Inhoudsopgave
Artikel 10 Maatschappelijke voorzieningen
Artikel 15 Waarde - Archeologie 1
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
Artikel 17 Waarde - Archeologie 3
Artikel 18 Waarde - Archeologie 4
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels
Artikel 20 Algemene wijigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
-
verordening:
de Beheersverordening 13 dorpen met identificatienummer NL.IMRO.0140.Behevo13dorpen-VA01 van de gemeente Littenseradiel;
-
beheersverordening:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
-
bestemmingsplan:
het per deelgebied aan de beheersverordening voorafgaand onherroepelijk bestemmingsplan of wijzigingsplan;
-
illustratie:
de illustraties van de 13 dorpen die deel uitmaken van deze beheersverordening;
-
gemeentelijk bouwarchief:
het geheel van bij de gemeente in beheer zijnde documenten over de bouw- en gebruiksrechten van gronden en opstallen binnen het grondgebied van de gemeente;
-
aan-huis-gebonden beroep:
een beroep, dat in of bij een woning met behoud van de woonfunctie en daaraan ondergeschikt is, kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied;
-
archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
-
archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden, overeenkomstig de onderzoeksmethoden zoals geadviseerd in FAMKE) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
-
archeologisch waardevol gebied:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
-
bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden) van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
-
beschermd dorpsgezicht:
het op de illustratie binnen het met "grens beschermd dorpsgezicht" aangegeven gebied, zoals aangewezen bij besluit van de ministers van VROM en van WVC van 28 maart 1991 en omschreven in de daarbij behorende toelichting;
-
bestaand:
-
bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd; -
bestaand gebruik:
het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
-
bestemmingsvlak:
een op de illustratie aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
-
bestemmingsgrens:
een op de illustratie aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
-
bodemarchief:
de sporen van (vooral) menselijke bewoning en bewerking die in de bodem zijn achtergebleven;
-
bodemingrepen:
werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
-
bouwgrens:
een als zodanig op de illustratie aangegeven lijn;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een op de illustratie door bouwgrenzen omsloten vlak;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
-
cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
hoofdgebouw:
een gebouw, dat zowel functioneel als qua maatvoering bepalend is voor de materiële inhoud van de bestemming;
-
horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
-
indelingslijn:
een als zodanig op de illustratie aangegeven lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
-
kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
normaal onderhoud:
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
-
peil:
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; -
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; -
indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende streefpeil;
-
restaurant:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet- alcoholische dranken;
-
ruimtelijk ondergeschikt gebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw dat ruimtelijk gezien ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
ruimtelijk ondergeschikt:
zowel architectonisch als qua afmeting ondergeschikt;
-
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
streefpeil:
het niveau van het oppervlaktewater ten opzichte van N.A.P. dat door de waterbeheerder wordt nagestreefd en is vastgelegd in een door Provinciale Staten vastgesteld peilbesluit;
-
voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
-
watergang:
een geul bestemd voor de opvang en aan- en afvoer van water;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, bovenste dakvlakken van gebroken kapvormen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien het bouwterrein is gelegen op meer dan 20 cm boven of beneden de kruin van de weg, of indien niet aan een weg wordt gebouwd, geldt het aansluitende, afgewerkte bouwterrein als meetpunt;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde; indien het bouwterrein is gelegen op meer dan 20 cm boven of beneden de kruin van de weg, of indien niet aan een weg wordt gebouwd geldt het aansluitende, afgewerkte bouwterrein als meetpunt; ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, antennes en ventilatiekokers worden buiten beschouwing gelaten;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en verstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwvlakken met niet meer dan 1 m worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Beheerregels
Artikel 3 Agrarisch gebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Agrarisch gebied' zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgrond ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
-
bodemgebonden agrarische bedrijven;
en tevens voor:
-
opgaand groen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die zijn aangeduid als “opgaand groen” voor tenminste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “verkeer- en verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;
-
water, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “water” voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van het aanwezige water;
-
recreatief medegebruik ten behoeve van de ijsbaan, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “ijsbaan”.
Voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de illustratie van Rien en Weidum met "grens beschermd dorpsgezicht" aangegeven lijn, is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in het aanwijzingsbesluit van Rien en Weidum als beschermd dorpsgezicht, opgenomen in de bijlage van deze regels, en de op de illustratie van Rien aangegeven dwarsprofielen.
3.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
binnen een bouwvlak, dan wel door een aanpijling verbonden bouwvlak, mag voor niet meer dan één bedrijf bebouwing worden opgericht;
-
de plaatsing van gebouwen dient zodanig te zijn, dat daardoor het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt verstoord;
-
de goothoogte en bouwhoogte bedragen ten hoogste 4 m respectievelijk 15 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer zijn; in het laatste geval mag een uitbreiding van het hoofdgebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 45º dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is dan 45º; in het laatste geval mag een uitbreiding van het hoofdgebouw dezelfde dakhelling hebben;
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
-
in afwijking van het bepaalde onder 4 en 5 geldt dat voor de als "karakteristiek", aangegeven gebouwen de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
in afwijking van het bepaalde onder 4 en 5 geldt dat voor de als "beeldbepalend", aangegeven gebouwen de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
ter plaatse van de ijsbaan in Easterlittens mag één gebouw worden opgericht ten behoeve van de nutsvoorziening, met een maximale inhoud van 30 m2.
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de in lid 3.1 aangegeven doeleinden;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijven binnen de bouwvlakken mag ten hoogste 15 m bedragen en buiten de bouwvlakken ten hoogste 2 m;
-
silo’s zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan;
-
op de gronden die zijn aangeduid als ‘ijsbaan’ bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m, met dien verstande dat van terreinverlichting en naar de aard gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van het schaatsen de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
-
binnen het beschermd dorpsgezicht van Rien en Weidum mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen binnen het beschermde dorpsgezicht van Rien en Weidum in die zin dat de bouwmaterialen en gevelindeling van gebouwen binnen het beschermd dorpsgezicht wat betreft de toe te passen bouwmaterialen en de verhouding tussen de horizontale en verticale afmetingen van gevelopeningen in overeenstemming zijn met het cultuurhistorisch karakter van het beschermde dorpsgezicht. Een verticale geleding van de gevel en de toepassing van gebakken materialen voor gevels en dakbedekking worden als passend aangemerkt;de nadere eis kan worden gesteld bij beeldbepalende gebouwen met het oog op handhaving van de bestaande verschijningsvorm;
-
de plaats en bouwhoogte van andere bouwwerken met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,50 m.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de uitbreiding aanvaardbaar is uit het oogpunt van hinder;
-
de uitbreiding inpasbaar is in het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
-
de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 4 tot een goothoogte van maximaal 6 m, mits dit aanvaardbaar is uit het oogpunt van hinder en mits dit inpasbaar is in het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 5 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij monumenten en binnen het beschermde dorpsgezicht, indien ze passend zijn met betrekking tot de plaats, hoogte, oppervlakte en het materiaalgebruik binnen het beschermde dorpsgezicht. Als passend worden in ieder geval aangemerkt hekwerken met verticaal gericht latwerk.
Artikel 4 Bedrijven
4.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Bedrijven' zijn bestemd voor:
-
een architectenbureau voor zover de gronden zijn aangeduid als "architectenburo";
-
een autobedrijf voor zover de gronden zijn aangeduid als "autobedrijf";
-
een bouwbedrijf voor zover de gronden zijn aangeduid als "bouwbedrijf";.
