Plan: | Krakeel/Wolfsbos, deelplan Korhoenlaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0118.2022BP9033002-VG01 |
Woonconcept heeft het voornemen de voormalige schoollocatie aan de Korhoenlaan 3 in Hoogeveen te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw.
Op de ter plaatse aangewezen gronden is de enkelbestemming 'maatschappelijke doeleinden' van kracht. Binnen deze bestemming kunnen geen woningen worden gerealiseerd. De nieuwbouw omvat betaalbare huurwoningen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de bestaande en toekomstige (woon)behoefte in Hoogeveen.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Wolfsbos 2006' van de gemeente Hoogeveen. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de betreffende ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in de woonwijk 'Wolfsbos' ten zuidoosten van Hoogeveen en wordt aan twee zijden omgeven door woonstraten: de Korhoenlaan aan de zuidwestzijde en de Rietgans aan de noordzijde. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de achtertuinen van de aangrenzende woningen gelegen aan de Rietgans. Ten zuiden van het plangebied zit woonzorgcentrum 'Het Korhoenhuis' gevestigd. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen, sectie D, nummer 6052 en heeft een oppervlakte van 1.162 m².
Ligging plangebied ten opzichte van kern Hoogeveen (bron: www.kadastralekaart.nl)
Begrenzing plangebied (plangebied blauw omlijnd) (bron: www.kadastralekaart.nl)
Bestemmingsplan 'Wolfsbos 2006'
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wolfsbos 2006' van de gemeente Hoogeveen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 januari 2009. Het plangebied is bestemd als 'Maatschappelijke doeleinden'. De bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse een school incl. bijhorende bijgebouwen en bouwwerken te bouwen. Tevens is ter plaatse van deze bestemming een bouwvlak opgenomen.
Onderhavig bestemmingsplan dient ter vervanging van het nu geldende bestemmingsplan.
Uitsnede van de verbeelding bestemmingsplan 'Wolfsbos 2006' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Bestemmingsplan 'Kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling'
Het bestemmingsplan 'Kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling' is op 15 mei 2014 door de raad van Hoogeveen vastgesteld. Dit bestemmingsplan omvat regels voor een geactualiseerde aan- en bijgebouwenregeling voor alle percelen met een woonbestemming in de kernen van de gemeente Hoogeveen. De beleidslijn is dat deze regeling in nieuwe bestemmingsplannen wordt verwerkt.
Betreffend bestemmingsplan blijft onverminderd van kracht na de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Aan bod komen onder meer de stedenbouwkundige structuur, het bouwprogramma en het bouwplan. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte beschrijving van de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de wijk Wolfsbos. Deze wijk kent een ruime stedenbouwkundige opzet die gebaseerd is op een rechthoekig verkavelingssysteem met watergangen en veel openbaar groen. De verkavelingsrichting (45 graden ten opzichte van de as van de Buizerdlaan) is gebaseerd op de structuur van het voormalige veenkoloniale gebied dat hier was gelegen.
De Buizerdlaan is een belangrijke verkeersroute door Wolfsbos en deelt de wijk op in twee delen. Het plangebied ligt direct aan de noordzijde van de Buizerdlaan. Het bestaande woonzorgcentrum heeft een alzijdige oriëntatie en vormt een verbijzondering in het haaks georiënteerde stedenbouwkundige weefsel. De afzonderlijke buurten rondom het 'Wolfsbos' hebben een reperterende opzet en bestaan veelal uit rijwoningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap.
Historische kaarten 'Wolfsbos – Hoogeveen' (van links naar rechts: circa 1900, circa 1970, circa 2020) (bron: www.topotijdreis.nl)
Het plangebied betreft slechts één perceel binnen de dorpskern Hoogeveen en bestaat in de huidige situatie uit braakliggend grond. Het perceel is gelegen langs de Rietgans en de Korhoenlaan. Ter hoogte van het plangebied kennen beide wegen een 30 km/u regime.
