direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening De Horsten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de buurt De Horsten in de wijk de Bornsche Maten is een plan ontwikkeld. Dit betreft het uitwerkingsplan van de achtste buurt binnen de Bornsche Maten. Momenteel is dit gebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Hierin is opgenomen dat de gronden niet in werking treden zolang er nog geen uitwerkingsplan is opgesteld. Met voorliggend bestemmingsplan is invulling gegeven aan het uitwerkingsplan voor De Horsten. Hierin is de beoogde wijkopzet uiteengezet inclusief bijbehorende regels. Met voorliggend bestemmingsplan is daarnaast het agrarisch perceel aan de Hemmelhorst 13 meegenomen. Voor dit agrarische perceel wordt het bouwvlak verkleind.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op gronden die behoren tot de Bornsche Maten in Borne. Het betreft specifiek het deel De Horsten. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven waarop deze herziening betrekking heeft. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl; bewerking Ad Fontem)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Plandeel De Horsten

Voor het deelgebied De Horsten geldt het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen', vastgesteld op 16 juni 2020 en is geheel in werking. Voor het plangebied geldt eveneens 'Exploitatieplan Bornsche Maten, derde fase (B)', vastgesteld op 6 juli 2021. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0002.png" Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan gedeelte plangebied De Horsten (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen - Uit te werken' toegekend. Daarnaast liggen er op delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' en een drietal functieaanduidingen, te weten: 'waterweg', 'weg' en 'wonen uitgesloten'.

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor wonen, waarbij de uitwerkingsregels zoals opgenomen in het moederplan concreet moeten worden ingevuld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Plandeel Hemmelhorst 13

Voor het deelgebied Hemmelhorst 13 geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne', vastgesteld op 3 oktober 2017 en is geheel in werking. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede geldend bestemmingsplan gedeelte plangebied Hemmelhorst 13 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegekend inclusief bouwvlak. Daarnaast liggen er een drietal functieaanduidingen op het perceel, te weten: 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bijzondere waterhuishoudkundige situatie' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'.

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor agrarische doeleinden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwvlak verkleind.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening De Horsten' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De Horsten

De woonwijk Bornsche Maten is voor een groot gedeelte reeds ontwikkeld. De derde fase wordt momenteel uitgevoerd. De uitvoering van de woningen in het deelgebied De Horsten is hier onderdeel van. De gronden zijn op dit moment onbebouwd en in gebruik als weiland, in afwachting van realisatie van woningen met bijbehorende voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0004.png" Figuur 2.1: huidige situatie deelgebied vanaf de 3e Hemmelhorst (bron: Google Streetview)

Agrarisch bedrijf Hemmelhorst 13-13a

Aan de Hemmelhorst 13-13a is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf bestaat uit een bedrijfswoning met meerdere bedrijfsgebouwen. Het perceel wordt ontsloten vanaf de Hemmelhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0005.png" Figuur 2.2: huidige situatie deelgebied Hemmelhorst 13 (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

De Horsten

Stedenbouwkundig plan

In onderstaande figuur is het stedenbouwkundig plan voor De Horsten opgenomen. Het plangebied kan grofweg verdeeld worden in drie plangebied, De Horsten Noord, Midden en Zuid. De structuur van De Horsten Noord is ontworpen op basis van het ontginningslandschap. Kenmerkend hiervoor is de rechtlijnige structuur die passend is voor dit type landschap. De Horsten Midden ligt in het beekdal van de Slangenbeek. De bebouwing die hier voorzien is, zal met name bestaan uit appartementen en maatschappelijke voorzieningen. De definitieve invulling is nog nader uit te werken. Het zuidelijk deel van De Horsten ligt in het kampenlandschap. Ook hier is het stedenbouwkundig plan op aangepast. In Bijlage 1 is het beeldkwaliteitsplan voor De Horsten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0006.png"

Figuur 2.3: Stedenbouwkundig plan (bron: gemeente Borne)

Ontsluiting

Er is gekozen voor een duidelijke ontsluitingsstructuur. De belangrijkste ontsluiting is de bestaande Aakamp. Deze wordt doorgetrokken en zal de verschillende deelgebieden binnen De Horsten ontsluiten. De ontsluiting komt uit op de verschillende klimaatadaptieve parkeerkoffers. Op deze manier ontstaan er autovrije woonstraten aan de voorzijde van de woningen. In paragraaf 4.12 is een overzicht weergegeven van de beoogde ontsluiting van De Horsten.

Groenstructuur

Met voorliggend plan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande groenstructuren. Bestaande bomen worden daarbij zoveel mogelijk gehandhaafd. Bij de positionering van de bebouwing wordt rekening gehouden met deze groenstructuur. Aan de randen van de bebouwing worden nieuwe bomen ingepland die aansluiting zoeken bij de omgeving (bestaande groenstructuur of de naastgelegen buurt Eschwonen). In de parkeerkoffers worden verspreid bomen aangepland in hagen. Dit om hittestress te voorkomen in deze over het algemeen verharde gebieden. Langs de belangrijkste ontsluitingswegen worden daarnaast bomen gepland, passend bij de structuur van de wijk.Tot slot worden in de 'groenkoffers' en in het openbaar gebied rondom de appartementen solitaire bomen ingepland.

Agrarisch bedrijf Hemmelhorst 13-13a

Er bestaat geen concreet zicht op de beëindiging van het agrarisch bedrijf aan de Hemmelhorst 13-13a. De gronden op of nabij het bedrijf zijn nog niet direct nodig voor woningbouw. Daarom is ervoor gekozen om geen woningen mogelijk te maken binnen de milieuzonering van het bedrijf. Het huidige gebruik van het bedrijf wordt niet beperkt door het voorliggend plan. Wel zal het bestaande bouwvlak op kadastraal perceel BNE00-M-388 om de bestaande bebouwing heen worden ingekort. Daarnaast is een uitsterfregeling opgenomen in het plan. Deze sluit inhoudelijk aan bij de privaatrechtelijke afspraken die de gemeente en de voormalig eigenaar hebben vastgelegd in de gebruikersovereenkomst uit 2010.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van de buurt De Horsten in de Bornsche Maten. Het gaat om de toevoeging van gevarieerd woningaanbod in de kern Borne. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.3 en 3.3.3 wordt de realisatie van de rijwoningen, twee-onder-een kapwoningen, bebo woningen en vrijstaande woning getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Borne. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters en senioren. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets

Met de Ladder wordt een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies nagestreefd. Dat vergt een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing daarvan.

Uit jurisprudentie van de Afdeling kan worden gehaald dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functie wijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functie wijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

De Horsten
De planologische mogelijkheid tot het realiseren van de volledige wijk Bornsche Maten is reeds in bestemmingsplannen vervat, ten dele in uit te werken bestemmingen. Met de aanpassing van een gedeelte van De Horsten worden meer woningen gerealiseerd dan in de oorspronkelijke opzet en is er sprake van verdichting. Binnen de bestemmingen 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden mogen op grond van het geldende bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme en Zenderen' maximaal 250 woningen worden gerealiseerd.

