direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Aanslagsweg 22, 24 en Woolderweg 15
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Aanslagsweg 22-24 in Borne is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op het perceel Aanslagsweg 24 een woning op de verdieping realiseren. Daarnaast is het voornemen om de bedrijfshal op perceel Aanslagsweg 22 te vergroten en de aanwezige bedrijven in kantoor/zakelijke dienstverlening planologisch mogelijk te maken. 
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Daarvoor zal de geldende bedrijfsbestemming worden aangepast, waarbij het perceel Woolderweg 15 betrokken wordt bij het plan vanwege de samenhang.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit de percelen Aanslagsweg 22, 24 en Woolderweg 15 in Borne. Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Borne. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie I, perceelsnummers 2227, 2228 (gedeeltelijk), 2623 en 2624. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Aanslagsweg 22-24 en Woolderweg 15 in Borne geldt het onherroepelijke bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' (vastgesteld op 16-6-2020).

In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' toegekend met functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Tevens is voor het grootste gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie hoog" geldend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor bedrijfsdoeleinden voor bedrijven t/m categorie 3.1 uit de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij bedrijf'. Tevens zijn binnen de bestemming fietsenstallingen, groenvoorzieningen en tuinen, parkeervoorzieningen, verhardingen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Er zijn binnen het plangebied geen (bedrijfs)woningen toegestaan.
De uitbrreiding van de bedrijfshal is beoogd op gronden die niet binnen het het bouwvlak liggen en daardoor is uitbreiden van het hoofdgebouw niet mogelijk. Alleen bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan buiten het bouwvlak.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een woning op de verdieping te realiseren. De uitbreiding van de bedrijfshal (hoofdgebouw) is niet mogelijk omdat er geen bouwvlak ligt op dat gedeelte van de bedrijfsbestemming. Tevens zijn de gevestigde bedrijven die zijn gericht op zakelijke dienstverlening niet passend binnen de geldende bestemming. Zakelijke dienstverlening is geen onderdeel van de lijst van de bedrijfsactiviteiten bij bedrijf die als bijlage bij de regels van het geldende bestemmingsplan is opgenomen.

Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om het beoogde plan mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Aanslagsweg 22, 24 en Woolderweg 15' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Aanslagsweg 24 in Borne een bedrijfspand bestaande uit één bouwlaag met een kap. Het pand bevindt zich aan de rand van het centrum in een straat waar zich woningen en bedrijvigheid (met name in plangebied) bevinden. Wat verderop in de Aanslagsweg bevinden zich winkels, horeca, kantoren en verder richting centrum een mix van functies.
De voorgevel van het pand oogt aan de voorzijde alsof de verdieping over de volle breedte van het pand in gebruik is. Achter de brede gevel schuilt echter een kap.

De bedrijfshal betreft een bedrijfsverzamelgebouw was een schildersbedrijf gevestigd, inmiddels zijn daar diverse bedrijven gevestigd. Het gaat om een adminstratiekantoor, makelaar, adviesburo, logopedie, ict-bedrijf, een aannemer en opslagruimte voor stucadoor, webshop en schildersbedrijf. De bedrijven in zakelijke dienstverlening zijn niet passend in de geldende planologische situatie.
De uitbreiding van de bedrijfshal die is voorzien voor de bedrijfshal bevindt zich aan de achterzijde van de hal (aan de zuidzijde). Het bedrijfspand beslaat een groot gedeelte van het perceel en is in gebruik voor opslag voor aantal bedrijven en als kantoorruimte/zakelijke dienstverlening. De hal sluit aan de zuidkant aan op het bedrijfspand van Woolderweg 15 in Borne.
De uit te breiden bedrijfshal ontsluit via de Aanslagsweg, waarbij de auto's kunnen worden geparkeerd aan de voorzijde en op het achterterrein.
Het bedrijf aan de Woolderweg 15 is een bedrijf in PVC-vloeren en dit bedrijf ontsluit via de Woolderweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0004.png"
Figuur 2.1: Straatbeeld Aanslagsweg 24 Borne (bron: GoogleStreetview)