In de omgeving wisselen woon-, maatschappelijke-, centrum-, en detailshandelsbestemmingen elkaar af. Het overgrote deel aan functies binnen de wijk Wolfsbos bestaat uit wonen. De woningen zijn voornamelijk te typeren als 'grondgebonden woningen bestaande uit maximaal twee bouwlagen met een kap'. Daarnaast staan er enkele appartementencomplexen bestaande uit maximaal vier bouwlagen in de wijk.
Navolgende foto's verbeelden de bestaande situatie van het plangebied en de directe omgeving.
De bebouwing in het plangebied gezien van de Korhoenlaan
Het braakliggend terrein wordt ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. De ambitie is om vier grondgebonden rijwoningen te bouwen. De nieuwbouwwoningen worden naast het bestaande woonzorgcentrum gebouwd, met de voorgevel georiënteerd op de Korhoenlaan. De nieuw te bouwen woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap, een zadeldak, en zijn in een rechte voorgevelrooilijn ten opzichte van elkaar geplaatst. Elke woning beschikt over zowel een voor- en achtertuin. De bergingen behorende bij de woningen zijn gelegen in de achtertuin, langs het achterpad.
Het bouwplan is passend binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en planologische impact van het bouwplan is daarmee beperkt.
Verkavelingsplan
Het voorgenomen bouwplan is op diverse punten strijdig met het geldende bestemmingsplan 'Wolfsbos 2006'. Ten aanzien van het gebruik is de geldende bestemming bedoeld voor de ontwikkeling van een school (maatschappelijke doeleinden). Het voorgenomen bouwplan voorziet in de ontwikkeling van vier grondgebonden woningen. Verder geldt voor het plangebied een maximum goot- en bouwhoogte van 7 meter en een maximum bebouwingspercentage van 60%. Onderhavig bouwplan voorziet in de realisatie van woningen met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter.
Met voorliggende bestemmingsplan is een juridisch-planologisch kader gecreëerd om het bouwplan mogelijk te maken
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 4.8 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 4.3
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 4.4 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 4.2 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:
"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt:
In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is.
In een uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht van gevallen waarbij de toets van ontwikkelingen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro (definitie van een stedelijke ontwikkeling), kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van minder dan 11 woningen, waardoor toetsing aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Drenthe 2018 is voor de provincie Drenthe een centraal visiedocument. In de Omgevingsvisie worden de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein geformuleerd. Langetermijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden. Provinciale Staten hebben de omgevingsvisie vastgesteld op 3 oktober 2018.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft vooral een interne binding. Dit betekent dat wij bij de uitoefening van onze taken aan de Omgevingsvisie gebonden zijn. Wel zijn (binnen de wettelijke kaders) afwijkingen van de Omgevingsvisie mogelijk, zolang de ambities en doelstellingen van de visie niet worden aangetast.
De missie van de Omgevingsvisie luidt: Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten hebben we samen met de partners en de inwoners van Drenthe benoemd; te weten
Onder een 'bruisend Drenthe' verstaan we een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voor jong en oud veel te beleven valt. Een provincie waar ondernemerschap, cultuur en sport floreren. De missie laat zien dat we streven naar ruimtelijke kwaliteit, door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten die van toepassing zijn voor het plangebied worden hieronder beschreven.
Kernkwaliteit landschap
De landschappelijke ondergrond van het plangebied bestaat uit het landschap van de veenkoloniën. Kenmerkend voor dit landschap is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.
Hoogeveen is na de Tweede Wereldoorlog uitgebreid. Het landschap van de veenkoloniën is daarmee bebouwd geraakt en de kenmerkende eigenschappen verdwenen.
Kernkwaliteit cultuurhistorie
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe de leefomgeving wordt ervaren. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus; en een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming.
Het plangebied ligt in het deelgebied Hollandse Veld en Hoogeveen. De structuur van dit gebied heeft geen duidelijke drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de 'opgaanden', die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de -vele- ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen. Hoogeveen heeft zich ontwikkeld als stedelijke kern vanuit het kruispunt van twee belangrijke vaarten: de (verlengde)Hoogeveense Vaart en de inmiddels gedempte Zuidwoldiger Opgaande.
