Plan: | Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Roskam Landen 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz012-vg01 |
Ten noorden van de kern Hertme ligt de ontwikkellocatie Roskam Landen. Het voornemen is om hier in twee fasen maximaal vijftien nieuwe woningen te realiseren. Fase 1, gesitueerd ten westen van de Hertmerdwarsweg, is reeds volledig ontwikkeld en bestaat uit zes vrijstaande woningen. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op fase 2 van de ontwikkellocatie Roskam Landen en voorziet in het planologisch mogelijk maken van negen woningen.
Fase 2 van de ontwikkellocatie Roskam Landen betreft een plangebied ten oosten van de Hertmerdwarsweg. Fase 2 bestaat uit een gevarieerder woonprogramma dan fase 1. Voorliggend plan voorziet in het planologisch mogelijk maken van drie sociale huurwoningen, een twee-onder-een-kap woning (twee wooneenheden) en vier vrijstaande woningen. De beoogde woningen worden aansluitend aan de bestaande bebouwing en langs de rand van de kern Hertme gesitueerd. Om een zachte overgang met het buitengebied tot stand te laten komen, wordt langs de rand van het plangebied een groene bufferzone aangelegd, inclusief retentiemogelijkheden. Hierbij wordt eveneens rekening rekening gehouden met de klootschietbaan, aan de noordzijde van het plangebied.
Binnen het plangebied gelden twee bestemmingsplannen, te weten 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' en 'Buitengebied Borne'. Voor de ontwikkeling van Roskam Landen fase 2 is in het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiervan kan echter geen gebruik worden gemaakt omdat het wijzigingsgebied wegens de omvang van het planvoornemen wordt overschreden. Derhalve is een herziening van de geldende bestemmingsplannen noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling mogelijk is.
Ligging
Het plangebied ligt ten noorden van de kern Hertme, ten oosten van de Hertmerdwarsweg. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie M, nummer 348. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergeven. Voor de exacte begrenzing van voorliggend bestemmingsplan wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit plan.
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied
Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelden twee bestemmingsplannen. De ter plaatse van het plangebied geldende bestemmingsplannen betreffen het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' (vastgesteld op 16-06-2020) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (vastgesteld op 03-10-2017). Figuur 1.3 toont een uitsnede van de verbeelding van de bestemmingsplannen.
In de bestemmingsplannen zijn de gronden ter plaatse van het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast gelden er nog enkele dubbelbestemmingen, functieaanduidingen en één gebiedsaanduiding. In het noordwesten van het plangebied, parallel aan de Hertmerdwarsweg, is een strook bestemd als de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Het uiterste zuidwesten van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel'. Ter plaatse van het plangebied gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bijzondere waterhuishoudkundige situatie' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'. Ook is in het zuidwesten van het plangebied de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid' van kracht.
Figuur 1.3 Uitsnede vigerende bestemmingsplannen
Strijdigheid
Roskam Landen Fase 2 heeft betrekking op de realisatie van negen woningen. Daarnaast worden hierbij behorende voorzieningen (inritten, parkeerplaatsen, tuinen, groen, etc.) gerealiseerd en wordt voorzien in een zachte overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied.
Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk omdat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is binnen de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast past het planvoornemen niet binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid welke is opgenomen in een deel van het plangebied, dit omdat de omvang van de beoogde ontwikkeling het wijzigingsgebied overschrijdt.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van de geldende bestemmingsplannen noodzakelijk. Hierin wordt de juridisch-planologische basis vastgelegd die de uitbreiding van de kern Hertme met negen woningen mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Roskam Landen 2" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt beschreven aan de hand van de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.
Het plangebied is gelegen direct ten noorden van de kern Hertme, ten oosten van de Hertmerdwarsweg in de gemeente Borne. De woningbouwlocatie ligt buiten de bestaande bebouwingslijn aan de rand van het dorp. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door infrastructuur (Hertmerdwarsweg), de bebouwde kom ten zuiden en verspreid liggende woonerven aan de Hertmerdwarsweg en Zwartkotteweg ten noorden van het plangebied. De functionele structuur wordt bepaald door woningen, agrarische cultuurgronden en infrastructurele voorzieningen. Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel dat begroeid is met gras. De gronden zijn in de huidige situatie ingericht als agrarische cultuurgrond. Op de perceelsgrenzen zijn enkele bomen aanwezig. Binnen het plangebied is op dit moment geen bebouwing of opgaand groen gelegen, met uitzondering van de bomen langs de Hertmerdwarsweg. In figuur 1.2 is de huidige situatie weergegeven.
In de kern Hertme zijn een drietal duidelijke structuurdragers te onderscheiden. Dit betreffen de wegen Hertmerweg, Kerkweg en de Hertmerdwarsweg. Van deze wegen is de Hertmerweg de belangrijkste structuurdrager. Deze weg vormt de toegangsweg tot de kern Hertme en langs deze weg is in eerste instantie de kerk opgericht waarna het dorp vanaf dit punt zichzelf verder heeft ontwikkeld.
De Kerkweg is een weg die van oudsher, de naam geeft het al aan, bij de kerk van Hertme uitkomt. Waar deze weg vroeger een voorname functie vervulde is de Kerkweg in de huidige situatie een onverharde eigen weg die met name wordt gebruikt door bestemmingsverkeer.
De Hertmerdwarsweg is in de loop der jaren als (ontsluitings)route steeds belangrijker geworden voor de kern Hertme. Een groot deel van de binnen de kern Hertme aanwezige woningen ontsluit op deze weg.
De kern Hertme heeft zich qua bebouwing in eerste instantie ontwikkeld nabij en rondom de kerk. Pas na de jaren '50 heeft Hertme zich qua bebouwing en als kern zijnde in noordoostelijke richting langs de Hertmerdwarsweg ontwikkeld.
Qua bebouwingsstructuren wordt het gebied rondom de kerk en de kruising Hertmerweg en de Hertmerdwarsweg gekenmerkt door bebouwing welke hoofdzakelijk gericht is op de kerk en het daarbij behorende plein. De bebouwing ten westen van de Kerkweg betreft voormalige agrarische bebouwing welke momenteel dienst doet als woonbebouwing.
