Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende omgevingsaspecten. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, externe veiligheid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, water, milieuzonering bedrijfsactiviteiten en het Besluit Milieueffectrapportage. Dit hoofdstuk bevat een omschrijving van de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten hiervan.
Het plan omvat het herzien van de agrarische bestemming naar de bestemming ‘recreatie – verblijfsrecreatie’ waarmee een recreatieterrein mogelijk wordt gemaakt.
De omliggende agrarische gronden behouden de agrarische bestemming. En zoals aangegeven is het bestemde woonerf de Wetering 2 in dit bestemmingsplan meegenomen.
In dit hoofdstuk wordt met name de realisatie van het beoogde recreatieterrein behandeld. Het woonperceel en agrarische gronden worden enkel benoemd resp. behandeld zover van toepassing.
5.1 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
In het voorliggende plan worden, vanuit planologisch oogpunt, geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Daarmee is een nadere afweging niet nodig.
Conclusie
Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.2 Bodemkwaliteit
In het kader van de ruimtelijke kwaliteit dient gemotiveerd te worden dat de functies die worden toegelaten, passend worden geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. Het perceel is nooit bebouwd geweest en in gebruik geweest als landbouwgrond. Daarbij zijn kampeermiddelen geen gevoelige functies.
Er wordt verondersteld dat de bodemkwaliteit voldoende is voor een recreatieterrein.
Conclusie
Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.3 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
- Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Blijkens de kaarten van de GCN en GDN, RIVM was ter hoogte van het plangebied in 2022 de waarde Fijnstof (PM10) ca.15 ug/m³.
Op grond van de Wet milieubeheer geldt voor zwevende deeltjes (PM10), betreffende de bescherming van de gezondheid van de mens, een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie. Dit is ook de advieswaarde van de WHO.
De huidige waarde fijnstof in deze omgeving is zodanig laag dat het aannemelijk is dat met dit plan geen sprake zal zijn van een feitelijke of dreigende overschrijding van de voornoemde grenswaarde.
Conclusie
Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.
Een beperkt kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid is onder andere een kampeer- en recreatieterreinen voor verblijf van minder dan 50 personen.
Een kampeer- en recreatieterreinen voor verblijf van meer dan 50 personen is in het kader van externe veiligheid een kwetsbaar object
De risicokaart Nederland is nagezien op de aanwezigheid van bronnen in de omgeving van het plangebied. Daarbij is de kaart nagezien op de aanwezigheid van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes (basisnet) over weg, spoor of water- en buisleidingen. Binnen een straal van 500 meter vanaf het plangebied is een aardgaswinlocatie gelegen en er loopt onder de Wetering een aardgastransportleiding van de Gasunie. Tevens ligt het plangebied binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Meppel – Onnen en de Rijksweg A28.
Aardgaswinlocatie
De in zuidelijke richting gelegen NAM-locatie heeft geen PR-contour buiten het mijnbouwterrein. Daarnaast geldt dat deze locatie is gesloten en of deze weer opnieuw in bedrijf gaat, valt te betwijfelen. De locatie ernaast is waarschijnlijk bestemd geweest voor de affakkelinstallatie. Deze fakkelinstallatie is niet meer aanwezig. De mijnbouwlocatie levert geen belemmeringen op voor een kampeerterrein.
Aardgastransportleiding – spoorlijn - Rijksweg
Om de effecten van de ontwikkeling ten aanzien de risico’s van de aardgasleidingen, de spoorlijn en de Rijksweg in beeld te brengen is een onderzoek gedaan door AVIV B.V. Dat onderzoek bestaat uit een analyse en weergave van de externe veiligheidsrisico’s, waarop vervolgens de vereiste beoordeling volgens het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is gedaan. In de rapportage met nummer 235380 d.d. 22 juni 2023 is voornoemde verwoord en daarop zijn de groepsrisicoresultaten verantwoord. Het volledige rapport is bij gevoegd als bijlage.