-
een detailhandel in bouwmaterialen/doe-het-zelf artikelen, voor zover de gronden als zodanig zijn aangeduid;
-
een garagebedrijf voor zover de gronden zijn aangeduid als "garagebedrijf";
-
een installatiebedrijf voor zover de gronden zijn aangeduid als "installatiebedrijf";
-
een klussenbedrijf voor zover de gronden zijn aangeduid als "klussenbedrijf";
-
een motorenrevisiebedrijf voor zover de gronden zijn aangeduid als "motorenrevisiebedrijf";
-
een theaterstudio voor zover de gronden zijn aangeduid als "theaterstudio";
-
bedrijven die, voor zover de gronden zijn aangeduid als:
-
"categorieindeling B2", zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1, 2 en 3 tot 50 m;
-
"categorieindeling B3", zijn genoemd in de Staat van Bedrijven onder de categorieën 1, 2 en 3, tot 100 m;
-
dan wel bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende Staat van Bedrijven, onder categorie 1;
en tevens voor:
-
opgaand groen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die zijn aangeduid als “opgaand groen” is gericht op realisatie en behoud van opgaande beplanting ter afscherming van de bedrijfserven;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “verkeers- en verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;
-
water, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “water” voor tenminste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van het aanwezige water.
4.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
binnen een bouwvlak, dan wel door een "aanpijling" verbonden bouwvlak, mag voor niet meer dan één bedrijf bebouwing worden opgericht.
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m,;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8 m;
-
wanneer op de illustratie een goothoogte en bouwhoogte is aangegeven, geldt die maatvoering als maximale goot- en bouwhoogte voor het betreffende perceel;
-
wanneer op de illustratie een bouwhoogte is aangegeven, geldt die maatvoering als maximale bouwhoogte voor het betreffende perceel;
-
met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen mogen er geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
-
de inhoud van bestaande bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 650 m³;
-
in afwijking van het bepaalde onder 3 en 4 geldt dat voor de als “karakteristiek” aangegeven gebouwen de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
-
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m.
Artikel 5 Begraafplaats
5.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Begraafplaats' zijn bestemd voor:
-
voorzieningen ten behoeve van lijkbezorging;
en tevens voor
-
opgaand groen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die zijn aangeduid als "opgaand groen" voor tenminste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van opgaande beplanting.
De bestemming is mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in het aanwijzingsbesluit van Weidum als beschermd dorpsgezicht, opgenomen in de bijlage van deze regels.
5.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mogen geen gebouwen gebouwd worden.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
-
er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (bij monumenten en binnen het beschermde dorpsgezicht), indien ze passend zijn met betrekking tot de plaats, hoogte, oppervlakte en het materiaalgebruik binnen het beschermde dorpsgezicht. Als passend worden in ieder geval aangemerkt eenvoudige verticaal gerichte hekwerken van hout of gietijzer.
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Detailhandel' zijn bestemd voor:
-
detailhandel.
Voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de illustratie van Weidum met "grens beschermd dorpsgezicht" aangegeven lijn, is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in het aanwijzingsbesluit van Weidum als beschermd dorpsgezicht, opgenomen in de bijlage van deze regels.
6.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de bestaande hoogte voor zover het het bestaande bouwwerk betreft;
-
de dakhelling bedraagt ten minste de bestaande helling;
-
er is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
-
er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 7 Grasveld
7.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Grasveld' zijn bestemd voor:
-
grasveld;
en tevens voor:
-
sportvoorzieningen in Jorwert, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, waaronder berg- en kleedruimten;
-
sportvoorzieningen, voor zover de gronden zijn aangeduid als “sportveld”, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, waaronder bergruimten en een kantine;
-
speelvoorziening, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die op de illustratie zijn aangeduid als “speelvoorziening” gericht is op het behoud van dit speelterrein.
Voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de illustratie van Weidum met "grens beschermd dorpsgezicht" aangegeven lijn, is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in het aanwijzingsbesluit van Weidum als beschermd dorpsgezicht, opgenomen in de bijlage van deze regels.
7.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen geldt de volgende bepaling:
-
er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,5 m.
-
de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “sportveld” bedraagt ten hoogste 2,5 m, met dien verstande dat van ballenvangers, terreinverlichting en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de sportbeoefening de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen.
Artikel 8 Groenvoorzieningen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden zijn aangeduid als “opgaand groen” voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
speelvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsgebied, voor zover de gronden zijn aangeduid als “verkeers- en verblijfsgebied”.