Uit diverse uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) volgt dat het voor de uitleg van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' met name relevant is of een bepaalde functie voor het eerst planologisch mogelijk wordt gemaakt dan wel sprake is van een continuering van de bestaande planologische situatie. De ABRvS heeft in de uitspraak van 1 juli 2015 (ABRvS, 1 juli 2015, 201401417/1/R1), bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.

Vanaf 12 nieuwe woningen is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:1724). Aangezien voorliggend bestemmingsplan meer dan 12 woningen mogelijk maakt, is er sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de ontwikkeling ladder plichting. Hierna wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Bestaand stedelijk gebied

Zoals reeds aangegeven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder wanneer de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen een bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1 sub h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied heeft in de huidige situatie de bestemming 'Wonen - uit te werken' binnen het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen'. Het plangebied ligt daarmee binnen de bebouwde kom van de kern Borne. Binnen de bestemming 'Wonen - uit te werken' zijn reeds maximaal 250 woningen toegestaan. Deze woningen mogen gebouwd worden zodra er een uitwerkingsplan is uitgewerkt. Voorliggend bestemmingsplan betreft dit uitwerkingsplan. Ook is het plangebied binnen de Structuurvisie Borne (3.3.1) en het Masterplan Bornsche Maten (3.3.2) reeds aangemerkt als uitbreidingslocatie. Tot slot sluit het plangebied aan op de bestaande stedenbouwkundige structuur van bebouwing ten behoeve van de bestaande woonwijk. Geconcludeerd wordt dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Wanneer de behoefte aan de ontwikkeling wordt aangetoond wordt er voldaan aan de Ladder en hoeft er niet naar de beschikbaarheid en geschiktheid van andere locaties gekeken te worden.

Behoefte

Bij de Ladderonderbouwing wordt niet enkel kwantitatief getoetst maar ook kwalitatief.

Er is sprake van kwantiatieve behoefte aan deze ontwikkeling; in paragraaf 3.3.3 wordt nader ingegaan op de toevoeging van de woningen in relatie tot de behoefte zoals beschreven in de woonvisies. De uitbreiding van Bornsche Maten 3e fase (B) wordt gefaseerd uitgevoerd, rekening houdend met een afgiftetempo van maximaal 105 woningen per jaar. Aan deze afspraken blijft worden voldaan door uitvoering van onderhavig bestemmingsplan. Uitbreidingslocatie de Bornsche Maten is de komende jaren van groot belang om de woningvoorraad te vergroten. Dit is beschreven in het gemeentelijk beleid zoals de Woonvisie.

Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt opgemerkt dat de planlocatie voor De Horsten en betrekking heeft op zowel twee onder een kapwoningen, rijwoningen, geschakelde woningen, patiowoningen, bebo's als ook een tweetal woonwagenlocaties. De woningen zullen daarmee geschikt zijn voor een brede doelgroep, waaronder starters en senioren, gezinnen en één en tweepersoonshuishoudens. In de Woonvisie, zoals ook opgenomen is in paragraaf 3.3.3, is aangegeven dat er een opgave ligt om voldoende sociale- en goedkope huurwoningen te realiseren, alsmede levensloopbestendige woningen en te zorgen voor meer (betaalbare) koopwoningen. De te realiseren woningtypen passen daarmee binnen de uitgangspunten van dit beleid. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Op het deelgebied De Horsten is reeds een woonbestemming aanwezig. Op basis hiervan is een rechtstreekse bouwtitel voor de realisatie van woningen aanwezig.

De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zogenaamde principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt de ontwikkeling getoetst aan de relevante artikelen.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toets:

De ontwikkelingen vinden plaats in bestaand bebouwd gebied. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van optimale benutting van de ruimte. Aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt voldaan.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toets:

Met voorliggend plan wordt de buurt De Horsten in de Bornsche Maten ontwikkeld. De mogelijkheid tot woningbouw is reeds opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Een motivatie van de behoefte aan de woningen is opgenomen in paragraaf 3.3. Daarnaast blijkt uit behoefteonderzoek, dat Borne jaarlijks 105 woningen mag bouwen. De Bornsche Maten is met de bouw van 400 extra woningen een sleutelproject van de Woonagenda Twente (zie paragraaf 3.3.3). De behoefte aan de nieuwe woningen is hiermee aangetoond. Er wordt voldaan artikel 2.2.2. uit de provinciale verordening.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

In de toelichting van het bestemmingsplan Algemene herziening Borne, Hertme en Zenderen is reeds ingegaan op het geldende ontwikkelingsperspectief. Voor de planlocatie die in onderhavig bestemmingsplan is opgenomen geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Stads- en dorpsrandgebieden'.

Het ontwikkelingsperspectief sluit niet aan bij de beleidsambities voor het betreffende gebied. De planlocaties maken onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Bornsche Maten en deze is reeds bestemd ten behoeve van stedelijke functies. De voorgenomen ontwikkelingen, sluiten aan op de ruimtelijke en functionele structuur/ambities van de omgeving (woonwijk).

Ten aanzien van de Natuurlijke laag, de Laag van het agrarisch cultuurlandschap en de Laag van de beleving geldt dat geen nadere beschouwing vereist is. Het betreft een gebied dat is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied en/of de ontwikkeling geen gevolg heeft voor de kenmerken van deze lagen.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor zover relevant in relatie tot de ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt in deze paragraaf nader ingegaan op van toepassing zijnde gemeentelijk beleid. Met name wordt ingegaan op gemeentelijk beleid in relatie tot de ontwikkeling van De Horsten.

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeenteraad van Borne heeft in zijn vergadering van 27 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 gewijzigd vastgesteld. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. Vandaar dat is besloten om voor het grondgebied van de gemeente Borne een structuurvisie op te stellen. De structuurvisie heeft betrekking op de periode tot 2030.

De structuurvisie omvat tevens een kaart waarop schematisch de voorgestane ontwikkelingen worden weergegeven. Een uitsnede van deze structuurvisiekaart is opgenomen in figuur 3.3. Realisatie van de woonwijk Bornsche Maten maakt, zoals ook blijkt uit figuur 3.3, onderdeel uit van de in de structuurvisie benoemde ontwikkelingen.

De locaties die zijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan zijn aangemerkt als uitbreidingslocatie wonen (lange termijn). Met de woonwijk Bornsche Maten wordt ruimte geboden aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte. De gemeentelijke ambitie was om in 2030 de wijk Bornsche Maten afgerond te hebben waarbij ruimte wordt geboden aan in totaal 2.700 woningen. In het vigerende bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' zijn circa 2.300 woningen opgenomen waarmee in elk geval kan worden voorzien in de behoefte tot en met 2025. Het uitgangspunt blijft echter de realisatie van 2.700 woningen in Borne.

Ten aanzien van de ambitie om in 2030 de woonwijk Bornsche Maten afgerond te hebben wordt opgemerkt dat de gemeente eerder, in verband met de toen heersende economische crisis, heeft besloten tot een tijdelijke temporisering van de woningbouw in Bornsche Maten, waarbij wordt uitgegaan van een uitgiftetempo van circa 105 woningen per jaar. Dit leidt tot een latere voltooiing van de wijk dan oorspronkelijk is gepland.