De eerste echte uitbreiding van Hertme met woonbebouwing heeft plaatsgevonden langs de Hertmerweg, in de vorm van een bebouwingslint. Na deze ontwikkeling is het gebied tussen de Hertmerdwarsweg en de Kerkweg ontwikkeld met woningbouw. De meest recente woningbouwontwikkeling betreft de Roskam Landen, een kleine uitbreiding aan de rand van de dorpskern.
Qua type bebouwing valt op dat in Hertme nagenoeg enkel vrijstaande- en twee-onder-één-kapwoningen voorkomen. Enkel aan de Kolklanden bevindt zich een blok van aaneengebouwde woningen.
Bijzondere bebouwingselementen in de kern Hertme betreffen met name de kerk en het ten westen van de kerk gelegen openluchttheater.
Zoals reeds in 2.1.1 aangegeven vormen de wegen Hertmerweg, Kerkweg en de Hertmerdwarsweg de voornaamste structuurdragers. Hiervan vervullen met name de Hertmerweg en de Hertmerdwarsweg een voorname functie als toegangs- en ontsluitingsroute voor de kern Hertme. Alle andere wegen binnen de kern ontsluiten in principe direct of indirect op deze wegen.
Hertme heeft als kern een relatief groene uitstraling. Dit komt aan de ene kant doordat Hertme in principe aan alle zijden, en op korte afstand van de bebouwde delen, grenst aan het buitengebied.
Daarnaast heeft het gebied rondom de kerk een bijzondere groene uitstraling. Rondom de kerk komt veel groen voor en ook het openluchttheater wordt als het ware omgeven door boombeplanting. De groenstructuren hier tezamen vormen een fraaie entree tot de kern vanuit westelijke richting. Dit wordt nog eens versterkt door de Hertmerweg die aan weerszijde begeleidt wordt door bomen. Naast dit groen draagt de ruime opzet van de woonpercelen binnen de kern ook bij aan het groene aangezicht. In het openbaar profiel van wegen komt over het algemeen weinig groen voor. Overigens heeft al het binnen de kern voorkomende groen, met name vanwege het intensieve gebruik, ecologisch gezien een relatief beperkte betekenis.
De kern Hertme ligt als het ware in een oksel van de Gammelkerbeek. Er zijn vanuit de kern diverse locaties vanaf waar men uitzicht heeft op deze beek. Binnen de kern komen voor het overige geen waterlopen voor, wel bevinden zich op diverse locaties in de kern afwateringssloten.
Ten noorden van de kern Hertme ligt de ontwikkellocatie Roskam Landen. Het voornemen is om hier in twee fasen maximaal vijftien nieuwe woningen te realiseren. Fase 1, gesitueerd ten westen van de Hertmerdwarsweg, is reeds volledig ontwikkeld en bestaat uit zes vrijstaande woningen. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op Roskam Landen fase 2 en voor ziet in het planologisch mogelijk maken van negen woningen.
Roskam Landen fase 2 heeft betrekking op een plangebied ten oosten van de Hertmerdwarsweg, welke een belangrijke structuurdrager van de kern Hertme betreft. Bij het bepalen van de ruimtelijke opzet is rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke structuur zoals omschreven in 2.1. In figuur 2.3 is ter impressie de verkavelingsschets opgenomen.
Figuur 2.3: Verkavelinggsschets
Vanuit stedenbouwkundig opzicht voorziet het plan in het mogelijk maken van een nieuwe dorpsrand. Wat betreft de bebouwingsstructuur is uitgegaan van de stedenbouwkundige afronding van de kernrand. Er zal een open ruimte blijven tussen de Zwartkotteweg (ten noorden van het plangebied) en de beoogde woonbebouwing binnen het plangebied, waarbij sprake blijft van een doorzicht vanaf de Kerkweg.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van de realisatie van negen grondgebonden woningen. Roskam Landen Fase 2 bestaat uit een gevarieerder woonprogramma dan fase 1. Onderhavig plan voorziet in het mogelijk maken van drie sociale huurwoningen, een twee-onder-een-kap woning (twee wooneenheden) en vier vrijstaande woningen. De beoogde woningen worden aansluitend aan de bestaande bebouwing en langs de rand van de kern Hertme gesitueerd. Om een zachte overgang met het buitengebied tot stand te laten komen, wordt langs de rand van het plangebied een groene bufferzone aangelegd, inclusief retentiemogelijkheden. Hierbij wordt eveneens rekening rekening gehouden met de klootschietbaan, aan de noordzijde van het plangebied.
Om de beoogde woningen in het plangebied te kunnen bereiken wordt middels voorliggend plan de realisatie van een weg mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie ten gevolge van het planvoornemen wordt onsloten op de Hertmerdwarsweg. Zoals omschreven in 2.1.3 heeft deze weg een voorname functie als toegangs- en ontsluitingroute voor de kern Hertme. Parkeren ten behoeve van deze uitleglocatie wordt op eigen of binnen het plangebied gefaciliteerd (donkergrijze vakken op verkavelingsschets). In 4.11 wordt het aspect 'Verkeer en parkeren' nader toegelicht.
