direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reclamemast Bedrijventerrein Pollux/A37
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidend hoofdstuk

1.1 Aanleiding ruimtelijke onderbouwing

Initiatiefnemer is voornemens een verwijsmast te plaatsen naast de aansluiting van de N862 met de oprit van de A37, dit perceel is kadastraal bekend als Gemeente Emmen, sectie AE, nummer 2632.

Deze reclamemast is bedoeld als een mast bedoeld voor reclame voor bedrijven gevestigd op het Bedrijventerrein A37 en Pollux. Dit houdt in dat bedrijven op deze bedrijventerreinen de mogelijkheid krijgen een reclameuiting te plaatsen aan deze mast.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen heeft op 24 februari 2023 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het plaatsen van .een verwijsmast bij de N862 Klazienaveen, zie Bijlage 1 Aanvraag. De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer 67715-2023. Naar aanleiding van ambtelijke en bestuurlijke overleggen met gemeente en provincie is de hoogte van de mast aangepast van 40 meter naar 27 meter. Aangegeven is dat de mast niet verder dan 20 meter boven de as van de weg (ter hoogte van het midden van het viaduct) van de A37 mag uitsteken.

De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen bouw en strijdigheid met het bestemmingsplan. Verzocht is om om de bouw van de mast via één omgevingsvergunning, inclusief het deel "afwijking van het bestemmingsplan", te kunnen realiseren. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501.

In het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat de bouwhoogte van een ander bouwwerk, waaronder reclamezuilen, maximaal 3 meter mag bedragen. De beoogde verwijsmast krijgt een totale hoogte van 27 meter. Voor het plaatsen van een verwijsmast is daarom een afwijking van het bestemmingsplan nodig.

Het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) heeft uitgesproken dat zij bereid is mee te werken aan de ruimtelijke procedure voor het realiseren van deze verwijsmast. Het college stelt daarbij dat de verwijsmast ruimtelijk qua vormgeving en omvang passend dient te zijn in de omgeving.

De afwijking van het vigerende bestemmingsplan kan niet met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid of de kruimelgevallenregeling worden toegestaan, maar hiervoor moet de uitgebreide procedure voor de omgevingsvergunning worden gehanteerd. In de afweging de gewenste afwijking aan de hogere bouwhoogte te verlenen moet er aansluiting worden gezocht bij de welstandsnota van de Gemeente Emmen, zodanig dat de verwijsmast op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast. Daarnaast mag er met de afwijking in ieder geval geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing waarin de verschillende aspecten in acht worden genomen en waaruit blijkt dat er met de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In het kader van de ruimtelijke onderbouwing en behorende bij de aanvraag om Omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • Lichthinder
  • Aeriusberekening

De ontwerp-omgevingsvergunning is toegevoegd als bijlage Bijlage 6 en als Concept besluit Omgevingsvergunning

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de noordelijke kop van bedrijventerrein Pollux te Klazienaveen. Het ligt daar ten oosten van de N862 en ten zuiden van de A37. De beoogde locatie van de verwijsmast staat bij de gemeente Emmen bekend als Emmen, sectie AE en nummer 2632. Aan de oostzijde grenst het perceel aan de straat Mizar. In afbeelding 1 is met de magenta stip de ligging van de locatie ten opzichte van de kernen Klazienaveen en Emmen, de A37 en de N862 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied t.o.v. Klazienaveen, Emmen, A37 en N862 (Bron: PDOK)

1.3 Huidige planologische regelingen

Het geldende bestemmingsplan/(tijdelijke) omgevingsplan voor de locatie betreft het bestemmingsplan ‘Klazienaveen’, als vastgesteld d.d. 19 december 2013, alsmede Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen. Op de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Klazienaveen’ heeft de locatie de volgende bestemmingen en aanduidingen toegekend gekregen:

  • Enkelbestemming‘Bedrijventerrein - Pollux en Bedrijvenpark A37’;
  • Dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’;
  • Functieaanduiding ‘Horeca’;
  • Maatvoering: maximum bouwhoogte: 14 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501_0002.png" Afbeelding 2: Huidige planologische bestemming (Bron: Ruimtelijke Plannen)

Bedrijventerrein - Pollux en Bedrijvenpark A37 (artikel 18)

De gronden ter plaatse van de enkelbestemming Bedrijventerrein - Pollux en Bedrijvenpark A37 zijn onder meer bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 3.1 zoals bedoeld in de bijgevoegde Staat van inrichtingen “Bedrijventerreinen Pollux en Bedrijvenpark A37”, zoals toegevoegd als Bijlage 3 Staat van inrichtingen Bedrijventerein Pollux en Bedrijvenpark A37. Daarnaast is een horeca-inrichting van categorie 1,2,3 of 5 toegestaan ter plaatse van de aanduiding “horeca”; ter plaatse van de aanduiding "horeca" is een hotel/restaurant accommodatie toegestaan, waarbij het totale bruto vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 7200 m2; Hieronder wordt volgens de begrippenlijst verstaan:

1.69 horeca-1:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.70 horeca-2:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.71 horeca-3:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;

1.72 horeca-4:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse;

1.73 horeca-5:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

Ondergeschikt aan de hoofdfunctie Bedrijventerrein zijn onder meer andere bouwwerken, tuin en erven, fiets- en voetpaden, toegangswegen in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en geluidswerende voorzieningen toegestaan.

