen er zonnepanelen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
Leiding - Riool
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van rioolleiding.
Waarde - Archeologische verwachting 2
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
Het plangebied aan de Loodijk 2 is eveneens gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Borne”. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen, aanduidingen etc. van toepassing. In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de rode gestreepte omlijning is het plangebied aangegeven.
![]() |
Afbeelding 1.4 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Borne" (Bron: gemeente Borne) |
Geldende bestemmingen
In het geldende bestemmingsplan beschikt het plangebied over de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen' en Specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'. Tevens is de gebiedsaanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten' aanwezig.
Tenslotte is het gebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.
Agrarisch met waarden
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met de bestaande bed & breakfast en plattelandskamers, met dien verstande dat de oppervlakte van een kamer niet meer dan 50 m² mag bedragen. Daarnaast zijn de gronden bedoeld voor de bestaande wandel- en fietspaden en erfontsluitingswegen en uitsluitend de bestaande schuil- en/of melkstallen buiten het bouwvlak. Verder is er hobbymatige weidegang van vee toegestaan en mogen er zonnepanelen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
Het plangebied omvat het voormalig agrarisch bouwvlak.
Waarde - Archeologische verwachting 1
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen. Er zijn geen binnenplanse wijzigingsbevoegdheden opgenomen teneinde de ontwikkelingen mogelijk te maken. Voor deze ontwikkelingen dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en respectievelijk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Het plangebied waar de woningbouw beoogd wordt, bevindt zich aan de Zwartkotteweg 6 te Hertme, in het buitengebied van de gemeente Borne. Het is gelegen in een overwegend agrarisch landschap, waarin verspreid diverse woonpercelen en ook agrarische erven voorkomen.
De ontwikkellocatie betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel, thans reeds voorzien van een gedeeltelijke woonbestemming. Binnen het perceel staat één woning met daarbij voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, een en ander met bijbehorende voorzieningen. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Hertmerdwarsweg. In het oosten en het zuiden wordt de locatie begrensd door agrarisch cultuurgronden. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich de infrastructuur van de Zwartkotteweg.
Het landschap
Het landschap rondom het erf is voorheen erg gesloten geweest met uitzondering van het oosten. Daar waren de open heidevelden gelegen. Het kenmerkende coulisselandschap rondom het erf is gesneuveld door de jaren heen. Enkel de meer robuuste elementen langs wegen of met een functie zoals erfbeplantingen zijn bewaard gebleven. Op een grotere schaal bekeken zijn nog wat relicten van landschapsstructuren zichtbaar die bijdragen aan de herkenning van het gebied. De meeste erven in het gebied waren vroeger met elkaar verbonden door vele wegen en een aaneenschakeling van landschapselementen zoals herkenbaar in het essen- en kampenlandschap. Het plangebied ligt op de overgang met de ontginning en lag om die reden wat meer solitair en kort aan de weg zoals dat gebruikelijk was in dit landschapstype.
Nieuwe landschapselementen
Het gebied ligt in de overgang van een (oorspronkelijk) kleinschalig landschap naar een open landschap. Met de ontwikkeling van een nieuwe situatie kan een bijdrage worden geleverd om deze overgang te benadrukken. Beplanting moet hier een belangrijke rol in gaan spelen.
Huidige erfindeling
Het erf kent niet bepaald een cultuurhistorische opzet al is er wel een duidelijke hiërarchie te ontdekken. De oorspronkelijke boerderij is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een burgerwoning. De stal/schuur staat achter de woning, maar heeft door de situering en de uitstraling geen duidelijke relatie met de woning. Het erf kent nu een hoofdontsluiting via de Zwartkotteweg en een tweede ontsluiting via de Hertmerdwarsweg. Op topografische kaarten is niet te herleiden hoe het erf oorspronkelijk ontsloten is geweest.
In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. In afbeelding 2.2 is een straatbeeld van het erf opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1 Plangebied in directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.2 Bebouwing zoals aanwezig binnen het plangebied in de huidige situatie (Bron: Maps Streetview) |
Het plangebied aan de Loodijk 2 bevindt zich eveneens in het buitengebied van de gemeente Borne. Het is gelegen in een overwegend agrarisch landschap, waarin verspreid diverse woonpercelen en ook agrarische erven voorkomen.
De locatie waar de voormalige agrarische opstallen gesloopt worden betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Het erf heeft een cultuurhistorische opzet waarbij een duidelijke hiërarchie af is te lezen. Binnen het perceel staat één voormalige bedrijfswoning met meerdere (agrarische) bijgebouwen met bijbehorende voorzieningen. De bedrijfswoning Loodijk 2 betreft een rijksmonument, en is bekend als rijksnummer 9925. De boerderij is het hoofdgebouw en is aan de voorzijde gelegen met de rest van de schuren daarom heen. Samen vormt het zich een mooi erfensemble. Met de deelname aan de rood voor rood regeling waarbij twee schuren en een mestkelder gesloopt worden kan een compact erfensemble worden behouden.
De agrarische activiteiten zijn namelijk gestaakt. Het plangebied ligt in een gebied met dekzandvlakten afgewisseld met beekdalgebieden. Rondom is er sprake van hoogteverschillen door de ligging van enkele dekzandwelvingen. Eventuele hoogteverschillen zijn ontstaan in de laatste ijstijd waar zandruggen en beekdalen na verloop van tijd veelal zijn geërodeerd. De grotere aanwezige dekzandruggen werden in gebruik genomen als gezamenlijke essen. De kleinere zandkopjes werden gebruikt als eenmansesjes die het karakteristiek van het essen- en kampenlandschap tot gevolg had.
Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Beerninksweg. Het plangebied wordt in zijn geheel omgeven door (in eigen bezit zijnde) agrarisch cultuurgronden. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Loodijk met aansluitend enkele woonpercelen. In afbeelding 2.3 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.3 Plangebied in directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Aan de Zwartkotteweg 6 in Hertme - in het buitengebied van de gemeente Borne - bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijfsperceel, welke inmiddels gedeeltelijk is voorzien van een woonbestemming. Het voornemen van initiatiefnemers ziet op een algehele erftransformatie, waarbij alle bestaande bebouwing (zowel de bestaande woning als de bestaande bijgebouwen) worden gesloopt. De bestaande bebouwing is inmiddels sterk verouderd en voldoet niet meer aan de hedendaagse wooneisen. Het is daarom wenselijk deze te slopen om ter plaatse een nieuwe (vervangende) woning met bijgebouw terug te bouwen (met mogelijkheid voor een aanbouw voor inwoonsituatie).
Het voornemen bestaat daarnaast om ter plaatse nog een woning met bijgebouw te bouwen, dit in het kader van de Rood voor Rood-regeling, in de vorm van een schuurwoning. Daarvoor wordt één opstal op het erf gesloopt met een oppervlakte van 525 m². Daarnaast heeft de initiatiefnemer 208 m² aan sloopmeters van een reeds gesloopte kapschuur aangekocht van het perceel Hedeveldsweg 11 te Borne. Hoewel de kapschuur op het perceel Hedeveldsweg 11 te Borne reeds gesloopt is, is per brief d.d. 9 oktober 2018 (18uit20184) besloten dat de sloopmeters van de Hedeveldsweg 11 (208 m²) overgedragen kunnen worden voor een Rood voor Rood ontwikkeling tot 1 januari 2029.
Op basis van het beleid 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente, Groene Metropool Twente' komt men echter fors m² tekort. Om te kunnen voldoen aan de gestelde 1.000 m² voor één woning heeft men daarom 525,75 m² elders aangekocht. Deze externe locatie betreft de Loodijk 2 in Borne. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt ook op deze locatie het bestemmingsplan herzien om juridisch-planologisch te borgen dat de sloopoppervlakte niet meer kan worden teruggebouwd.
