direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijeveen - Julianastraat, 't Oevertje en Burgemeester Weimalaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningcorporatie Actium wil een gedeelte van haar woningvoorraad in Nijeveen te vervangen. Het plan is om in totaal 44 sociale huurwoningen te vervangen door 46 sociale huurwoningen en 8 koopwoningen. Het betreft woningen aan de Julianastraat, 't Oevertje en de Burgemeester Weimalaan. De woningen aan 't Oevertje zijn inmiddels als gesloopt. De woningen aan de Julianastraat en de Burgemeester Weimalaan worden in het najaar van 2017 gesloopt.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Nijeveen' van de gemeente Meppel. Op basis van dit bestemmingsplan is de woonfunctie al toegestaan. De woningen dienen echter binnen een bouwvlak gebouwd te worden. Deze bouwvlakken zijn afgestemd op de situering van de woningen die in het plangebied aanwezig waren, dan wel aanwezig zijn. Het toekomstige stedenbouwkundig ontwerp wijkt af van deze situering waardoor de toekomstige woningen niet in de huidige bouwvlakken passen. Om de ontwikkeling toch juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het dorp Nijeveen ligt ten noordwesten van de stad Meppel. De wegen 't Oevertje, Julianastraat en de Burgemeester Weimalaan liggen ten zuiden van het centrum van het dorp. De wegen lopen alle drie in noord-zuidrichting.

Doordat 't Oevertje verder naar het westen ligt dan de Julianastraat en de Burgemeester Weimalaan, bestaat het plangebied uit twee delen. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0001.jpg"

Ligging en begrenzing van het plangebied 

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is 'Nijeveen', dat is vastgesteld op 3 september 2009. In de figuur is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. In het plangebied is sprake van verschillende bestemmingen: 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer'. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0002.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Nijeveen' met een globale begrenzing

1.4 Juridische vorm

Het gemeentelijke handboek is leidend voor de plansystematiek van dit bestemmingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Tot slot voldoet het bestemmingsplan aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt. Dit bestemmingsplan is volgens versie 2012 opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. De gewenste situatie is de basis voor de nieuwe regeling van dit bestemmingsplan. Deze moet in de huidige situatie worden ingepast, deze wordt daarom eerst beschreven.

2.1 Huidige situatie

De Julianastraat, de Burgemeester Weimalaan en 't Oevertje liggen allen ten zuiden van het centrum van Nijeveen. De straten lopen allemaal in noord-zuidrichting. 't Oevertje is de meest westelijk gelegen straat van de drie, Burgemeester Weimalaan ligt het meest oostelijk. Binnen het plangebied was sprake van 44 sociale huurwoningen. De woningen aan 't Oevertje zijn inmiddels verwijderd. In de onderstaande figuren is de huidige situatie in het plangebied van dit bestemmingsplan te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0003.jpg"

Huidige indeling plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0005.jpg" Huidige aanzichten plangebied

Het plangebied bevindt zich midden in een woonwijk en is dan ook omringd met andere woningen. Er is met name sprake van woningen voorzien van een of twee bouwlagen met een kap. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het centrum van het dorp Nijeveen. Hier zijn meerdere voorzieningen gevestigd.

2.2 Functies

Het plangebied maakt deel uit van een woonwijk en behoudt in de nieuwe situatie haar woonfunctie. Functies als kantoren, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen zijn in feite niet toegestaan. Het betreft uitsluitend grondgebonden woningen. In de huidige opzet is uitsluitend sprake van sociale huurwoningen, 44 in totaal. In de toekomstige opzet worden 46 sociale huurwoningen en 8 koopwoningen ontwikkeld in het plangebied.

Een menging van de woningen met andere functies is mogelijk, hierbij is dan vooral sprake van en bedrijf- of beroep-aan-huis. De woningen hebben een voor- en achtertuin. De nieuwe opzet van het plangebied is weergegeven op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0006.png" Nieuwe indeling plangebied

2.3 Bebouwing

In het plangebied is voornamelijk sprake van rijwoningen, bestaande uit één of twee lagen met kap. In het voornemen wordt het bestaande ruimtelijk beeld zoveel mogelijk doorgezet. Dit betekent dat aan 't Oevertje levensbestendige woningen komen, voorzien van één bouwlaag met kap. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 4 en 11 meter. Aan de Julianastraat en de Burg. Weimalaan komen woningen voorzien van twee lagen met kap. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen hier 8 en 14 meter. Op de volgende figuren zijn impressie van de te bouwen woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0007.jpg"

figuur 2.1 Impressies woningen 't Oevertje

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0008.jpg"