18.2.4. Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk, waaronder reclamezuilen, mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen;
  • b. Overkappingen dienen op ten minste 15 meter uit de as van de weg worden opgericht;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw mag maximaal 1,5 meter uit steken;
  • d. de totale oppervlakte aan andere bouwwerken inclusief overkappingen mag per bouwperceel maximaal 10% van het bouwperceel bedragen;

De reclamemast is in strijd met artikel 18.2.4 van het geldede bestemmingsplan.

Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen. Dit ten doelen voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. In het kader van eventuele nieuwbouw dient een archeologisch onderzoek verricht te worden waaruit blijkt dat eventuele archeologische waarden niet geschaad worden.

1.4 Procedurekeuze

De beoogde verwijsmast kan worden toegestaan doormiddel van het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van bestemmingsplan met toepassing van de uitgebreide procedure cf artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3. Een dergelijke omgevingsvergunning moet vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderhavig document betreft deze ruimtelijke onderbouwing en voorziet in de toetsing of er met voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is het project ingeleid, waarbij de aanleiding, het doel, de ligging en begrenzing van het plangebied, het geldende bestemmingsplan en de voorgenomen afwijking van dit bestemmingsplan kort behandeld. Hoofdstuk 2 behelst een beschrijving van het plan beleidskader.Hoofdstuk 3 bevat een meer uitgebreide toelichting op het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een weergave van en een toetsing aan de relevante omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project. Het laatste hoofdstuk bevat de conclusie van de planologische afweging.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor deze locatie en voor de reclamemast zijn vooral de thema's landschap, verkeer en werken van belang.

Landschap

De gemeente kiest voor het accentueren en uitbouwen van de bestaande en aanwezige karakteristieke waarden. Deze zijn kenmerkend voor de gemeente en bepalen gezamenlijk de ruimtelijke identiteit van de gemeente. Vanuit de schijnbare tegenstelling tussen stad en land kiest Emmen voor het accentueren en uitbouwen van de bestaande en aanwezige karakteristieke (landschappelijke) waarden. De keuze voor een duurzame structuur betekent dat locaties en functies veelal multifunctioneel benaderd worden. Daarnaast zijn er onderwerpen waaraan mede vanuit duurzaamheid in de structuurvisie expliciet aandacht wordt besteed. Dit zijn: water, archeologie, cultuurhistorie, natuurwaarde en de instandhouding van het landschap en groen.

Verkeer

Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente.

Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Werken

Om de economische diversificatie te bereiken is een aantal impulsen in de ruimtelijke economie noodzakelijk. Eén van de hoofdlijnen betreft dat de bestaande bedrijventerreinen (deels) geherstructureerd en uitgebreid moeten worden. Hierbij gaat het onder meer om Bedrijvenpark A37 en Pollux. Emmen kent netto meer dan 800 ha oppervlak aan bedrijventerrein. Veruit het grootste deel hiervan is geconcentreerd in en rond de kern Emmen. Het zwaartepunt is meer zuidelijk verplaatst door de ontwikkeling van bedrijvenpark A37 en bedrijventerrein De Tweeling.

Conclusie

Een reclamemast/verwijsmast voor bedrijven gelegen op het bedrijventerrein is niet in strijd met het gemeentelijke beleid mits de ruimelijke kwaliteit van het gebied en de landschappelijke waarden niet wordt aangetast. In de Structuurvisie Emmen 2020 (september 2009) en de Strategienota (december 2021) is de N 862 aangewezen als toekomstbestendige stadsentree voor Emmen. Beleidsmatig zijn onderstaande uitgangspunten aangedragen voor de plaatsing van een mast bij de stadsentree:

  • a. 1 mast per grootschalig bedrijventerrein/industrieterrein
  • b. sharing van reclame
  • c. alleen bij de entree van het bedrijventerrein
  • d. geen lichthinder/licht uitstraling
  • e. een passend ontwerp voor een stadsentree
  • f. aanvrager/ontwikkelaar dient participatie te borgen in het kader van Omgevingswet.

2.1.2 Algemene verklaring van geen bedenkingen

Om de gevraagde omgevingsvergunning te kunnen verlenen is het noodzakelijk dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeeft (artikel, 2.27 Wabo, jo. artikel, 6,4 Besluit omgevingsrecht). Op grond van artikel 2.27 lid 1 van de Wabo en artikel 6.5 lid 1 van het Bor, moeten wij een aanvraag voor de activiteit 'het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening', die uitsluitend vergunbaar is op grond van artikel 2.12 lid 1 onder 30 van de Wabo, voorleggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad geeft vervolgens aan of deze wel of geen bedenkingen heeft tegen het project. De gemeenteraad kan, op grond van artikel 6.5 lid 3 van het Bor, categorieën aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist. De gemeenteraad heeft op 28 april 2011 besloten tot het aanwijzen van categorieën van gevallen waarin een verklaring niet is vereist. Het onderhavige project behoort niet tot een aangewezen categorie, waardoor in dit geval wel een verklaring nodig is. De aanvraag om afwijking van het bestemmingsplan met ruimtelijke onderbouwing wordt daarom in ontwerp en ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd.

Op 24 oktober 2024 is de ontwerp omgevingsvergunning zie Concept besluit Omgevingsvergunning en de ontwerp verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad Bijlage 7 ontwerp VVGB Gemeenteraad met ruimtelijke onderbouwing en bijlagen voorgelegd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft conform het advies en voorstel besloten.