In het rapport wordt geconcludeerd dat:
Aardgasbuisleiding
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.
Groepsrisico
Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde, dat ontstaat door de toekomstige ontwikkeling.
Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De onderdelen a en b van deze verantwoording staan uitgewerkt in hoofdstuk 5.
Belemmeringenstrook
De belemmeringenstrook legt geen beperkingen op aan de planlocatie.
Rijksweg A28
De planlocatie ligt ruimschoots buiten de 200 m ter verantwoording van het groepsrisico. Wel ligt de planlocatie binnen het invloedsgebied van onder andere het transport van toxische gassen (stofcategorie GT4) van meer dan 4 km. Het volstaat om conform artikel 7 van het Bevt in te gaan op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.
Spoorlijn Meppel - Onnen
De planlocatie ligt ruimschoots buiten de 200 m ter verantwoording van het groepsrisico. Wel ligt de planlocatie binnen het invloedsgebied van het transport van toxische vloeistoffen (stofcategorie D4) van meer dan 4 km. Het volstaat om conform artikel 7 van het Bevt in te gaan op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.”
De doelgroep van het recreatieterrein worden geacht zelfredzaam te zijn. Tevens is er de mogelijkheid om van de gasleiding weg te vluchten in geval van nood richting de weg de Wetering die langs het plangebied aan de zuidwestzijde loopt.
Conclusie
Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.5 Bedrijven en milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten zoals landbouw en recreatiebedrijven enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en verblijfsrecreatie anderzijds.
De beoogde recreatiefunctie is een milieubelastende en milieugevoelige functie. De bestaande woning De Wetering 2 is een milieugevoelige functie.
De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De afstanden worden gemeten van bestemmingsgrens tot bestemmingsgrens.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden ter hoogte van een woonbestemming of de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijfsbestemming in ernstige mate wordt aangetast.
Richtafstanden kampeerterrein
Volgens de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ zijn ‘Kampeerterreinen, vakantiecentra, ed. (met keuken) (SBI 2008 553,552) aangeduid als milieucategorie 3.1. Daarbij geldt een maximale hinderrichtafstand van 50 meter gebaseerd op de hinderfactor geluid. Voor de hinderfactoren geur en gevaar geldt een hinderrichtafstand van 30 meter en voor stof 0 meter.
Er kan gemotiveerd worden afgeweken van de algemene hinderrichtafstanden. De aangegeven milieucategorie is gebaseerd op kampeerterrein in het algemeen, waarbij sprake is van voorzieningen zoals horeca en zwembad.
In dit geval is sprake van een kampeerterrein met weinig voorzieningen. De voorzieningen zijn beperkt tot de basisvoorzieningen. Er is geen mogelijkheid voor horeca en/of een zwembad. Daarmee kan gesteld worden dat in dezen een lagere milieucategorie 2 van toepassing is. Daarbij is sprake van een hinderafstand van 30 meter. In onderstaande beoordeling is uitgegaan van deze hinderrichtafstand.
Nabijgelegen woonbestemmingen
Er wordt een bedrijfsactiviteit (recreatie) toegevoegd welke een belemmering kan zijn ten aanzien van nabijgelegen woonbestemmingen.
Het dichtstbijzijnde bestemde woonperceel is de Wetering 2. Dit bestemde woonerf is meegenomen in het plangebied om de voornoemde afstand te waarborgen. Hieronder gaan wij nader in op de afstanden tot deze woonpercelen.
Vervolgens is De Wetering 1 de meest dichtbij gelegen woonbestemming. De afstand van het bestemde woonperceel de Wetering 1 tot het plangebied is 48 meter. De afstand van de Wetering 1 tot de gewenste recreatiebestemming bedraagt zelfs 62 meter. Er wordt voldaan aan de hinderrichtafstand van 30 meter.