Figuur 2.2 Impressies woningen Julianastraat en Burg. Weimalaan

2.4 Verkeer

In en direct rond het plangebied zijn meerdere wegen en straten aanwezig. De wegen en straten in het plangebied hebben vooral een functie als woonstraat. Hier geldt een maximale snelheid van 30 km/u. In de huidige situatie is al sprake van een woonfunctie binnen het plangebied en zijn de straten berekend op de verkeersgeneratie als gevolg hiervan. In de voorgenomen situatie worden, verdeeld over het plangebied, 10 extra woningen gerealiseerd. De woonstraten kunnen de extra verkeersgeneratie als gevolg hiervan aan. Er zullen op verkeerskundig gebied geen belemmeringen ontstaan.

De extra woningen hebben gevolgen voor de parkeerbehoefte in het plangebied. Voor de vier extra levensloopbestendige die aan 't Oevertje worden gerealiseerd geldt een parkeerbehoefte van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Dit komt neer op een extra behoefte van 6,4 parkeerplaatsen. In het plan zijn 8 parkeerplaatsen langs de straat opgenomen die voorzien in deze behoefte.

Aan de Julianastraat en de Burgemeester Weimalaan worden 34 woningen gerealiseerd ten opzichte van de 24 woningen die in de huidige situatie aanwezig zijn. Op dit moment zijn 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 13 parkeerplaatsen in de straat aanwezig. Op basis van de parkeerbehoefte van 1,6 parkeerplaatsen per woning, moeten dus 9,6, afgerond 10, extra parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

In het plan worden 52 parkeerplaatsen gerealiseerd in de Julianastraat en de Burgemeester Weimalaan, waaronder 24 op eigen terrein en 28 langs de straat. Hiermee wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Nijeveen. In de ontwikkeling worden ten opzicht van het huidige aantal woningen, 10 woningen meer mogelijk gemaakt in de voorgenomen situatie. In paragraaf 3.3 is gemotiveerd dat dit passend is binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het woningbouwbeleid is onder meer gebaseerd op een woningdifferentiatie onderzoek. Doordat het plan binnen het beleid past voldoet het aan de behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid schept in veel gevallen een beleidskader, dat door de gemeenten verder uitgewerkt wordt. Daarnaast blijft algemeen provinciaal beleid een toetsingskader, in dit geval de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De provincie heeft inmiddels op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Sindsdien vonden meerdere gedeeltelijke wijzigingen op de visie plaats. Inhoudelijk voorzien de Actualisatie en de daarop volgende wijzigingen in een beperkte inhoudelijke bijstelling van de teksten en kaarten. Een belangrijke verandering uit de Actualisatie is dat de bedrijvigheid beter in de visie verwerkt is.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Nijeveen. Op de visiekaart zijn geen specifieke visies voor Nijeveen opgenomen.

Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten van toepassing. De kernkwaliteiten zijn verder inhoudelijk uitgewerkt in de visie, waarbij per kernkwaliteit algemeen en specifiek beleid is opgenomen.

  • 'landschap'; wegdorpen van de laagveenontginningen

Het beleid richt zich op het behoud en de versterking van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur.

  • 'aardkundige waarden'; generiek beschermingsniveau: respecteren

Het beleid richt zich hierbij op het bewaren van de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst. De gemeente bekijkt per plangebied of er sprake is van kenmerkende waarden en beschermen deze waar nodig via het bestemmingsplan.

  • 'archeologie'; verwachting toetsen (beekdal):

Het beleid schrijft voor dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien verdwijnen. Bij nieuwe ontwikkelingen is onderzoek naar waarden vaak nodig. Eventueel moet het bestemmingsplan een beschermende regeling bieden.

  • 'cultuurhistorie'; respecteren en lijnvormige objecten Cultuurhistorisch Kompas (OGV, 2010):

Het beleidsuitgangspunt respecteren geldt voor de hele cultuurhistorische hoofdstructuur. Bij ontwikkelingen wordt ingezet op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De landschappen en daarbij horende lijnvormige objecten zijn opgenomen in deelgebied 8 "Reest en Meppel" in het Cultuurhistorisch Kompas.