Onderhavig initiatief betreft een uitleglocatie van de kern Hertme. De toekomstige woonkavels grenzen met de achter- en zijtuinen aan het landschap. Ten behoeve van het planvoornemen is een groenplan opgesteld (zie Bijlage 1 Groenplan). In dit document wordt de beoogde landschappelijke inpassing weergegeven. Om te verzekeren dat er geen abrupte overgang naar het buitengebied ontstaat, wordt middels de aanleg van onder andere bomen, bosplantsoen en heesters ingezet op een groene overgang naar het buitengebied. In paragraaf 4.3 wordt nader op het aspect water ingegaan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio's) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van nieuwe woningen om te voorzien in de concrete behoefte van Hertme. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.3 en 3.3.2 wordt het plan getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Borne. Daarin wordt aangetoond dat het plan past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van negen woningen, dit is minder dan 11 woningen en er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wel geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, dat moet worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand wil brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In figuur 3.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Doorwerking in het onderhavige plan
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Of - Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Lid 1: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Momenteel staat de huizenmarkt onder druk, zo ook in de gemeente Borne (zie Woonvisie Borne 2022+). Hier wordt vaak naar gerefereerd als een zogenoemde 'wooncrisis'. Dit tekort is zowel kwantitatief (aantal woningen) als kwalitatief (o.a. typologie en betaalbaarheid). Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van 9 woningen en het plan omvat verschillende woningtypologieën, te weten vrijstaande, twee-onder-één-kap en rijwoningen. Hiermee voldoet het plan aan de lokale behoefte.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 2: Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
Binnen de bestaande bebouwing van de kern Hertme zijn geen geschikte locaties aanwezig om de woningbouwbehoefte op te kunnen vangen. Er zijn ook geen gronden binnen de kern Hertme aanwezig die door herstructurering of transformatie geschikt te maken zijn. Alle gronden binnen de kern worden in de huidige situatie benut ten behoeve van een bepaalde functie en het is niet te verwachten dat op korte termijn een functie wordt beëindigd waardoor voldoende ruimte beschikbaar komt voor de gewenste woningbouw. Daarnaast is meervoudig ruimtegebruik, gezien de functie, geen optie.
Gezien het vorenstaande is voldoende aannemelijk gemaakt dat binnen het bestaand stedelijk gebied redelijkerwijs geen locaties aanwezig zijn of geschikt zijn te maken voor de ontwikkeling van in totaal 9 woningen. Het uitbreiden van de bestaande kern is dan ook noodzakelijk, teneinde te kunnen voorzien in de lokale behoefte.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in een investering in ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Ten behoeve van de ontwikkeling is een groenplan opgesteld (zie Bijlage 1 Groenplan).
Middels het groenplan worden de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid vertaalt naar een landschappelijke inpassing. De drie belangrijkste pijlers van de landschappelijke inpassing zijn:
Deze drie punten sluiten aan bij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, conform de geldende gebiedskenmerken. Het plan geeft daarmee invulling aan artikel 2.1.5. Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt ter plaatse van een deel van de gronden met de bestemming 'Groen' de groene overgang naar het buitengebied, conform Bijlage 1 Groenplan, juridisch geborgd.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Lid 1: Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Voorgenomen ontwikkeling betreft een uitleglocatie van de bestaande dorpskern van Hertme, derhalve is het bovenstaande niet van toepassing.
Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)
Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel;
In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
De gemeentelijke woonvisie kent een woningbouwprogramma tot en met 2014. De woningbouwontwikkeling in het plangebied zal aanvangen na 2014 en is derhalve ook niet meegenomen in het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de gemeentelijke woonvisie. In het huidige woonbeleid wordt wel aangegeven dat er in Hertme een behoefte bestaat aan een beperkte toevoeging van woningbouw in of rond de kern. Hierbij wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Hierbij geldt dat de leefbaarheid van het dorp voorop staat; het moet voor bewoners aantrekkelijk zijn om in deze kern te (blijven) wonen. In de ontwerp Woonvisie Borne 2017-2027 wordt deze beleidslijn gecontinueerd.
De gemeente Borne heeft samen met de overige 13 Twentse gemeenten een regionale Twentse woonvisie onder regie van de provincie Overijssel opgesteld. Voor deze Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 (vastgesteld 17-11-2014) is het bouwprogramma voor de gemeente Borne aangeleverd. De woningbouwontwikkeling in Hertme is in deze woningbouwprogrammering meegenomen.
Gezien het feit dat bij de in voorbereiding zijnde woonvisie de buurgemeenten zijn betrokken en de provincie Overijssel de regie voert, wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eis als genoemd in artikel 2.2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Waar - Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in Ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de 'Ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving' van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Ontwikkelingsperspectief plangebied
Het plangebied behoort binnen de Omgevingsvisie Overijssel tot het ontwikkelingsperspectief: 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
De uitbreiding van Hertme met negen woningen vindt plaats binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt aangegeven dat de toegewezen ontwikkelingsperspectieven zich beperken tot de hoofdlijn zoals relevant op het provinciale schaalniveau. De schaal die de provincie hanteert vraagt maatwerk op lokale schaal. De begrenzing moet begrepen worden als een signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dan ook dat er nog variaties en nadere detailleringen kunnen voorkomen.
Omdat de ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er naast een lokale invulling van de begrenzing bovendien ook ruimte voor lokale afweging binnen ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend, maar richtinggevend. Dit houdt in dat een gemeente vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar structuurvisie een andere invulling kan kiezen.
Zoals eerder in deze paragraaf al onderbouwd is er binnen de kern Hertme zelf geen ruimte beschikbaar of geschikt te maken voor een woningbouwlocatie van negen woningen. Uitbreiding van de kern direct aangrenzend aan de kern ligt derhalve voor de hand en heeft landschappelijk gezien minder impact dan een knooperf in het buitengebied. Dat er behoefte is aan beperkte nieuwbouw in Hertme blijkt ook uit de gemeentelijke structuurvisie (zie 3.3.1).
Hoe - Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
In figuur 3.3 is een fragment van de kaart van de natuurlijke laag behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag plangebied
Voor het plangebied geldt de natuurlijke laag 'dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkingsrichting) van het landschap, gevormd door afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Ter plaatse van de woningbouwontwikkeling zijn niet of nauwelijks nog sporen aanwezig van de oorspronkelijke natuurlijke laag. Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat deze gronden in het verleden geschikt is gemaakt ten behoeve van de landbouw. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is het redelijkerwijs niet mogelijk een gebiedsontwerp te maken waarin wordt ingezet op een meer natuurlijk watersysteem of aanplant met 'natuurlijke' soorten. Wel wordt ingezet op een groene overgang naar het buitengebied door op de buitenste zone van circa 3 à 4 meter van het plangebied groen te realiseren.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In figuur 3.4 is een fragment van de kaart van het agrarisch cultuurlandschap behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap plangebied
Het plangebied ligt ten aanzien van de laag van het agrarisch cultuurlandschap in het 'oude hoevenlandschap'. Dit landschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd uit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Het landschapstype kenmerkt zich door karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en daartussen beeldbepalende open ruimtes.