2.1.3 Reclameverordening gemeente Emmen 2023

In de reclameverordening 2023 worden richtlijnen gegeven voor reclame-uitingen in de openbare ruimte. De richtlijnen voorkomen ongewenste aantastingen van het straatbeeld en dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Emmen. Deze verordening wordt nodig geacht om ondernemers de ruimte te geven om reclame te maken voor hun bedrijf/goederen/diensten en tegelijkertijd verrommeling van het straatbeeld, verstoring van het landschap, en hinder voor omwonenden en gebruikers van de (openbare) ruimte door een wildgroei aan reclame-uitingen zoveel mogelijk te voorkomen.

Reclame en uitstallingen in de openbare ruimte bepalen in grote mate het aanzien en de beleving van een gebied. Voor de ondernemer heeft reclame een belangrijke betekenis. Waar reclame-uitingen van invloed zijn op het karakter en de kwaliteit van de openbare ruimte is de gemeente Emmen ook partij. Het doel van de gemeente is namelijk het behouden of creeren van een aantrekkelijke omgeving. Ten behoeve hiervan is de reclamenota als kader opgesteld. De reclameverordening en de reclamecriteria gelden voor de gehele gemeente. Ook voor die gebieden, waar geen welstandscriteria gelden en voor de gebieden met beeldkwaliteitplannen. Deze verordening is procedureel van aard. Zij verwijst voor de toetsing op kwaliteit in de reclameverordening naar het welstandsbeleid. Met het vaststellen van deze reclameverordening wordt een vergunningsplicht gecreëerd als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 Wabo. Voor de reclamemast dient naast een omgevingsvergunning voor de bouw ook een vergunning voor het plaatsen van de reclame worden aangevraagd.

Indieningsvereisten

Bij de aanvraag om een vergunning verstrekt de aanvrager tenminste gegevens over:

  • a. de exacte locatie van de reclame;
  • b. het aantal en de afmetingen van de reclame;
  • c. de hoogte van de reclame, gemeten vanaf het maaiveld tot de onderkant;
  • d. de te gebruiken materialen, kleuren en verlichting;
  • e. de tekst van de reclame;
  • f. een geveltekening (1:100);
  • g. een situatietekening (1:1000);
  • h. foto(impressie) in kleur van de bestaande en nieuwe situatie, inclusief omgeving;
  • i. Indien een ander dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming handelsreclame maakt of voert, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres en de woonplaats van die ander.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene regels voor het indienen van een aanvraag. Daarnaast geeft de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) nog specifieke indieningsvereisten voor een aanvraag omgevingsvergunning. Artikel 7.6 Mor heeft specifiek betrekking op handelsreclame. Strikt genomen hoeft deze verordening uitsluitend te voorzien in een regeling die artikel 7.6 Mor aanvult. Voor de volledigheid, en overzichtelijkheid voor de vergunningaanvrager, hebben wij in dit artikel ook de indieningsvereisten genoemd die reeds in de Mor zijn voorgeschreven. Het gaat daarbij om de volgende gegevens/bescheiden:

  • het aantal en de afmetingen van de reclame;
  • de hoogte van de reclame, gemeten vanaf maaiveld tot de onderkant;
  • de te gebruiken materialen, kleuren en verlichting;
  • de tekst van de reclame.
  • Indien een ander dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming handelsreclame maakt of voert, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres en de woonplaats van die ander.

Weigeringsgronden

Een vergunning kan door het bevoegd gezag worden geweigerd, indien de reclame:

  • a. hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
  • b. de verkeersveiligheid in gevaar brengt;
  • c. (licht)hinder, gevaar of overlast veroorzaakt voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;
  • d. geen betrekking heeft op de dienst, het beroep of bedrijf welke of hetwelk in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend;
  • e. valt binnen een categorie als bedoeld in artikel 2:1 lid 2 sub b en het maximum aantal te verstrekken vergunningen is overschreden.

Dit artikel beschrijft gronden op grond waarvan een aanvraag kan worden geweigerd. Het betreft een kan-bepaling. De aanvraag hoeft dus niet per sé te worden geweigerd als een weigeringsgrond zich voordoet. Een alternatief kan zijn om voorschriften aan de vergunning te koppelen waarmee de weigeringsgrond wordt weggenomen.

Een aanvraag voor een reclamevergunning wordt altijd getoetst aan de welstandsnota [sub a]. Als niet wordt voldaan aan de sneltoetscriteria van de Welstandsnota, wordt de Welstandscommissie om advies gevraagd.

Voor de beoordeling van eventuele lichthinder [sub c] kunnen de landelijke TNO normen worden gebruikt. De wens is wel om in beleidsregels kaders voor lichthinder te scheppen en een beoordelingskader vast te leggen voor veelvoorkomende situaties.

Een van de laatste trends is dat bedrijven reclame willen maken voor andere bedrijven. Dit gebeurt voornamelijk op bedrijventerreinen. De gemeente Emmen vindt dit een onwenselijke ontwikkeling. De weigeringsgrond in sub d is opgenomen om dit te voorkomen. Er mogen aan de verwijsmast alleen reclameuitingen worden geplaatst die passen binnen de reclameverordening 2023 en voor bedrijven gevestigd op het bedrijventerrein A37/Pollux.