Met de genoemde beleidsuitgangspunten is in dit bestemmingsplan waar nodig en mogelijk rekening gehouden. Dit staat onder meer beschreven in hoofdstuk 2, hoofdstuk 4 en meer specifiek paragraaf 4.3.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe (deels) door naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De laatste versie van de Provinciale Omgevingsverordening is vastgesteld in oktober 2016. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf. De volgende zaken zijn van belang. In de Provinciale Omgevingsverordening zijn een aantal kernkwaliteiten van het gebied aangegeven. Volgens de verordening moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het plan wordt bijgedragen aan het behoud en ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten.

Binnen de contouren van de Verordening en de Omgevingsvisie kan de gemeente haar eigen afwegingen maken. De kenmerkende situatie en kernkwaliteiten in en rondom het plangebied wijzigen niet. Daarbij is het van belang dat op het gebied van het plangebied al sprake is van een woonbestemming. Het gebied behoort daarom bij het bestaand stedelijk gebied. In het plangebied is bovendien geen sprake van significante wijzigingen ten opzichte van de bestaande planologische situatie.

3.3 Gemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid dat voor de ontwikkeling in het plangebied van belang is. Daarbij gaat het onder meer om algemeen beleid, bijvoorbeeld de Structuurvisie 2030 en het Woonbeleid gemeente Meppel.

3.3.1 Structuurvisie 2030

De op 7 november 2013 vastgesteld Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

In de structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor Nijeveen uiteengezet. De ambitie is om woonruimte voor senioren te ontwikkeling. Levensloopbestendig maken, renovatie en vervangende nieuwbouw moeten worden uitgevoerd. Voor kleinschalige uitbreidingen op het gebied van woningbouw is ruimte in Nijeveen.

3.3.2 Woonbeleid gemeente Meppel

Het geldende woonbeleid is vastgelegd in de op 31 maart 2016 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie 2016 – 2020 gemeente Meppel.

In deze paragraaf wordt voortgeborduurd op vastgestelde beleidsdocumenten, die als input hebben gediend voor de nieuwe woonvisie. Daarbij is onder andere gebruik gemaakt van:

  • Een door RIGO uitgevoerd woningdifferentiatie-onderzoek met een woningbouwprogramma in bandbreedten (5 september 2009).
  • De Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe (vastgesteld op 30 oktober 2012).
  • De crisisaanpak Nieuwveense Landen (vastgesteld op 25 april 2013).
  • De Structuurvisie Meppel 2013 Duurzaam verbinden (vastgesteld op 7 november 2013)
  • De Nota van uitgangspunten flexibilisering Nieuwveense Landen (vastgesteld op 11 juni 2015).

De rode draad in de woonvisie is “willen en kunnen in een veranderende woningmarkt”. Goed voorbeeld daarvan is de woningbouwprogrammering die voor de gemeente maar beperkt maakbaar is. Uitgangspunt daarbij is een flexibel woningbouwprogramma waarbij flexibel kan worden ingespeeld op demografische en economische veranderingen met de daarbij behorende hoeveelheden en typen te bouwen woningen.

Dit vraagt om een flexibele opstelling om mee te kunnen bewegen met de markt. Door gebruik te maken van scenarioplanning en programmering in bandbreedten worden woningbouwprojecten zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar gestemd. Hiernaast streeft de gemeente naar een integrale afstemming van het woningbouwprogramma, zowel qua aantallen woningen, woningtypen als locaties.

Scenarioplanning

Een scenarioplanning biedt de nodige flexibiliteit in een onvoorspelbare woningmarkt. De mate van bevolkingsgroei en de mate van economische groei bepalen welke maatregelen op de woningmarkt nodig zijn. De actualiteit bepaalt dus welk scenario het uitgangspunt van ons beleid moet zijn. En wanneer significante veranderingen in de lokale woningmarkt zich voordoen, kunnen we sneller schakelen.

 

Programmering in bandbreedten

Met een flexibel woningbouwprogramma met bandbreedten voorkomt de gemeente Meppel dat alleen wordt gebouwd voor de vraag van het moment en bevordert een duurzame toekomstbestendige woningbouw. De bouwplannen worden getoetst aan de volgende minimum- en maximumpercentages per woningcategorie.