Dit landschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. Het landschap is relatief kleinschalig en sluit aan bij de natuurlijke ondergrond (systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden). De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven.
De woningbouwontwikkeling vindt, net als de vroegere uitbreidingen van Hertme, plaats langs een route die in het verleden al een belangrijke functie vervulde. Net als in het verleden vormt in dit geval de Hertmerdwarsweg in feite de dragende structuur van deze woningbouwontwikkeling. Om te verzekeren dat er geen abrupte overgang naar het buitengebied ontstaat, wordt ingezet op een groene overgang naar het buitengebied. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gebiedskenmerk van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
In de 'stedelijke laag' en 'laag van beleving' zijn voor het plangebied geen thema's aangewezen.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven van het uitvoeringsmodel., omdat het realiseren van woningen aansluit op de woonbehoefte in Hertme.
De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (23 juni 2015). In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet willen maken. Hierbij is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan de ontwikkeling van het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied 'Borns' karakter kan worden gegeven. Belangrijke aanknopingspunten met betrekking tot voorgenomen ontwikkeling zijn:
Onderstaande figuur 3.5 toont een uitsnede van de visiekaart wonen, welke onderdeel is van de structuurvisie Borne.
Figuur 3.5: Kaartuitsnede visiekaart wonen structuurvisie Borne
Binnen de structuurvisie Borne zijn er voldoende aanknopingspunten voor de beoogde ontwikkeling. Zo draagt de ontwikkeling bij aan nieuwbouw ten behoeve van natuurlijke aanwas. Daarnaast betreft het plangebied een uitleglocatie van de kern Hertme, de ontwikkeling vindt namelijk plaats aansluitend aan het bebouwd gebied. Bovendien, zoals zichtbaar in bovenstaand figuur, is de specifieke locatie van het plangebied reeds aangemerkt als uitbreidingslocatie van de kern Hertme ten behoeve van wonen. Tenslotte, doordat de beoogde ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast, wordt getracht de leefbaarheid van het dorp en de kwaliteit van het landelijk gebied te waarborgen.
De Woonvisie Borne 2022+ gaat uitgebreid in op de volkshuisvesting binnen de gemeente Borne voor de komende periode. Daarbij wordt vooruit gekeken naar het jaar 2030 en soms al naar 2040. In de woonvisie staat beschreven dat de huizenmarkt onder druk staat. Verscheidene doelgroepen hebben grote moeite om aan geschikte woonruimte te komen. De gemeente Borne wil hier iets aan doen. De volgende uitgangspunten zijn hierbij belangrijk:
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van negen woningen aan de rand van Hertme ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Het plan voorziet zowel in huur- als koopwoningen. Met de uitbreiding wordt getracht de kern Hertme leefbaar en aantrekkelijk te houden voor starters en senioren, zodat deze in Hertme blijven wonen. Bovendien wordt het plan landschappelijk ingepast om de (omgevings)kwaliteit te waarborgen. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de uitgangspunten van de Woonvisie Borne 2022+.
Aanvullend wordt vermeld dat in de Woonvisie 2022+ ook staat dat het uitgangspunt voor Hertme is dat nieuwe woningen worden gerealiseerd voor een specifiek voordoende vraag en dat de nieuwe woningbouw stedenbouwkundig, architectonisch, landschappelijk en qua schaalgrootte past bij het dorp. Daarmee wil de gemeente het karakter van de dorpen behouden en waar het kan zelfs versterken. Ook wordt qua type bebouwing vermeld dat het opvalt dat in Hertme nagenoeg enkel vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen voorkomen. In Hertme zal echter ook voor alle doelgroepen worden gebouwd en zal dus ook sociale woningbouw worden gerealiseerd.
Met voorliggende ontwikkeling wordt bijgedragen aan de behoefte in Hertme, namelijk door een mix van verschillende woningtypen toe te voegen. Daarbij wordt opgemerkt dat de omvang van het plangebied - naast het voorzien in de woningbehoefte - van belang is om te zorgen voor een passende stedenbouwkundige en ruimtelijke opzet van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte. Een en ander in aansluiting op de schaalgrootte en het karakter van het dorp. Ook hiermee is de ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten van de Woonvisie Borne 2022+.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
In opdracht van de Gemeente Borne heeft Lycens B.V. een verkennend bodemonderzoek en een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Hertmerdwarsweg ong. te Hertme. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek en geohydrologisch onderzoek. Hieronder wordt de inhoud van het rapport beknopt toegelicht.
Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren welke consequenties kunnen hebben voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie. Het doel van het geohydrologisch onderzoek is het bepalen van de waterdoorlatendheid van de bodem op basis waarvan vastgesteld kan worden of de locatie geschikt is voor de infiltratie van hemelwater. Op grond van de beschikbare gegevens (resultaten vooronderzoek, zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Beleidskader
Nationaal waterprogramma 2022-2027
Het Nationaal waterprogramma 2022-2027 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren. Op het gebied van rijkswater liggen grote en urgente opgaven. De waterwet vereist de rijksoverheid eens in de 6 jaar een Nationaal waterplan en een Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren opstelt. De waterwet gaat op in de Omgevingswet. Het nationaal waterprogramma is geschreven 'in de geest' van de Omgevingswet. Voor het eerst onder de waterwet zijn het Nationaal waterplan en Beheer- en ontwikkelplan in één document opgesteld. Deze worden in samenhang met elkaar geschreven. Het nationaal waterprogramma geeft richting aan het waterbeleid voor Nederland als geheel, niet enkel het hoofdwatersysteem. Het Nationaal waterprogramma voldoet aan de eisen van de Waterwet, maar is ook 'in de geest' van de Waterwet geschreven.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Vechtstromen is een vervolg op het Waterbeheerplan. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie 2050. In de Watervisie wordt beschreven hoe om te gaan met voldoende water, omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor de waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en werken aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe de komende zes jaar wordt gewerkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem. Het waterbeheerprogramma is meer dan een vervolg op het Waterbeheerplan. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 staat voor de opgave om anders te gaan werken, in de geest van de nieuwe Omgevingswet.