Voorschriften en beperkingen

1.Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van:

a. het voorkomen van ontsiering van de zaak en/of de omgeving;

b. de verkeersveiligheid;

c. het voorkomen of beperken van (licht)hinder, gevaar of overlast veroorzaakt voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

2.Diegene aan wie krachtens deze verordening een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te komen.

3.De vergunning kan voor bepaalde tijd worden verleend.

4.De vergunning vervalt van rechtswege, indien de reclame geen betrekking meer heeft op de dienst, het bedrijf of beroep dat in de zaak, of ter plaatse, wordt uitgeoefend. In dat geval dient de reclame geheel verwijderd te worden.

Dit artikel geeft de mogelijkheid om voorschriften en/of beperkingen te verbinden aan de vergunning. Doel hiervan is om een weigeringsgrond weg te nemen en/of hinder te beperken.

Conclusie

Indien een bedrijf handelsreclame aanvraagt bij de gemeente wordt de volgende beleidslijn gehanteerd:

  • Het plaatsen van reclame langs een weg is vergunningplichtig.
  • Felle kleuren toepassen en reclame die lichthinder veroorzaakt is niet toegestaan.

Voor het plaatsen van reclame aan de verwijsmast dient er een vergunning te worden aangevraagd volgens onze Reclameverordening 2023. Er mogen aan de verwijsmast alleen reclameuitingen worden geplaatst die passen binnen de reclameverordening 2023 en voor bedrijven gevestigd op het bedrijventerrein A37/Pollux.

2.1.4 Welstandsnota

Het ambitieniveau ‘hoog’ is van toepassing voor een aantal specifieke plekken in de gemeente. Deze gebieden dragen in ruimtelijke opzicht in grote mate bij aan de identiteit van de gemeente. Het betreft de centra van de grote en kleine dorpen, winkelcentra, beschermde dorpsgezichten, monumenten en belangrijke invalswegen. Voor het plangebied geldt dat deze ligt in een gebied aangeduid als Infrastructuur. Paragraaf 3.5 van de welstandsnota bevat hiervoor de volgende beschrijving;

Emmen kent enkele belangrijke (invals)wegen met representatieve bebouwing. Dit betreft belangrijke wegen zoals de weg Emmen-Klazienaveen,waaraan het plangebied gelegen is, maar ook de Rondweg en de Hondsrugweg. In de loop der jaren hebben diverse herstructureringsprojecten langs deze wegen nieuwe impulsen aan deze zones gegeven. De ambitie is om op deze herstructurerings-projecten voort te bouwen en bij nieuwe projecten een gelijkwaardige of hogere kwaliteit na te streven.

De gebieden waar de wegen in nauwe relatie met de bebouwing staan, hebben een hoog ambitieniveau. Dit betreft veelal een zone (100 meter) grenzend aan deze wegen. Dit is op de welstandskaart aangegeven en geldt ook voor de N862. Met name op bedrijventerreinen is (nog) niet overal bebouwing aanwezig in deze zone. Het kan voorkomen dat de 1e bebouwing gericht op de weg, buiten de zone valt. Zowel binnen als buiten deze zone is het van belang dat de meeste aandacht uitgaat naar de gevel gekeerd, naar de invalswegen. De gevels gekeerd naar de binnenzijde van de zone, veelal bedrijventerreinen, worden minder streng beoordeeld.

Uitgangspunten niveau Hoog

Het niveau hoog betreft gebieden, gebouwen, complexen, bouwblokken (ensembles) en bouwwerken waar een hoge ambitie aan ten grondslag ligt. Criteria zijn gericht op behoud en versterking van de aanwezige hoge kwaliteiten. Bouwplannen worden beoordeeld in verhouding tot de aangrenzende bebouwing en de stedenbouwkundige impact voor de omgeving. Architectonisch relevante details, materiaal en kleur worden in samenhang met de omgeving en het bouwplan beoordeeld. Alle beoordelingsaspecten van situering tot detail, maken deel uit van de advisering.

Voor de inrichting van het terrein gelden daarvoor onderstaande criteria. De aanvraag voorziet op de realisatie van een verwijsmast. Hiervoor gelden zowel de criteria voor utilitaire bouwwerken als voor reclamecriteria. Onder meer van belang zijn de situering, vorm(geving), detaillering en kleur- en materiaalgebruik ervan. Deze zijn hoogwaardig en dienen te worden afgestemd op de locatie ter plekke en de bijbehorende landschaps- en bebouwingsstructuren. De reclame moet in evenwicht zijn met de architectuur, de schaal van het pand en de omgeving. Extreem (fel) kleur- en materiaalgebruik is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501_0003.png"

afbeelding 3: Criteria welstand

2.1.5 Conclusie

Onderhavig initiatief betreft het toevoegen van een verwijsmast op een bestaand bedrijventerrein. De afmetingen van de verwijsmast sluiten aan bij de naastgelegen, beeldbepalende bebouwing en is in de omgeving ingepast. De kleurstelling is ingetogen en eenduidig. Op deze wijze krijgt de mast in de omgeving een rustige uitstraling. Eveneens is de schaal van de verwijsmast gebaseerd op de aanwezige bebouwing en bouwwerken in de directe omgeving van de planlocatie.

De aanvraag omgevingsvergunning is op 25 september 2023 en 8 april 2024 behandeld door de welstandscommissie van de gemeente Emmen. Het plan is daarbij getoetst aan de welstandscriteria, zoals omschreven in de gemeentelijke welstandsnota, in het bijzonder aan de reclamecriteria. De commissie is van oordeel dat de verwijsmast niet strijdig is met de redelijke eisen van welstand.