Andere bestemde woonpercelen zijn op ruime afstand van het plangebied gelegen.
Waarmee op voorhand duidelijk is dat aan de algemene hinderrichtafstand wordt voldaan. Daarmee is voor die woonpercelen sprake van een goed woon- en leefklimaat
De Wetering 2:
Met dit bestemmingsplan is de recreatiebestemming gesitueerd op ca. 7 meter van het bestemmingsvlak wonen. In de huidige planologische situatie kunnen binnen het bestemmingsvlak wonen gebouwen worden gebouwd. Deze gebouwen zouden gevoelige functies kunnen omvatten.
Om te voorkomen dat binnen 30 meter van de recreatiebestemming, met vergunning danwel vergunningsvrij, gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd worden de bouwrechten van het oostelijke deel onbebouwde deel van het bestemmingsvlak wonen belemmerd. Voor deze gronden is met dit bestemmingsplan specifiek bepaald dat deze bij recht niet bebouwd mogen worden. Ook is specifiek aangegeven dat er geen sprake is van erf in de zin van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.
Met deze wijze van bestemmen, waarbij de afstand tussen de beoogde recreatiebestemming en de te bouwen gronden met een woonbestemming geborgd wordt, is alsnog sprake van 30 meter afstand en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Nabijgelegen bedrijfsbestemmingen
De woning De Wetering 2 kan met dit bestemmingsplan niet dichter op een bestaande bedrijfsbestemming in de omgeving worden gebouwd dan op grond van het geldende bestemmingsplan reeds is toegestaan. Daarmee kunnen omliggende bedrijven met deze herziening van het bestemmingsplan vanwege het woonperceel de Wetering 2 niet (extra) belemmerd worden.
Het effect van de nabijgelegen bedrijfsbestemmingen ten opzichte van het recreatieterrein is hieronder overwogen. Betreft de nabijgelegen agrarische bedrijfsbestemmingen
(veehouderij) geldt naast milieuzonering tevens de wet geurhinder en veehouderij, deze is nader overwogen in paragraaf 5.6.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In dit geval moet het recreatieterrein ook als een milieugevoelige functie worden gezien.
En kan daarmee sprake zijn van een aantasting van het leefklimaat (lees bedrijfsvoering) van omliggende bedrijfsbestemmingen. In de omgeving van het plangebied (straal 400 meter) zijn een aantal (agrarische) bedrijven gelegen. Deze zijn vermeld in onderstaande tabel.
De Veltkamp 1
In het bestemmingsplan buitengebied is het perceel bestemd tot agrarische doeleinden. Ter hoogte van en ten westen van de bestaande bebouwing is voorzien in een bouwvlak agrarisch met aanduiding intensieve veehouderij.
We zijn uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Onder de intensieve veehouderij gelden de grootste hinderfactoren voor het ‘fokken en houden van varkens’ (SBI
2008, 0146) en activiteit ‘fokken en houden van pluimvee’ (SBI 2008, 01476
6). Deze veehouderijen worden aangemerkt als categorie 3.2 met een hinderrichtafstand van 200 meter.
Deze algemene hinderrichtafstand is gebaseerd op de grootste hinderfactor geur. Voor de hinderfactoren geluid is de hinderafstand bepaald op 50 meter. Voor de hinderfactor stof is de hinderafstand bepaald op 30 meter. Voor de hinderfactor gevaar is de hinderafstand bepaald op 0 meter.
In afbeelding 4.1 is de afstand van 200 meter gemeten vanaf het uiterste punt van het agrarische bouwvlak verbeeld. De beoogde recreatiebestemming is gesitueerd op de bedoeld 200 meter lijn. Daarmee kan de bedrijfsvoering met dit plan niet worden belemmerd en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Uit gemeentelijke milieugegevens blijkt dat er sprake is van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) en bijbehorende melding activiteitenbesluit. Het gaat daarbij om rechten voor de volgende dieren:
- 918 stuks vleesrundvee (A4 en A6);
- 11 stuks paarden 3 jaar of ouder;
- 5 stuks volwassen pony’s 3 jaar of ouder.