In ruil voor de sloop van deze samengestelde 1.000 m² aan landschapontsierende bebouwing is het toegestaan om één woning met een inhoud van 750 m³ te bouwen met een bijgebouw van 150 m². Omdat er in dit geval1.258,75 m² wordt gesloopt wordt het restant ingezet om een grotere oppervlakte aan bijgebouwen toe te kunnen laten.
Voor de voorliggende ontwikkeling zijn deze vierkante meters als volgt verdeeld:
Ten gevolge van het voornemen (enerzijds door de aanleg van nieuwe landschapselementen, en anderzijds door de sloop van landschapsontsierende bebouwing) ontstaat dan ter plaatse een goed landschappelijk ingepast woonerf met twee woningen. De woningen zullen een landelijke, passende uitstraling krijgen. Om de architectonische kwaliteit te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is tevens als bijlage bij de toelichting bijgevoegd (Bijlage 6) en beschreven in paragraaf 4.3.4.
In afbeelding 3.1 is een impressie van de gewenste situering weergegeven. Een volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 1.
![]() |
Afbeelding 3.1 Gewenste situering plangebied (Bron: N+L ) |
De locatie is gelegen op de overgang van het kampenlandschap naar de heideontginning. Dat vraagt om een zorgvuldige inpassing van de situatie, dit is dan ook gedaan middels een erfinrichtingsplan, zoals is opgenomen in Bijlage 1.
De bestaande woning en opstallen (A en J op tekening, in Bijlage 1) worden gesloopt en maken ruimte voor twee nieuwe woningen met bijbehorende bijgebouwen. Oorspronkelijk lijkt het erf ontsloten te zijn geweest via de Hertmerdwarsweg, maar tegenwoordig is het erf ontsloten via beide wegen. Vanwege de samenkomst van twee landschappen is in de nieuwe situatie gekozen om het hoofdgebouw op het erf (B op tekening) verstrooid op te zetten. De woning heeft de kopgevel op noordwest en is dus op de Hertmerdwarsweg georiënteerd. Ook de nabijgelegen bijgebouwen (D) kennen een verstrooide opzet.
Om vervolgens aansluiting te zoeken bij het rationele ontginningslandschap is voor de tweede woning de Zwartkotteweg als uitgangspunt genomen. De tweede woning (C) staat parallel aan de weg net als het bijgebouw (D). Het erf blijft zoals in de huidige situatie ontsloten aan de Hertmerdwarsweg en de Zwartkotteweg, maar is veel minder formeel vormgegeven dan de huidige variant.
De beplanting speelt een hele belangrijke rol in de overgang van een meer gesloten en kleinschalig landschapstype naar een open ontginningslandschap. Om die reden worden aan de noord- en zuidwest zijde van het erf zwaardere bomengroepen aangeplant met zomerlinde of zomereik (H). Door de bomengroepen krijgt het erf een veel betere verbinding met de omgeving. De bomengroepen gaan over in kleinere solitaire bomengroepen (H) en solitaire bomen (I) waardoor langzaam de overgang plaats kan vinden naar het open landschap. De solitaire bomen kunnen soorten zijn als linde, beuk of een prachtig vrij uitgroeiende walnoot.
Tenslotte worden hagen aangeplant om de kern van het erf de juiste structuur mee te geven. Net als de overige componenten op het erf wordt ook in de hagenstructuur (K) de overgang naar een ander landschapstype duidelijk naar voren gebracht. Waar de hagen aan de noordwest zijde nog een meer informeel karakter hebben met organische vormen, zijn de hagen aan de zuidzijde formeel en dus strak vorm gegeven. Het soortgebruik bestaat uit meidoorn, beukhaag of haagbeuk al dan niet gemengd.
Maatregelen voor de ruimtelijke kwaliteit zijn:
Met de voorgenomen landschappelijke inpassing wordt voldaan aan het gestelde beleid.
Aan de Loodijk is sprake van een bestaand agrarisch erf. De boerderij is als Rijksmonument aangemerkt. De eigenaar heeft de landschap ontsierende gebouwen op het erf gesloopt in het kader van de rood voor rood regeling. Met de sloop van de gebouwen en mestkelder, maar vooral met het behoud van de overige opstallen is (en blijft) er daarmee sprake van een prachtig erfensemble. De afstand tussen de overblijvende gebouwen is goed in verhouding en er is een gezond evenwicht met het aanwezige groen.
Middels voorliggend bestemming wordt de vigerende bestemming omgezet naar een woonbestemming. De agrarische activiteiten zijn inmiddels volledig beëindigd en blijven ook beëindigd. De Wnb-vergunning zal gedurende voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan worden ingetrokken. Hierbij vallen de activiteitenen welke in de overblijvende schuur worden ontplooid onder 'wonen - medegebruik' .
Het doel van de ontwikkeling is het opruimen van landschapsontsierende bebouwing en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de inpassing van het erf worden enkele in rij staande hoogstamfruitbomen (H op tekening) aan de achterzijde van de te slopen schuur geveld. De bomen hebben jarenlang de schuur ingepast, maar met het verdwijnen van die functie verdwijnt ook de functie van de bomen. Daarvoor terug worden nieuwe hoogstamfruitbomen op informele wijze aangeplant ter plaatse van de te slopen tweede schuur. Ten slotte wordt aan de zuidzijde een gedeelte houtsingel (I op tekening) aangebracht om het erf vanuit die kant beter ingepast te krijgen. De houtsingel wordt aangeplant met inheems bosplantsoen.
Maatregelen voor de ruimtelijke kwaliteit:
Met de voorgenomen landschappelijke inpassing wordt voldaan aan het gestelde beleid. Het is in het kader van dit bestemmingsplan wenselijk om ter plaatse een reguliere woonbestemming op te nemen en de terugbouwmogelijkheid van de opstallen uit te sluiten. In afbeelding 3.2 worden de te slopen stallen weergegeven. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan voor deze locatie weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2 Te slopen bebouwing (Bron: N+L ) |
![]() |
Afbeelding 3.3 Gewenste situering plangebied (Bron: N+L ) |
Het CROW heeft parkeerkencijfers en verkeersgeneratie cijfers geformuleerd en opgenomen in de publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren” (CROW, december 2018). Dit betreffen ervaringscijfers die als hulpmiddel dienen om tijdens een ontwerpproces rekening te houden met een indicatie van het aantal benodigde parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie binnen een ontwerp.
Het is van belang dat de gemeente Borne, al dan niet met behulp van deze parkeerkencijfers, eigen parkeernormen heeft om te gebruiken bij de parkeerbehoefte-indicatie binnen ruimtelijke ontwerpen. De gemeente Borne beschikt dan ook over eigen parkeerbeleid, beschreven in de nota 'Parkeernormen Gemeente Borne' uit 2018. In de nota 'Parkeernormen Gemeente Borne' wordt aangesloten bij de cijfers van CROW.
De gemeente Borne valt in de categorie 'matig stedelijk’. Het plangebied behoort tot het 'buitengebied'.
Concreet bestaat het planvoornemen uit het saneren van voldoende m² aan landschapsontsierende bebouwing, wat als gevolg heeft dat er er een compensatiewoning kan worden gerealiseerd. Met dit initiatief wordt aan de Loodijk een agrarisch bedrijf buiten werking gesteld. Hierdoor zal er ter plaatse van dit perceel per saldo sprake zijn van een afname aan verkeersbewegingen door het planologisch vervallen van de agrarisch gerelateerde verkeersbewegingen. Wat betreft de bestaande schuur aan de Loodijk wordt opgemerkt dat in voorliggend bestemmingsplan voor deze locatie is gekozen voor de bestemming 'Wonen', waarbij de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - medegebruik' is opgenomen ter plaatse. Dat betekent dat inpandige stalling en opslag van caravans, kampeerauto's, (semi)agrarische en/of particuliere goederen is toegestaan. Dit is ook reeds onder de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegestaan, er is daarom als gevolg van het opnemen van deze specifieke aanduiding geen toename van het aantal verkeersbewegingen. Op basis van voorgaande uiteenzetting kan daarom gesteld worden dat het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van het huidige planologisch regime niet toeneemt.