Geconcludeerd wordt dat de verwijsmast aansluit bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van reclame (zie 2.1.3 Reclameverordening gemeente Emmen 2023), de welstandsnota en het specifieke beleid gericht op grootschalige bedrijventerreinen en utilitaire bouwwerken. Onder Bijlage 2 is het onderzoek naar lichthinder opgenomen. Hier wordt in paragraaf 4.5.6 verder op ingegaan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie vormt hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein.

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe zijn er andere provinciale belangen, zoals bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 28 september 2022 de actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 vastgesteld. Met de Omgevingsvisie Drenthe 2022 geeft de provincie invulling aan de verplichte strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving op grond van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie gaat in op de samenhang tussen landbouw, natuur, water, wonen, werklocaties, verkeer en vervoer, landschap en cultureel-, aardkundig- en archeologisch erfgoed. De visie beschrijft de provinciale belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing, beschrijft het beleid en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe richting 2030.

De missie is gericht op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. Onder de Drentse kernkwaliteiten worden landschap, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden, aardkundig erfgoed, natuur, stilte en duisternis verstaan. De missie draagt uit dat we bij nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de provincie. Onder ‘bruisend Drenthe’ verstaat men een provincie waar het goed wonen en werken is en waar voor jong en oud veel te beleven valt. Een provincie waar ondernemerschap, cultuur en sport floreren.

Voor bedrijvigheid zet de provincie in op clustering van grootschalige (logistieke) bedrijfsvestigingen langs de (inter-) nationale corridors (A32/A28/A37) en clusteren deze ontwikkelingen op enkele – nader te bepalen – bedrijventerreinen. Dit beperkt de invloed van verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit en versterkt het (logistieke) ecosysteem en onze economie.

Voor alle clusters geldt de eis van zo optimaal mogelijke inpassing in het landschap, zodat hoogwaardige bedrijventerreinen worden gerealiseerd. Daarnaast moet duurzaam gebruik worden gemaakt van daken (met zonnepanelen en/of wateropvang en/of groen) en meervoudig ruimtegebruik. Belangrijk is een integrale aanpak waarbij de opgaven voor stikstof, klimaat, biodiversiteit, energietransitie, bereikbaarheid, circulaire verstedelijking en de kwaliteit van het landschap vanaf het begin van het planproces worden meegenomen.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is een voorkeursvolgorde opgenomen voor grootschalige logistieke functies met als doel deze te concentreren, zowel vanuit het belang van landschappelijke kwaliteit en het beperken van mobiliteit, als het versterken van het logistieke systeem en de economie. Onderdeel van de voorkeursvolgorde is dat bij aangetoonde behoefte in eerste instantie vestiging (van logistieke functies) plaatsvindt op bestaande, eventueel te herstructureren bedrijventerreinen. Met het Rijk en het IPO zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt voor de uitvoering van de NOVI.

Het plangebied is onderdeel van een Wegpanorama. De provincie hecht waarde aan een zorgvuldige presentatie van Drenthe aan de hoofdinfrastructuur en men wil de karakteristieken van de landschapstypen en het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de infrastructuur, zichtbaar houden. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet om gefixeerde fotomomenten die luttele seconden een blik op het landschap werpen. De essentie van het begrip wegpanorama’s zit voor de provincie in het beleefbaar houden van de afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd gebied én, daar waar langs wegen ontwikkeld wordt, dit met kwaliteit gepaard gaat. De infrastructuur is tenslotte de oprijlaan naar het Drentse recreatief toeristische product. Voor de eenduidigheid maakt men geen onderscheid tussen snelweg- en wegpanorama’s en hanteert men enkel het begrip wegpanorama. Deze komen voor langs de doorgaande Rijks- en provinciale wegen. Hieronder vallen de A28, de A32, de A37 (waar langs het plangebied gelegen is), de N33, de N34, de N48, de N371, de N381 en de N391.

2.2.2 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022

Met de Omgevingsvisie Drenthe 2022 wordt invulling gegeven aan de verplichte strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving op grond van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie gaat in op de samenhang tussen landbouw, natuur, water, wonen, werklocaties, verkeer en vervoer, landschap en cultureel-, aardkundig- en archeologisch erfgoed. De visie beschrijft de provinciale belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing, beschrijft het beleid en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe richting 2030. De Omgevingsvisie 2022 is een geactualiseerde versie van de Omgevingsvisie 2018. De maatschappij verandert snel, en ons beleid verandert mee. Al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving dat sinds 2018 nieuw of gewijzigd is vastgesteld, is doorgevoerd in de Omgevingsvisie 2022.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundig erfgoed, archeologie en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

De provincie Drenthe gaat zorgvuldig om met de beschikbare ruimte in onze provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend.

Milieukwaliteit van de leefomgeving

Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. De milieukwaliteit in Drenthe is relatief goed en dat dient behouden te worden, er dient aan de wettelijke milieunormen te worden voldaan.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • landschap;
  • natuur;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • aardkundig erfgoed;
  • rust.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, inclusief doelstellingen.

Landschap

De doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn het behouden en versterken van

  • de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • de karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen die we in Drenthe onderscheiden:
  • de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden.