Het eindbeeld van de Bornsche Maten is een wijk die past binnen de identiteit en het karakter van de gemeente Borne. De woningen in de wijk zijn van hoge kwaliteit en geschikt voor alle doelgroepen. In de wijk wordt voldoende ruimte geboden aan water (met name de Bornsebeek) en groen en de wijk kent goede uitloopmogelijkheden naar het aangrenzende buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0009.png"

Figuur 3.3: uitsnede structuurvisiekaart (bron: gemeente Borne)

Toets
De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt passen binnen de uitgangspunten ten aanzien van Bornsche Maten die in de Structuurvisie Borne zijn opgenomen. De Structuurvisie Borne vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

3.3.2 Masterplan Bornsche Maten

Het planconcept voor de Bornsche Maten is vastgelegd in het Masterplan Bornsche Maten. De hoofdstructuur bestaat uit een duurzaam raamwerk dat is samengesteld uit het centraal gelegen Bornschebeekpark, het Park Oud Borne als overgang naar het landschap, een bufferzone tussen Hengelo en Borne en een combinatie van waterlopen, groenzones, oude landwegen, nieuwe fietsroutes en bebouwingswanden. De hoofdstructuur begeleidt de verstedelijking en omkadert de zeven verschillende woonbuurten die in de Bornsche Maten worden gerealiseerd.

Sinds het opstellen van het Masterplan in 2004 is het gehanteerd als het ruimtelijk en functioneel kader waarbinnen alle ontwikkelingen binnen de wijk Bornsche Maten hebben plaatsgevonden. Dan wel uitgewerkt in een bestemmingsplannen of beeldkwaliteitsplannen, dan wel als gerealiseerde buurten, woonstraten en woningen. Anno 2019 en 2023 waren er diverse aanleidingen om deze kaders aan te passen. Dit betreft met name:

  • plangrens wijziging;
  • Gewijzigd beleid;
  • Aanpassingen in het aantal en type woningen;
  • Verandering in de ontsluitingsstructuur.

Gewijzigde plangrens en aanpassing aantal woningen/buurten

Geconstateerd is dat de oorspronkelijke plangrens van de nieuwbouwwijk niet optimaal was. Zo werden onder meer kadastrale percelen en landschapselementen doorsneden. Om tegemoet te komen aan de hiervoor geschetste problemen, is een nieuwe plangrens ontworpen. Deze grens kent de volgende kenmerken:

  • Binnen de plangrens blijft het mogelijk 2.300 woningen te realiseren ten behoeve van de Bornsche Maten. Inmiddels is in het kader van de actuele woningbouwbehoefte anno 2023 de provincie inmiddels akkoord gegaan met het realiseren van 2.500 woningen in de Bornsche Maten.
  • De plangrens is ingepast in het landschap. De nieuwe grens zorgt voor een betere landschappelijke inpassing met logische overgangen van het dorp naar het Twentse landschap.
  • De plangrens volgt kadastrale grenzen. Vaak zijn op deze grenzen al landschappelijke elementen als sloten, bomen, struiken en houtwallen aanwezig. Dit versterkt de landschappelijke inpassing.
  • Het woningbouwprogramma sluit aan bij de actuele woningbouwopgave en is uitgebreid tot 2.500 woningen. Er is behoefte aan grondgebonden woningen in de vorm van (betaalbare) rijwoningen, twee onder één kap woningen, patiowoningen, benedenboven woningen en/of vrijstaande woningen. Daarnaast leent dit plangebied zich voor de realisatie van kleinschalige appartementencomplexen. Vanuit de gemeenteraad is opdrachtgegeven voor de inpassingen van twee maal locaties voor vier woonwagens. Daarnaast dient het mogelijk te zijn maximaal 1.500 m2 aan maatschappelijke doeleinden te realiseren.

Voor de actualisatie van het Masterplan werd de locatie van De Horsten (waarin het gebied dat in dit bestemmingsplan is opgenomen een gedeelte van betreft) aangeduid met 'Boswonen' en 'Beekdalwonen'.

Ten tijde van het Masterplan was er voor De Horsten nog geen kenschets beschikbaar. De ligging achter de 2e en 3e Hemmelhorst en achter de buurten Eschwonen en De Maten geven deze buurt een eigen identiteit. Het vormt de overgang van de Bornsche Maten naar het buitengebied. De naam de Horsten verwijst naar deze specifieke ligging. De Slangenbeek is centraal gelegen in deze buurt. Door de beperkte omvang van deze beek zal deze niet zo beeldbepalend zijn als de Vossenbeek of Hesselerbeek. De beek krijgt wel een herkenbare plek in de buurt. Een eigen ontsluitingsweg, De Aakamp, verbindt deze buurt met de Bornse Beeklaan.

Toetsing

Ten aanzien van de ontwikkeling van de Bornsche Maten 3e fase (B), waarin de buurt De Horsten gelegen is, is het Masterplan Bornsche Maten van toepassing. Het Masterplan is geactualiseerd met inbegrip van de uitwerking van de hiervoor genoemde fase.

De realisatie van de woningen zoals opgenomen in het aangepaste stedenbouwkundige plan past binnen de uitgangspunten van het Masterplan. De Horsten is nog niet geheel ontwikkeld. De typen woningen die worden gerealiseerd, beneden-bovenwoningen, levensloopbestendige woningen, twee onder een kappers, patiowoningen en rijwoningen passen in het Masterplan.

3.3.3 Woonvisie Borne 2022+

Op 30 mei 2023 is de Woonvisie Borne 2022+ vastgesteld door de gemeenteraad van Borne.

Met de Woonvisie Gemeente Borne 2022+ wordt een blik geworpen in de toekomst van het wonen in Borne. Welke trends worden er gezien en hoe wordt daarmee omgegaan. De Woonvisie biedt een basis voor de afwegingen die in de komende jaren worden gemaakt, om ervoor te zorgen dat Borne ook in de toekomst voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens een belangrijke woonfunctie blijft vervullen voor de regio Twente. Aangezien er binnen de woningmarkt sprake is van veel dynamiek en er, ook in het beleid van hogere overheden, in korte tijd veel veranderd is, is de Woonvisie Borne 2018-2028 geactualiseerd.

In de Woonvisie wordt gekeken naar de periode tot 2030 en soms al tot 2040. Duidelijk is dat de huizenmarkt onder druk staat. Met name jongeren hebben grote moeite om een woning te vinden maar ook voor andere doelgroepen wordt het steeds lastiger om aan geschikte woonruimte te komen. De belangrijkste punten uit de woonvisie zijn:

  • inzetten op meer koopwoningen, met name voor ouderen en starters;
  • in samenwerking met woningbouwcorporatie, vergroten van het aantal huurwoningen;
  • bevorderen van de doorstroming in zowel de koop- als huursector;
  • stimuleren van flexwonen om de directe woningnood op te vangen;
  • inzetten op een goede kwaliteit van woning en woonomgeving;
  • een faciliterende rol voor de gemeente ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk;
  • in samenwerking met onze zorgpartners streven naar de mogelijkheid voor ouderen en andere kwetsbare doelgroepen met een zorgvraag, zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen;

In de Woonvisie is opgenomen dat uitbreidingslocatie de Bornsche Maten de komende jaren erg belangrijk is om de woningvoorraad te vergroten. Hoewel de wijk momenteel relatief weinig huurwoningen heeft wordt er naar gestreefd om ook hier het aantal sociale huurwoningen en goedkope huurwoningen te verhogen. Ook is het uitgangspunt opgenomen dat inbreiding de voorkeur heeft boven uitbreiding.