Wat betreft de bestaande woningen aan de Zwartkotteweg en de Loodijk behoeft er geen nadere toetsing worden uitgevoerd wat betreft de aspecten 'verkeer en parkeren', omdat deze woningen reeds planologisch mogelijk zijn binnen de geldende bestemmingsplannen. Eveneens wordt in kader van volledigheid aangegeven dat er voldoende parkeergelegenheid op de betrokken erven aanwezig is. Eveneens kan er aan de Loodijk (waar de specifieke vorm van wonen - medegebruik is opgenomen) ook in voldoende parkeerplaatsen voor het medegebruik worden voorzien. Daarbij wordt gesteld dat dit medegebruik op grond van de vigerende agrarische bestemming ook als nevenactiviteit reeds was toegestaan.
Wat betreft de toe te voegen compensatiewoning gelden de volgende uitgangspunten:
Voor deze woning geldt op basis van bovenstaande uitgangspunten, op basis van de CROW, een extra verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal per woning. In de huidige situatie is sprake van drie inritten. In de nieuwe situatie wordt het erf ontsloten via de Hertmerdwarsweg en de Zwartkotteweg, totaal twee inritten.
De omliggende wegen zijn bovendien in voldoende mate ingericht om een beperkte toename van het verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te wikkelen.
Voor wat betreft het aspect parkeren geldt dat er op eigen erven voldoende ruimte is om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen per woning. De uitsneden van de ruimtelijke kwaliteitsplannen zoals opgenomen in voorgaande afbeeldingen bevestigen dit.
Vanuit oogpunt van parkeren bestaat dan ook geen bezwaar tegen het in voorliggend bestemmingsplan besloten voornemen.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI komt als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (WRO). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de NOVI wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In de NOVI wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
De NOVI laat zich niet specifiek uit over deze lokale ontwikkelingen. In de NOVI wordt wel ingegaan op Vrijkomende Agrarische Bebouwing en de provinciale ruimte-voor-ruimteregelingen waardoor VAB-locaties omgevormd kunnen worden tot aantrekkelijke nieuwe woonlocaties. Ook wordt ingegaan op de aspecten 'economie en landschap'. Landschap is immers een belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat, zowel voor de meer verstedelijkte gebieden als voor de landelijke regio's. Voor een hoogwaardige kenniseconomie als de Nederlandse, is de bereikbaarheid en aantrekkelijkheid van het omringende landschap van groot belang in de concurrentie met andere landen. Een aantrekkelijke leefomgeving is tevens een randvoorwaarde voor toerisme. De aantrekkelijkheid van de leefomgeving is immers vaak de reden dat bezoekers naar een regio komen. Een aantrekkelijk landschap maakt dat mensen daar willen wonen, werken en recreëren. Vrijkomende agrarische bebouwing kan bijvoorbeeld met provinciale ruimte-voor-ruimteregelingen omgevormd worden tot aantrekkelijke nieuwe woon- of werklocaties, waarbij de vrijkomende agrarische grond zo veel mogelijk kan worden ingezet voor een grotere grondgebondenheid van de omliggende agrarische bedrijven, of worden gebruikt voor agrarisch natuurbeheer. Rijk en regio's werken samen uit hoe kan worden omgegaan met de opgave van agrarische leegstand en herbestemming in relatie tot het combineren van functies in het landelijke gebied, behoud en versterking van de leefbaarheid op het platteland en het voorkomen van verdere aantasting van het landschap. Dit wordt wordt verbonden met het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Gesteld wordt, zie ondermeer de toetsingen in paragraaf 4.2 en 4.3 dat het voornemen in overeenstemming is met de rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Uit Afdelingsjurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien.
Belangrijk uitgangspunt van de Ladder is het aspect zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In de Nota van toelichting wordt onder het begrip stedelijke ontwikkeling expliciet vermeld dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen zoals de Ruimte voor ruimteregelingen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van een veelvoud aan m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Zwartkotteweg en o.a. de Loodijk. Het plan heeft daarnaast betrekking op de sloop van de bestaande woning en hiervoor in de plaats de realisatie van twee nieuwe woningen aan de Zwartkotteweg. In het kader van de Rood voor Rood regeling wordt één van die nieuwe woningen mogelijk gemaakt, de andere betreft de bestaande woning. De ontwikkeling heeft dan ook betrekking op het reduceren van bebouwing waardoor geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet gezien wordt als stedelijke ontwikkeling in de zin van Ladder.
Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
De Omgevingsvisie schetst de visie op de fysieke leefomgeving met het vizier op 2030 en met een doorkijk naar 2050.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor – themaoverstijgende – kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Enkele belangrijke ambities zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een drietal criteria; functioneren vitale coalitie en positie burger, effectiviteit en doelmatigheid. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe 'Zorgvuldig ruimtegebruik' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland (NNN) en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:
Hierna worden de artikelen nader getoetst.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
In voorliggend bestemmingsplan worden twee (voormalig agrarische) erven getransformeerd in een woonerf. Hierbij is uiteindelijk geen sprake van een uitbreiding van bebouwing. Door deze ontwikkeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied juist af en wordt ter compensatie één woning teruggebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel
Zoals blijkt uit Hoofdstuk 3 wordt het plangebied aan de Zwartkotteweg en de Loodijk landschappelijk ingepast conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Het voornemen gaat daarmee gepaard met een kwaliteitsimpuls. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied. Tevens is de ontwikkeling in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel. Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Borne. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf , waar uitgebreid op de KGO is ingegaan. Het project past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven, zie de toetsing hieraan in navolgende paragraaf.
Gelet hierop wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5 en artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:
In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek dat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voorliggende ontwikkeling betreft onder andere de realisatie van één compensatiewoning en de vervanging van de bestaande woning aan de Zwartkotteweg 6, indachtig het nieuwe Rood voor rood beleid. Daarnaast wordt de voormalige bedrijfswoning aan de Loodijk bestemd als reguliere burgerwoning. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gemeentelijke woonbeleid zoals opgenomen in paragraaf 4.3 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. De plangebieden bevinden zich ter plaatse van de rode ster, beide in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.
![]() |
Afbeelding 4.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
“Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”
Het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
In voorliggend geval wordt voormalige agrarische bebouwing in het buitengebied van de gemeente Borne gesloopt en wordt het recht op één compensatiekavel in het kader van de Rood voor Rood regeling verkregen. De aanvullende woonfunctie op de reeds bestaande woonfunctie wordt als passend gezien in het mixlandschap. Met de ontwikkeling wordt door middel van landschappelijk inpassing van de locaties voorzien in een verbetering van het cultuurlandschap. Daarnaast is geen sprake van belemmeringen ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Deze functie is ter plaatse passend en heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit (zie ook hoofdstuk 3 bij deze toelichting). Hierdoor wordt tevens bijgedragen aan het verhogen de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden en het versterken van de landschappelijke structuur in deze gebieden.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De toetsing aan de 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' wordt in voorliggend geval achterwege gelaten, aangezien hiervoor geen gebiedskenmerken gelden ter plaatse van het plangebied.
1. De "Natuurlijke laag”
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat en de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de natuurlijke laag opgenomen. De plangebieden zijn met de rode ster indicatief weergegeven met het gebiedstype ‘Dekzandvlakte en ruggen’.
