Artikel 7 Bedrijventerrein
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. bedrijven, behorende tot categorie 1, 2 en 3.2, zoals genoemd in de Bijlage 2 Staat van
bedrijfsactiviteiten - 2 ;
-
b. volumineuze detailhandel;
-
c. winkel ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel';
-
d. e-commerce;
met de daarbij behorende:
-
e. bedrijfsgebouwen;
-
f. bedrijfswoningen;
-
g. bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van bedrijfswoningen;
-
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
i. tuinen, erven en terreinen;
met daaraan ondergeschikt:
-
j. wegen en paden;
-
k. verhardingen;
-
l. groenvoorzieningen;
-
m. parkeervoorzieningen;
-
n. nutsvoorzieningen;
-
o. geluidswerende voorzieningen;
-
p. water;
-
q. opslag van naar de aard van het bedrijf gerelateerde goederen op open terrein, uitsluitend achter en ter weerszijden van het bedrijfsgebouw;
met inachtneming van het volgende:
-
r. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid in richtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 zijn niet toegestaan;
-
s. detailhandelsbedrijven ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel';
-
t. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
-
u. geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
-
v. leisureactiviteiten zijn niet toegestaan;
-
w. brandstofverkooppunten zijn niet toegestaan.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bebouwing
-
a. Voor het oprichten van bebouwing is, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken, verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de bebouwing meer bedraagt dan 500 m² en de bodemingreep dieper is dan 30 cm,
-
b. voor het bouwen van bebouwing geldt per bouwperceel een maximaal bebouwingspercentage van 70 %, met dien verstande dat:
7.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven, (bedrijfsgebouwen) de volgende bepalingen gelden:
-
a. een bedrijfsgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. het begane grondoppervlak van het bedrijfsgebouw tenminste 150m2 zal bedragen
-
c. de goothoogte mag niet meer dan 7 meter bedragen;
-
d. de bouwhoogte mag niet meer dan 9 meter bedragen;
-
e. de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen;
-
f. de afstand tot de perceelgrenzen mag niet minder dan 2,5 meter bedragen.
7.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen de volgende bepalingen gelden:
-
a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
-
c. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen; ;
-
d. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2,5 meter bedragen;
-
e. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
-
f. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
-
g. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 30° niet meer dan 60° bedragen;
7.2.4 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² bedragen;
-
b. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
-
c. Indien het bijgebouw wordt voorzien van een kap, dan dient de dakhelling minimaal 300 en maximaal 60o
te bedragen;
-
d. de bouwhoogte mag niet meer dan 7,5 meter bedragen;
-
e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2,5 meter bedragen.
-
f. een bijgebouw dient minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:
-
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
-
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 meter bedragen;
-
c. de hoogte van overige bouwwerken, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;;
-
b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten ;
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de sociale veiligheid;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
-
a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het beopaalde in:
-
1. lid 7.2.2 sub a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 10 m² bedraagt;
-
b. De in lid 7.4 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend mits geen aantasting plaatsvindt van:
-
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de milieusituatie;
-
3. de sociale veiligheid;
-
4. de verkeersveiligheid;
-
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
6. de brandveiligheid;
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het gebruik van gronden voor opslag van goederen op eigen terrein voor het bedrijfsgebouw;
-
b. het gebruik van de gronden en/of de bouwwerken ten behoeve van:
-
1. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004;
-
2. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en detailhandel in auto's, motorfietsen, boten en caravans;
-
3. leisureactiviteiten;
-
4. brandstofverkooppunten.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en toestaan dat:
-
a. bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven, mits het geen geluidszoneringsplichtige inrichting betreft;
-
b. de in lid 7.6 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de milieusituatie;
-
3. de sociale veiligheid;
-
4. de verkeersveiligheid;
-
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
6. de brandveiligheid.