Toets
Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de buurt De Horsten in de Bornsche Maten ontwikkeld. Daarmee worden in totaal circa 300 woningen gebouwd. De woningen bestaan uit rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen, bebo-woningen en woonwagens. Daarmee worden verschillende doelgroepen aangesproken. Daarbij wordt een goede kwaliteit van woning en woonomgeving gerealiseerd, met onder meer voldoende ruimte voor groen. Deze ontwikkeling past binnnen de uitgangspunten van de Woonvisie 2022+.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de buurt De Horsten in de Bornsche Maten ontwikkeld. De gronden binnen het plangebied liggen binnen het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' en heeft grotendeels de bestemming 'Wonen- Uit te werken' bestemming.

De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarde (= 100 ha of 2000 woningen) genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer, waarboven een formele merbeoordeling nodig is.

Er is een vormvrije mer-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een milieueffectrapportage noodzakelijk maakt. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting.

De conclusie is dat het plan naar verwachting geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben. Om deze reden is het naar het oordeel van het college niet nodig dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Binnen de Bornsche Maten is sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Gemengde bestemming ten oosten van de basisschool De Horsten
Ten oosten van de basisschool De Horsten is een gemengde bestemming beoogd. Hier worden maatschappelijke functies (zoals huisarts, tandarts e.d.) mogelijk gemaakt evenals appartementen. Met de uitwerking van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met richtafstanden van deze functies.

Overig deel De Horsten

Wat betreft de andere ontwikkelingen geldt dat de ruimtelijke aanvaarbaarheid van de aanwezige functies reeds getoetst is in het kader van de procedure van het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme en Zenderen'. De afstanden tussen deze functies en de omliggende percelen wordt niet kleiner. De verschillende ontwikkelingen hebben geen impact op de omgeving ten aanzien van zonering (verhoging bouwhoogte) of zijn eerder getoetst op aanvaardbaarheid (tijdelijke school).

Er hebben daarnaast ook geen wijzigingen in de omgeving van de locaties die in onderhavig bestemmingsplan zijn opgenomen plaatsgevonden -bijvoorbeeld doordat er zich nieuwe bedrijvigheid heeft gevestigd- die een nadere bespreking ten aanzien van milieuzonering behoeven.

Agrarirsch perceel Hemmelhorst 13

Het agrarisch bedrijf aan de Hemmelhorst 13-13a betreft een intensieve veehouderij. Voor dergelijke veehouderijen geldt geen vaste afstand maar geurnormen. Omgevingsdienst Twente heeft ten aanzien van deze veehouderij een geuronderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige geuronderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

Op basis van de beoordeling kan worden geconcludeerd dat er in het meest oostelijke deel van het plangebied (op de plangrens) sprake zal zijn van meer dan extreem slecht leefklimaat. Ter hoogte van toetspunt 2 uit het geuronderzoek zal er naar verwachting sprake zijn van een goede kwaliteit van de leefomgeving. In zoverre verdraagt het voorgenomen plan zich dan ook niet met een goede ruimtelijk ordening. Daarnaast zullen de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf aan de Hemmelhorst 13-13a te Borne door vaststelling van voorgenomen plan worden belemmerd. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde resultaten is aan het deel van het plangebied waar sprake is van een slecht woon- en leefklimaat en sprake is van een beperking van het agrarische bedrijf de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting' toegekend. Ter plaatse van deze aanduiding is het bouwen van nieuwe woningen pas toegestaan zodra de agrarische bedrijfsvoering van de Hemmelhorst 13 is beëindigd. Met vorenstaande aanpassing voldoet het plan aan een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In de directe nabijheid van het voorgenomen plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen, te weten Hemmelhorst 13-13a.

Het agrarisch bedrijf aan de Hemmelhorst 13a betreft een intensieve veehouderij. Voor dergelijke veehouderijen geldt geen vaste afstand voor geurnormen. Omgevingsdienst Twente heeft ten aanzien van deze veehouderij een geuronderzoek uitgevoerd. Omdat aangetoond moet worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige geuronderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

Op basis van de beoordeling kan worden geconcludeerd dat er in het meest oostelijke deel van het plangebied (op de plangrens; toetspunt 1) sprake zal zijn van meer dan extreem slecht leefklimaat. Ter hoogte van toetspunt 2 zal er naar verwachting sprake zijn van een goede kwaliteit van de leefomgeving. In zoverre verdraagt het voorgenomen plan zich dan ook niet met een goede ruimtelijk ordening. Daarnaast zullen de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf aan de Hemmelhorst 13a te Borne door vaststelling van voorgenomen plan worden belemmerd. Met voorliggend bestemmingsplan is het bouwvlak van de Hemmelhorst 13a verkleint. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde resultaten (inclusief de verkleining van het bouwvlak van de Hemmelhorst 13a) is aan het deel van het plangebied waar sprake is van een slecht woon- en leefklimaat en sprake is van een beperking van het agrarische bedrijf de aanduiding ''voorwaardelijke verplichting'' toegekend. Ter plaatse van deze aanduiding is het bouwen van nieuwe woningen pas toegestaan zodra de agrarische bedrijfsvoering van de Hemmelhorst 13 is beëindigd.

Met vorenstaande aanpassing voldoet het plan aan een goede ruimtelijke ordening. Met de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan wordt de afstand tot agrarische bedrijven niet verkleind. Een nadere beschouwing op geur is derhalve niet vereist.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval van ernstige bodemverontreiniging is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

In opdracht van Gemeente Borne is door Ortageo Noordoost B.V. in juni 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Bornsche Maten Fase 3B/3D in Borne. De rapportage (verkennend bodemonderzoek NEN 5740 en NEN 5707, plangebied Bornsche Maten Fase 3B/3D in Borne, Ortageo, 15 juni 2021, rapport 214570/R02) is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Zie hiervoor Bijlage 5.

In onderstaande tabel zijn de resultaten van het bodemonderzoek samengevat weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0011.png"

Hoewel voor barium en nikkel wordt plaatselijk de tussenwaarde/interventiewaarde in het grondwater overschreden en gezien het ontbreken van een bekende antropogene bron of oorzaak wordt verwacht dat sprake is van een natuurlijke oorzaak. Nader onderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.Op basis van de resultaten van de PFAS-analyse wordt geconcludeerd dat PFAS geen invloed heeft op de voor de algemene parameters vastgestelde bodemkwaliteitsklassen voor deellocatie E, opgenomen in tabel 12.