8.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen geldt de volgende bepaling:
-
met uitzondering van één gebouw ten behoeve van nutsvoorzieningen per bestemmingsvlak, met een maximale inhoud van 30 m³ mogen er geen gebouwen worden gebouwd.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat van speelvoorzieningen de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m mag bedragen
-
de bouwhoogte van het bestaande kunstwerk in Wiuwert bedraagt 3,5 m
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Horeca' zijn bestemd voor:
-
café;
-
café, alsmede voor sociale en culturele voorzieningen, in Itens;
-
restaurant, in Weidum.
9.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de bestaande hoogte voor zover het het bestaande bouwwerk betreft;
-
de dakhelling bedraagt ten minste de bestaande helling;
-
er is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
-
er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 10 Maatschappelijke voorzieningen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Maatschappelijke voorzieningen' zijn bestemd voor:
-
educatieve, medische, sociale, culturele en religieuze voorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken en overige voorzieningen;
en tevens voor:
-
een begraafplaats, uitsluitend op de gronden die zijn aangeduid als “begraafplaats”,
-
opgaand groen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die zijn aangeduid als “opgaand groen” voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “verkeers- en verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;
-
water(huishouding);
-
water, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “water” voor tenminste 75% van de oppervlakte gericht is op realisatie en behoud van het aanwezige water,
met dien verstande dat:
-
het gebruik of laten gebruiken van gebouwen voor een seksinrichting niet in de bestemming is begrepen.
Voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de illustratie van Weidum met "grens beschermd dorpsgezicht" aangegeven lijn, is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in het aanwijzingsbesluit van Weidum als beschermd dorpsgezicht, opgenomen in de bijlage van deze regels.
10.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande fietsenstalling bij de school in Weidum met een oppervlakte van ten hoogste 40 m2;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de bestaande hoogte voorzover het het bestaande bouwwerk betreft;
-
de dakhelling bedraagt ten minste het bestaande aantal graden;
-
met uitzondering van de bestaande dienstwoning mogen geen dienstwoningen worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 geldt dat voor de als “karakteristiek” en “beeldbepalend” aangegeven gebouwen de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
-
er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de bouwmaterialen en gevelindeling van gebouwen binnen het beschermd dorpsgezicht in die zin dat de toe te passen bouwmaterialen en de verhouding tussen de horizontale en verticale afmetingen van gevelopeningen in overeenstemming zijn met het cultuurhistorisch karakter van het beschermde dorpsgezicht. Een verticale geleding van de gevel en de toepassing van gebakken materialen voor gevels en dakbedekking worden als passend aangemerkt; de nadere eis kan worden gesteld bij beeldbepalende gebouwen met het oog op handhaving van de bestaande verschijningsvorm.
Artikel 11 Sportterrein
11.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Sportterrein' zijn bestemd voor:
-
sport- en speelvoorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, waaronder was-, kleed- en bergruimten en een kantine;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen,
en tevens voor:
-
opgaand groen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die zijn aangeduid als “opgaand groen” voor tenminste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van opgaande beplanting ter afscherming van het sportterrein;
-
speelvoorzieningen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die zijn aangeduid als “speelvoorziening” gericht is op het behoud van dit speelterrein;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “verkeer- en verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;
-
water, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “water” voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van het aanwezige water.
11.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,5 m, met dien verstande dat van ballenvangers, terreinverlichting en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de sportbeoefening de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor:
-
watergangen en oeverstroken;
-
brug, ter plaatse van de aanduiding "brug";
-
bruggen, voor zover bestaand.
Voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de illlustratie van Rien met "grens beschermd dorpsgezicht" aangegeven lijn, is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in de toelichting op het aanwijzingsbesluit van Rien als beschermd dorpsgezicht, opgenomen in de bijlage van deze voorschriften en de op de illustratie van Rien aangegeven dwarsprofielen ter plaatse van de aanduiding "verwijzing naar dwarsprofiel".