Voor een paardenhouderij en rundveehouderij geldt een lagere milieucategorie, en kleinere hinderrichtafstanden dan waarmee in dezen is gerekend.
De Veltkamp 3
De gaswinlocatie omvat twee bestemmingsvlakken bedrijf. Uit gemeentelijke milieugegevens blijkt dat het een NAM-locatie betreft welke is gesloten en de fakkelinstallatie is niet meer aanwezig. Daarbij is aangegeven dat het niet aannemelijk is dat deze weer in bedrijf komt.
Op basis van voornoemde is er geen sprake meer van een bedrijfsvoering welke belemmerd kan worden en is sprake van een goed woon en leefklimaat.
De Wetering 3
In het bestemmingsplan Meppel - Buitengebied, herziening De Wetering 3 is dit bedrijfsperceel bestemd tot agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden’. Ter hoogte van de bestaande bebouwing is voorzien in een bouwvlak.
Op grond van dat bestemmingsplan is ter plaatse een grondgebonden veehouderij (inclusief paardenfokkerij), akkerbouw en vollegrondstuinbouw alsmede intensieve kwekerij toegestaan.
Er is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Binnen de voornoemde gebruiksmogelijkheden geeft het ‘fokken en houden van rundvee’ (SBI 2008, 0141, 0142) met milieucategorie 3.2 de grootste hinderafstand te weten 100 meter.
Blijkens gemeentelijke gegevens is hier ook sprake van rundveehouderij in de vorm van een melkveehouderij.
De afstand tussen het agrarische bouwvlak en de recreatiebestemming bedraagt ca.155 meter. Daarmee wordt er voldaan aan de hinderrichtafstand en kan de bedrijfsvoering niet worden belemmerd en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Gezondheid
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van een bestemd agrarisch bedrijfsperceel welke is aangeduid voor intensieve veehouderij. Intensieve veehouderij kan tot gezondheidsrisico’s leiden. Mogelijke gezondheidsklachten kunnen ontstaan door:
- Infectieziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan (zoönosen).
- Fijnstof en endotoxinen
- Stankoverlast
Het aanduidingsvlak ‘intensieve veehouderij’ ter hoogte van De Veltkamp 1 is gelegen op 200 meter van de beoogde recreatiebestemming. Blijkens de milieuvergunning zijn de stallen die het dichtst bij het kampeerterrein gesitueerd zijn, voorzien van mechanische ventilatie. De ventilatiebehoefte wordt computergestuurd door een klimaatcomputer. Daarbij is sprake van een open landschap. Daarmee is de kans op voornoemde gezondheidsklachten beperkt te noemen.
Conclusie
Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.6 Geurhinder veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen de geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen.
De Wgv geeft regels betreffende de aan te houden afstanden tussen gevoelige objecten veehouderijen. Daarbij moet worden opgemerkt dat gemeten wordt vanaf het emissiepunt van de betreffende veestalling tot de gevel van het geurgevoelige object. In het buitengebied geldt een vaste richtafstand van 50 meter.
Volgens artikel 1 Wgv is een geurgevoelig object een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt.
In de jurisprudentie is het begrip geurgevoelig object nader verduidelijkt. Om te beginnen wat onder gebouw verstaan moet worden.
De uitspraak ABRvS, 201205798/1/R4, 3 juli 2013, gaat over een passantenhaven. Daarin is uitgesproken dat alleen de gebouwen van de passantenhaven bescherming krijgen. Aangegeven is "Anders dan [appellant] betoogt, is de passantenhaven niet in zijn geheel een geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Ingevolge artikel 1 van die wet zijn geurgevoelige objecten immers gebouwen en ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder a, van de planregels dienen gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Uit de aangehaalde planregels volgt dat het plan slechts binnen de bouwvlakken voorziet in de bouw van geurgevoelige objecten.".