Asbest
Ter plaatse van de dammen/inritten D1, D2, D3 en D6 is asbest aangetoond (deze liggen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan). De indicatief gewogen gehalten ter plaatse van dam/inrit D1, D3 en D6 ligt beneden de halve interventiewaarden (< 50 mg/kg d.s. (gewogen)) en geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een naderonderzoek asbest. Omdat ter plaatse van de dam/inrit D2 een indicatief (gewogen) gehalte asbest groter dan de helft van de interventiewaarde (> 50 mg/kg d.s. (gewogen)) is aangetoond in de bodem, dient formeel een nader bodemonderzoek (middels sleuven) te worden uitgevoerd ter bepaling van het gehalte asbest. Gezien de kleinschaligheid en duidelijke afbakening van de locatie (een dam) en omdat de gehanteerde onderzoeksintensiteit redelijkerwijs overeenkomt met een nader onderzoek op kleinschalige locaties wordt verondersteld dat de resultaten voldoende representatief zijn voor toetsing aan de interventiewaarde.

Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet zinvol geacht. Omdat de gewogen gehalten beneden de interventiewaarde liggen is een sanering niet noodzakelijk.

Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om bij graafwerkzaamheden in het kader van de voorgenomen ontwikkeling, de puinhoudende grond ter plaatse van enkele dammen gescheiden te ontgraven.

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’. In het kader van kostenefficiëntie wordt geadviseerd om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het bestemmingsplan.

Geldigheid onderzoek

De actualiteitswaarde van de resultaten van een bodemonderzoek bedraagt in beginsel maximaal 2 jaren. Eén en ander is afhankelijk van de aard en mate van de verontreiniging en het bodemgebruik na het uitvoeren van het onderzoek.

De actualiteitswaarde van een onderzoek kan na twee jaar, in door de gemeente te bepalen gevallen, eenmalig worden verlengd met een periode van drie jaar (gerekend vanaf de datum van het verkennend bodemonderzoek), mits de aard van de bodemkwaliteit dit toelaat en blijkt dat er sinds het bodemonderzoek geen activiteiten op de locatie hebben plaatsgevonden die mogelijk hebben kunnen leiden tot bodemverontreiniging, dan wordt op basis hiervan afgeweken van de plicht om een nieuw bodemonderzoek in te dienen en kunnen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek tot maximaal 5 jaren worden gebruikt.

Het voorliggende onderzoek komt uit 15 juni 2021. Daarmee is de twee jaar in principe verstreken. Het onderzoek kan echter eenmalig verlengd worden voor een periode van maximaal drie jaar. De bodemkwaliteit laat dit toe en er hebben sinds het uitvoeren van het bodemonderzoek geen activiteiten plaatsgevonden binnen het plangebied. Het bodemonderzoek is daarmee nog bruikbaar voor voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

Er worden geen extra geluidgevoelige objecten (zoals woningen) mogelijk gemaakt middels onderhavig bestemmingsplan. De realisatie van woningen binnen het plangebied is reeds mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme en Zenderen'.

In het kader van het bestemmingplan 'Algemene herziening Borne, Hertme en Zenderen' is ingegaan op het aspect geluid en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

De wegen in en nabij de Bornsche Maten - plandeel De Horsten, met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied, zijn alle 30 km-wegen. Deze wegen vallen buiten de werking van de Wet geluidhinder en kennen geen wettelijke zone. Vanwege de Wet geluidhinder is voor deze wegen daarom geen akoestisch onderzoek nodig en behoeft niet te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden. Ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is geen akoestisch onderzoek nodig. Geen van deze wegen kennen een doorgaande functie; ze dienen voor de ontsluiting van woongebieden. De verkeersintensiteit op deze wegen zal dan ook zodanig laag zijn dat zonder berekening kan worden gesteld dat geluidbelasting door deze wegen beperkt zal zijn. Op grond van het Bouwbesluit 2012 moet een nieuwe woning een geluidwering bezitten van ten minste 20 dB. Dit zal voldoende zijn om te waarborgen dat kan worden voldaan aan het binnenniveau van 33 dB.

Daarnaast is in het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening scholen' een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de extra verkeersbewegingen op woningen aan de Aakamp. Hieruit blijkt dat de extra verkeersbewegingen door het toevoegen van de school niet leidt tot een significante toename van het verkeerslawaai op woningen aan de Aakamp.

Vanuit geluid zijn er geen belemmeringen of voorwaarden gesteld voor uitvoering van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat ook voor de ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan geen belemmering aanwezig is vanuit dit aspect.

Spoorweglawaai en industrielawaai

Railverkeerslawaai en industrielawaai behoeven geen nadere beschouwing, vanwege het ontbreken van spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling van de Bornsche Maten - De Horsten past ruimschoots binnen de kaders zoals gesteld in het besluit ‘Niet in betekenende mate’. Daarnaast is in het kader van het moederplan reeds een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er geen overschrijdingen van de normen te verwachten waren. Met voorliggend plan neemt het aantal woningen wel met 180 woningen toe ten opzichte van het uitgevoerde onderzoek. Echter blijven de aantal nog ruimschoots binnen de gestelde normen. Tot slot wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan geen extra gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk maakt.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan ten opzichte van de geldende planologische situatie 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er zijn geen gevolgen voor de luchtkwaliteit in het kader van de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Algemene herziening Bornsche Maten, Hertme en Zenderen' is het aspect externe veiligheid onderzocht. De conclusie ten aanzien van Bornsche Maten derde fase (B), waar De Horsten ook onderdeel vanuit maakt, was daarbij als volgt:

Wat betreft de Bornsche Maten, derde fase (B) is bij de inventarisatie geconstateerd dat de functies:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen of die vallen onder het Vuurwerkbesluit;
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen.

Er worden daarnaast geen nieuwe risicobronnen toegevoegd middels onderhavig bestemmingsplan. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 nader toegelicht.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft in april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie is doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma is het beleid en de maatregelen opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is in 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem en de waterketen is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem hervormd moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 zijn de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water op locatie (niet afwentelen).
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Waterstructuur Bornsche Maten
De Bornsche Maten wordt een wijk naar Bornse maat en schaal. Het Twentse landschap vormt daarbij de letterlijke en figuurlijke onderlegger van deze nieuwe wijk. De uiteindelijke situatie ter plaatse en de samenhang daarvan met een totaalvisie voor de Bornsche Maten, zijn met name bepalend voor de maat en schaal. Cultuurhistorie en water zijn daarbij de belangrijke structuurbepalende principes.

Uitgangspunten

De natuurlijke gebiedskenmerken zijn een zeer belangrijk uitgangspunt voor de toekomstige waterhuishouding. In de Nota van uitgangspunten was dan ook opgenomen dat water één van de identiteitsbepalers van de Bornsche Maten vormt. Dat wil zeggen: bij de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk wordt het water in al z'n facetten als leidraad voor het ontwerp gehanteerd. Zowel op hoofdstructuurniveau als op straat- en woningniveau zal, waar relevant, het water een belangrijk en herkenbaar onderdeel zijn van de woonomgeving.