12.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen geldt de volgende bepaling:
-
er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1 m, in afwijking van het gestelde in artikel 2 gemeten vanaf 0,52 – N.A.P. (boezempeil);
-
in afwijking van het gestelde onder 12.1 dient de doorvaarthoogte van de op de illustratie aangeduide bruggen in Jorwert tenminste 2,5 m te bedragen, gemeten vanaf 0,52 - N.A.P;
-
in afwijking van het gestelde onder 12.1 mag de hoogte van de op de illustratie aangeduide brug in Rien ten hoogste 5 m bedragen;
-
er mogen binnen het beschermd dorpsgezicht geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 12.2, sub b, onder 4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het beschermde dorpsgezicht, indien ze passend zijn met betrekking tot de plaats, hoogte, oppervlakte en het materiaalgebruik binnen het beschermde dorpsgezicht.
Artikel 13 Wegverkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Wegverkeer' zijn bestemd voor:
-
wegen met ten hoogste twee rijstroken, met een functie voor het doorgaande verkeer.
13.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen geldt de volgende bepaling:
-
er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8,5 m.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de illustratie zijn aangewezen voor 'Wonen' zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
groenvoorzieningen;
-
water(huishouding);
-
nutsvoorzieningen;
-
voet- en fietspaden;
-
speelvoorzieningen,
en tevens voor:
-
een bestaande Amerikaanse windmotor in Easterlittens;
-
autoboxen, voor zover de gronden zijn aangeduid met “autobox”;
-
een fotovakstudio, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “fotovakstudio”;
-
fruitopslag, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “fruitopslag”;
-
een handelsonderneming in software, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “handelsonderneming”;
-
een montagebedrijf in systeemwanden en systeemplafonds, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “montagebedrijf”;
-
een reparatiebedrijf ten bate van particulieren, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “reparatiebedrijf”;
-
een schildersbedrijf, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “schildersbedrijf”;
-
opgaand groen, met dien verstande dat de bestemming voor de gronden die zijn aangeduid als “opgaand groen” voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
de opslag van goederen, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “opslag”;
-
speelvoorzieningen, met dien verstande dat de bestemming voor zover de gronden zijn aangeduid als “speelvoorziening” is gericht op het in stand houden van dit speelterreintje;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “verkeer- en verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen,
-
volkstuinen, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met “volkstuinen”;
-
water, met dien verstande dat de inrichting van de gronden die zijn aangeduid als “water” voor tenminste 75% van de oppervlakte is gericht op realisatie en behoud van het aanwezige water,
en tevens, in combinatie met de woonfunctie, voor:
-
een aan-huis-gebonden beroep, met dien verstande dat:
-
ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m², daarvoor wordt aangewend, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, óf;
-
ten hoogste 30 m² van een aan of bij het hoofdgebouw gebouwd ruimtelijk ondergeschikt gebouw, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
Detailhandel of opslag van goederen op het erf ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep en het gebruik of laten gebruiken van gebouwen voor een seksinrichting is niet in de bestemming begrepen.
Voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de illustratie van Rien en Weidum met “grens beschermd dorpsgezicht” aangegeven lijn, is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in het aanwijzingsbesluit van Rien en Weidum als beschermd dorpsgezicht, opgenomen in de bijlage van deze regels.
14.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
er dient verplicht in de bouwgrens gebouwd te worden op plaatsen waar dit als "verplichte bouwgrens" is aangeduid op de illustratie;
-
het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, danwel het op de illustratie van Itens aangeduide "maximum aantal wooneenheden";
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van een hoofdgebouw dezelfde goothoogte hebben;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 9 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 45º dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is dan 45°; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde dakhelling hebben;
-
in afwijking van het bepaalde onder 4, 5 en 6 gelden voor de nog te bouwen woningen in Itens de op de illustratie aangeduide maximale goothoogte en bouwhoogte en minimale dakhelling;
-
in afwijking van het bepaalde onder 4, 5 en 6 geldt dat voor de als “karakteristiek”, “beeldbepalend”, dan wel “beeldondersteunend” aangegeven gebouwen of delen van gebouwen de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
in afwijking van het gestelde onder 9 mag binnen de op de illustratie aangegeven gebieden met “uitbreiding” een aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw op de perceelsgrens worden gebouwd indien de woningen aaneen worden gebouwd.