![]() |
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag”
Rondom de bestaande erven is in loop der jaren geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. De omliggende gronden nabij het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw. De van oorsprong voorkomende 'natuurlijke laag' is daarom niet of nauwelijks meer aanwezig. Het nog aanwezige natuurlijke reliëf wordt gezien de aard en omvang van dit plan niet (verder) aangetast. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
2. De "Laag van het agrarische cultuurlandschap”
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben ideeën over schoonheid nooit een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de laag van het agrarisch cultuurlandschap opgenomen. De plangebieden (Loodijk en Zwartkotteweg) zijn met het rode ster indicatief weergegeven met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'.
"Oude Hoevenlandschap"
Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarische cultuurlandschap”
In hoofdstuk 3 is een beschrijving gegeven van de gewenste inrichting en de investeringen in landschappelijke inpassingen ter plaatse van de betrokken locaties. Het bebouwingspatroon dat wordt toegepast (aan de Zwartkotteweg) betreft een typisch kenmerk van het ter plaatse aanwezige type-landschap. Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van de percelen met onder andere streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van het landschapstype versterkt.
Wat betreft het erf aan de Loodijk wordt gesteld dat de ontwikkeling geen negatieve invloeden heeft op de dragende structuren van het oude hoevenlandschap of de landschapselementen. De nog aanwezige kenmerken ter plaatse, en in de omgeving van het plangebied worden als gevolg van voorliggend initiatief daar waar mogelijk versterkt, en zijn hiermee van toegevoegde waarde, zie hiervoor hoofdstuk 3.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de ter plaatse geldende 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'.
Geconcludeerd wordt dat de geplande ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel beschreven en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld voor het totale grondgebied van de gemeente. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Daarnaast maken nieuwe inzichten en, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.
In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied een 'Borns' karakter kan worden gegeven.
Het plangebied ligt in het buitengebied, namelijk daar waar de 'stad' overgaat in het 'land'.
Het plangebied aan de Zwartkotteweg (de bouwlocatie in deze) ligt in het buitengebied, op een plek waar aandacht wordt gevraagd voor dorpsranden. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groene Poort. Dit gebied (Groene Poort) speelt een belangrijke rol als schakel tussen ecologisch en landschappelijk waardevolle gebieden en ter voorkoming van het aaneengroeien van de Twentse stedenband. Daarnaast wordt hier ingezet op toekomstbestendige landbouw, waarbij ruimte is voor groei, voor een optimale verkaveling en voor een goede bereikbaarheid. De ligging van de Groene Poort leent zich met name voor grondgebonden landbouw en minder voor intensieve veehouderij.
In het buitengebied is aandacht voor het creëren van aantrekkelijke dorpsranden, die voortbouwen op de ter plekke aanwezige landschapsstructuren. Het plangebied ligt in het Oude hoevenlandschap, hier staan bij nieuwe ontwikkelingen de volgende uitgangspunten centraal:
Daarnaast wordt verwacht dat de bevolking van de gemeente Borne, en ook in Hertme, voorlopig blijft groeien. In dit verband wordt gezocht naar passende nieuwe woonfuncties. In het buitengebied is daarnaast slechts beperkt ruimte voor ‘rode’ ontwikkelingen, uitbreiding boomteelt en nieuwe landgoederen, slechts met het doel tot verbetering van ruimtelijke kwaliteit.
Voor ondernemers die een andere weg kiezen dan verdergaande groei van het landbouwbedrijf wordt ruimte geboden om via de ‘VAB’-regeling (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) of ‘rood voor rood’-regeling initiatieven te ontplooien op en rond de erven. Juist de combinatie van sloop van ontsierende gebouwen, herstel van waardevolle gebouwen en de aanleg van kleinschalige landschapselementen en routestructuren versterkt het landschapsbeeld. Initiatieven die hier bijvoorbeeld ontplooid kunnen worden zijn kamperen bij de boer, boerderijwinkels, theetuinen, ateliers of een bed&breakfast.
Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing op diverse locaties en de landschappelijke inpassing van het plangebied waar de compensatiewoning worden gerealiseerd met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap versterkt. Verrommeling en verpaupering van het buitengebied wordt voorkomen. Verder wordt opgemerkt dat (agrarische) bedrijvigheid in de omgeving (ter plaatse van de kavel) niet wordt belemmerd door deze ontwikkeling.
Zwartkotteweg 6
De nieuwe bouwkavel ten behoeve van de Rood voor Rood regeling wordt op de slooplocatie aan de Zwartkotteweg 6 gesitueerd. Er wordt ter plaatse 525 m² bruto vloer oppervlakte (bvo) aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Daarnaast wordt aan de Loodijk 2 525,75 m² bvo aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt en is 208 m² via een sloopvoucher aangekocht. Totaal bestaat de sloop daarmee uit 1.258,75 m². Daarmee voldoet de ontwikkeling ruimschoots aan de eis van de sloop van 1.000 m² bvo landschapsontsierende bebouwing. De overige 258,75 m² sloopmeters wordt ingezet voor de realisatie van grotere bijgebouwen. Hiervoor geldt een verdeelsleutel van 1 op 3. Dit betekent dat op basis van deze verdeelsleutel, 86,25 m² aan extra bijgebouwen ontwikkeld mag worden op het perceel aan de Zwartkotteweg 6.
In voorliggend plan wordt enerzijds de bestaande bedrijfswoning gesloopt. Voor dit bouwrecht wordt een nieuwe woning teruggebouwd. Anderzijds wordt door middel van het doorlopen van de Rood voor Rood regeling, een nieuw bouwrecht verkregen. Op basis van de bestaande bouwmogelijkheid mag een woning van 750 m³ met een bijgebouw van 150 m² worden teruggebouwd. Ook voor de compensatiewoning mag een woning van 750 m³ met bijgebouw van 150 m² worden teruggebouwd.
Op basis van het beleid mag dus in totaal 386,25 m² (inclusief de extra sloopmeters) aan bijgebouwen gerealiseerd worden bij twee woonrechten op het perceel aan de Zwartkotteweg 6. Voor de voorliggende ontwikkeling zijn deze vierkante meters als volgt verdeeld:
In combinatie met de te slopen bedrijfswoning en terugbouwen van een nieuwe woning ontstaan twee nieuwe woningen met bijbehorende bijgebouwen op het erf aan de Zwartkotteweg. De nieuwe bouwwerken vormen door hun situering en de landschapsmaatregelen op deze manier een mooi ensemble van een agrarisch erf in het buitengebied dat de overgang benadrukt tussen twee landschapstypen.
Al met al kan gesteld worden dat de ontwikkeling van het perceel Zwartkotteweg 6 in Hertme door middel van Rood voor Rood invulling geeft aan het door de regio gestelde ruimtelijk beleid. Het voornemen levert een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en daarnaast zorgt de ontwikkeling ervoor dat landschap ontsierende bebouwing wordt gesaneerd op 3 locaties. Op één locatie (van deze drie locaties, betreffende de Hedeveldsweg) is het reeds gesaneerd. Daarvoor wordt ook een 'sloopvoucher' van 208 m² ingezet.
De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing. Om die reden is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 6).
Medewerking aan de realisatie van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de agrarische bebouwing voldoende is gewaarborgd, dat wordt in voorliggende bestemmingsplan geregeld in artikel 4.5.2 Voorwaardelijke verplichting 'overige zone - voorwaardelijke verplichting. Het vrijkomende agrarische of woonperceel krijgt hierbij een passende herbestemming. De milieuvergunning zal (voor wat betreft de locatie aan de Loodijk 2) in overeenstemming met de nieuwe situatie worden gebracht c.q. ingetrokken te worden zover dit nog niet het geval is. De compensatiewoning (aan de Zwartkotteweg 6) brengt verder geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving, zie hiervoor Hoofdstuk 5.
Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met de Structuurvisie Borne. De toekomstige situatie is ter plaatse passend en heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit (zie ook hoofdstuk 3 bij deze toelichting). Hiermee wordt bijgedragen aan het verhogen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden en het versterken van de landschappelijke structuur in deze gebieden.
Het buitengebied is een plek om te leven, wonen, te werken en te genieten. Het is dynamisch, ontwikkelt zich en is voor iedereen belangrijk vanwege het bijzondere karakter. In het buitengebied is echter ook een ware transformatie gaande. Om te kunnen voldoen aan steeds strengere wet- en regelgeving zijn agrarische bedrijven de afgelopen jaren behoorlijk uitgebreid en geïntensiveerd. De grenzen aan de schaalvergroting zijn inmiddels bereikt.
Tevens hebben agrariërs hun handen vol aan de huidige marktomstandigheden met steeds fluctuerende prijzen en mogelijke bedrijfsopvolging. Ook stikstofproblematiek en landelijke saneringsregelingen kunnen aanleiding zijn voor een transitie op het erf. Sommige agrariërs besluiten te stoppen, anderen zoeken nieuwe verdienmodellen door te specialiseren of te verbreden. Eigenaren van vrijkomend agrarisch vastgoed zijn op zoek naar goede her-invullingen.
De vele ontwikkelingen in het buitengebied brengen met zich mee dat erfeigenaren zich oriënteren op hun toekomst en toekomstbeeld. Zo hebben veel erfeigenaren in Twente te maken met (vaak een grote hoeveelheid) asbestdaken op gebouwen, die wachten op een nieuwe functie of sloop. Daarnaast is de energietransitie een opgave die erfeigenaren bezig houdt. Rond dit thema liggen veel kansen in het buitengebied. Wanneer keuzes zijn gemaakt komen eigenaren vaak bij de gemeente terecht om deze een vervolg te geven.
Naast agrarische erven komen er ook diverse vormen van niet-agrarische bedrijvigheid voor in het buitengebied. Ook deze bedrijven kunnen te maken krijgen met vraagstukken op het gebied van uitbreiding.
De variatie binnen de verschillende Twentse gemeenten op deze thema’s bemoeilijkt de uitleg van het beleid aan initiatiefnemers en veroorzaakt dat de kwaliteitsinvesteringen in de verschillende gemeenten niet in evenwicht zijn.
Daarom is er bij de gemeenten in Zuidwest-Twente behoefte om het beleid op deze onderwerpen waar mogelijk te harmoniseren. Daarvoor worden in het beleidsdocument 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente' de kaders en spelregels beschreven.
Overige onderwerpen die binnen KGO vallen zijn bijvoorbeeld de uitbreiding niet-agrarisch bedrijf, uitbreiding agrarisch bouwvlak en nieuwe recreatieve verblijven en complexen. De regelgeving rondom deze onderwerpen leent zich minder voor harmonisatie tussen de deelnemende gemeenten.
De mogelijkheden voor het harmoniseren van beleidskaders op regionaal niveau zijn vertaald naar ontwikkelruimte passend bij de gemeenten in Zuidwest-Twente. Binnen deze regionale uitgangspunten blijft er op gemeentelijk niveau ruimte voor eigen invulling en maatwerk, maar gezamenlijk streven de gemeenten in dit gebied de volgende doelstellingen na:
Het beleid voor het buitengebied was altijd primair gericht op behoud en doorontwikkeling van agrarische bedrijvigheid, rekening houdend met de drie kwaliteitsaspecten. Door de steeds verder veranderende agrarische sector zijn er echter de laatste jaren steeds meer nieuwe functies ontstaan in het buitengebied. Het ontstaan van een nevenfunctie bij agrarische bedrijven, het omvormen van agrarische bedrijven naar andersoortige bedrijvigheid of bijvoorbeeld het toepassen van Rood voor Rood, heeft geleid tot een meer divers buitengebied. Deze mix van functies lijkt ook nodig om het gebied vitaal en levendig te houden. Dit beleidsdocument dus niet enkel gericht op het doorontwikkelen van de agrarische sector, maar is bedoeld voor ontwikkelingen in de breedste zin van het woord. Alles passend binnen het gebied en gericht op de kwaliteiten in datzelfde gebied. De kwaliteiten in een gebied kunnen op de volgende manier worden versterkt:
De ontwikkellocatie
Bij alle ontwikkelingen staat de ontwikkellocatie centraal. Bij nieuwe ontwikkelingen dient eerst te worden onderzocht of er een kwaliteitsverbetering kan plaatsvinden op de ontwikkellocatie zelf. Hierbij hoeft niet enkel gekeken te worden naar de ruimtelijke kwaliteit. Een maatschappelijke en/of sociale meerwaarde kan eveneens zorgen voor de balans die wordt gezocht tussen een ontwikkeling en de investering in de kwaliteit. Hiermee kan immers de sociale kwaliteit en het draagvlak in de omgeving worden vergroot.
Naast de ontwikkellocatie dient ook de slooplocatie verbeterd te worden. Ook voor deze locatie kunnen maatregelen worden getroffen die de ruimtelijke kwaliteit verbeteren, van meerwaarde zijn ten aanzien van duurzaamheid of bijdragen aan een betere sociale kwaliteit.
Ruimtelijk kwaliteitsplan
Bij alle ontwikkelingen die in dit beleidsdocument worden beschreven dient te allen tijde een ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan aangeleverd te worden. Een dergelijk plan gaat uit van de gebiedskenmerken zoals genoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken Overijssel (en/of de eigen gemeentelijke gebiedsanalyse) en wordt opgesteld door een landschapsdeskundige en/of landschapsarchitect. In het ruimtelijk kwaliteitsplan/ erfinrichtingsplan worden de kwaliteiten van de ontwikkellocatie(s) beschreven en aanbevelingen voor verbetering hiervan gedaan.
Rood voor Rood
Bij Rood voor Rood (RvR) gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor een bouwkavel voor één of meer (compensatie-)woningen. Hoofdzaak hierbij is dat het belang van de initiatiefnemer (waarde bouwkavel) en het maatschappelijke belang (betere ruimtelijke kwaliteit) in evenwicht zijn met elkaar.
Sloop is de basisinspanning waarmee in feite al een stuk ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Gelet echter op de waarde die een bouwkavel vertegenwoordigt, zal er aanvullend geïnvesteerd moeten worden in ruimtelijke kwaliteit.
Woningbouw
Bij de sloop van minimaal 1.000 m² aan landschapsontsierende (agrarische) bebouwing kan één nieuwe woningbouwkavel worden uitgegeven, een optie die voortvloeit uit de Rood voor Rood – regeling. De nieuwe woning en bijbehorend bijgebouw mogen respectievelijk maximaal 750 m³ en 150 m² zijn. Een tweede bouwkavel kan worden gerealiseerd, mits er in totaal minimaal 2.500 m² wordt gesloopt . Naast de sloop van de genoemde 1.000 m² (voor 1 woning) of 2.500 m² (voor 2 woningen) is het uitgangspunt dat alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van de (bedrijfs-) woning of karakteristieke, beeldbepalende of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Voor de meer te slopen m² (boven de 1.000 m² of de 2.500 m²) geldt dat er een compensatiemogelijkheid is in de vorm van een grotere woning (meer inhoud) en/of een groter bijgebouw, mits passend in de omgeving. Voor deze “restmeters” kan een sloopvoucher worden aangevraagd en worden ingezet voor andere ontwikkelingen. Het is mogelijk om een bestaande (goede) schuur, mits architectonisch en qua erfinrichting passend, te gebruiken of om te vormen tot bijgebouw. De maximale m² blijft hierbij wel een uitgangspunt met inachtneming van het begrip ‘maatwerk’.