2.2 Toekomstige situatie

Nieuwe woning
Het pand op perceel Aanslagsweg 24 bestaat uit één bouwlaag met een kap, maar oogt anders door de gevel. Het voornemen is om het pand uit te breiden met een tweede bouwlaag en daarop een kap. De uitbreiding van het pand op deze wijze sluit aan op het straatbeeld, waar de naastgelegen panden ook twee volledige bouwlagen hebben met een kap. In figuur 2.3 zijn de bestaande en de toekomstige situatie van het pand in het straatbeeld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0005.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie Aanslagsweg 24 (bron: TKA)

In figuur 2.4 zijn de plattegronden van de verdiepingen van het pand weergegeven. Daarin is te zien dat de commerciële ruimte op de begane grond behouden blijft. De woning komt op de eerste verdieping en tevens is er zolderruimte onder de kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0006.png" FFiguur 2.4: Plattegrond nieuwe situatie woning (bron: TKA)

Uitbreiding bedrijfshal
De uitbreiding van de bedrijfshal is gepland aan de achterzijde van de bestaande bedrijfshal en betreft een uitbreiding van circa 300 m². Dat gedeelte is nu onbebouwd, maar wel verhard. De uitbreiding zal dezelfde (goot)hoogte krijgen als de bestaande bedrijfshal en daarmee qua hoogte passend bij de bestaande bebouwing.
De uitbreiding van de hal sluit aan op het achterliggende bedrijfspand.

Initiatiefnemer is bereid de milieucategorie voor de toegestane bedrijven te verlagen. Dit wordt planologisch vastgelegd door bestemming te wijzigen van 'bedrijf' naar 'Gemengd-1'. De geldende bedrijfsbestemming laat bedrijven in maximaal milieucategorie 3.1 toe. Door de wijzgiing naar de gemengde bestemming, waarbij maximaal bedrijvigheid in categorie 2 wordt toegestaan, ontstaat er een (planologische) situatie die positief bedraagt aan het woon- en leefklimaat in de omgeving. Het is passend bij de gevestigde bedrijven.

In het voorliggende bestemmingsplan is voor de bestemming 'Gemengd-1' een staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging opgenomen. De bestaande bedrijven vallen in de categorieën A en B1. De bedrijven die er zich bevinden zijn: adviesbureaus, een makelaar, logopediepraktijk, een aannemersbedrijf en opslagruimte voor een paar bedrijven. De kantoren/adviesbureaus vallen onder categorie A en de opslagruimtes en het aannemersbedrijf onder categorie B1.
Categorie A en B1-bedrijfsactiviteiten kunnen direct naast of beneden woningen, waarbij de eisen uit het Bouwbesluit voldoende zijn.

In figuur 2.5 is de uitbreiding van de bedrijfshal te zien. De hoogtes van de uitbreiding zullen aansluiten op de bestaande bebouwing met een toegestane maximale bouwhoogte van 6 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0007.png"
Figuur 2.5: uitbreiding bedrijfshal (bron: TKA)

Op het achterterrein worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn bereikbaar via de hal, zoals in de bestaande situatie ook het geval is. De parkeerplaatsen zijn tevens weergegeven in figuur 2.5. Aan de voorzijde bevinden zich 5 bestaande parkeerplaatsen, zie figuur 2.6 voor de woning en bezoekers. In de regels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein.
De bouwmogelijkheden voor het perceel Woolderweg 15 wijzigen niet ten opzichte van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0008.png"
Figuur 2.6: parkeerplaatsen voorzijde (bron: GoogleMaps)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het planvoornemen omvat het realiseren van een woning op de verdieping van een bestaand pand en het uitbreiden van een bestaande bedrijfshal met circa 420 m².

Uit jurisprudentie komen grenzen naar voren waaruit geconcludeerd kan worden of een bepaalde planontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling is en waarvoor de Ladder van toepassing is.