Kwalitatief woningbouwprogramma
in bandbreedten  
min.   max.  
    %   %  
Eigendom          
Huur   25   50  
Koop   50   75  
           
Vorm          
Grondgebonden   60   80  
Appartement   20   40  
           
Koopprijs          
starters: minder dan € 170.000   5   10  
betaalbaar: € 170.000 - € 200.000   15   20  
middelduur: € 200.000 - € 320.000   15   30  
duur: € 320.000- € 450.000   5   20  
zeer duur: meer dan € 450.000   0   5  
bijzondere koop, zoals drijvend, minimaal 5 %          
           
Huurprijs          
betaalbaar: minder dan € 618   20   30  
middelduur: € 618 - € 710   5   10  
duur: meer dan € 710   0   5  
bijzonder, zorgwoningen          
zorgwoningen, minimaal 130 op stedelijk niveau          
           
(C)PO   20   40  
           
Levensloopbestendig   40   60  

Deze percentages zijn richtinggevend en worden niet als regel in het bestemmingsplan opgenomen. De bandbreedtes zijn bedoeld als middel om bij te sturen op passende huisvesting. De strategie is om partijen te verleiden om overeenkomstig de ambities van de gemeente te bouwen.

 

Woningaantallen

Het aantal te bouwen woningen wordt gebaseerd op de meest recente provinciale bevolkingsprognose van de provincie Drenthe en de Verkenning prognoses Zuidwest Drenthe d.d. 23 januari 2016 uitgevoerd door Companen. In deze verkenning is de jaarlijkse woningbehoefte op korte en lange termijn per gemeente opgenomen.

 

Inbreiding versus uitbreiding

  • 2013 tot en met 2018: inbreiding naast uitbreiding

Op grond van ervaringen hanteren wij voor de jaren van crisis een richtpercentage voor inbreiding van 50%. Bij dit scenario passen inbreidingslocaties. Wij vinden het belangrijk dat naast nieuwbouw op uitleglocaties de lege vlekken in de stad in deze periode worden ingevuld. En hechten daarom grote waarde aan de bestaande stad.

  • Vanaf 2019: uitbreiding boven inbreiding

We nemen de kwaliteit van wonen als uitgangspunt. Om meer flexibel en kwalitatief de woningbouw te faciliteren, laten we het sturen op aantallen, programma en middelen los. Dat betekent dat we de voorgestelde verdeling (vanaf 2019) van 25% in de bestaande stad en 75% in Nieuwveense Landen willen loslaten en flexibiliteit voor woningbouw creëren.

Lokale afstemming

De gemeente Meppel wijst het dorp Nijeveen aan als prioritair gebied voor gebiedsontwikkeling. Binnen Nijeveen wordt gebouwd voor de woningbehoefte van eigen inwoners van Nijeveen. Met dit plan wordt bovendien invulling gegeven aan het principe inbreiding, wat goed past in het woningbeleid van de gemeente.

3.3.3 Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan inbreidingsplannen in de kern van het dorp Nijeveen.

In de regionale woonvisie is op basis van de bevolkingsprognose, woningbouwruimte per gemeente aangegeven. Voor de gemeente Meppel geldt een woningbouwbehoefte van 73 tot 100 woningen in de dorpen. De 10 extra woningen die in Nijeveen worden gerealiseerd passen hier binnen.

3.3.4 Nota parkeerbeleid Meppel

In deze nota wordt het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium. De gemeente Meppel wil de kwaliteit van de binnenstad vergroten en de bereikbaarheid voor auto, fiets en openbaar vervoer te garanderen of verder te verbeteren. Onderdeel hiervan is het creëren van een prettige parkeersituatie.

De nota richt zich vooral op het parkeren in de binnenstad en een zone daar direct om heen. Daarnaast geeft het beleid ook aanwijzingen voor het parkeren buiten dat gebied. Het is in alle gevallen van belang bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid te realiseren. Het beleid geeft aan dat voor (het gebied rond) het plangebied andere normen gelden dan voor de binnenstad en de zone daar direct om heen. In dit bestemmingsplan worden ten opzichte van de huidige situatie 10 extra woningen gerealiseerd. Voor deze woningen moet worden voldaan aan de parkeernorm.

In het plangebied worden parkeerplaatsen aangelegd in de openbare ruimte, langs de rijbanen. Daarnaast is bij de hoekhuizen ruimte voor parkeren op eigen erf. Op deze manier worden de benodigde extra parkeerplaatsen gerealiseerd. In paragraaf 2.4 is uiteengezet hoe in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

3.3.5 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 15 januari 2009 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Meppel vastgesteld. Dit beleid is in 2014 geactualiseerd. Het doel van de beleidsvisie is om een duidelijk kader te geven voor het omgaan met risico's en externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. De visie behandelt externe veiligheid rond inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. In 4.7 wordt meer concreet ingegaan op het aspect externe veiligheid in het plangebied.