Hoogeveen is na de Tweede Wereldoorlog uitgebreid. Hierdoor zijn de cultuurhistorische waarden van het Hollandse Veld verdwenen.
Kernkwaliteit archeologie
Het archeologisch erfgoed is de enige bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van de provincie van de steentijd tot de middeleeuwen. Het merendeel van het archeologisch erfgoed is onzichtbaar en is daardoor zeer kwetsbaar bij ruimtelijke ontwikkelingen die om bodemingrepen vragen. Daarom heeft het archeologisch erfgoed een duidelijke plaats in het ruimtelijk beleid en worden de gemeente gestimuleerd en gefaciliteerd bij de invulling van hun wettelijke taken op het gebied van archeologie.
Voor het plangebied geldt het beschermingsniveau 'generiek'. Dit beschermingsniveau richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
Hoogeveen is na de Tweede Wereldoorlog uitgebreid. Hierdoor zijn de archeologische waarden ter plaatse van het plangebied verdwenen.
Kernkwaliteit aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend.
Voor het plangebied geldt het generieke beschermingsniveau aardkundige waarden. De provincie wil in deze gebieden de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.
Hoogeveen is na de Tweede Wereldoorlog uitgebreid. Hierdoor zijn de aardkundige waarden ter plaatse van het plangebied verdwenen.
Robuuste systemen
Voor het plangebied gelden verder de provinciale ambities ten aanzien van een robuust sociaal-economisch systeem en robuust en klimaatbestendig watersysteem.
Robuust sociaal-economisch systeem
Het plangebied ligt in Hoogeveen. Hoogeveen is onderdeel van het stedelijk netwerk van de provincie. Hoogeveen is een voorzieningenstad met een eigen regio, gelegen tussen de regio's Zwolle, Meppel en Emmen. In het voorzieningengebied liggen voornamelijk woonkernen. De goede verbindingen op Rijks- en provinciaal niveau (Rijkswegen A28, A37, Spoorlijn Zwolle-Groningen, provinciale wegen richting Overijssel en Twente en de Hoogeveensevaart) geven Hoogeveen een centrale ligging, maar zorgen gelijktijdig weer voor barrières in het lokaal netwerk. Hoogeveen zet in op inbreiding en transformatie van de verouderde bedrijventerreinen rondom het centrum, om te komen tot een goed functionerend, compact én klimaatrobuust stad.
Wonen
Het is van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat wordt geanticipeerd op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft.
Robuust en klimaatbestendig watersysteem
De provincie streeft naar een robuust watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatverandering zodanig op te vangen, dat de risico's op wateroverlast en watertekort, nu en in de toekomst, beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Door water vast te houden, wordt een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater ontwikkeld. Het grond- en oppervlaktewater heeft daarbij een goede kwaliteit, gebaseerd op de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De inzet wordt samen met de stakeholders bepaald. We streven, samen met de waterschappen, naar een klimaatbestendig watersysteem. Dit onderwerp heeft ook doorwerking in de Provinciale Omgevingsverordening. In paragraaf4.3 zijn de gevolgen van de voorgenomen activiteiten voor het watersysteem nader onderzocht.
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2021 (geconsolideerd) is het instrument om het omgevingsbeleid uit te kunnen voeren. Het omgevingsbeleid omvat vele aspecten, onder andere ruimtelijke ontwikkeling, duurzame energie, bodemsanering, bescherming van het grondwater en verkeer en vervoer. In de verordening zijn met betrekking tot deze onderwerpen regels gesteld. Soms hebben deze regels betrekking op gemeenten of waterschappen, maar soms zijn deze regels ook rechtstreeks van toepassing op het handelen van burgers. De verordening is door de Provinciale Staten vastgesteld op 8 december 2021.
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied moeten passen binnen de strategische opgaven, voor zover van provinciaal belang, zoals weergegeven op de kaart D1 'Bestaand stedelijk gebied' en als bijlage bij de Omgevingsverordening is opgenomen.
De provincie moet algemene regels formuleren gericht op zorgvuldig ruimtegebruik. Deze algemene regels richten zich op de inhoud van of toelichting bij bestemmingsplannen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe bebouwing kan toestaan binnen het bestaand stedelijk gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.