Voor woningbouw ligt de grens bij 12 woningen. In de uitspraak van ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 is bepaald dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het bouwen van 12 woningen wordt wel beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Voor bedrijvigheid c.q. kantoorruimte is bepaald dat een uitbreiding van een kantoor met 540 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is (ABRvS 24 augustus 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2319). De voorgenomen uitbreiding heeft een kleinere oppervlakte en daarmee kan worden geconcludeerd dat de Ladder niet van toepassing is.

Daarbij geldt wel dat wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling aan de rand van het centrum van de kern;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
In de toelichting is gemotiveerd waarom deze planontwikkeling een aanvaardbare ontwikkeling is die past binnen het kader van de goede ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toets
In deze situatie wordt er één nieuwe woning gerealiseerd en een bestaande bedrijfshal uitgebreid. De extra woning wordt gerealiseerd op de verdieping in een bestaand pand. De uitbreiding van de bedrijfshal bevindt zich op een plek die ligt tussen bedrijfshallen en in gebruik is als bijbehorend terrein bij de bedrijfsbestemming.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2: Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Toets
In voorliggende situatie wordt binnen bestaand bebouwd gebied een nieuwe woning gerealiseerd en een bedrijfshal uitgebreid. De grond heeft reeds een bedrijfsbestemming. Er wordt geen nieuw beslag op de groene omgeving gelegd. Gelet op het vorenstaande wordt een andere functie dan wonen niet passend in het gebied geacht.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)
Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toets
Voor de toetsing van de behoefte wordt verwezen naar het gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid is in overeenstemming met de geldende woonafspraken zoals die zijn gesloten met de provincie. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Van belang is de stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de kernmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie.

De plannen voor de extra woning en het uitbreiden van de bedrijfshal doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op de omgeving. In de omgeving zijn meerdere functies aanwezig, zoals bedrijven, woningen, een winkel en kantoorruimte.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden kenmerken zich door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms dichtbij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als er ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt

Toets
Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van Borne aan de rand van het centrum. Op deze bebouwde locatie zijn de kenmerken van de dekzandgronden niet meer zichtbaar. Deze zijn evenmin zichtbaar in de directe omgeving.
De voorgenomen planontwikkeling heeft geen invloed op de kenmerken van dit kenmerk.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Een van de kenmerken van het oude hoevenlandschap is dat het een landschap betreft met verspreide erven. Dit landschap werd ontwikkeld nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting.

Toets
Het plangebied ligt in de bebouwde kom aan de rand van het centrum, waar de kenmerkende structuren van dit hoevenlandschap niet (meer) zichtbaar zijn.
De voorgenomen planontwikkeling heeft geen invloed op de kenmerken van het landschap.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag heeft het plangebied het gebiedskenmerk 'bebouwingsschil 1900-1955'. In figuur 3.5 is een fragment van de kaart van de stedelijke laag opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0013.png"
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Deze bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadswijken en woonwijken die direct aansluiten op de historische centra en binnensteden. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De schil is op te delen in wijken met individuele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen. Het beeld van de wijk is eenheid in verscheidenheid en herkenbaar en overzichtelijk stratenpatroon.

Bij herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing dient deze bij te dragen aan behoud, versterking en vernieuwing van de individueel bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Toets
De toevoeging van de woning op het bestaande perceel sluit stedenbouwkundig gezien aan bij het naastliggende pand dat ook drie bouwlagen kent (twee bouwlagen met een kap). Het pand blijft in de breedte hetzelfde en daarmee passend in de omgeving.
De uitbreiding van de bedrijfshal vindt plaats op het achterterrein en sluit aan, ook in hoogtes, op de bestaande bedrijfshal. De uitbreiding vindt plaats op het terrein datl in gebruik is voor de bedrijfsbestemming, is passend in de omgeving.

De planontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken van dit kenmerk.

De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030

De Structuurvisie Borne 2030 is op 23 juni 2015 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. De structuurvisie is een actueel ruimtelijk sturingsmiddel waarin nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente worden getoetst.