Daarnaast hebben gemeente en waterschap uitgangspunten opgesteld voor het klimaatbestendig inrichten van de wijk. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Schoon houden wat schoon is;
  • Volledig gescheiden afvoerstelsel voor hemelwater en afvalwater;
  • Voldoende veiligheid tegen overstromingen;
  • Grondwaterneutraal, maar ook droge voeten en geen grondwateroverlast;
  • Behoud afvoerfunctie oppervlaktewater;
  • Geen afwenteling van het waterbezwaar;
  • Voldoende regionale retentie.

Klimaatontwikkelingen
Bij extreme regenval van 70 mm per uur komt in het ontwikkelgebied langs de Oude Slangenbeek voornamelijk de kleur donkerblauw in beeld. Dat betekent meer dan 25 cm waterdiepte. De aanwezige waterhoeveelheid op maaiveld bij deze intensieve bui is verontrustend. Ook op enkele overige locaties langs bestaande greppels is waakzaamheid geboden op grote hoeveelheden water bij intensieve regenval. Advies is dan ook om bij toekomstige bouwobjecten voldoende hoogte en ruimte aan te houden in beekdal gebieden, met name langs (en in de nabijheid) van de Oude Slangenbeek.

Het gedeelte van de Oude Slangenbeek in Borne is benedenstrooms. Het hogere gedeelte ligt in gemeente Hengelo. De Oude Slangenbeek mondt uit in de Bornsebeek. De beek staat op de leggerkaart en is in beheer van waterschap Vechtstromen. Verwachting is dat de beek grotendeels van het jaar droog staat, maar door de kwelvorming kan de beek vernat zijn.

Watertoetsproces
Door Ortageo is een orienterend geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (214570/R03 15 juni 2021). Deze is als Bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Doel van het onderzoek is om door het bepalen van de bodemopbouw en doorlatendheid van de bodem vast te stellen of en in welke mate bij de ontwikkeling van de locatie in relatie tot waterbeheer rekening moet worden gehouden met de geohydrologische gesteldheid ter plaatse.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt samen te vatten:
De bodemopbouw op de locatie varieert mede gerelateerd aan de hoogte van het maaiveld. In de bodem is over de gehele locatie een leemlaag met een gemiddelde dikte van 0,5 meter aanwezig. De leemlaag is over het algemeen aanwezig direct onder de humeuze bovengrond doch plaatselijk is de leemlaag dieper gelegen.

Op het zuidoostelijke deel van de locatie manifesteert de leem zich in twee separate lagen. Over het algemeen bemoeilijkt de leemlaag de aanleg en werking van infiltratievoorzieningen. Plaatselijk is de matig tot slecht doorlatende leemlaag aanwezig rond het grondwaterpeil, wat negatieve invloed heeft op de horizontale afstroming in de verzadigde zone.

Aanbevelingen

Waterberging en -infiltratie
Wat betreft waterberging is gezien het hoge grondwaterpeil berging in oppervlaktewater of in bovengrondse infiltratievoorzieningen een geschikte optie. Met betrekking tot bovengrondse infiltratievoorzieningen wordt opgemerkt dat de ruimte in de verticale richting beperkend kan zijn.
Omdat bij infiltratievoorzieningen de onderkant zich waarschijnlijk ter hoogte van de GHG zal bevinden, dient hiermee in het ontwerp rekening te worden gehouden.

Omdat leemlagen en zwak grindige zandlagen aanwezig zijn kan de werking van infiltratievoorzieningen worden belemmerd. Hier kan rekening mee gehouden worden bij het ontwerp, door aanvullende proeven en boringen uit te voeren op de gewenste locatie.

Monitoring
Centraal op de locatie is reeds een monitoringspeilbuis aanwezig. Het gebied ten noorden van de Hemmelhorst behoeft door de hogere ligging geen specifieke aandacht met betrekking tot monitoring.Plaatselijk (zoals ten zuiden van Hemmelhorst 9) is de leemlaag aanwezig op het niveau van de grondwaterspiegel. Deze diepe ligging zal invloed hebben op de manier waarop hemelwater vanaf de locatie afgevoerd zal gaan worden. Aanbevolen wordt bij het ontwerp van de infiltratievoorzieningen hier rekening mee te houden en in dit kader het grondwater te monitoren rond peilbuis E09, E75 en E79.

Tot slot

Er heeft in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Algemene herziening, Borne, Hertme en Zenderen destijds vooroverleg met het Waterschap plaatsgevonden. De reactie ten aanzien van Bornsche Maten derde fase (B) was destijds als volgt: ''ten opzichte van het geldende bestemmingsplan voorziet dit bestemmingsplan uitsluitend in de uitwerking van de Bornsche Maten 3e Fase (B). Dit betreft geen ontwikkeling die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de waterhuishouding. Voor de Bornsche Maten zijn in het verleden reeds afspraken gemaakt over de waterhuishouding. Dit heeft geleid tot de zogenaamde 'normale procedure' en het voorliggende bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan ons voorgelegd. Het plan geeft ons geen aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen. Het betreft de actualisatie en uitwerking van een eerder vastgesteld plan waarmee wij destijds hebben ingestemd."

Waar nodig dient rekening te worden gehouden met de aanbevelingen zoals hierboven benoemd. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

In het kader van bepaalde ontwikkelingen die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maken is een nadere toets op ecologie en bovenstaande thema's vereist.

Natuurbank Overijssel heeft in het kader van onderhavig bestemmingsplan een briefnotitie opgesteld in het kader van nieuwbouw van woningen. Hieronder worden deze nader besproken.

Briefnotitie woningbouw
Door Natuurbank Overijssel is een briefnotitie opgesteld in verband met de realisatie van woningen. Dit betreft het document van de Natuurbank Overijssel van 10 oktober 2022, effectbeoordeling bouwen circa 150 tot 200 woningen, kenmerk 4554. Deze is als Bijlage 7 bijgevoegd. De locatie van de woningbouwontwikkeling in De Horsten maakt hier onderdeel van uit. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en toename verkeer in gebruiksfase kan een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden (zie hierover meer later in deze paragraaf). Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen wel worden uitgesloten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats.

Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren, beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het plangebiedbouwrijp gemaakt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode. Als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten neemt het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt niet tot wettelijke consequenties.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:
• Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
• Geen beschermde amfibieën of zoogdieren doden;
• Stikstofberekening uitvoeren.

Stikstofdepositie
Er is een Aeriusberekening uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. Het rapport is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. De conclusies hiervan zijn als volgt:

Aanlegfase

De activiteiten in de ontwikkelfase leiden gezamenlijk tot een NOx-emissie van 187,2 kg/jaar en een NH3- emissie van 1,6 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de ontwikkelfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbeschermingvergunning aangevraagd te worden.