Kernkwaliteiten
Op kaarten behorende bij de verordening zijn de kernkwaliteiten vastgelegd. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten aardkundige waarden en cultuurhistorie van belang.
Het plangebied maakt deel uit van de naoorlogse uitbreidingswijken van Hoogeveen en de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van vier grondgebonden woningen. Door de naoorlogse uitbreidingen van Hoogeveen zijn in het verleden de kernkwaliteiten aardkundige waarden en cultuurhistorie in het gebied verdwenen.
Conclusie
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Hoogeveen de Structuurvisie Hoogeveen 2018 vastgesteld. De structuurvisie is een visie op hoofdlijnen. De gemeente zet daarin in op drie punten:
Hoogeveen zet in op beheerste groei om in de toekomst aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. De groei die wordt voorzien is naar 57.000 inwoners in 2030.
Hoogeveen gaat haar positie als sterke regiogemeente ontwikkelen en versterken.
Hoogeveen zet in op ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De cultuurhistorie en het DNA van Hoogeveen zijn de basis voor deze kwaliteitsverbetering.
Wonen
Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt en betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus ligt op het wonen in de kern Hoogeveen en realiseren wervende en aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes. Verder wil Hoogeveen manieren vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden
Visiekaart bij de Structuurvisie Hoogeveen 2018
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Hoogeveen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden vier betaalbare grondgebonden woningen gerealiseerd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie om meer woongelegenheid te creëren voor huishoudens met een middeninkomen. De ontwikkeling is passend op deze locatie omdat het een logische invulling van het stedelijk lint langs de Korhoenlaan betreft. De ontwikkeling speelt daarnaast ook naadloos in op de gestelde duurzaamheidseisen overeenkomstig het BENG-principe:
Bij de vergunningsaanvraag voor het bouwen zal de inpasbaarheid van duurzame technieken concreet zijn uitgewerkt.
Deze ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities zijn geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.
Dit is gebaseerd op een tussenscenario op basis het regionale woningmarktonderzoek 2021 Regio zuidwest en midden-Drenthe. In het woningmarktonderzoek is een grotere vraag naar woningen geconstateerd dan waar van uit gegaan werd in de woonvisie 2017-2020. In de periode 2021 – 2030 wordt uitgegaan van een lokale en regionale vraag van 1880 tot 2204 woningen in gemeente Hoogeveen.
Om daadwerkelijk die aantallen woningen te kunnen realiseren, moet enige overmaat worden aanhouden in de woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. Er is daarom concrete plancapaciteit nodig voor ca. 2450-2850 woningen in negen jaar. Zo bouwt de gemeente flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee wordt onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen voorkomen.
In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.
De focus ligt in de Woonvisie op inbreiding in de stad, daar draagt dit plan aan bij. Het plangebied ligt in een woonwijk in Hoogeveen, het realiseren van de betreffende locatie naar een woonperceel is erg passend.
Er is behoefte aan 1880 tot 2204 woningen in negen jaar (2021-2030) vastgesteld in het woningmarktonderzoek 2021 Regio zuidwest en midden-Drenthe. In 2021 zijn 186 woningen gerealiseerd. Het te realiseren aantal tot en met 2030 is daarmee 1694 – 2018 woningen. Rekening houdend met een plancapaciteit van 130% is er een resterende plancapaciteit benodigd van 2202 tot 2624 woningen tot 2030. Op dit moment bedraagt de plancapaciteit tot 2030 circa 2000 woningen. Hiermee is er voldoende ruimte om extra plancapaciteit toe te voegen.
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de realisatie van 4 grondgebonden woningen in de (middel)dure huur/koopsector. Hiermee is sprake van het toevoegen van woningen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de behoefte aan woningen in Hoogeveen. In voorliggend geval gaat het om een locatie die haar maatschappelijke functie heeft verloren. Met de al gedane sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van de woningen wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Deze ontwikkeling draagt bij aan invulling van deze vraag en sluit aan bij de hoofdambities in de woonvisie.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de woonvisie 'Woonvisie 2017-2020' en het woningmarktonderzoek 2021 Regio zuidwest en midden-Drenthe.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de onderzoeksstrategie onverdacht.