In voorliggend geval wordt op basis van het voorgenoemde beleid voldoende m² aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt. Op de betrokken percelen wordt voor de eerste keer deelgenomen aan Rood voor Rood, de sloopbebouwing is minimaal 5 jaar oud en is gebruikt voor agrarische bedrijfsactiviteiten.
Ter compensatie van dit sloopoppervlak wordt één woning van 750 m³ gerealiseerd, met een bijgebouw. Als gevolg van de sloop en de landschappelijke inpassing wordt de ruimtelijke kwaliteit op de twee slooplocaties verbeterd. Er worden bomengroepen aangeplant met zomerlindes of zomereiken. Door de bomengroepen krijgt het erf (Zwartkotteweg) een veel betere verbinding met de omgeving. De bomengroepen gaan over in kleinere solitaire bomengroepen en solitaire bomen, waardoor langzaam de overgang plaats kan vinden naar het open landschap. Aan de Loodijk is sprake van de sloop van de gebouwen en mestkelder, maar met het behoud van de overige opstallen blijft er sprake van een prachtig erfensemble. De afstand tussen de gebouwen is goed in verhouding en er is een gezond evenwicht met het aanwezige groen. Voor de inpassing van het erf worden nieuwe hoogstamfruitbomen op informele wijze aangeplant ter plaatse van de te slopen tweede schuur. Ten slotte wordt aan de zuidzijde een gedeelte houtsingel aangebracht om het erf vanuit die kant beter ingepast te krijgen. De houtsingel wordt aangeplant met inheems bosplantsoen.
De beoogde nieuwbouw (Zwartkotteweg) behoudt een agrarische uitstraling, komt tegemoet aan de beeldkwaliteit als geheel, past binnen het opgestelde beeldkwaliteitsplan (als wijziging van de welstandsnota, zie ook paragraaf 4.3.4 van deze toelichting) en heeft een versterking van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg. In dit geval is de oorspronkelijke boerderij vermoedelijk op de Hertmerweg georiënteerd geweest en niet op de Zwartkotteweg. Daarom wordt in dit geval afgeweken van de positie van de huidige bebouwing, voor wat betreft de twee nieuw te bouwen woningen op deze locatie. In het nieuwe ontwerp voor deze locatie is daarom vooral gekeken om de overgang van het kampenlandschap naar de ontginning fysiek te versterken. Tegelijk wordt gestreefd naar een duidelijk onderscheid met de nabije bebouwing in de bebouwde kom van Hertme. Zo krijgt de ene woning (voormalige bestaande woning) één hoofdbouwmassa,met ondergeschikte dakkapellen in lijn met de architectuur van de woning en de hoofdmassa. Eventuele veranda's worden binnen de hoofdmassa gesitueerd. Uitbreiding aan het hoofdbouwvolume is door middel van ondergeschikte uitbouwen mogelijk, waarbij afstemming met het hoofdgebouw essentieel en voorwaardelijk is. De tweede woning (compensatiewoning) krijgt een eenvoudige vorm, welke ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (de oorspronkelijke woning welke wordt nieuwgebouwd). Dakkapellen zijn alleen toegestaan in de achtergevel, de kapvorm krijgt een eenvoudig zadeldak met toegestaan een overstek. De goothoogte bedraagt 4,2 meter en een veranda dient binnen het bouwvolume te worden gesitueerd.
De visuele uitstraling van de gewenste woningen sluit aan bij de landelijke omgeving. De beoogde functies sluiten aan bij de functies in de nabije omgeving en vormen ook geen hinder of belemmering voor waarden en functies in de omgeving. Ook levert de functie geen extra belasting voor het milieu op (zie ook hoofdstuk 5 van deze toelichting).
Geconcludeerd wordt dat het voornemen mogelijk is op basis van het 'Beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing'.
Op 30 mei 2023 is de Woonvisie Borne 2022+ vastgesteld door de gemeenteraad van Borne. Met de 'Woonvisie Borne 2022+' wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. Welke trends worden er gezien en hoe wordt daarmee omgegaan. De Woonvisie biedt een basis voor de afwegingen die in de komende jaren worden gemaakt, om ervoor te zorgen dat Borne ook in de toekomst voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens een belangrijke woonfunctie blijft vervullen voor de regio Twente. Aangezien er binnen de woningmarkt sprake is van veel dynamiek en er, ook in het beleid van hogere overheden, in korte tijd veel veranderd is, is de Woonvisie Borne 2018-2028 geactualiseerd.
In de Woonvisie wordt gekeken naar de periode tot 2030 en soms al tot 2040. Duidelijk is dat de huizenmarkt onder druk staat. Met name jongeren hebben grote moeite om een woning te vinden maar ook voor andere doelgroepen wordt het steeds lastiger om aan geschikte woonruimte te komen. De belangrijkste punten uit de woonvisie zijn:
In de Woonvisie is ook aangegeven dat kwaliteit van de woningen en de woonomgeving van belang zijn. Ook is het uitgangspunt opgenomen dat inbreiding de voorkeur heeft boven uitbreiding.
Om de kwaliteit van het landschap in het buitengebied te behouden worden nieuwe woningen in het buitengebied in principe niet toegestaan. Wel is er een groeiende behoefte om te wonen in het buitengebied.
Nieuwe woningen in het buitengebied zijn uitsluitend toegestaan indien dit op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk is (bijvoorbeeld door woningsplitsing van (waardevolle) boerderijen) of op grond van de Rood-voor-Rood regeling of VAB-regeling (functieverandering agrarische bebouwing). Daarmee wordt ruimte geboden aan de vraag naar (ruime) woningen in het buitengebied, waarbij het uitgangspunt wel is dat nieuwe woningen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en/of het behoud van (waardevolle) boerderijen in het buitengebied leidt.
Zoals vermeld worden in voorliggend geval een bestaande woning gesloopt én herbouwd en één compensatiewoning gerealiseerd. Tevens wordt de voormalige bedrijfswoning aan de Loodijk bestemd als reguliere burgerwoning. Deze ontwikkelingen worden toegestaan op basis van het nieuwe Rood voor Rood beleid. Met deze ontwikkeling wordt, met het oog op de leefbaarheid in het buitengebied, bijgedragen aan de kwalitatieve opgave om de ruimte van vrijkomende agrarische bebouwing goed te benutten. Tevens wordt de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Borne versterkt, als gevolg van de verwijdering van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van de betrokken erven.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de beleidsambities en doelstellingen zoals deze staan beschreven in de 'Woonvisie Borne 2022+'. Voor het buitengebied is hierin immers opgenomen dat nieuwe woningen middels de procedure 'rood voor rood' gebouwd mogen worden. Daarom past het planvoornemen goed in deze 'Woonvisie 2022+'.
De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.
De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.
De initiatiefnemer van de Zwartkotteweg 6 is bereid is om de meerwaarde van de compensatiebouwkavel in het kader van de Rood voor Rood-regeling te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt in een ruimtelijk kwaliteitsplan en in een beeldkwaliteitsplan aangetoond.
Het plangebied aan de Zwartkotteweg 6 behoort op basis van de welstandsnota tot een 'Kampenlandschap', ook wel 'oude hoevenlandschappen ' genoemd. Hier geldt voor welstand een PLUS niveau, het beleid is met name gericht op het behouden en versterken van de kwaliteit van (historische) hoofdbebouwing. De bijgebouwen moeten dit beeld versterken, maar mogen de bedrijfsvoering niet beperken. Nieuwe bouwopgaven moeten mogelijk zijn, zodat het gedifferentieerde beeld, dat karakteristiek is voor het buitengebied van de gemeente Borne behouden blijft. Voor de bebouwing in het kampenlandschap gelden criteria voor agrarische bebouwing en voor niet agrarische bebouwing.