Natuur

Drenthe is rijk aan karakteristieke en vaak unieke natuur, zowel binnen als buiten de bekende natuurgebieden. Er leven hier nog veel soorten die elders schaars zijn of zelfs verdwenen. Dat geeft ons een grote verantwoordelijkheid om goed voor die natuur te zorgen, voor de natuur zelf, maar ook voor onze toekomst. Beschermen, beleven en benutten van de natuur moet in balans zijn, waarbij het uitgangspunt is dat beleven en benutten niet ten koste gaan van de natuur, de biodiversiteit en de potentiële waarden van de natuur. Immers als we de natuur onvoldoende beschermen, dan valt er ook niets meer te beleven en te benutten.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Twee doelstellingen staan hierin centraal:

  • Ten eerste willen we de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;
  • Ten tweede willen we de ruimtelijke identiteit versterken. We doen dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen.

Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. In het Cultuurhistorisch Kompas wordt onderscheid tussen drie sturingsniveaus gemaakt: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. Deze drie sturingsniveaus zijn conform de Omgevingswet beleidsneutraal vertaald naar twee sturingsniveau 's: Betrekken bij en Rekening houden met.

Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het sturingsniveua 'betrekken bij' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. Bepalend in dit gebied is de positie van Emmen als naoorlogse stad, in een veengebied dat vrij laat is ontgonnen en nog de concrete sporen toont van de machinale veenontginningen.

Deelgebied Emmen, venen en randveenontginningen

Bepalend voor dit deelgebied is de stad Emmen als naoorlogse groeikern op de rand van de Hondsrug met een omringend veengebied. In dit deelgebied sturen we specifiek op:

  • Het behouden van de kenmerkende stedenbouwkundige concepten van de naoorlogse wijken van Emmen als representanten van opeenvolgende fasen in het denken over wonen en de stad;
  • Bij nieuwe ontwikkelingen van Emmen consequent vasthouden aan het wijkontwerp als totaalbeeld en als uitdrukking van een vernieuwend denkbeeld over de wijze van wonen;
  • Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug;
  • Het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen met een variatie aan bebouwing langs de slingerende oost-west georiënteerde wegen.

Archeologie

Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe. Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie richt zich zowel op instandhouding en bescherming van het bodemarchief als op het ontsluiten, beleven en benutten ervan door een zo groot mogelijk publiek.

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundig erfgoed

De identiteit van Drenthe en het Drentse landschap wordt sterk bepaald door het natuurlijke bodem- en grondwatersysteem. Dat systeem wordt ook wel aardkundig landschap genoemd en is en wordt gevormd in een samenspel tussen klimaat, natuur en mens. Daar waar we onder de kernkwaliteit ‘Landschap’ het waarneembare deel van de aarde verstaan, bepaald door natuur en cultuur, gaat het bij het aardkundige landschap ook en vooral om de natuurlijke ondergrond, zowel zichtbaar (reliëf, vormen) als onzichtbaar (ondergrond, bodemopbouw).

De provincie Drenthe wil de ondergrond, de landvormen en aardkundige processen die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap behouden en versterken, als basis voor ruimtelijke kwaliteit, landschappelijke diversiteit, biodiversiteit en klimaatrobuustheid en als belangrijke informatiebron over het verleden.

De ambitie van de provincie Drenthe is in combinatie met de opgave natuur, cultuur, en/of vrijetijdseconomie naar de juiste balans tussen beleving, behoud en herstel van waardevol aardkundig erfgoed. Ons meest waardevol aardkundig erfgoed (hoog beschermingsniveau aardkundig erfgoed) willen wij koesteren en doorgeven aan de volgende generaties. Voor ons overig aardkundig erfgoed (middel en generiek beschermingsniveau aardkundig erfgoed) gaan wij met de gebruiker, eigenaar of initiatiefnemer na hoe zij rekening kunnen houden met het aardkundig erfgoed.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden.

Rust

In onze provincie wordt rust nog ervaren. Op veel plekken is het stil. Rust en stilte zijn kwaliteiten die in de huidige maatschappij steeds moeilijker te vinden zijn. De provincie Drenthe wijst twaalf gebieden aan als stiltegebied. Deze vallen veelal volledig binnen bestaande natuurgebieden. Het Bargerveen is een stiltegebied. Het aanwijzen van stiltegebieden is een wettelijke taak vanuit de Omgevingswet en het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. Het aanwijzen van stiltegebieden wordt specifiek gedaan om de mens de mogelijkheid te bieden zich terug te kunnen trekken en de rust te ervaren. Ontwikkelingen die dit aspect aantasten kunnen dan ook zonder meer niet worden toegestaan.

2.2.3 Cultuurhistorisch compas

De provinciale omgevingsvisie geeft het gebied bijzondere aandacht om de cultuurhistorische karakteristieken te betrekken bij de ontwikkeling. Met de nota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe is vastgelegd hoe de provincie wil omgaan met cultuurhistorische waarden in Drenthe. In de nota is de cultuurhistorische hoofdstructuur vastgelegd en is een beleidsvisie met kaart opgenomen. Onderdeel van de nota is ook een databank.

Het plangebied ligt in het deelgebied 10: Emmen en haar venen- planmatige ontwikkeling van het Kompas. In de beschrijving van dit deelgebied wordt ingegaan op de cultuurhistorische kenmerken. De ambitie die is opgenomen voor dit gebied is: respecteren.