-
Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
de gezamenlijke oppervlakte bedraagt ten hoogste 100 m², met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50 % wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 bedraagt de gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw op de gronden op de illustratie met “hobbymatig agrarisch gebruik” ten hoogste 200 m2, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde goothoogte hebben;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de ruimtelijk ondergeschikte gebouwen worden op tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd;
-
de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m, of wel het ruimtelijk ondergeschikt gebouw wordt op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
-
de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw in Itens tot enige feitelijke grens van een watergang, bedraagt ten minste 5 m;
-
de bouwhoogte van autoboxen ter plaatse van de aanduiding "autobox" bedraagt ten hoogste 2,5 m.
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
-
er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van walbeschoeiingen tot een maximale hoogte van 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mag de bouwhoogte van de bestaande schoorsteen van de voormalige zuivelfabriek en de bestaande amerikaanse windmotor in Easterlittens maximaal de bestaande bouwhoogte bedragen.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen binnen het beschermde dorpsgezicht, voor zover op de illustratie van Rien en Weidum een "verplichte bouwgrens" is aangeduid. De naar een bouwgrens gerichte gevel van een hoofdgebouw dient in de verplichte bouwgrens te worden gebouwd; waarbij het nagenoeg gesloten karakter van de gevelwand dient te worden gehandhaafd;
-
de bouwmaterialen en gevelindeling van gebouwen binnen het beschermd dorpsgezicht in die zin dat de toe te passen bouwmaterialen en de verhouding tussen de horizontale en verticale afmetingen van gevelopeningen in overeenstemming dienen te zijn met het cultuurhistorisch karakter van het beschermde dorpsgezicht. Een verticale geleding van de gevel en de toepassing van gebakken materialen voor gevels en dakbedekking worden als passend aangemerkt;de nadere eis kan worden gesteld bij beeldbepalende gebouwen met het oog op handhaving van de bestaande verschijningsvorm en bij beeldondersteunende panden in het geval van ingrijpende verbouwing of vervanging;
-
de plaats, de bouwvorm en het materiaalgebruik van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen binnen het beschermde dorpsgezicht in die zin dat:
-
er sprake blijft van een ondergeschikte invloed op de openbare ruimte;
-
er sprake is van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw met een kap;
-
het materiaalgebruik bestaat uit hout in gedekte, natuurlijke tinten, dan wel gebakken materialen;
-
de plaats, de bouwhoogte en materiaalgebruik van walbeschoeiingen binnen het beschermd dorpsgezicht. Walbeschoeiingen in overeenstemming met de op de illustratie van Rien aangegeven dwarsprofielen ter plaatse van de aanduiding "verwijzing naar dwarsprofiel" worden als passend aangemerkt;
-
de plaats, de bouwhoogte en materiaalgebruik van terrein- en erfafscheidingen binnen het beschermd dorpsgezicht. Groene erfafscheidingen en eenvoudige, verticaal gelede, houten constructies worden als passend aangemerkt.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:
-
het bepaalde in lid 14.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits;
-
het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;
-
de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met niet meer dan 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 14.2, sub a, onder 7, al dan niet in combinatie met een afwijking van het bepaalde in lid 14.2, sub a onder 9, en toestaan dat in Rien wordt gebouwd tot een goothoogte van ten hoogste 6 m en een minimale dakhelling van 40º, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 14.2 sub a, onder 2 en afwijken van de verplichte bouwgrens in Rien en Weidum, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 14.2, sub b, onder 4 tot een hoogte van ten hoogste 7 meter, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 14.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw in of achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 14.2, sub c voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij monumenten en binnen het beschermde dorpsgezicht indien ze passend zijn met betrekking tot de plaats, hoogte, oppervlakte en het mateiaalgebruik binnen het beschermde dorpsgezicht. Als passend worden in ieder geval aangemerkt hekwerken met verticaal gericht latwerk.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in lid 14.1 gegeven bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen voor bewoning.