Gebruiksfase

De activiteit in de gebruiksfase leidt tot een NOx-emissie van 48,7 kg/jaar en een NH3-emissie van 1,9 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de gebruiksfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Conclusie

Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat ten aanzien van het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Archeologie

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets

Er heeft aanvullend archeologisch onderzoek plaatsgevonden op 23 maart 2022 (Bijlage 9). Hieruit blijkt dat de locatie kan worden vrijgegeven. Er zijn in het onderzoeksgebied geen behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen. Er is geen aanleiding om over te gaan tot een meer grootschalige vorm van archeologisch onderzoek in de vorm van een opgraving. Door het uitvoeren van het onderzoek en de conclusies van het onderzoek is het niet vereist om de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie Hoog' te behouden. Deze wordt verwijderd. De locatie kan worden vrijgegeven. Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen.

Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets
Er bevinden zich ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Er is ter plaatse geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen die zijn opgenomen in dit plan.

4.11 Fysieke veiligheid en brandweer

4.11.1 Algemeen

Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan, in geval van een incident, zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').

4.11.2 Bluswatervoorziening

Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van water. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen, moeten van tevoren maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen:

  • De primaire bluswatervoorziening voorziet in de mogelijkheid om snel een redelijke hoeveelheid bluswater permanent beschikbaar te hebben. Over het algemeen bestaat de primaire bluswatervoorziening uit ondergrondse brandkranen die zijn aangesloten op het waterleidingnetwerk. Op 40 meter van elk object moet zich een ondergrondse brandkraan bevinden die een minimale hoeveelheid bluswater van 60 m3/uur levert. In bepaalde omstandigheden (geen hoogbouw, geen bijzondere risicofactoren, geen bijzondere objecten met veel personen tegelijkertijd aanwezig) kan 30 m3/uur voldoende zijn;
  • Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening, die wordt gebruikt als de primaire bluswatervoorziening uitvalt of ontoereikend is of om onnodig gebruik van leidingwater te voorkomen. Onder secundaire bluswatervoorziening worden blusvijvers of brandputten verstaan met een minimale capaciteit van 90 m3/uur gedurende minimaal 4 uur;
  • Tertiaire bluswatervoorzieningen zijn bedoeld ten behoeve van de rampenbestrijding (neergestort vliegtuig, ontplofte LPG-tankwagen) en moeten in principe onbeperkt grote hoeveelheden bluswater kunnen leveren. Met behulp van dompelpompen wordt dit bluswater van bijvoorbeeld meren of kanalen naar het rampgebied getransporteerd.

Toets

In beginsel dienen de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen te voldoen aan de handreiking 'bereikbaarheid en bluswatervoorziening' ((brandweer Nederland 2019). Binnen de Bornsche Maten zijn diverse primaire en secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Het gebied is via diverse routes te bereiken. Dit zal bij een aanvraag omgevingsvergunning nader worden getoetst.

4.11.3 Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, mei 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • De ontwikkeling van schade;
  • De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Dit geldt ook voor hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding: een korte opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft dan ook een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers.

Toetsing

In beginsel dienen de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen te voldoen aan de handreiking 'bereikbaarheid en bluswatervoorziening' ((brandweer Nederland 2019). De brandweerkazerne is gelegen aan De Bieffel 11 in het noordelijke deel van Borne. Vanaf deze locatie kan de brandweer overal in de kern theoretisch binnen de norm aanwezig zijn.

Binnen de Bornsche Maten zijn diverse primaire en secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Het gebied is via diverse routes te bereiken. Een aandachtspunt vormen de nieuwe ontwikkelingen binnen het gebied. Deze dienen wederom getoetst te worden aan de handreiking (op objectniveau).

Door Brandweer Twente is een berekening van de opkomsttijd opgesteld. De berekening betreft de theoretische opkomsttijd en kan in praktijk verschillen met de daadwerkelijke opkomsttijd. Redenen voor een vertraging kunnen bijvoorbeeld wegwerkzaamheden zijn. Op basis van het dekkingsplan 2021-2024 constateren wij dat het plangebied in categorie 2 valt; “woningen en gebouwen voor zelfredzame personen”. Gelet op het grotendeels conserverende karakter en de inbreiding van de plannen wordt aangenomen dat de opkomsttijd niet anders is dan eerder vastgesteld. Aanvullende maatregelen zijn derhalve niet nodig. (Nieuwe) fysieke belemmeringen kunnen een nadelig effect hebben op de opkomsttijden. Het toevoegen van bijvoorbeeld (uitneembare) paaltjes of drempels hebben invloed op de rijtijd.

4.11.4 Alarmeren bevolking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen.

Toetsing

Een deel van de Bornsche Maten valt buiten de theoretische dekking van de waarschuwings- en alarmering sirene. Er is echter nog geen besluit genomen of dit systeem behouden blijft. In geval van incidenten wordt ook gebruik gemaakt van NL-alert. Gelet op deze situatie is het bijplaatsen van een WAS-sirene buitenproportioneel.

4.12 Verkeer / parkeren

Verkeer en ontsluiting
Met voorliggend plan worden nieuwe wegen aangelegd, waarbij onder andere de hoofdontsluiting (Aakamp) van de wijk wordt verlengd. De andere hoofdontsluiting (Hemmelhorst) wordt afgesloten van doorgaand gemotoriseerd verkeer. De nieuwe woningen worden ontsloten via beide ontsluitingswegen. In onderstaande figuur is de beoogde ontsluiting gevisualiseerd. De huidige en beoogde nieuwe infrastructuur kan de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van de woningen goed afwikkelen. Geacht wordt dat het aspect 'verkeer' geen belemmeringen zal opleveren voor onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz014-vg02_0012.png"

Figuur 4.2: ontsluiting De Horsten in de Bornsche Maten (bron: gemeente Borne)

Parkeren
Het parkeren ten behoeve van De Horsten zoals opgenomen in dit plan vindt geclusterd plaats, in parkeerkoffers en haaks op de weg. Dit betreffen parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Op de percelen waar de vrijstaande woningen, twee onder een kap woningen, geschakelde woningen en woonwagens worden gerealiseerd, wordt parkeren deels op eigen terrein opgelost. De gemeente Borne heeft normen voor parkeren vastgelegd in de Nota parkeernormen gemeente Borne (3 juli 2018).

In de Nota parkeernormen gemeente Borne is opgenomen dat bij een totale gebiedsontwikkeling, nieuwbouwwijken, ook de openbare ruimte onderdeel kan zijn van de plannen. In dergelijke situaties (doorgaans betreft dit een nieuw bestemmingsplan) wordt een parkeerbalans opgesteld voor het totale gebied, inclusief de openbare ruimte. Er worden dan minder parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd, maar dit wordt door de ontwikkelaar gecompenseerd in de openbare ruimte. De parkeernormen en berekeningssystematiek blijven uiteraard wel van kracht.

Voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen) geldt, inclusief het bezoekersparkeren, een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeergelegenheid mag in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Deze norm wordt ook aangehouden voor de patiowoningen. Voor de twee onder een kap woningen, vrijstaande woningen, woonwagens en levensloopbestendige woningen geldt een norm van 2,7 per woning. Voor de beneden-bovenwoningen wordt een norm van 1,3 parkeerplaatsen aangehouden (categorie studio), op basis van de nota Parkeernormen gemeente Borne. In de openbare ruimte en op de percelen is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren.