Veldonderzoek
Ter plekke is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3 ) De bodem tot circa 0,5 m-mv bestaat uit matig fijn, zwak siltig en zwak humeus zand. Daarna wordt tot 3,5 m-mv matig tot zeer fijn, zwak tot sterk siltig zand aangetroffen met sporen grind. Van 3,5 tot 4,5 m-mv be-staat de bodem uit sterk zandige klei.
In 4 van 8 uitgevoerde boringen is bodemvreemd materiaal in de bovengrond aangetroffen, betreffende sporen beton en sporen baksteen.
Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 2,3 m-mv.
Chemisch onderzoek
Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in de grond en in het grondwater dient de hypothese 'locatie is onverdacht' formeel verworpen te worden.
Door de aanwezigheid van minerale olie en PAK in de bovengrond valt deze voor hergebruik in de kwaliteitsklasse Industrie. De ondergrond valt in de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
Nader onderzoek naar de lichte verontreinigingen wordt niet noodzakelijk geacht.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
Het plangebied is na de Tweede Wereldoorlog bebouwd geraakt met de huidige in het plangebied aanwezige bebouwing. Om deze bebouwing te realiseren zijn de voormalige landbouwgronden bouw- en woonrijp gemaakt, zijn riolering, kabels en leidingen en de funderingen van de bebouwing aangelegd. De bovengrond van het plangebied is als gevolg hiervan geroerd. Tevens is conform het geldende bestemmingsplan 'Wolfsbos 2006' geen archeologische dubbelbestemming van kracht binnen het plangebied.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. Verder zijn ter plaatse van het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen aangewezen rijks- of gemeentelijke monumenten voor. Het plangebied heeft geen bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarden, die behouden dienen te worden.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Watertoetsproces
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 1 augustus 2022 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 5)
Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016 - 2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m². Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Compensatie nieuwbouw kleine plannen
Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 350 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 35 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een vertraagde afvoer anders een infiltratie situatie.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied ligt (deels) in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en aan de overige functies worden specifieke voorwaarden gesteld. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is terug te vinden in de Omgevingsvisie van de provincie.
Riolering
Beleid en regelgeving
Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
- Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
- Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”.
- Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).
Rioolcapaciteit
Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Advies Waterschap
Het plan is ter beoordeling neergelegd bij het Waterschap. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.
Om de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor beschermde plant- en diersoorten en gebieden te bepalen is quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport van de quickscan is als Bijlage 4 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
Soortenonderzoek
Tijdens het veldonderzoek is het plangebied onderzocht op het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt:
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op ongeveer 6 kilometer van het projectgebied. Het wordt hiervan gescheiden door wegen, bebouwing en agrarisch gebied. Omdat het projectgebied zich buiten de begrenzing van het Natura2000 bevindt, gecombineerd met de beperkte ingreep en afstand tot het projectgebied kan verstoring van het Natura 2000 gebieden op voorhand worden uitgesloten.
Voor het bestemmingsplan is een Aerius berekening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als gebruiksfase. Zie voor de volledige rapportage Bijlage 1.
In onderstaande afbeelding is de locatie ten opzichte van de omliggende Natura 2000-gebieden weergegeven. De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het Mantingerzand (circa 5,83 km ten noordoosten) en Dwingelderveld (circa 8,6 km ten noordwesten).
Uit de berekeningen blijkt dat het effect op de Natura 2000-gebieden lager of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Het beoogde plan zorgt daarmee voor geen significante toename in stikstofdepositie en negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
Het plangebied wordt aan twee zijden omgeven door woonstraten. Aan de zuidwestzijde ligt de Korhoenlaan en aan de noordoostzijde de Rietgans. Deze straten worden geclassificeerd als een erfontsluitingsweg en voor deze straten geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. Voor dit soort wegen geldt conform de Wgh geen geluidszone. Gezien het feit dat er sprake is van een 30 km/h-regime is geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Het plan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw in een gemengd gebied omdat verschillende functies zich wisselen in de wijk Wolfsbos. Gelet op het feit dat onderhavig plan een woningbouwontwikkeling betreft, kan op voorhand worden geconcludeerd dat er geen sprake van milieutechnische uitstraling is op de omgeving.