Watertakenplan Borne 2022-2026
Het watertakenplan beschrijft de wateropgaven van de gemeente Borne die ze op korte en lange termijn willen realiseren. Centraal terugkerende thema’s in het plan zijn “klimaatontwikkelingen” en “samenwerking”. Ten opzichte van het vorige plan verandert er niet zoveel aan deze doelstellingen. Wel ligt het accent meer op het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid en de bewustwording.
Doelstellingen
De gemeente Borne wil een veilige en schone leefomgeving bieden aan haar inwoners, rekening houdend met duurzaamheid en anticiperend op klimaatverandering (adaptatie). Daarnaast streeft de organisatie er naar voor én samen met haar inwoners te werken. Dat wil zeggen dat de afstand klein is en participatie en communicatie van/met de inwoners, verenigingen en het bedrijfsleven belangrijk zijn.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is op 19 juli 2023 de digitale watertoets uitgevoerd. Hiermee is het Waterschap Vechtstromen over de beoogde ontwikkeling geïnformeerd. Het aanvraagformulier is bijgevoegd als Bijlage 3 Digitale Watertoets. Er dient een normale procedure doorlopen te worden. Naar aanleiding van de adviesaanvraag heeft het Waterschap het volgende geadviseerd:
Algemeen:
Afvalwater:
Hemelwater:
Grondwater:
Er zijn door de Gemeente Borne waterhuishoudkundige uitgangspunten opgesteld voor het planvoornemen. In de vervolgfase zal een waterhuishoudkundig plan worden opgesteld waarin de waterhuishouding concreet wordt uitgewerkt. Bij de inrichting van het plangebied en uitwerking van het bouwplan en waterhuishoudkundig plan wordt rekening gehouden met onderstaande waterhuishoudkundige uitgangspunten:
Alvorens het Waterschap definitief instemt met voorliggend plan dient het waterhuishoudkundig plan ter beoordeling te worden aangeboden.
In de vervolgfase van onderhavig initiatief zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten van het Waterschap. De Gemeente heeft uitgangspunten opgesteld die in de vervolgfase in het waterhuishoudkundigplan worden uitgewerkt. Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat op voorhand geen belemmeringen worden verwacht voor het aspect water.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Archeologisch beleid gemeente Borne
Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vorm gegeven. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:
De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.
Onderzoek
Onderstaande figuur 4.1 toont een uitsnede van de verwachtings- en advieskaart van de gemeente Borne met daarop het plangebied. Uit de kaartuitsnede volgt dat in het plangebied een middelmatige archeologische verwachting geldt. Echter is de bodem ter plaatse van het plangebied grotendeels verstoord. Uitgezonderd hiervan is het zuidwesten van het plangebied. Zoals beschreven in 1.3 Vigerende bestemmingsplannen is dit deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel'.
Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Borne
De archeologische verwachting 'Middelmatig' voorziet in de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden of een archeologische verwachtingswaarde. Alvorens hier grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet er eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen, zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Voor de bestemming geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² én waarvan de diepte meer bedraagt dan 0,40 meter onder het maaiveld. Aangezien de oppervlakte van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied kleiner is dan 5.000 m2, is voor deze woningbouwontwikkeling geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Op basis van de middelmatige archeologische verwachtingswaarde, roering van de bodem en oppervlakte van de beoogde ontwikkeling is het plangebied vrijgesteld van aanvullend archeologisch onderzoek.
Conclusie
Op basis van bovenstaande valt te concluderen dat het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de realisatie van het onderhavige plan.
Echter, ook in een vrijgegeven plangebied, bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht overheden om relevante cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in het ruimtelijk beleid. Daarnaast worden gemeenten sinds 2012 verplicht door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) om cultuurhistorische belangen evenals archeologische verwachtingen in de bodem in ogenschouw te nemen bij het opstellen van een bestemmingsplan.
In de brochure ''Ruimtelijke ordening en erfgoed; een handreiking voor cultuurhistorisch onderzoek'' gemaakt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt gesteld dat cultuurhistorisch onderzoek interdisciplinair behoort te zijn. Dit wordt als volgt geduid:
Cultuurhistorisch onderzoek in het kader van de ruimtelijke ordening richt zich op de aanwezigheid, aard, betekenis en waarde van
Derhalve is het voor ieder ruimtelijk plan belangrijk om maatwerk te bieden vanwege de meerdere betrokken belangen.
Onderzoek
Ter beoordeling van het aspect cultuurhistorie is cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Borne geraadpleegd. Figuur 4.2 weergeeft een uitsnede van de kaart. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. Daarnaast zijn ook in de (directe) omgeving geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast.
Figuur 4.2: Cultuurhistorische waardenkaart
Geconcludeerd wordt dat het plangebied geen cultuurhistorische waarde kent. De beoogde ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden of monumenten aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Lycens B.V. is daarom gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen middels een Quickscan Flora en Fauna. Het plangebied is op 3 juli 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De bij het onderzoek behorende rapportages zijn bijgevoegd als Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna en Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening. Op basis van de onderzoeken is het onderstaande vastgesteld.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kon op basis van de Quickscan Flora en Fauna niet uitgesloten worden, er is daarom een stikstofdepositieberekening uitgevoerd.
Stikstofdepositie
In de stikstofdepositieberekening wordt geconcludeerd dat er als gevolg van het beoogde plan geen sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Op basis van het onderzoek stikstofdepositie kan daarom worden geconcludeerd dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet leidt tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Nu significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten kan het beoogde plan, voor wat het onderdeel stikstofdepositie betreft, worden vastgesteld. Het stikstofdepositieonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening.
Soortbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats. Vleermuizen en ongewervelden bezetten geen vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied, en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats. De beplanting is geschikt voor vogels om te nestelen. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd worden vogels minimaal verstoord. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voorplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze worden verjaagd en elders worden losgelaten. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.