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 14.1 en toestaan dat ten hoogste 15 m² van een hoofdgebouw of de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen wordt aangewend voor met een aan-huis-gebonden beroep samenhangende detailhandel.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 14.1 sub u en toestaan dat meer dan 30 m² van het hoofdgebouw wordt aangewend voor een aan-huis-verbonden-beroep wanneer dit er toe leidt dat het betreffende pand rendabel gemaakt kan worden middels de voorgenomen bedrijvigheid, met dien verstande dat de bepaling dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw voor een aan-huis-verbonden-beroep mag worden aangewend, onverkort van toepassing blijft.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
15.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
15.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 15.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
15.3.3 Toetsingscriteria
De in 15.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
16.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 16.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
16.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 16.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
16.3.3 Toetsingscriteria
De in 16.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
-
resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
Artikel 17 Waarde - Archeologie 3
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
17.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 17.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 30 cm:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
17.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 17.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
17.3.3 Toetsingscriteria
De in 17.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 4
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5000 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
18.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5000 m² en dieper dan 30 cm:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
18.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 18.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
18.3.3 Toetsingscriteria
De in 18.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
-
het bepaalde in de beheersverordening en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in de beheersverordening en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in de beheersverordening voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen en voor een antenne-installatie ten behoeve van de mobiele telecommunicatie, wanneer deze wordt geplaatst op een bedrijfsgebouw, kantoorgebouw, detailhandelgebouw of sommige gebouwen voor maatschappelijke doeleinden, mits de installatie de bouwhoogte van het gebouw met niet meer dan 5 m overschrijdt;
-
het bepaalde in de beheersverordening en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, kiosken, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.
-
De onder a genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend in incidentele gevallen waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het beschermde dorpsgezicht;
-
het cultuurhistorisch bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld van het gebied gelegen buiten het beschermd dorpsgezicht;
-
de verkeersveiligheid;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm van karakteristieke bebouwing.
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen de beheersverordening wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' of ´Waarde - Archeologie 4´ ter plaatse wordt aangebracht, mits:
-
door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
-
na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 15, 16, 17 of 18 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 21 Overige regels
21.1 Van toepassingverklaring
Op de gronden die in het besluitgebied zijn aangegeven, zijn van toepassing:
-
de regels die zijn opgenomen in deze verordening;
-
de plankaarten, die zijn opgenomen in de van deze verordening deel uitmakende illustraties;
dan wel:
-
de na inwerking van onderstaande bestemmingsplannen onherroepelijk geworden binnen- en buitenplanse ontheffingen en afwijkingen bij of krachtens de artikelen 15 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) dan wel artikel 3.22 (Wro), dan wel artikel 2.12 Wabo, één en ander zoals blijkt het uit het gemeentelijk bouwarchief.
Bestemmingsplan |
Vastgesteld |
Weidum |
26 juni 2006 |
Jorwert |
26 juni 2006 |
Hilaard |
26 juni 2006 |
Easterlittens |
26 juni 2006 |
Baard |
26 juni 2006 |
Wiuwert |
26 juni 2006 |
Itens |
8 januari 2007 |
Kûbaard |
17 september 2007 |
Rien |
17 september 2007 |
Buitendorpen Baaium, Britswert, Hidaard en Waaksens (Bears behoort tot dit bestemmingsplan maar behoeft niet te worden opgenomen) |
17 september 2007 |
21.2 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
-
Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
-
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
-
Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
-
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening bestaand gebruik.
-
Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met die beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerstel lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 23 Slotbepaling
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels deel uitmakende van de 'Beheersverordening 13 dorpen'
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 Juni 2016
De voorzitter, De raadsgriffier,