In het bestemmingsplan is het minimale aantal parkeerplaatsen per parkeerkoffer vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan. Op deze manier is geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Bedrijfsvloeroppervlak (bvo) .
Bij het bepalen van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) gaat het om ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn alsmede ruimten die alleen voor personeel te bereiken is. Het bedrijfsvloeroppervlak betreft het oppervlak dat ligt binnen de uitwendige scheidingsconstructie, dus exclusief balkons, buitenmuren en scheidingswanden. Technische ruimten zijn ruimten waarin zich de technische apparaten bevinden die nodig zijn om onder andere het gebouw te verwarmen of te koelen en die alleen bereikbaar hoeven te zijn voor monteurs die onderhoud plegen aan de desbetreffende apparaten.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat algemene regels omtrent bouwhoogtes en ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan en is een regeling ten aanzien van evenementen opgenomen.
  • Algemene aanduidingsregels: dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van de op de verbeelding opgenomen geluidszones en veiligheidszones;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn onder meer voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Het plan kent verschillende bestemmingen, evenals dubbelbestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen bevatten meer specifieke voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik of het bouwen en gelden voor een specifiek gebied of pand binnen het bestemmingsplangebied. Een aanduiding kan gelden voor een gebied waarbinnen meerdere bestemmingen aanwezig zijn. Een voorbeeld van een aanduiding is de aanduiding "maatschappelijk", dat soms gebruikt wordt om aan te geven dat binnen een bepaald gebied maatschappelijke doeleinden zijn toegestaan.

Agrarisch met waarden

De bestemming 'Agrarisch met waarden' is van toepassing op het agrarisch perceel aan de Hemmelhorst 13. Hier is het bouwvlak ingekort tot de bestaande bedrijfswoning met bijgebouw.

Gemengd

De bestemming 'Gemengd' is van toepassing op het perceel ten oosten van basisschool De Horsten. Het is toegestaan om hier te wonen (op de verdieping). Verder zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan op de begane grond.

Groen
Het aanwezige beeldbepalend-, structureel- en begeleidend groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen onder andere wandel- en fietspaden, speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken, waterpartijen en watergangen en voorzieningen van algemeen nut toegestaan.

Maatschappelijk
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van scholen, kinderopvang en buitenschoolse opvang toegestaan. Daarnaast is maatschappelijke dienstverlening in categorie 1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten - Maatschappelijk toegestaan en daarmee vergelijkbare functies. In de bijlage bij de regels is deze lijst opgenomen. Binnen het plangebied is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het parkeerterrein te mogen gebruiken voor noodlokalen en/of gymzaal.

Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen (en zijtuinen in geval van hoekpercelen) behorende bij de in het plangebied voorkomende woningen. Deze gronden zijn bedoeld voor de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Verkeer-verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen met als functie verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Wonen - De Horsten 1
Binnen de bestemming Wonen - De Horsten 1 zijn de twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen toegekend, waarbij de systematiek zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan is overgenomen. Dit vanwege het feit dat in deze gebieden meer vrijheid wordt geboden, maar wel de van belangzijnde stedenbouwkundige eisen zijn vastgelegd. In de regels zijn onder meer bepalingen opgenomen ten aanzien van de rooilijnen, de goothoogte, breedte- en dieptematen en afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en voorwaardelijke verplichtingen voor groen, erfafscheidingen en oriëntatie om zodoende de stedenbouwkundige eisen van het beeldkwalitietsplan te waarborgen.

Wonen - De Horsten 2
Binnen de bestemming Wonen - De Horsten 2 zijn de geschakelde woningen en beneden- en bovenwoningen toegekend, waarbij de uitgangspunten uit het Masterplan waar nodig zijn overgenomen. Dit vanwege het feit dat in deze gebieden meer vrijheid wordt geboden, maar wel de van belang zijnde stedenbouwkundige eisen zijn vastgelegd. In de regels zijn onder meer bepalingen opgenomen ten aanzien van de rooilijnen, de goothoogte, breedte- en dieptematen en afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en voorwaardelijke verplichtingen voor groen, erfafscheidingen en oriëntatie om zodoende de stedenbouwkundige eisen van het beeldkwalitietsplan te waarborgen.

Wonen - De Horsten 3
Binnen de bestemming Wonen - De Horsten 3 zijn woonwagens of twee-onder-een-kapwoningen of vrijstaande woningen toegekend, waarbij de uitgangspunten uit het Masterplan waar nodig zijn overgenomen. In eerste instantie zal de locatie ontwikkeld worden ten behoeve van woonwagens. Wanneer deze niet tot ontwikkeling komen, kan de locatie ook ontwikkeld worden naar vrijstaande woningen. Dit vanwege het feit dat in deze gebieden meer vrijheid wordt geboden, maar wel de van belang zijnde stedenbouwkundige eisen zijn vastgelegd. In de regels zijn onder meer bepalingen opgenomen ten aanzien van de rooilijnen, de goothoogte, breedte- en dieptematen en afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en voorwaardelijke verplichtingen voor groen, erfafscheidingen en oriëntatie om zodoende de stedenbouwkundige eisen van het beeldkwalitietsplan te waarborgen.

Woongebied - 1
Een deel van het plangebied is bestemd als 'Woongebied - 1'. Binnen deze bestemming zijn patiowoningen of vrijstaande woningen voorzien. Binnen deze bestemming is de uiteindelijke invulling nog nader uit te werken.

Woongebied - 2

Een ander deel van het plangebied is bestemd als 'Woongebied - 2'. Binnen deze bestemming zijn appartementen voorzien van verschillende bouwhoogtes. De uiteindelijke invulling is nog nader uit te werken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen betreffen veelal geen ontwikkelingen waarbij sprake is van een ontwikkeling die is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en waarvoor een exploitatieplan vereist is of is reeds sprake van een geldend exploitatieplan. De legesverordening is waar relevant van toepassing. Voor voorliggend plan is 'Exploitatieplan Bornsche Maten, derde fase (B)' van toepassing. Dit exploitatieplan is op 6 juli 2021 vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de provincie. Op 3 november 2023 heeft de provincie Overijssel ingestemd met het plan.

Waterschap Vechtstromen
Er heeft in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Algemene herziening, Borne, Hertme en Zenderen destijds vooroverleg met het Waterschap Vechtstromen plaatsgevonden. De reactie ten aanzien van Bornsche Maten derde fase (B) was destijds als volgt: 'ten opzichte van het geldende bestemmingsplan voorziet dit bestemmingsplan uitsluitend in de uitwerking van de Bornsche Maten 3e Fase (B). Dit betreft geen ontwikkeling die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de waterhuishouding. Voor de Bornsche Maten zijn in het verleden reeds afspraken gemaakt over de waterhuishouding. Dit heeft geleid tot de zogenaamde 'normale procedure' en het voorliggende bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan ons voorgelegd. Het plan geeft ons geen aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen. Het betreft de actualisatie en uitwerking van een eerder vastgesteld plan waarmee wij destijds hebben ingestemd. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn vier zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de zienswijzennota opgenomen in Bijlage 10 en Bijlage 11. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van deze zienswijzen op een aantal punten aangepast.