Zorgplicht
Artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. De zorgplicht is als een open norm geformuleerd in het eerste lid van artikel 1.11. In het tweede lid wordt de zorgplicht iets geconcretiseerd door te bepalen dat de zorgplicht. In elk geval inhoudt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor in het wild levende dieren en planten:
Ten aanzien van de beschermde soorten geldt dat het bevoegd gezag (provincies c.q. ministerie van LNV) de vrijheid hebben om soorten binnen deze categorie vrij te stellen van de verbodsbepalingen uit ontheffingsplicht artikel 3.10 uit de Wet natuurbescherming. Voor beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld dient bij overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb een ontheffing te worden aangevraagd. Voor vogels geldt in afwijking hierop dat voor verstoring geen ontheffing nodig is, indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Het is ook mogelijk om voor beide categoriesoorten te werken volgens een goedgekeurde gedragscode die is afgestemd op de Wet natuurbescherming. Er is dan geen ontheffing nodig.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen vormt voor de realisatie van het plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidsgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidsgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden, niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Geluidbeleid gemeente Borne
De gemeente Borne beschikt over een Nota gebiedsgericht geluidbeleid en een Nota hogere grenswaarden. De Nota gebiedsgericht geluidbeleid is een beleidsstuk waarin het gemeentelijke geluidbeleid beschreven is en heeft als doel goede akoestische kwaliteit binnen de gemeente te behouden en waar mogelijk te verbeteren. De nota beschrijft de ambities van de gemeente op dit vlak. Het beleidsstuk rust grotendeels op de zogenoemde MILO-systematiek (MILO = Milieu In de Leef Omgeving) waarbij de gemeente is ingedeeld in gebiedstypen met bijbehorende ambitiewaarden.
Deze ambitiewaarden zijn vervolgens uitgewerkt tot concrete beleidsuitspraken. De Nota hogere grenswaarden beschrijft het hogere waarden beleid van de gemeente en de ontheffingscriteria. De nota voorziet erin dat slechts wanneer voldoende gemotiveerd is aangetoond dat maatregelen niet doeltreffend zijn of niet aan de hoofd- en/of locatie specifieke criteria kunnen voldoen, een hogere waarde kan worden toegekend.
In het kader van de beoogde ontwikkeling van de woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de gemeente Borne. Het onderzoek is bijgevoegd bij voorliggend bestemmingsplan als Bijlage 6 Akoestisch onderzoek. Onderstaand worden de bevindingen van het onderzoek samengevat.
Interne werking
Het plan ondervindt een geluidsbelasting door het wegverkeer vanaf de Hertmerdwarsweg. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is ter hoogte van de nieuwbouw de maximumsnelheid verlaagd van 60 km/uur naar 30 km/uur. Hierdoor heeft deze weg ter hoogte van de nieuwbouw geen wettelijke onderzoekszone in het kader van de Wet geluidhinder. Echter, aan het einde van een wegvak waarlangs wel een zone geldt, loopt de zone nog 200 meter door in het verlengde van dat wegvak. Om die reden valt de nieuwbouwlocatie binnen de wettelijke zone van het 60 km/uur wegvak van de Hertmerdwarsweg, dat zich buiten de bebouwde kom bevindt. Daarom is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken, moet er inzicht worden verkregen in de geluidsbelasting op het plan door het wegverkeerslawaai. De geluidsbelasting op het plan is bepaald met het rekenpakket Geomilieu, versie V2023.2. Dit pakket rekent conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De geluidsbelasting is berekend op basis van de prognoses van 2040 uit het Regionaal Verkeersmodel Overijssel. Er zullen grondgebonden woningen worden gerealiseerd; daarom is rekening gehouden met twee woonlagen. De geluidsbelasting is zowel op begane grond niveau als ter hoogte van de eerste verdieping berekend. De maximale geluidsbelasting op het plan is 45 dB, na aftrek van 5 dB ex art 110G. Dit is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. Deze voorkeursgrenswaarde is ook de ambitiewaarde die in de Nota geluidsbeleid van de gemeente Borne wordt aangehouden als ambitiewaarde voor een rustige woonwijk.
In de omgeving van het plangebied is geen spoorweg of vorm van industrie gesitueerd welke in een geluidbelasting op het plangebied resulteert.
Externe werking
In het kader van de Wet geluidhinder kennen woningen geen externe werking. Dit aspect is derhalve niet relevant.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:
In de Wet milieubeheer (Wm) is in hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:
De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.
Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:
Als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.
De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM-grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waarop de Regeling NIBM niet van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.
Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM-project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM-project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:
In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM-project:
Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:
De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.
Naast de luchtverontreiniging die door het project zelf wordt veroorzaakt, waarbij het criterium 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een rol speelt, gaat het om de luchtkwaliteit van het gebied zelf. Er moet worden uitgesloten dat men niet wordt blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit in de toekomst. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Voorgaande is enkel toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10, PM2,5 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig met maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats volgens bepalingen in de Wet milieubeheer (Wm). De basis voor de luchtkwaliteitstoets staat in titel 2 van hoofdstuk 5 Wm. De luchtkwaliteitseisen zelf staan in bijlage 2 van de Wm. Zoals aangegeven zijn in Nederland alleen stikstofoxide en fijn stof (PM10 en PM2,5) relevant voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
Stikstofdioxide (NO2)
De WHO heeft per september 2021 een nieuwe advieswaarde van 10 microgram per kuub gedefinieerd. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 40 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.
Fijn stof (PM10)
Fijn stof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast van milieufactoren. Daarnaast is van fijn stof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De WHO heeft per september 2021 een nieuwe scherpe advieswaarde van 15 microgram per kuub gedefinieerd (eerder gold 20).
Fijner stof (PM2,5)
Fijner stof (PM2,5) is een nog belangrijkere schadelijke component van fijn stof. De WHO hanteerde een advieswaarde van 10 microgram per m³ maar heeft deze nu bijgesteld naar 5 microgram per kuub. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 25 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.
De volgende grenswaarden voor deze stoffen zijn derhalve gesteld:
Stof | Soort norm | Concentratie | Status |
NO2 | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | Grenswaarde |
NO2 | Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg/m³* | Grenswaarde |
NO2 | Jaargemiddelde | 10 µg/m³ | WHO advieswaarde |
PM10 | Jaargemiddelde | 40 µg/m³ | Grenswaarde |
PM10 | Jaargemiddelde | 15 µg/m³ | WHO advieswaarde |
PM10 | Daggemiddelde | 50 µg/m³31,3 µg/m³ (jaargemiddeld)** | Grenswaarde |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 25 µg/m³ | Grenswaarde |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 20 µg/m³ | Indicatieve grenswaarde (EU) |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 5 µg/m³ | WHO advieswaarde |
* Van toepassing voor wegen waarvan tenminste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken.