Op basis daarvan concluderen wij dat het beoogde kampeerterrein niet aangemerkt worden als geurgevoelig object.
Met dit plan is een gebouw voor sanitaire voorzieningen voorzien. In dit object zullen personen slechts een beperkt deel van de dag verblijven en is dit gebouw niet aangemerkt als een geurgevoelig object.
Zoals aangegeven is met dit plan tevens het bestaande woonperceel De Wetering 2 meegenomen. Er is daarbij reeds sprake van een bestaande woning van derden. Daarin komt met dit plan geen verandering.
Conclusie
Het aspect ‘geurhinder veehouderij’ vormt op basis van het voornoemde geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.7 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en
soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.
Om de effecten van de ontwikkeling ten aanzien van Natura 2000-gebieden in beeld te brengen, is er een stikstofberekening met behulp van het programma Aerius uitgevoerd door Bureau Biota.
In het rapport van 21 maart 2023 met nummer 2023-040 wordt geconcludeerd dat:
‘Tijdens de realisatiefase wordt onder de genoemde aannames, en met soms ruime overschattingen van de te verwachten werkelijkheid, geen depositie van stikstof boven de 0,00 mol/ha/jr. verwacht op stikstofgevoelige delen van omliggende Natura 2000 terreinen.
Bij de eindsituatie wordt onder de genoemde aannames geen depositie van stikstof boven de 0,00 mol/ha/jr. verwacht op stikstofgevoelige delen van omliggende Natura 2000 terreinen.
Omdat op basis van de uitgevoerde calculaties in de doorgerekende situatie geen depositie van stikstof op Natura 2000 gebieden wordt verwacht, zijn geen negatieve effecten van stikstofdepositie door de voorgenomen plannen op Natura 2000 gebied te verwachten.
Onder de condities beschreven in deze memo is dan ook geen vergunning van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Gebiedsbescherming nodig voor eventuele effecten van stikstof.’
Soortbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.
In het kader van de algemene zorgplicht zal voor aanvang van de werkzaamheden een broedvogelcheck gedaan worden, indien er werkzaamheden binnen het broedseizoen worden aangevangen.
Conclusie
Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.8 Archeologie en Cultuurhistorie
Archeologie
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Meppel heeft de archeologische waarde verwerkt in het bestemmingsplan. Op basis van het bestemmingsplan heeft het plangebied voor het zuidwestelijk puntje een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het betreft een grondoppervlak van ca 9 m².
Het overige deel van het plangebied bevat geen archeologische aanduiding.
De (aanleg) regels die gelden voor deze archeologische bestemming zijn niet van toepassing voor ingrepen met een oppervlakte minder dan 500 m². Zoals aangegeven is de omvang van gronden met deze dubbelbestemming zeer beperkt en daarmee is er geen archeologisch onderzoek vereist.
Op grond van de Erfgoedwet geldt ten aller tijde een algemene zorgplicht. Dat betekent dat toevalsvondsten dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
Gemeente Meppel heeft uitgangspunten opgesteld voor het behoud van het provinciale monument PM1-0165:
“Het plangebied wordt omsloten door De Wetering, de Hoogeveense Vaart en de
Omgelegde Hoogeveensche Vaart. In het noordwesten aan De Wetering 2 ligt het Tolhuis ‘De Knijpe’, Het tolhuis is een Provinciaal monument. De cultuurhistorische waarde van het tolhuis rust op het feit dat het een representant is van de Drentse infrastructurele ontwikkelingen uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Het tolhuis is o.a. van provinciaal belang door ‘de relatie tot de redelijke mate van gaafheid van de directe omgeving met de voormalige tolweg en de Hoogeveense Vaart’.