Woonwijken

De visie richt zich op verschillende gebiedstypes. Het plangebied valt onder het gebiedstype Woonwijken. Het beleid is gericht op het bieden van een zo veilig mogelijke woonomgeving. Dit betekent dat in woonwijken geen bedrijven toegelaten worden die een extern veiligheidsrisico veroorzaken. In dit bestemmingsplan worden alleen woningen mogelijk gemaakt.

Transportzones spoor, weg en water

In het basisnet zijn de veiligheidszones langs spoor en wegen vastgelegd. Binnen deze veiligheidszones zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan. Daarnaast worden veel gevaarlijke stoffen over water vervoerd. Hierbij is de gedachte dat langs de belangrijke binnenvaartverbindingen een veiligheidszone van 25 meter moet worden aangehouden voor nieuwe situaties. Die 25 meter is gebaseerd op het meest voorkomende scenario, een plasbrand.

Risicozone hogedruk aardgastransportleidingen

Jarenlang wordt nog onder hoge druk aardgas voor de gemeente Meppel getransporteerd vooral via buizen in het buitengebied. Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het plangebied ligt niet in nabijheid van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.7. Het plan is in overeenstemming met de beleidsvisie externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van woningen mogelijk gemaakt. Omdat dit milieugevoelige objecten betreft, is een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit bodemonderzoek wordt uitgevoerd wanneer de huidige bebouwing volledig is verwijderd uit het gebied. Dit zal gebeuren voor aanvang van de nieuwbouwwerkzaamheden. Voor het bestemmingsplan kan vooralsnog worden aangenomen dat de bodem geschikt is voor de woonfunctie. In de huidige situatie zijn de gronden reeds geschikt bevonden voor deze functie.

4.2 Geluid

Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder moeten alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. De bedoelde inrichtingen worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek en conclusie

Het bedrijventerrein Spijkerserve ligt in het noordwesten van Nijeveen. Op het terrein is een geluidzone - industrie van kracht omdat sprake is van een inrichting die in belangrijke mate geluidshinder veroorzaakt. De geluidzone is niet gelegen binnen het plangebied. Er worden dan ook geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt binnen de geluidzone. Hiermee vormt industrielawaai geen belemmering voor dit plan. Ter plaatse van de geprojecteerde woningen bedraagt de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein Spijkerserve niet meer dan 50 dB(A).

Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Rond het plangebied zijn wegen aanwezig waarvoor een wettelijk geluidszone geldt. Het gaat daarbij in ieder geval om de wegen waarop een snelheid van meer dan 30 km/uur is toegestaan. In de Wet geluidhinder zijn voor deze wegen inventarisatieafstanden met betrekking tot ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, opgenomen. Dit betekent dat, wanneer een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt binnen een dergelijke inventarisatieafstand van de weg, hiervoor een geluidsonderzoek nodig is.

Onderzoek en conclusie

Omdat het bestemmingsplan de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk maakt en deze woningen liggen binnen de wettelijke geluidzone van de doorgaande route Meppelerweg/Nieuweweg/Schuurmansweg, is voor deze woningen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierbij heeft tevens een beoordeling plaatsgevonden van het akoestisch klimaat ten aanzien van de niet gezoneerde Burgemeester Haitsmalaan, Molenweg, Julianastraat en Burgemeester Weimalaan.

Ten aanzien van de gezoneerde doorgaande route Meppelerweg / Nieuweweg / Schuurmansweg blijkt een maximale geluidbelasting van 29 dB. Zodoende is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. Dit betekent dat een verdere procedure in het kader van de Wgh achterwege kan blijven.

Ten aanzien van de niet gezoneerde Burgemeester Haitsmalaan, Molenweg, Julianastraat en Burgemeester Weimalaan blijkt dat voor geen van deze wegen sprake is van een overschrijding van de richtwaarde van 48 dB. Als gevolg van het wegverkeer op deze wegen is voor alle woningen sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Omdat geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh en omdat ook voor de 30 km/uur-wegen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat, kan bij de realisatie van de woningen volstaan worden met de standaard gevelwering zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Het volledige akoestische onderzoek is opgenomen als bijlage 1.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Bij het bestemmingsplan is het van belang om bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden in beeld te brengen. Het bestemmingsplan moet hiervoor waar nodig een bescherming bieden. Archeologie en cultuurhistorie zijn onder meer wettelijk verankerd in de Erfgoedwet.