Relevant voor onderhavige ontwikkeling is de afstand gemeten vanaf het naastgelegen woonzorgcentrum tot aan het plangebied. Deze categorie staat niet als zodanig omschreven in de VNG-publicatie. Derhalve wordt aansluiting gezocht bij een soortgelijke functie uit de VNG-lijst, te weten 'SBI 871 - Verpleeghuizen'. Voor deze categorie geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor een rustig woongebied. Gezien het plangebied en omgeving kan worden gezien als een gemengd woongebied, kan de richtafstand met één afstandsstap verkleind worden tot 10 meter. De werkelijke afstand van het woonzorgcentrum tot het plangebied bedraagt ca. 25 meter. Hiermee kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de geldende richtafstand.
In de directe omgeving van het plangebied komen verder geen functies voor waarvoor als gevolg van de VNG-publicatie richtafstanden van toepassing zijn.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
Nagegaan is of voor dit wijzigingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
In de bijlage bij het Besluit m.e.r is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.160 m² en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. De voorgenomen ontwikkeling maakt vier woningen mogelijk en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Omdat de ontwikkeling niet voorziet in bedrijfsmatige activiteiten wordt de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² niet worden overschreden.
De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Om die reden kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.. Deze is opgenomen in Bijlage 2
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen aan de orde, die een milieueffectrapportage rechtvaardigen. Dit blijkt tevens uit de rest van hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen activiteit onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijft.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 ìg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 ìg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
De voornomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van slechts vier woningen. Deze ontwikkeling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Uitgangspunt onderzoek
De nieuwbouw van woningen dient afgewogen te worden in het kader van de externe veiligheid. Met de realisatie van het voorgenomen bouwplan worden nieuwe kwetsbare objecten (vier woningen, conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) toegevoegd aan de bebouwde omgeving. In het bestemmingsplan dat deze nieuwe kwetsbare objecten mogelijk maakt dient te worden afgewogen risicovolle activiteiten in de omgeving een gevaar vormen voor deze objecten.
Inventarisatie risicobronnen
Voor de inventarisatie van de aanwezige risicobronnen met de daarbij behorende veiligheidszones is de risicokaart (www.risicokaart.nl) geraadpleegd.
Uitsnede van de risicokaart, plangebied rood omkaderd (bron:www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
Op circa 250 meter ten noordoosten van het plangebied is het tankstation 'BP Zuid-Oost' gevestigd. Op dit terrein is een LPG-vulpunt aanwezig. Voor deze inrichting geldt op grond van het REVI een PR-6 - contour.
Buisleidingen
Op circa 9 meter afstand van het plangebied loopt een buisleiding van de Gasunie. Het transport van gevaarlijke stoffen verloopt via deze buis. Voor deze inrichting geldt op grond van het REVI geen PR-6 - contour.
Aan weerszijden van de leiding ligt een 100%-letaliteitscontour. De breedte van deze contour bedraagt 107 meter. In geval van een calamiteit overlijden alle personen die zich binnen deze contour bevinden. Op grond hiervan dient het groepsrisico beperkt verantwoord te worden.
Transportroutes
Op circa 550 meter ligt een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg 'A37: Knp. Hoogeveen - afrit 1 (Hoogeveen Oost)'. Voor deze inrichting geldt op grond van het REVI geen PR-6 - contour.
Het plangebied ligt binnen de 100%-letaliteitscontour van een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Dat betekent dat bij een calamiteit met de gasleiding alle personen binnen deze zone overlijden. De aardgasleiding ligt in een groengebied, die twee woonwijken van elkaar scheidt. De 100%-letaliteitscontour van de aardgasleiding ligt over grote delen van deze woonwijken. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de omgeving zal het groepsrisico met minder 10% toenemen en onder de oriëntatiewaarde blijven. De verantwoordingsplicht kan om die reden beperkt worden ingevuld.