De gemeente Borne beschikt over een grote uitleglocatie voor woningbouw, De Bornsche Maten. Naast De Bornsche Maten legt Borne prioriteit bij het ontwikkelen van woningbouwlocaties in het bestaand bebouwd gebied. In het bestaand stedelijk gebied is de laatste jaren veel opgeknapt en geherstructureerd. Met name de corporatie Woonbeheer Borne heeft diverse rotte plekken in Borne met kwalitatief hoogwaardige panden ingevuld en heeft haar woningvoorraad op verschillende locaties naar een kwalitatief hoger niveau gebracht. De locaties groter dan 10 woningen zijn op de Visiekaart Wonen aangegeven. Als gevolg van het mogelijk vrijkomen van schoollocaties zullen zich in de toekomst nieuwe mogelijkheden voordoen.

In de wijken ten westen en zuiden van de Rondweg liggen kleine groene gebiedjes versnipperd in de buurt. In de wijken ten noorden en oosten van de Rondweg zijn de groene gebieden groter en meer aaneengesloten. Voor de groene gebieden in de woonwijken geldt dat wordt uitgegaan van een eenvoudige en eenduidige inrichting. Er zal hierdoor een stevig, rustig en groen beeld ontstaan.

In figuur 3.6 is een fragment van de structuurvisiekaart opgenomen. Het plangebied is globaal aangegeven met lichtblauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0014.png"
Figuur 3.6: Fragment Structuurvisie Borne 2030 (bron: gemeente Borne)

Toets

In dit plan wordt één woning toegevoegd en een bestaande bedrijfshal uitgebreid.

Naast woningbouwontwikkeling in de Bornsche Maten, legt Borne prioriteit bij het ontwikkelen van woningbouwlocaties in het bestaand bebouwd gebied. De te realiseren woning aan de Aanslagsweg bevindt zich in bebouwd gebied.

Ten aanzien van bedrijvigheid is de visie gericht op (grotere) bedrijfsterreinen. Deze planontwikkeling omvat de uitbreiding van een bestaande bedrijfshal dat als bedrijfsverzamelgebouw dienst doet.
De uitbreiding is beperkt en voorziet in lokale behoefte. De bedrijvigheid is passend in de omgeving waar zich onder andere woningen bevinden.

De planontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Borne 2022+

Op 30 mei 2023 is de Woonvisie Borne 2022+ vastgesteld door de gemeenteraad van Borne.

Met de Woonvisie Gemeente Borne 2022+ wordt een blik geworpen in de toekomst van het wonen in Borne. Welke trends worden er gezien en hoe wordt daarmee omgegaan. De Woonvisie biedt een basis voor de afwegingen die in de komende jaren worden gemaakt, om ervoor te zorgen dat Borne ook in de toekomst voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens een belangrijke woonfunctie blijft vervullen voor de regio Twente. Aangezien er binnen de woningmarkt sprake is van veel dynamiek en er, ook in het beleid van hogere overheden, in korte tijd veel veranderd is, is de Woonvisie Borne 2018-2028 geactualiseerd.

In de Woonvisie wordt gekeken naar de periode tot 2030 en soms al tot 2040. Duidelijk is dat de huizenmarkt onder druk staat. Met name jongeren hebben grote moeite om een woning te vinden maar ook voor andere doelgroepen wordt het steeds lastiger om aan geschikte woonruimte te komen. De belangrijkste punten uit de woonvisie zijn:

- inzetten op meer koopwoningen, met name voor ouderen en starters;
- in samenwerking met woningbouwcorporatie, vergroten van het aantal huurwoningen;
- bevorderen van de doorstroming in zowel de koop- als huursector;
- stimuleren van flexwonen om de directe woningnood op te vangen;
- inzetten op een goede kwaliteit van woning en woonomgeving;
- een faciliterende rol voor de gemeente ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk;
- in samenwerking met onze zorgpartners streven naar de mogelijkheid voor ouderen en andere
- kwetsbare doelgroepen met een zorgvraag, zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen;

In de Woonvisie is ook aangegeven dat kwaliteit van de woningen en de woonomgeving van belang zijn. Ook is het uitgangspunt opgenomen dat inbreiding de voorkeur heeft boven uitbreiding.