De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing, zie hiervoor Bijlage 1. Om die reden is ook een beeldkwaliteit opgesteld en opgenomen in de bijlage bij de toelichting in Bijlage 6. Het beeldkwaliteitsplan doorloopt een eigen procedure en vervangt de Welstandsnota voor dit plangebied (werkt aanvullend op de welstandsnota). In dit beeldkwaliteitsplan is de architectuur, bouwmassa, materialisering etc. vastgelegd voor de nieuwe woningen aan de locatie Zwartkotteweg.
De beoogde nieuwbouw (Zwartkotteweg) behoudt een agrarische uitstraling, komt tegemoet aan de beeldkwaliteit als geheel, past binnen het opgestelde beeldkwaliteitsplan (als wijziging van de welstandsnota, zie ook paragraaf 4.3.4 van deze toelichting) en heeft een versterking van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg. In dit geval is de oorspronkelijke boerderij vermoedelijk op de Hertmerweg georiënteerd geweest en niet op de Zwartkotteweg. Daarom wordt in dit geval afgeweken van de positie van de huidige bebouwing, voor wat betreft de twee nieuw te bouwen woningen op deze locatie. In het nieuwe ontwerp voor deze locatie is daarom vooral gekeken om de overgang van het kampenlandschap naar de ontginning fysiek te versterken.
Bij het verdere ontwerp van de woningen wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde criteria uit het beeldkwaliteitsplan, deze zullen ter zijnder tijd dan ook getoetst worden, bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie & cultuurhistorie, water, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur en belemmeringen/leidingen.
Opgemerkt wordt dat met name voor de compensatiekavel aan de Zwartkotteweg de relevante milieuaspecten gelden. Uitsluitend daar waar relevant wordt op de slooplocatie in gegaan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Het plangebied voor de nieuwe woningen aan de Zwartkotteweg 6 is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Zwartkotteweg, de Oude Postweg en de Hertmerdwarsweg. Deze wegen worden echter, gelet op het omliggende wegennet, enkel voor bestemmingsverkeer gebruikt wat gaat en komt van en naar Hertme en hebben daardoor een lage, acceptabele verkeerintensiteit. In 2015 zijn er verkeerstellingen geweest. Er reden toen per werkdag 340 motorvoertuigbewegingen. ten aanzien van toename van verkeer wordt uitgegaan van een toename van 1% van verkeer per jaar. De verkeersbewegingen zijn op deze weg daarmee gering te noemen, daarbij kan gesteld worden dat de nieuwe woningen gebouwd worden conform de nieuwste bouw- en isolatienormen (BENG-eisen) etc, waardoor tegenwoordig hogere isolatienormen gelden. Dit betekent dat daarmee de buitengevels meer geluidswerender worden.
Gezien deze lage verkeersintensiteit wordt verwacht dat de geluidsbelasting op de woningen onder de voorkeurswaarde van 48 dB blijft. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Ten aanzien van perceel Loodijk 2 wordt verwezen naar artikel 76, lid 3 Wgh. Op grond van de Wet geluidhinder wordt een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning kan niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wgh geldt dat bij een vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden.
Gezien de Loodijk 2 wordt getransformeerd van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, en hierbij de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning, kan daarom gesteld worden dat het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai op basis van artikel 76 lid 3 Wgh dan ook niet noodzakelijk wordt geacht.
De spoorwegen bevinden zich op een dusdanig grote afstand van het projectgebied dat een nadere beschouwing ten aanzien van railverkeerlawaai achterwege kan blijven.
Daarnaast ligt het projectgebied niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, waardoor ook een nadere beschouwing ten aanzien van dit aspect niet noodzakelijk is. Voor wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe functie wordt verwezen naar de paragraaf 5.2, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.
De Wet geluidhinder geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Verwacht wordt dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De locatie ligt in een gebied waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Hierna zijn de richtafstanden behorende bij de gebiedstypen aangegeven.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving (zowel aan de Loodijk als aan de Zwartkotteweg). Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving of dat de ontwikkeling leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de bestaande functies.
In dit geval wordt puur ingegaan op de locatie aan de Zwartkotteweg. Op de andere locatie gaat aan de Loodijk het namelijk enkel om het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming, met inbegrip van een specifieke functieaanduiding (dit gebruik was echter onder vigerende agrarische bestemming ook reeds toegestaan). De huidige bedrijfswoning geniet daarnaast al bescherming van omliggende milieubelastende functies. Deze worden door de omzetting naar een woonbestemming dan ook niet verder beperkt dan nu het geval. Ten aanzien van het aanvaardbare woon- en leefklimaat zorgt de planologische omzetting niet in een verandering ten opzichte van de huidige situatie.
Zwartkotteweg
In de nabijheid van het plangebied aan de Zwartkotteweg bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Opgemerkt wordt dat bij veehouderijen niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend zijn. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten geldt voor een veehouderij een daarop volgende grootste richtafstand van 50 meter (stof en geluid) en voor een agrarisch bedrijf een richtafstand van 30 meter (stof en geluid).
In voorliggend geval wordt ruimschoots voldaan aan deze richtafstanden van de agrarische bedrijven in de nabije omgeving. Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van uit worden gegaan dat ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd levert de ontwikkeling geen belemmering op voor de betreffende agrarische bedrijven.
Gesteld wordt dan ook dat aan alle richtafstanden wordt voldaan, van hinder van omliggende bedrijven/functies is dan ook geen sprake. Daarnaast leidt de ontwikkeling eveneens niet tot belemmeringen in de bedrijfsvoering/exploitatiemogelijkheden van de omliggende bestaande functies.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
In het kader van het voornemen is door Kruse Groep ter plaatse van het plangebied aan de Zwartkotteweg een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5707) uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna wordt kort ingegaan op de resultaten.
De onderzoekslocatie is deels bebouwd en verhard. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande herontwikkeling van het terrein (nieuwbouw woningen). Het bodemonderzoek is noodzakelijk in het kader van de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat op de locatie enkele verdachte deellocaties aanwezig zijn. Er is 1 asbestverdachte druppelzone aanwezig. Deze locatie wordt als een verdachte deellocatie beschouwd. De bovengrond van de onderzoekslocatie is verdacht voor de aanwezigheid van asbest en chemische componenten uit het standaard pakket van de NEN 5740 van met name zware metalen en PAK. De ondergrond en het grondwater zijn onverdacht voor chemische componenten.
In de bovengrond (BG II en BG III) en in de ondergrond (OG II) zijn enkele van de onderzochte stoffen in licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. van het bodemonderzoek. In de bovengrond (BG I), de ondergrond (OG I) en in het grondwater (PB 1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. in de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 02 en A - MM FF is asbest aangetoond. Het gewogen asbestgehalte in MM FF - 02 is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Het gewogen asbestgehalte in A - MM FF is ruim lager dan de interventiewaarde.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Vanuit milieukundig oogpunt zijn ten aanzien van de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor archeologie geldt de Erfgoedwet op rijksniveau als wettelijke basis. In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten opgenomen in het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
De gemeente Borne heeft de gemeentelijke verwachtings- en advieskaart doorvertaald in dubbelbestemmingen van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied aan de Zwartkotteweg (daar waar de bouwwerkzaamheden plaatsvinden) is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de 'Waarde - Archeologische verwachting 2', op basis waarvan bij een ontwikkeling met bodemingrepen met een oppervlakte van 5.000 m³ (en een diepte van meer dan 40 cm) een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Deze oppervlakte wordt in voorliggend geval niet overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In het plangebied zelf aan de Zwartkotteweg en in de directe omgeving zijn geen monumenten of karakteristieke gebouwen, die als gevolg van het voornemen worden aangetast, aanwezig. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vier deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie.