Bepalend voor dit deelgebied is de stad Emmen als naoorlogse groeikern op de rand van de Hondsrug met een omringend veengebied. In dit deelgebied willen we specifiek sturen op:

  • Het behouden van de kenmerkende stedenbouwkundige concepten van de naoorlogse wijken van Emmen als representanten van opeenvolgende fasen in het denken over wonen en de stad;
  • Bij nieuwe ontwikkelingen van Emmen consequent vasthouden aan het wijkontwerp als totaalbeeld en als uitdrukking van een vernieuwend denkbeeld over de wijze van wonen;
  • Het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing;
  • Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug;
  • Het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen met een variatie aan bebouwing langs de slingerende oost-west georiënteerde wegen.

Conclusie

Provincie Drenthe heeft 'Rust' aangewezen als één van de kernkwaliteiten van Provincie Drenthe (zie Omgevingsvisie par 4.2.6). Rust bestaat uit Stilte en duisternis. In de Natura 2000-gebieden en in de Nationale Parken Dwingelderveld, Drents-Friese Wold en Drentsche Aa zetten we in op het behouden van de duisternis. Deze gebieden willen we de hoogste bescherming bieden. Vanuit het kernkwaliteiten beleid is het belangrijk dat de duisternis in het Natura 2000-gebied Bargerveen niet negatief wordt beïnvloed. Om deze reden is er een onderzoek gedaan naar de mogelijke lichthinder van de reclame op de verwijsmast richting de omgeving en het nabij gelegen Natura 2000 gebied en zal dit ook een toetsingskader zijn voor de vergunning die moet worden aangevraagd voor het plaatsen van reclame aan de verwijsmast.

2.2.3 Provinciale Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 8 december 2021 vastgesteld.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.2 is onderbouwd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel wel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'.

2.2.4 Conclusie

Aspecten die hier spelen zijn: landschap, donkerte, recreatie, wegpanorama, Geopark de Hondsrug, Zonneroute, Cultuurhistorie. Hiermee zal zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met de landschappelijke inpassing. Het plangebied is onderdeel van een bestaand bedrijventerrein langs de A37 en N862. Dit sluit aan op de clustering van grootschalige (logistieke) bedrijfsvestigingen langs de (inter-) nationale corridors (A32/A28/A37) zoals de Provincie Drenthe dit beoogt.

Recreatie

De omgeving is niet alleen stedelijk-bedrijfsmatig/ industrieel van aard maar is onderdeel van het stadslandschap Emmen. Waarin landschappelijke structuren en landschappelijke ruimten onlosmakelijk onderdeel zijn van de opbouw van de (uiteengelegde) stad. De Veenvaart met een hoogveenrelict ligt direct aan de overzijde van het object. Het sluiscomplex van de veenvaart is benadrukt met een fors identiteit-vol beeldmerk van ca 12 m hoog van Emmen als Dierentuinstad. De Giraf. Dat is een markant gegeven dat in zijn waarde dient te worden gelaten. De reclamemast en de reclame die hier op wordt gevestigd mag hier geen afbreuk aan doen.

Wegpanorama

De provinciale omgevingsvisie bewaakt de beleving van Drenthe gezien vanaf de A37. Dat snelwegpanorama dient zorgvuldig en in samenhang te worden vormgegeven. De 27 m hoge reclamemast moet inspelen op dit snelwegpanorama.

Geopark Hondsrug

Het gebied kent Unecowaardige kwaliteiten als onderdeel van het Geopark Hondsrug. Het gewetensvol stedenbouwkundig en landschappelijk vormgeven van de werkas Klazinaveen-Emmen is onderdeel van de ontwerpopgave hoe de bedrijfsmatige ontwikkeling van Emmen is in te bedden in het Geopark.

De overige kaarten van de Omgevingsvisie geven geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aan. Vastgesteld kan worden dat onderhavige omgevingsvergunning past binnen het ruimtelijk beleid van de provincie Drenthe mits de mast op een zorgvuldige manier landschappelijk wordt ingepast en geen lichthinder veroorzaakt.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.

Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven omoplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zittenen richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van debelangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer,energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externeveiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.

Ook afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeentenneergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) wordengehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen vanhuizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren enparticulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Tenslotte is een kaart vervaardigd met de nationaleruimtelijke hoofdstructuur. Deze bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijkverantwoordelijk is. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren vannationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid enleefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de driehoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor,vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voorwaterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van uniekecultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afwegingen transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent ditonder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen.Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in hetBesluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzameverstedelijking getoetst te worden.

Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van een verwijsmast niet relevant. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking komt in paragraaf 2.3.3 aan de orde.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad

2.3.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro (Besluit ruimelijke ordening; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • beoordeling of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • indien er een vraag is aangetoond, beoordeling of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
2.3.3.1 Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Het ophogen van de maximale bouwhoogte van een verwijsmast betreft een nieuwe planologische mogelijkheid ten behoeve van een specifieke vorm van bedrijvigheid. Een verwijsmast valt daarom binnen het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van diverse uitspraken van de Raad van State is het echter bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladderbeoordeling van belang in hoeverre de ontwikkeling een leegstandseffect met zich meebrengt. Bij de aanleg van bijvoorbeeld een windpark of een hoogspanningsleiding, maar ook bij de aanleg van een verwijsmast, is daardoor geen nadere toetsing aan de ladder noodzakelijk omdat dit niet leidt tot een leegstandseffect.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven beleidsuitgangspunten, is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is de omgevingsvergunning in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid.