Zelfredzaamheid
De kans op een calamiteit met de aardgasleiding is klein én vooraf is nooit bekend waar deze plaatsvindt. De afstand van een incident tot een woning verschilt dus afhankelijk van de plaats van het incident. Binnen de 100%-letaliteitscontour zullen alle personen slachtoffer worden. Gewone woningen bieden onvoldoende bescherming en er is geen tijd om te vluchten. Buiten de 100%-letaliteitscontour is de kans dat woningen bescherming bieden groter. Er kunnen bouwkundige maatregelen worden getroffen binnen een brandaandachtsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding. Deze maatregelen zijn binnen de 100% letaliteitcontour niet effectief.
Bestrijdbaarheid
In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de buitenste schil van de warmtebelasting en het bestrijden van secundaire branden.
De toename van het groepsrisico bedraagt minder dan 10% en blijft in zowel de huidige als toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. In combinatie met de beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt het restrisico als geaccepteerd aangemerkt. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van vier grondgebonden woningen. Als gevolg van deze ontwikkelingen is er sprake van een beperkte toename van het verkeer. Deze toename leidt echter niet tot problemen op de omliggende wegen. Aanpassing van deze wegen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In 2011 stelde de raad van Hoogeveen de 'Parkeernota 2011' vast. Om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen bij een ontwikkeling benodigd zijn, heeft de gemeente parkeernormen geformuleerd. De nota dient ook als een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarvoor een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of waarvoor een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt aangevraagd.
Het plan voorziet in de bouw van vier nieuwbouwwoningen in de (middel)dure huur/koopsector.
Het parkeren vindt zowel op de woonkavels als op openbaar terrein plaats. De parkeerplaatsen in het openbaar gebied zullen zowel langs de Korhoenlaan als de Rietgans worden gerealiseerd, zodat alle woningen makkelijk toegankelijk blijven.
Conform de 'Parkeernota 2011' van de gemeente Hoogeveen geldt voor wooneenheden een minimale toevoeging van 1,8 parkeerplaatsen. Dit resulteert in een totale parkeerbehoefte van 4 x 1,8 = 7,2, afgerond 8 parkeerplaatsen. Voorliggend plan voorziet in 10 parkeerplaatsen. Hiermee voldoet het plan aan de gestelde parkeerbehoefte
Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor het plan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Korhoenlaan - Hoogeveen' wordt de huidige bestemming gewijzigd, zodat de bouw van vier grondgebonden woningen met de daarbijbehorende tuinen en erven mogelijk worden gemaakt . Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Wolfsbos 2006' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
In paragraaf 5.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 12 Overgangsrecht is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 13 Slotregels geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin, 'Verkeer' en 'Wonen' opgenomen.
De bestemming 'Groen' is opgenomen om te voorkomen dat op de gronden tussen de woonbestemming en de ten noordoosten gelegen bestaande groenbestemming (openbare ruimte) kan worden gebouwd.
De gronden in eigendom van de gemeente aan de randen van het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Op die manier kunnen de gronden worden ingericht als groenvoorziening en worden de gronden niet bij de woonpercelen betrokken.
De bestemming 'Tuin' is opgenomen om te voorkomen dat de gronden tussen de voorgevelrooilijn van de nieuwe woningen en de openbare ruimte kunnen worden volgebouw met bijgebouwen. Een uitzondering hierop is gemaakt voor erkers. In de bouwregels van de bestemming zijn regels opgenomen voor het bouwen van een erker aan het hoofdgebouw in casu de woning.
De bestemming "Verkeer" is opgenomen ten behoeve van wegen, paden en parkeren.
De bestemming 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van de woningen, uitsluitend binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. De maatvoering staat op de verbeelding.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.
Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.
Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een koopovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hoogeveen. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg naar de wettelijke overlegpartners gestuurd. De Provincie Drenthe, het Waterschap Drents Overijsselse Delta, Rendo en de Veiligheidsregio Drenthe hebben aangegeven in te kunnen stemmen met voorliggend plan. Naar advies van het waterschap is paragraaf 4.3.3 aangepast.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen ingediend.