De locatie is onderdeel van een grote brede landschappelijke zone van de
Hoogeveense Vaart. Op de plek waar deze eind 80er jaren een nieuwe richting krijgt. De driehoekige ‘tip’ tussen de oude landschappelijke lijn van de Hoogeveense Vaart, De Wetering, en de Omgelegde Hoogeveensche Vaart maakt het landschap leesbaar. Vooral ook omdat de grote populieren doorlopen langs de noordzijde en daar een coulisse vormen. Vanuit het westen zijn zichtlijnen het gebied in van belang. De brug met opgangen maakt onderdeel uit van de landschapscompositie.
Om de cultuurhistorische waarden, ensemblewaarde en gaafheid/authenticiteit te borgen dient de monumentenbiotoop, een buffer bij ruimtelijke ontwikkelingen, gerespecteerd te worden. Met name de ruimte achter en ten zuiden van het monument dient vrij te blijven. Zo blijft de relatie met de het tolhek, de vaarroute, het kruispunt en De Wetering intact. Deze onderdelen maken deel uit van de provinciale waarde van het monument. Idealiter wordt de noordelijke boomwal (ten oosten van De Knijpe) dikker aangezet zodat de samenhang tussen De Wetering, oude Hoogeveense Vaart en achterliggend tolhuis beleefbaar blijft.”
Overweging
Het landschappelijk inpassingsplan is ontworpen met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten. De boomwal langs de Wetering wordt aangezet met onderbeplanting, zodat de samenhang verbeterd. De monumentenbiotoop wordt daarmee beschermd.
Conclusie
Het aspect ‘Archeologie en Cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.9 Besluit milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Overweging
Het gehele plangebied wordt voorzien van directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Onderhavig plan overschrijdt deze drempelwaarden niet, daarom is er voor dit bestemmingsplan geen sprake van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen dat activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij aan de hand van onder meer aspecten als ‘de aard en de omvang’ van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van een kampeerterrein. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 5 dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Het aspect ‘Besluit milieueffectrapportage’ vormt op basis van het voornoemde geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.10 Verkeer en parkeren
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Parkeren
De gemeente Meppel beschikt over een eigen parkeernota: De nota Parkeernormen 2017. Daarbij zijn tevens Uitvoeringsregels parkeernormen vastgesteld. Deze beleidsnotitie volgt de CROW parkeerkencijfers. Tevens zijn dit beleid en de uitvoeringregels geborgd in het Paraplubestemmingsplan Parkeren.
Dit beleid maakt geen onderscheid in ‘rest bebouwde kom’ en ‘buitengebied’. De functies genoemd in het beleid zijn op hoofdlijnen. In dezen ligt het gebruik van de normen voor de functie ‘camping [campingplaats]’ voor de hand.
In onderstaande tabel conform de parkeernota en uitvoeringsregels de parkeerbehoefte berekend.
![](i_NL.IMRO.0119.DeWetering2-BPB1_afbeelding23.png)
Met dit plan worden er 50 staanplaatsen gerealiseerd waarmee voorzien is voor het parkeren van campers danwel voertuigen van de recreanten. De overige berekende parkeerbehoefte, van 10 plaatsen voor bezoekers, wordt ingevuld aan de oostzijde van het recreatieterrein, zie het bijgevoegde erfinrichtingsplan.
Verkeer
De gemeentelijke nota parkeernormen noemt geen cijfers met betrekking tot
verkeersgeneratie. Daarom is aansluiting gezocht bij de CROW. In onderstaande tabel wordt gerekend met functie: camping (kampeerterrein)
Overweging
Binnen het plangebied zal voorzien worden in parkeerruimte conform voornoemde parkeerbehoefte. Hierin zal op eigen terrein worden voorzien.
De realisatie van het kampeerterrein levert een extra verkeersgeneratie op van 20 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Dit is niet helemaal realistisch aangezien er geen volledige bezetting jaarrond wordt verwacht. Het plangebied ontsluit via de Wetering binnen 500 meter op de provinciale weg N851. De capaciteit is van voldoende omvang om de extra verkeersgeneratie als gevolg van deze ontwikkeling op te vangen.