Toets
Dit plan voorziet in het realiseren van één appartement op de verdieping van het perceel Aanslagsweg 24, een appartement in de huursector. Het toevoegen van één woning past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van de Woonvisie, binnen de nieuwe Woonvisie en bij de landelijke behoefte aan woningen.
De uitstraling c.q. kwaliteit is ook van belang. Als gevolg van het realiseren van het appartement verdwijnt de schijngevel en krijgt de voorzijde van het pand een stedenbouwkundige uitstraling die past bij de naastgelegen woningen.
Tevens wordt de bedrijfsbestemming omgezet in een gemengde bestemming, waarmee de zwaardere bedrijven ( categorie 3.1) niet meer zijn toegestaan. Dit levert (planologisch) een verbetering op voor de directe woon- en leefomgeving.


Geoncludeerd kan worden, dat de planontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een woning en uitbreiding van een bedrijfshal met circa 300 m² mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De transformatie van een bestaand woonerf wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Gelet op de toename van het aantal woningen kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van (aantal woningen) op (bestemming/grond), kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Voor de uitbreiding van de bedrijfshal geldt dat er sprake is van een kleinschalige uitbreiding van de bebouwing (circa 300 m²) in een omgeving met een gemengd karakter. De extra woning leidt niet tot extra bebouwd oppervlak.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0015.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt aan de Aanslagsweg in Borne, aan de rand van het centrum. In het gebied komen verschillende functies voor, zoals bedrijven, winkel, en woningen, waardoor de omgeving kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure kunnen daarmee met een trede worden verlaagd.

Zoals reeds hiervoor genoemd dient bij de realisatie van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In dit geval voorziet het bestemmingsplan in de realisatie van een woning en uitbreiding van een bestaande bedrijfshal. De hierbij behorende functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving, waardoor geen sprake is van het aantasten van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

De uitbreiding van de bedrijfshal is bedoeld voor het bedrijfsverzamelgebouw, waarin zakelijke dienstverlening aanwezig is en tevens ambachtelijke bedrijvigheid in de vorm van een timmerbedrijf en een stukadoorsbedrijf. Deze bedrijven zijn alle maximaal categorie 2 bedrijven. In de bestaande situatie grenst de bedrijfshal met de bestaande bedrijven direct aan de woningen van de Woolderweg. Dit wijzigt niet door de uitbreiding.
De geldende bedrijfsbestemming staat maximaal categorie 3.1 toe, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in woonomgeving. Voor de nieuwe bestemming "Gemengd - 1" geldt de de 'lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' en deze laat maximaal categorie B1-bedrijven toe, vergelijkbaar met bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2. Dat betekent een verbetering voor het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Binnen dit gebied wordt geen richtafstanden gehanteerd, maar de activiteiten ingedeeld in drie ruimtelijk relevante milieucategorieën, te weten A, B en C:
Categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
Categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
Categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.
De bedrijven binnen dit plangebied vallen binnen de categorie A en B1. In deze situatie wordt voldaan aan het feit dat de bedrijfsactiviteiten die vallen in categorie B1 bouwkundig zijn afgescheiden van de woningen.
De Omgevingsdienst Twente heeft advies uitgebracht (zie bijlage 4) en geeft daarin aan dat gemotiveerd van de richtafstanden kan worden afgeweken. Hierboven is de motivering weergegeven en daarmee voldaan aan de voorwaarden van ODT.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of bestaande functies in de omgeving door de ontwikkeling worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden.

Nabij het plangebied bevinden zich, zoals vermeld, meerdere functies. Binnen de bestemming "Gemengd" zijn naast bedrijven uit categorie A en B, ook andere bedrijven voor onder andere zakelijke dienstverlening en kantoren toegestaan.
Gezien de bestaande situatie waar de bedrijfsbestemming met categorie 3.1 bedrijven wordt omgezet naar de bestemming 'Gemengd - 1', vergelijkbaar met maximaal milieucategorie 2, ontstaat er een betere situatie voor de nabije omgeving.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Dumea milieu (d.d. 21 maart 2023, project 2022-477) om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen zie Bijlage 1 Bodemonderzoek.