4.3.1 Archeologie

Beleid en normstelling

De gemeente Meppel heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart beschikbaar. Daarmee heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. In onderstaande afbeelding staat een fragment van de archeologische beleidskaart met daarop de verwachtingszones. Met rood is plangebied globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.OevertjeEO-BPC1_0010.png"

Fragment beleidskaart archeologie (plangebied is rood omkaderd)

Onderzoek

Zoals op het hiervoor opgenomen fragment te zien is, is in het plangebied sprake van verschillende verwachtingswaarden. Het gaat daarbij om middelhoog Veen en Middelhoog Stuwwal, zandgronden. Voor dit gebied is beleid geformuleerd, waarbij sprake is van bescherming van mogelijke waarden en daaraan gekoppelde onderzoeksplicht. In dit bestemmingsplan is daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter.

Voor de ontwikkelingen aan de Julianastraat en de Burgemeester Weimalaan is geen onderzoek noodzakelijk. Aan 't Oevertje geldt dit echter wel. Hier ligt de drempelwaarde lager. Daarom is hier op 6 september 2017 een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Het veldonderzoek heeft aangetoond dat de archeologische relevante niveaus, buiten de voormalige bebouwing, deels intact zijn. De top van het veen zal voor een deel in de bouwvoor zijn opgenomen, gezien het voorkomen van veenbrokken in de bouwvoor. Onder het veen is in de top van het dekzand een podzolbodem waargenomen.

In het plangebied zijn geen aanwijzingen voor een archeologische nederzetting gevonden. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Conclusie

Hoewel de relevante archeologische niveaus deels intact zijn, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch maatregelen aan te bevelen. Dit gezien de verstoringen binnen het plangebied als gevolg van de nieuwbouw en sloop van de gebouwen uit de jaren 60-70 van de 20e eeuw, het ontbreken van archeologische indicatoren in de boringen en het niet voorkomen van een podzol in de top van het dekzand. Vanuit archeologisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen het uitvoeren van de geplande bodemingrepen. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 2.

4.3.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden aanwezig.

4.4 Water

Toetsingskader

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijk plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta.

Onderzoek en conclusie

Het plan is digitaal kenbaar gemaakt bij waterschap Drents Overijsselse Delta via de digitale watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is primair een procesinstrument. In dit proces ligt de nadruk op de wisselwerking tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 3. Uit de watertoets is in eerste instantie als resultaat naar voren gekomen dat de normale procedure geldt voor dit plan. Daarop heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft daarop het plan beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat toch de korte procedure kan worden gevolgd. Bij de korte procedure hoort een standaard waterparagraaf waarin het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt is. Deze paragraaf is opgenomen als bijlage 4. Tijdens de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met het advies van het waterschap. Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Ecologie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in een wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse regelgeving. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen gebieds- en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Toetsingskader en beleid

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Onderzoek

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000- en Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS-gebieden). Het Natura 2000-gebied De Wieden ligt circa 2,6 kilometer ten westen van het plangebied.

De ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kern van Nijeveen. Hier is reeds sprake van woongebied. De toevoeging van 10 extra woningen is van dusdanig kleine omvang dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat dit geen significante gevolgen heeft voor beschermde natuurgebieden in de omgeving.

4.5.2 Soortenbescherming

Toetsingskader en beleid

Ook de regeling ten aanzien van soortbescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Voor soorten die vermeld staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Een groot aantal van nature in Nederland thuis horende beschermde planten en dieren wordt met de wet beschermd. Datzelfde geldt voor een groot aantal uitheemse plantensoorten. De wet wil schadelijke handelingen ten aanzien van de beschermde dieren en planten verbieden

Onderzoek

In het kader van de sloop van de huidige woningen zijn meerdere verkennende ecologische onderzoek naar beschermde soorten uitgevoerd. In een eerder stadium, in 2015, is een deel van het plangebied hierop onderzocht. In de plannen destijds was een kleiner plangebied beoogd, dan in het huidige plan is opgenomen. Daarom is in 2017 een aanvullend verkennend onderzoek uitgevoerd voor het overige deel van het plangebied.