Conclusie
Het aspect ‘Verkeer en parkeren’ vormt op basis van het voornoemde geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.11 Water
Vigerend beleid
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma (NWP) 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022).
Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de Rijkswateren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Provinciaal beleid
Provinciale Staten hebben op 15 december 2021 het Regionaal Waterprogramma 2022-
2027 vastgesteld. In het Regionaal Waterprogramma is ook het ontwerp Besluit Kaderrichtlijn Water 2022-2027 opgenomen. De provincie geeft in het Regionaal Waterprogramma op hoofdlijnen aan wat de provincie doet voor een klimaatbestendig watersysteem en een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroom-gebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerprogramma 2022-2027.
Het bevat de uitwerking van de ambities beschreven in de watervisie ‘Meer dan Water’. Het geeft aan welke maatregelen genomen worden om het watersysteem, de waterketen en de waterkeringen op orde te brengen. Het waterbeheerprogramma omvat ook gebiedsuitwerkingen en de KRW factsheets en achtergronddocument.
Er is op 27 juni 2023 een digitale watertoets uitgevoerd. Omdat het plangebied in een beekdal ligt is de ‘normale procedure’ van toepassing. Het waterschap heeft een uitgangspuntennotitie opgesteld. De van toepassing zijnde punten uit deze notitie worden hieronder behandeld.
Uitgangspuntennotitie
Watergangen
In de omgeving van het plangebied liggen twee A-watergangen. Het gaat om de
Hoogeveensche vaart en de Omgelegde Hoogeveensche vaart. Beide watergangen zijn in beheer bij het waterschap. De planvorming heeft geen invloed op het onderhoud van deze watergangen aangezien er geen ontwikkelingen binnen de beschermingszone plaatsvinden.
Wateroverlast
Voor grote plannen en uitbreidingslocaties >500m² geldt als regel dat voor het realiseren van verhard oppervlak een berging, ter compensatie voor de versnelde afvoer, van het afstromende hemelwater benodigd is. Compensatie volgt de trap vasthouden-bergen-afvoeren. Er wordt ca. 1200m² aan (half)verharding gerealiseerd in het plan. Dat betekent dat er 1200*0,08 = 96m³ aan waterberging gerealiseerd moet worden. Dit is gedaan door over de lengte van het kampeerterrein een ‘maaibare gras glooiing’ te ontwerpen.
Grondwateroverlast en kwel
Bij extreme neerslag wordt volgens de uitgangspuntennotitie geen wateroverlast in of bij het plangebied verwacht. Voor de aanleghoogte van gebouwen adviseert het waterschap een aanleghoogte van de vloer van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG).
Waterkwaliteit
Schoon hemelwater mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor overige afvoer en verwerking van hemelwater is het gewenst om dit via een bodempassage te lozen op het oppervlaktewater. In alle situaties geldt een voorkeur voor bovengronds afvoeren. Idealiter houdt het waterschap hemelwater vast alvorens een vertraagde afvoer.
In het plan zal het afstromend hemelwater van het sanitairgebouw en van de halfverharding opgevangen worden in de ontworpen waterberging alvorens het infiltreert in de bodem en uiteindelijk afstroomt in de naastgelegen vaart.
Riolering
Voor lozing van afvalwater vindt plaats op het riool. Hiervoor zal een nieuwe rioolaansluiting worden aangelegd. Dit wordt in een anterieure overeenkomst met gemeente Meppel geregeld. Er komt een vuilwaterplaats en een sanitairgebouw dat wordt aangesloten op het riool.
Beheer en onderhoud
Het is noodzakelijk dat alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding toegankelijk zijn voor het waterschap. De planvorming belemmert deze toegankelijkheid niet.
Conclusie
Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.