Ter plaatse zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707. In een van de bovengrondmonsters zijn lichte verhogingen koper, kwik, lood en PAK aangetrofen. In het ondergrondmonster zijn geen verhogingen aangetroffen.
In het grondwatermonster zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.

Tijdens de maaiveldinspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
Ter platse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
Een van de mengmonsters is licht asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Geconcludeerd wordt dat een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk is.

Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor deze planontwikkeling.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De nieuwe woning ligt aan de Aanslagsweg. Deze weg ligt in een 30 km/uur-zone, dat betekent dat er geen wettelijke zone geldt voor de planlocatie.

Ook als er geen onderzoek nodig is, dient er nog bekeken te worden te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In figuur 4.2 is een uitsnede opgenomen van de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0016.png"
Figuur 4.2: fragment kaart geluidsbelasting wegverkeerslawaai (bron: Atlas voor de leefomgeving)

Uit de kaart blijkft een geluidsbelasting tussen de 46 en 50 dB. Er geldt eenrichtingsverkeer voor deze weg, hetgeen inhoudt dat er minder motorvoertuigen door de straat rijden dan in een reguliere straat en daardoor dus minder geluidsbelasting op de gevel. Het appartement bevindt zich op de verdieping, waar de geluidsbelasting op de gevel lager is dan op de begane grond.
Geconcludeerd kan worden dat er voor de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai en industrielawaai zijn hier niet aan de orde.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Het aantal extra verkeersbewegingen is afkomstig van de woning en de uitbreiding van de bedrijfshal. In paragraaf 4.11 is de berekening voor aantal verkeersbeweging toegelicht.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 32 per dag gesteld worden. Er zal ook sprake zijn van autoverkeer voor de woning, maar ook bezoekers en werknemers van de bedrijven. Tevens is er vrachtverkeer voor de (uitbreiding van de) bedrijven, waardoor het percentage vrachtverkeer op 30% gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 32 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0017.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: Infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0018.png"
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

In figuur 4.3 is een uitsnede van de risiockaart weergegeven. Op circa 416 m afstand ligt een winkel in sportkleding en -accessoires. De aanduiding op de risicokaart is vanwege de verkoop van vuurwerk op enkele dagen per jaar. Op 514 m afstand ligt een gasleiding van de Gasunie (werkdruk maximaal 40 bar). Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen.
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 416 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Wateradvies

De initiatiefnemer heeft op 22 juli 2022 Waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het voorliggende plan via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl), zie Bijlage 3 Watertoets.
Uit de watertoets volgt het advies om de korte procedure te volgen en wordt aangegeven door het waterschap dat de bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de watershuishouding.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Voor de planlocatie is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (d.d. 16-2-2023, projectnummer 6044), zie ook Bijlage 2 Quickscan natuurwaarden. De resultaten zijn als volgt.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt op ruim 1,6 km afstand ten zuidwesten van het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking en de planontwikkeling hoeft daarom niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is Lonnekermeer en deze ligt op 6,1 km ten zuidoosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Gelet op de kleinschalige ontwikkeling (1 appartement en beperkte uitbreiding bedrijfshal) in relatie tot de ruime afstand ten opzichte van het stikstofgevoelige Natura2000-gebied, wordt een stikstofberekening niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels in de hederastruik. Amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het plangebied. Vleermuizen bezetten ook geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.
Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het ateliergebouw wordt opgetopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende soorten niet af. Geadviseerd wordt de werkzaamheden af te stemmen op de voortplantingsperiode van vogels.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Borne heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart vastgesteld en deze vertaald in dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan. Een fragment van de kaart is in figuur 4.3 opgenomen. De plek van het appartement en de uitbreiding van de bedrijfshal zijn beide blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0019.png"
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Borne)

Toets

Voor de woning vinden geen werkzaamheden in de grond plaats. De uitbreiding van de bedrijfshal valt net binnen de bufferzone van een historisch object met archeologische betekenis. In het beleidsadvies is aangegeven dat voor plangebieden groter dan 2.500 m² een onderzoeksverplichting geldt. De uitbreiding van de bedrijfshal is circa 300 m², het overige deel van het plangebied heeft een bouwvlak en is reeds bebouwd. De bouwwerkzaamheden die grondwerkzaamheden met zich brengen blijven ruim onder de gestelde 2500 m².