Uit het verkennend onderzoek uit 2015 is geconcludeerd dat de aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels in nabijgelegen struiken en/of bomen bij de bergingen niet kan worden uitgesloten. Daarnaast is gesteld dat de aanwezigheid van overige beschermde soorten uitsluitend betrekking heeft op soorten met een licht beschermde status en algemene soorten waarop de zorgplicht van toepassing is. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels dient de opgaande beplanting buiten het broedseizoen te worden verwijderd. In dat geval kan de sloop en nieuwbouw op elk moment plaatsvinden. Dit betekent dat dit buiten de periode van half maart tot half juli moet plaatsvinden. Verdere vervolgstappen zijn in dat geval niet aan de orde. Het volledige verkennend ecologisch onderzoek naar beschermde soorten is opgenomen als bijlage 5.

In 2017 is ook voor het overige deel van het plangebied een verkennend ecologisch onderzoek naar beschermde soorten uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • de daken van al de te slopen woningen zijn toegankelijk en daardoor geschikt voor de jaarrond beschermde nesten van de huismus;
  • naast huismussen kunnen ook algemene vogelsoorten zoals de spreeuw onder deze daken tot broeden komen;
  • de spouw van een deel van de woningen is toegankelijk en geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

Gezien de conclusies uit het onderzoek zijn er vervolgstappen benodigd voordat de werkzaamheden kunnen plaatsvinden:

  • Er is nader onderzoek nodig naar de volgende soorten:
    • 1. vleermuizen ( 4 rondes in de periode mei t/m september);
    • 2. vogels met jaarrond beschermde nesten, in de geval de huismus ( 2 ochtendbezoeken tussen 1 april en 15 mei).

  • het feit dat nader onderzoek moet worden uitgevoerd en dat er mogelijk maatregelen moeten worden getroffen, zoals het aanbrengen van alternatieve verblijfplaatsen of nestkasten, kan gevolgen hebben voor de planning van de werkzaamheden.
  • Uit het nader onderzoek zal blijken of een ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig is en of er maatregelen getroffen moeten worden.
  • Omdat in het plangebied zowel Vogelrichtlijnsoorten als Habitatrichtlijnsoorten voorkomen, dient verstoring tijdens het broedseizoen geheel te worden voorkomen.
  • Een nadere inspectie van de houten schuurtjes bij een aantal van de woningen, eventueel in combinatie met meldingen van bewoners, dient uitsluitsel te geven over het al dan niet geschikt zijn van de schuurtjes voor de steenmarter. Op basis van deze inspectie kan uitsluitsel worden gegeven over het al dan niet noodzakelijk zijn van een nader onderzoek naar steenmarters.
  • Voor nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen.

Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de benodigde vervolgstappen. Deze zullen doorlopen worden voordat de werkzaamheden plaatsvinden. Het verkennend ecologisch onderzoek is opgenomen als bijlage 6.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel PM Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 10 extra woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grenswaarde van het Besluit niet in betekenende mate. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor bedrijvigheid en vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Ook worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb moet bij consoliderende bestemmingsplannen en bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Op basis van de risicokaart is te zien dat in nabijheid van het plangebied, geen sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen betreffen twee LPG tankstations ten noordoosten van het plangebied, op minimaal 2.600 meter. Het GR wordt daarmee niet verhoogd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Onderzoek en conclusies

Het plangebied bestaat uit woongebied waar alleen de functie wonen is toegestaan. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het centrum van het dorp Nijeveen. Hier worden ook bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar zijn geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast of beneden woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Het plangebied bevindt zich buiten de richtafstand van 30 meter ten opzichte van deze voorzieningen.

Ten noordwesten van het plangebied is bedrijventerrein Spijkerserve aanwezig. Hier bevinden zich bedrijven in ten hoogste categorie 3.2. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 100 meter. Het bedrijventerrein bevindt zich op minimaal 280 meter afstand tot het plangebied, waardoor aan deze richtafstand wordt voldaan.

Tot slot bevinden zich ten westen van het plangebied eveneens twee bedrijfsbestemmingen. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Aangezien deze bestemmingen zich op minimaal 80 meter van het plangebied bevinden, vormen ook deze locaties geen belemmering voor dit plan.