De gemeenteraad van Borne heeft op 16 november 2021 het "Watertakenplan Borne 2022-2026" vastgesteld. Het Watertakenplan beschrijft de wateropgaven en wat er op korte en lange termijn gerealiseerd gaat worden. De gemeente Borne wil samen met haar inwoners en andere belanghebbenden werken aan een veilig, gezond, robuust en klimaatbestendig gemeentelijk afvalwatersysteem. Dit wil de gemeente doen tegen de laagst maatschappelijke kosten.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit volgde een 'normale procedure'. Nader contact met het waterschap heeft er toe geleid dat de zogenaamde "standaard waterparagraaf" van toepassing is. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.
Hieronder wordt nader ingegaan op de wateraspecten in het plangebied.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Reactie Waterschap
Op 29 juli 2021 heeft waterschap Vechtstromen een verzoek om een wateradvies, via de website www.dewatertoets.nl, ontvangen. Het betreft een rood voor rood regeling op ondermeer de locatie de Zwartkotteweg 6 te Hertme. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat één vraag met ‘Ja’ is beantwoordt. Dit betekent dat de ontwikkeling een beperkingsgebied heeft geraakt. Bij controle van dit gebied blijkt dat de waterleiding aan de noordzijde van het plangebied (Zwartkotteweg) niet langer een waterleiding is van het waterschap.
Initiatiefnemer kan daarom volstaan met de standaard waterparagraaf voor deze watertoets.
Reactie initiatiefnemer
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Zoals vermeld is sprake van de normale procedure, maar kan het waterschap instemmen met de ontwikkelingen. Hiermee geeft het waterschap aan dat direct door kan worden gegaan met de planvorming, onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document toepast.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Natuurbank Overijssel heeft een quickscan uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.
Resultaten veldonderzoek
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Mogelijk benutten grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en amfibieën bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen/vernielen van bezette nesten (eieren) of het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepaling verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd beland wordt beschouwd. Om te voorkomen dat vogels gedood worden en bezette nesten verstoord, beschadigd of vernield worden, dient buiten de voortplantingsperiode gewerkt te worden, of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die mogelijk gedood worden of waarvan de vaste rust- en/of voortplantingsplaats mogelijk beschadigd of vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen' en 'vernielen van vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren komt te vervallen. Dit leidt niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten
Natura 2000-gebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Lonnekermeer” ligt op een afstand van circa 7,4 kilometer.
Het voornemen heeft stikstofuitstoot tot gevolg, hetgeen effect kan hebben op Natura 2000-gebieden. In het kader hiervan is door BJZ.nu een AERIUS berekening (naar zowel de aanlegfase als ook de gebruiksfase) uitgevoerd, om inzicht te verkrijgen in de effecten als gevolg van stikstofuitstoot op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. In onderstaande tekst worden de resultaten kort beschreven.
Uit de rekenresultaten aangaande de aanleg- als ook de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, met betrekking tot het onderdeel stikstof op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig. Er is daarmee als gevolg van het voornemen geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het plangebied ligt op 480 meter afstand van gebied dat is aangewezen als NNN. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied.
Gezien het een bestaand erf betreft, de afstand van de ontwikkellocatie tot de NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Er hoeft geen vergunning Wet natuurbescherming of ontheffing aangevraagd te worden. Nader onderzoek naar gebieds- en soortenbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.
Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals reeds beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (indicatief aangegeven met de rode pointer en blauwe cirkel) en de omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Vermeld wordt dat de locatie vanuit twee zijden wordt ontsloten in de nieuwe situatie, waardoor er voldoende mogelijkheden zijn ten aanzien van bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten.
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor voorliggend voornemen.
Wet geurhinder en veehouderij en lokaal geurbeleid
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderijen.
De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.
De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.
Naast geurbelastingsnormen kent de wet voor bepaalde diercategorieën vaste afstandsnormen. Dit betreft diercategorieën waarvoor geen geuremmissiefactor is bepaald, zoals melkrundvee en paarden. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen en buiten de bebouwde kom.
Als voor een veehouderij met 'dieren zonder geuremissiefactor' de bestaande afstand tot een geurgevoelig object, zoals een woning kleiner is dan de wettelijk vereiste vaste afstand, dan is er geen uitbreiding van het aantal dieren mogelijk. Een aantal melkrundveebedrijven in de gemeente Borne kan daardoor niet uitbreiden.
Volgens de Wgv kade geurbelastingen en/of afstandsnormen ten opzichte van de normen uit de Wgv worden vastgelegd. De gemeente Borne heeft er voor gekozen om alleen de afstandsnormen voor melkrundveebedrijven te wijzigen.
In voorliggend geval bevinden de geurgevoelige objecten (de gewenste woningen) zich in het buitengebied en geldt een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter. De afstand tussen het plangebied voor de compensatiewoningen en het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak bedraagt meer dan 50 meter. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij. Tevens worden agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en zal er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Vanuit het aspect van milieuhinder van agrarische bedrijven is geen sprake van belemmeringen voor het uitvoeren van het voorgenomen initiatief.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Lonnekermeer” ligt op een afstand van circa 7,4 kilometer.
Het voornemen heeft stikstofuitstoot tot gevolg, hetgeen effect kan hebben op Natura 2000-gebieden. In het kader hiervan is door BJZ.nu een AERIUS berekening (naar zowel de aanlegfase als ook de gebruiksfase) uitgevoerd, om inzicht te verkrijgen in de effecten als gevolg van stikstofuitstoot op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. In onderstaande tekst worden de resultaten kort beschreven.
Uit de rekenresultaten aangaande de aanleg- als ook de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Het bestemmingsplan is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van:
Het gaat om een ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen nabij de betrokken locaties. Daarnaast wordt de compensatiewoning gebouwd binnen op een bestaand woonerf aan de Zwartkotteweg 6.
Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r. (beoordelings)-plichtig.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat evenals op basis van het geldende bestemmingsplan bestemmingen, te weten; 'Agrarisch met waarden', 'Wonen', 'Leiding - Riool' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2'.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan zo goed als opgenomen, waarbij de bestemmingen zijn aangepast in verband met de gewenste ontwikkeling en ter verduidelijking van hetgeen ter plaatse is toegestaan.
Hieronder wordt kort ingegaan op de bestemmingen in voorliggend bestemmingsplan.
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is toegekend aan de overblijvende gronden binnen het plangebied maar buiten de woonbestemming. De gronde zijn met name bedoeld voor de instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het bestaande perceel aan de Loodijk 2 (woonerf en medegebruik) en de nieuwe woonlocatie aan de Zwartkotteweg 6. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het wonen in woonhuizen, en daarnaast voor landschappelijke inpassing. Daarnaast is hobbymatig agrarisch medegebruik toegestaan alsmede de bestaande nevenactiviteiten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - medegebruik' is medegebruik toegestaan.
Ten aanzien van de bouwregels is maatwerk toegepast, teneinde het beeldkwaliteitsplan voor de locatie Zwartkotteweg te verankeren in de regels. Zo zijn er aanduidingen opgenomen voor de twee woningen, middels specifieke bouwaanduiding 1 en 2, om zo regels te stellen inzake volumes en/of aanbouwen. Ter waarborging van de landschappelijke inpassing en de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van rioolleiding.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In voorliggend geval is er een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
KGO/Rood voor Rood plannen staan op de vrijstellingslijst van de provincie voor vooroverleg. Het plan behoeft daarom in het kader van het vooroverleg niet naar de provincie worden toegezonden.
Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven (zie ook bijlage 3 bij deze toelichting).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan kan dan ook ongewijzigd door de gemeenteraad van Borne worden vastgesteld.