** De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m³. De daggemiddelde norm komt namelijk neer op 31,3 µg/m³ jaargemiddeld.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk welke beoordelingsplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer.
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is niet van toepassing omdat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM. Onderhavig plan komt niet in de buurt van de grenswaarde van 1.500 woningen, er wordt slechts de realisatie van 9 woningen mogelijk gemaakt. Tevens betreft het plan ook op basis van de NIBM-tool van de Rijksoverheid een NIBM-project. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM-project. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft derhalve niet plaats te vinden.
Figuur 4.3: NIBM-tool
Met voorliggend plan wordt ten opzichte van de huidige situatie woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen zoals benoemd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Wel moet worden uitgesloten dat de luchtkwaliteit geen negatieve invloed heeft op de toekomstige bewoners.
Op de RIVM website https://data.rivm.nl/apps/gcn/ kunnen voor het gebied rondom Hertme de jaargemiddelde concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 worden afgelezen voor de jaren 2022 en 2030:
Stof | Concentratie in 2022 | Concentratie in 2030 |
Stikstofoxide (NO2) | <10 µg/m3 | <10 µg/m³ |
Fijn stof (PM10) | 14-16 µg/m3 | <14 µg/m³ |
Fijn stof (PM2,5) | 8-10 µg/m³ | 6-8 µg/m³ |
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Ingevolge hetgeen in onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | ||
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 | |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 meter voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 meter voor objecten buiten de bebouwde kom.
Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne
De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen.
De gemeente Borne heeft ervoor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze, zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten. Op basis van de geurverordening dient de afstand tussen een geurgevoelig object in de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. jongvee) worden gehouden, 50 meter te bedragen. De afstand tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. Jongvee) worden gehouden, dient 25 meter te bedragen.
In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen aanwezig. De dichtstbijzijnde veehouderij betreft een melkrundveebedrijf aan de Oude Postweg 1.
Melkrundveebedrijf Oude Postweg 1 Hertme
De afstand tussen het agrarisch bouwvlak van het melkrundveebedrijf en de locatie van de te bouwen wooneenheden bedraagt meer dan 250 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstandseis van 100 meter zoals genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij. Ook wordt hiermee ruimschoots voldaan aan de Verordening lokaal geurbeleid van de gemeente Borne. Het melkveebedrijf vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling en omgekeerd levert de ontwikkeling geen beperking op voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Gezien de bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied zich hoofdzakelijk kenmerken door woningbouw kan de locatie van het plangebied worden aangemerkt als 'rustige woonwijk en buitengebied'.
Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie
De te realiseren woningen betreffen geen milieubelastende activiteit. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van de woningen als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.
Nabijgelegen milieubelastende activiteiten
Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn nabijgelegen milieubelastende activiteiten beoordeeld. Wat betreft milieubelastende activiteiten zijn in de omgeving van het plangebied enkel agrarische bedrijven gevestigd (zie 4.8). De afstand tot deze bedrijven is dermate groot dat kan worden gesteld dat ter plekke van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en dat de agrarische bedrijven niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden. Om het argument kracht bij te geven, wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Geur. In deze paragraaf wordt gesteld dat wordt voldaan aan de geurnormen en de richtafstanden. Hiermee kan een goed woon- en leefklimaat worden vastgesteld.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10^-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van kwetsbare objecten, te weten woningen. Derhalve is beoordeeld in hoeverre er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en transportroutes aanwezig zijn. Figuur 4.4 toont een uitsnede van de Risicokaart, hierin zijn het plangebied en de dichtstbijzijnde risicobronnen weergegeven.
Op circa 2.850 meter ten zuidoosten van het plangebied is een buisleiding gesitueerd. Op circa 1.850 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een benzinepomp. Op circa 3.350 meter ten zuidwesten van het plangebied zijn een buisleiding en een transportas gesitueerd. Op circa 3.300 meter ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een buisleiding. Deze risicobronnen bevinden zich op een dermate grote afstand van het plangebied dat zij geen risico vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart omgeving plangebied
Op basis van bovenstaande valt te concluderen dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, worden in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor het aspect parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen van de gemeente Borne, welke zijn vastgelegd in de nota "Parkeernormen Gemeente Borne".
Verkeer
In de beoogde situatie worden 9 wooneenheden gerealiseerd binnen het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 3 sociale huur rijwoningen, 2 twee-onder-een-kap woningen en 4 vrijstaande woningen. Daarmee zal ook het aantal verkeersbewegingen naar het plangebied toenemen. Om de verkeersgeneratie te berekenen wordt gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (381, december 2018)'. Het plangebied wordt geclassificeerd als niet stedelijk, buitengebied. In onderstaande tabel is het met de beoogde ontwikkeling gegenereerde verkeer weergeven. De verwachte generatie bedraagt 65,2 voertuigbewegingen per etmaal.
Gelet op de inrichting van de Hertmerdwarsweg als ontsluitingsweg gaat dit verkeer op deze weg direct op in het heersende verkeersbeeld. Het is onwaarschijnlijk dat de beoogde ontwikkeling daarmee leidt tot een afwenteling van negatieve verkeerseffecten op de omgeving.
Parkeren
Het parkeerbeleid van de gemeente is vastgelegd in de nota “Parkeernormen Gemeente Borne”. Door het vaststellen van uniforme en specifieke parkeernormen voor de gemeente Borne wordt een belangrijk deel van het parkeerbeleid geformuleerd. De nota heeft betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte op eigen terrein. De nota heeft ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeer- en stallingsplaatsen in verband met aanvragen voor alle activiteiten, initiatieven, en/of ontwikkelingen in de openbare ruimte.
Het doel van de Nota Parkeernormen is het bieden van duidelijkheid en transparantie ten aanzien van de werkwijze bij het opstellen van de parkeereis en de toetsing daarvan. Het toepassen van de juiste parkeernormen draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat, waarin het risico op parkeeroverlast wordt verkleind.