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0020.png"
Figuur 4.5: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Borne (bron: gemeente Borne)

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van Borne kan worden afgeleid dat er zich in het plangebied of directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle objecten bevinden. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer
Voor het beoordelen van het verkeersaspect wordt bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" gehanteerd.

Voor de nieuwe woning (appartement) geldt een toename van 5,5 verkeersbewegingen (matig stedelijk, centrum, huur appartement, duur).
Voor het bedrijfsverzamelgebouw geldt een toename van 26 verkeersbewegingen (matig stedelijk, centrum max. 6,2 bewegingen per 100 m²).
Dat betekent in totaal 31,5 verkeersbewegingen, afgerond 32 bewegingen, extra als gevolg van uitvoering van het plan.

Het appartement en de nieuwe bedrijfshal worden ontsloten via de Aanslagsweg. De parkeerplaatsen zijn bereikbaar via de hal. Het pand aan de Woolderweg 15 ontsluit via de Woolderweg, zoals in de bestaande situatie. De bedrijven in het bestaande bedrijfsverzamelgebouw ontsluiten nu ook via de Aanslagsweg. Dit is een woonstraat waar eenrichtingsverkeer geldt voor autoverkeer en een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De plannen zullen voornamelijk autoverkeer met zich meebrengen. In de bestaande planologische situatie zijn er bedrijven uit een zwaardere milieucategorie mogelijk die zwaar verkeer met zich meebrengen. Door dit bestemmingsplan zijn deze zware bedrijven niet meer toegestaan en daarmee minder zwaar verkeer, hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt.

Door het eenrichtingsverkeer en de maximumsnelheid zal dit geen onveilige situaties met zich meebrengen.

Parkeren
De gemeente Borne heeft de parkeernota "Parkeernormen Gemeente Borne" vastgesteld (mei 2017) waarin het parkeren voor nieuwe ontwikkelingen is geregeld.
Voor het appartement geldt een norm van 1,3 parkeerplaats (centrumgebied, etage).

In de tabel hieronder is de parkeerberekening weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz009-ow01_0021.png"
Dit betekent een behoefte van 12 parkeerplaatsen.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Aan de voorzijde zijn 5 parkeerplaatsen ingericht (bestaand) en op het achterterrein worden 15 parkeerplaatsen ingericht. Deze ontsluiten via de bedrijfshal op de Aanslagsweg.
De parkeerrruimte is inmiddels gerealiseerd en in gebruik.
Het realiseren en instand houden van de parkeerplaatsen is vastgelegd in de regels, zodat deze zeker zijn gesteld.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde.

  • De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een
    beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de ouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid
5.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat algemene regels omtrent bouwhoogtes en ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan en is een regeling ten aanzien van evenementen opgenomen.
  • Algemene aanduidingsregels: dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van de op de verbeelding opgenomen geluidszones en veiligheidszones;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn onder meer voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen
5.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en procedureregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Gemengd - 1
De bestemming 'Gemengd - 1' is van toepassing voor het gehele plangebied, waar zich een bedrijfsverzamelgebouw bevindt en een woning op de verdieping is toegestaan. Hier is bedrijvigheid toegestaan zoals opgenomen in de bijlage bij de regels, bedrijven uit maximaal categorie A of B van de Lijst van bedrijfsactivtiteiten - functiemenging en tevens zakelijke dienstverlening en kantoren. Deze zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond.

In de bouwregels is bepaald dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak opgenomen moeten worden. Bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Voor de bedrijfshal geldt een bouwhoogte van maximaal 6 meter en voor de woning een maximale goothoogte van 7 meter.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen.

Waarde - Archeologie Hoog
Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' geldt dat ze naar de daar voorkomende bestemming mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstellen van de te verwachten archeologische waarden. Voor elke ingreep groter dan 2.500 m² of dieper dan 40 cm is in principe een vergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeekomst gesloten over de kostenverdeling. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder hoofdstuk 2 'woningbouw' waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 22 juli 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.

PM