Conclusie

De rondom het plangebied aanwezige bedrijven leveren geen overlast op en/of liggen op voldoende afstand van het plangebied, waardoor overlast voorkomen wordt. Daardoor levert het aspect milieuhinder en bedrijven geen belemmering op voor de vaststelling van het plan. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.1 staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. De grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) mag de functie uitoefenen die het bestemmingsplan toestaat.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een (enkel)bestemming. De gronden met een bepaalde bestemming zijn begrensd door het bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Aanvullend daarop kunnen de toegekende gebruiksmogelijkheden op twee manieren verder worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en daarnaast soms een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een vlak of een teken op de ruimtelijke verbeelding van het plan. Bij het vlak kan het gaan om een functieaanduiding. Het teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden en/of beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing. De (on)mogelijkheden van aangeduide gebieden kunnen zijn geregeld in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels, maar ook in een eigen regel in de Algemene aanduidingsregels.

Een toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen enkel- en dubbelbestemmingen en opgenomen aanduidingen staat in 5.2.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de manier waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.

  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Hierbij is een landelijk een hiërarchie afgesproken, waarbij eerst de enkelbestemmingen (alfabetisch) aan de orde komen en vervolgens de dubbelbestemmingen (ook alfabetisch). Per bestemming geven de bestemmingsomschrijving en de (specifieke) gebruiksregels aanwijzingen voor het gebruik. De bouwregels geven per bestemming aanwijzingen voor het bouwen van gebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Eventueel zijn hierbij flexibiliteitsbepalingen - mogelijkheden voor afwijken met een omgevingsvergunning en/of wijzigingsbevoegdheden - opgenomen. Daarnaast kan het voorkomen dat een bestemming voorzien is van een omgevingsvergunningstelsel. Dit bepaalt bijvoorbeeld welke werken en/of werkzaamheden alleen mogelijk zijn na verlening van een omgevingsvergunning. Vaak zijn de flexibiliteitsbepalingen en het omgevingsvergunningstelsel gekoppeld aan randvoorwaarden en/of eisen waaraan voldaan moet worden.

  • Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze gelden in principe voor het hele plangebied. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.

  • Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in feite algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de geldende SVBP.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plandelen worden in onderlinge samenhang bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet

Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Met dien verstande dat de uitgangspunten van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied .

Regels

De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
  • Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
  • Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
  • Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen en stortplaatsen.
  • Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven. In dit bestemmingsplan is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
  • Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is alleen van toepassing voor de dubbelbestemmingen voor archeologie.

Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. De belangrijkste bestemming binnen dit plangebied is de bestemming Wonen. Voor deze bestemming is inhoudelijk aangesloten bij een vaak voorkomende systematiek. Bij twijfel over de uitleg moet worden aangesloten bij de uitleg zoals de regeling elders in de gemeente wordt uitgelegd.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. B- bedrijventerrein) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 1000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, bebouwingspercentages).

In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij de bestaande regeling in een nieuw jasje wordt gegoten. Daarbij worden het handboek en de SVBP2012 als basis voor de regeling aangehouden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.1 Financiële haalbaarheid

In het plangebied worden 44 woningen vervangen en 10 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De 44 sociale huurwoningen waren aan het eind van hun technische levensduur. Er is door de woningcorporatie voor vervangende nieuwbouw gekozen, zodat op een (kosten)efficiënte wijze duurzame en energiezuinige woningen worden verkregen. Door koopwoningen toe te voegen aan het plan, kan de woningcorporatie opbrengsten genereren waardoor er een financiële bijdrage kan worden geleverd aan de openbare ruimte.

De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel uitvoerbaar is.

6.1.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eigen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

In dit bestemmingsplan worden 44 woningen vervangen en 10 extra woningen gerealiseerd en wordt het bestaande aantal woningen gesloopt en opnieuw teruggebouwd. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is daarom een anterieure overeenkomst gesloten. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan is daarmee niet meer nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

6.2.1 Voorontwerpbestemmingsplan

In de bestemmingsplanprocedure wordt het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro.

Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Meppel hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode van 6 weken in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is. Daarnaast wordt een informatieavond georganiseerd.

Naar aanleiding van de terinzagelegging van het voorontwerp zijn een aantal inspraak- en overlegreacties ingediend. Deze hebben er in een aantal gevallen voor gezorgd dat het plan wordt aangepast. Een overzicht van de inspraak- en overlegreacties en de aanpassingen aan het plan zijn weer gegeven in de reactienota inspraak en overleg die is opgenomen als bijlage 7.

6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Deze zienswijzen en de beantwoording hiervan zijn opgenomen in de Reactienota zienswijzen in bijlage 8. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.