In de beoogde situatie worden 9 wooneenheden gerealiseerd binnen het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 3 sociale huur rijwoningen, 2 twee-onder-een-kap woningen en 4 vrijstaande woningen. In het kader van de beoogde ontwikkeling is gekeken naar de parkeerbehoefte van de toekomstige situatie. De gemeente heeft de parkeernormen vastgelegd in de parkeernota. Uit de parkeernota valt op te maken dat per twee-onder-een-kap en vrijstaande woning, 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden. Voor de realisatie van een sociale huurwoning geldt deze eis niet. In onderstaande tabel zijn de op eigen terrein te realiseren parkeerplaatsen weergegeven. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein bedraagt 12 parkeerplaatsen.
Daarnaast dient er voor elk van de te realiseren woningen parkeergelegenheid in de openbare ruimte gerealiseerd te worden. In onderstaande tabel zijn de in de openbare ruimte te realiseren parkeerplaatsen weergegeven. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen in de openbare ruimte bedraagt 9,6 parkeerplaatsen.
In de beoogde situatie worden voor de twee-onder-een-kap en de vrijstaande woningen per wooneenheid 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast valt op basis van figuur 2.3 op te maken dat in de toekomstige situatie 10 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd worden. Hiermee wordt dus voldaan aan zowel de parkeerbehoefte op eigen terrein als de parkeerbehoefte in de openbare ruimte. Daardoor voldoet voorliggend plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is op de aspecten verkeer en parkeren.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
Nabij het plangebied bevindt zich onder de Hertmerdwarsweg een rioolleiding. Voor deze leiding is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Bij deze dubbelbestemming behoort namelijk een belemmeringsstrook welke 3 meter bedraagt. Door de rioolleiding specifiek te bestemmen wordt deze planologisch voldoende beschermd.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
Het plangebied is gelegen binnen een radarzone van het op vliegveld Twente aanwezige (militaire) radarstation. Sinds 1 oktober 2012 is de regelgeving voor deze installaties vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Binnen deze gebieden dienen bouwwerken die boven een aangewezen hoogte boven NAP komen, in dit specifieke geval 45 meter, te worden getoetst aan de mate waarin de werking van de radar wordt verstoord. Wat betreft de radarzone blijven de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwhoogten ruim onder de bouwhoogten die een verstoring zouden kunnen opleveren.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
Door de voornoemde rioolleiding specifiek te bestemmen en de radarzone aan te duiden worden deze planologisch voldoende bestemd. Verder zijn er in en nabij het plangebied geen planologische relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke gevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Op basis van 4.13.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r. is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7 Aanmeldnotitie vormvrije mer beoordeling. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan geconcludeerd worden dat gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectenrapportage moet worden doorlopen.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij omgevingsvergunning sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Deze regel is opgenomen on te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden en/of functies.
Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigingen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren en laden en lossen.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Binnen de bestemming 'Groen' zijn naast groenvoorzieningen onder andere wandel- en fietspaden, speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken, waterpartijen en watergangen en voorzieningen van algemeen nut toegestaan. Onder groenvoorzieningen vallen onder andere pluktuinen en boomgaarden.
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen met als functie verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
De enkelbestemming 'Wonen' wordt opgenomen voor de te realiseren woningen. Binnen deze bestemming zijn de aanduidingen 'vrijstaand', 'twee-aaneen', en 'aaneen' opgenomen. Ter plaatse zijn alleen de aangeduide type woningen toegestaan. Binnen de bestemming Wonen mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De maximum goothoogte van de woningen is 3,5 meter en de maximum bouwhoogte van de woningen is 9,5 meter. Door middel van het envelop-principe (Bijlage 1 bij de regels) is bepaald wat de toegestane dakhelling van de woningen is. Bijgebouwen mogen in en buiten het bouwvlak worden gebouwd, de maximale oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de perceelsomvang. De afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 meter.
Binnen de bestemming Wonen is een beroep aan huis rechtstreeks toegestaan. De werkzaamheden mogen plaatsvinden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken, mits de oppervlakte hiervan niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bouwwerken met een maximum van 45 m2.
In het plangebied ligt een rioolleiding waarvoor beperkingen gelden. Deze leiding is op de kaart met ‘Leiding - Riool’ opgenomen als dubbelbestemming. Deze dubbelbestemmingen 'Leiding - Riool' vallen onder de primaire bestemming, om de belangen van de leidingen te beschermen. De reguliere bestemming is daarbij de secundaire bestemming, waarvoor bouwwerken wel mogelijk blijven, mits advies bij de leidingbeheerder wordt ingewonnen. Tevens is binnen deze bestemming een vergunningstelsel opgenomen voor aanlegactiviteiten.
Deze dubbelbestemming betreft alle terreinen van middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep binnen deze bestemming groter dan 5.000 m2 of dieper dan 40 cm is in principe een vergunning noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van negen woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente. Dit bestemmingsplan kent diverse mogelijkheden om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan te wijzigen. Hierbij zal per geval worden bezien of de kosten op een initiatiefnemer van een plan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening of door het sluiten van een overeenkomst. Tevens zal, indien noodzakelijk, een planschadeovereenkomst worden gesloten met een initiatiefnemer van een plan. Op deze wijze is het verhaal van de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het bestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de Provincie Overijssel. Dit heeft niet geleid tot het indienen van zienswijzen.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Vechtstromen, door het uitvoeren van de digitale watertoets. De normale procedure is van toepassing en het waterschap is verder betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. De geldende uitgangspunten vanuit het waterschap zijn opgenomen in voorliggend plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 ter inzage gelegen. Er zijn in totaal vier zienswijzen ingediend. Naast de aanpassingen die zijn verricht naar aanleiding van de zienswijzen, is volledigheidshalve een tweetal ambtelijke wijzigingen verricht. In Bijlage 8 Zienswijzennota zijn de zienswijzen van de vier reclamanten samengevat en beantwoord. Daarnaast zijn in dit document de doorgevoerde planaanpassingen verantwoord.