Voor het voorliggende bouwplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke/stedenbouwkundige en landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Locatie- en planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in Klazienaveen. Klazienaveen is een dorp in de gemeente Emmen in het zuidoosten van Drenthe. Het dorp wordt begrenst door de A37 in het noorden en door natuurlijke elementen in combinatie met de overgang tussen het dorp en het buitengebied in het oosten, zuiden en westen.

3.2 Gewenste situatie

In de gewenste situatie zal er in de uiterste hoek van het noordwestelijke gedeelte van perceel, bekend bij de gemeente Emmen als Emmen, sectie AE en nummer 2632, een verwijsmast verrijzen ten behoeve van de gevestigde bedrijven op het bedrijventerrein Pollux/ bedrijvenpark A37 te Klazienaveen. In de onderstaande afbeeldingen is de verwijsmast gevisualiseerd. De hoogte van de verwijsmast zal 27 meter bedragen en de reclameborden zullen op zijn breedst 6,5 meter zijn. De breedte van de mast vanuit het zijaanzicht beslaat 1,1 meter. Het doel van dit initiatief is om de zichtbaarheid van het bedrijventerrein langs de A37 te vergroten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501_0004.png"

Afbeelding 4: Impressie verwijstmast

In de gewenste situatie is eveneens nagedacht over de plek waar de verwijsmast geplaatst dient te worden ten opzichte van de aanwezige elementen en eventueel toekomstige elementen langs de A37. Daarnaast wordt de verwijsmast gerealiseerd met een ingetogen en eenduidige kleur RAL 7022, waardoor deze mast een rustige uitstraling geeft ten opzichte van zijn omgeving. Eveneens is de schaal van de verwijsmast gebasseerd op de aanwezige bebouwing en bouwwerken in de directe omgeving van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501_0005.png" Afbeelding 5: planlocatie verwijstmast (Bron Nedbrowser gemeente Emmen)

3.3 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Ter plaatste van Klazienaveen is ten noorden en zuiden van de A37 is een bedrijventerrein gerealiseerd. Haaks op de A37 ligt hier de N862 als werk-as tussen Emmen en Klazienaveen. Het te bebouwen perceel ligt in het zuid oost kwadrant van de A37 en N862 waardoor het een prominente bedrijfskavel is langs de A37, de werk-as N862 maar ook als ingang van het dorp. Aan de zuidzijde grenst het perceel aan een tankstation met bijbehorende bouwwerken en aan de oostzijde aan bedrijfspercelen met bedrijfsbebouwing. Het aangevraagde betreft een reclame mast van 27 m hoog. De mast moet een aantrekkende werking hebben op de gebruikers van de A37 en de N862.

3.3.1 Stedenbouwkundige afweging

Grootschalige reclamemasten passen niet binnen iedere omgeving, het omringende landschap/bebouwde omgeving moet de maat en schaal van deze objecten aan kunnen. Voor grootschalige reclame-uitingen zijn enkel zichtlocaties langs hoofdroutes/rijkswegen interessant.

De locatie van de mast grenst aan grote infrastructurele werken (wegen en kunstwerken). In de directe omgeving grenst het perceel aan bedrijfsbebouwing en op grotere afstand woningbouw waardoor de reclamemast effect heeft op het straat- en bebouwingsbeeld alsmede het landschap.

De te plaatsen reclamemast ligt in het zuid oost kwadrant van de kruisende wegen A37 en N862. Door de gekozen positie, in de hoek van het bedrijventerrein bij de kruising van wegen en infrastructurele kunstwerken, is de mast een landmark. Deze accentueert de stadsentree (N862 weg Emmen-Klazienaveen).

De gekozen locatie voorkomt dat de mast ruimtelijk en visueel ten dienste staat voor een enkel bedrijf/kavel maar juist een mast is die ten dienste staat van het bedrijventerrein. Dit om te voorkomen dat er op het bedrijventerrein meerdere reclamemasten worden gerealiseerd. Bij de inrichting van het terrein zal er rekening worden gehouden met de mast.

In verband met de hogere ligging van de A37 en de grote afstand tot de afritten van de A37 is de gewenste bouwhoogte voor de aanvrager op deze locatie noodzakelijk. Dit om vroegtijdig zichtbaar te zijn en om de klant de mogelijkheid te geven om de A37 af te gaan.

De gemeente heeft geen concreet afwijkingsbeleid voor de plaatsing van reclamemasten. In de Structuurvisie Emmen 2020 (september 2009) en de Strategienota (december 2021) is de N 862 aangewezen als toekomstbestendige stadsentree voor Emmen.

De mast is ten dienste van reclame-uitingen van bedrijven op dit deel van het bedrijventerrein. Hiermee wordt voorkomen dat er meerdere reclamemasten langs de A37 worden gerealiseerd. De mast is gesitueerd op het perceel in het zuid oost kwadrant van de A37 en N862 en daardoor bij de entree van het terrein. Van belang is dat de mast/de reclameaanduidingen geen lichthinder en verkeersonveilige situatie veroorzaakt. De welstandscommissie heeft beoordeelt of de mast passend is voor de stadsentree N862.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

Onderhavige ruimtelijke motivatie dient aan te tonen dat het voornemen niet in strijd is met ‘een goede ruimtelijke ordening’. Het principe van ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan als volgt worden gedefinieerd: ‘een goede ruimtelijke ordening wordt verkregen door het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk’ (o.a. ABRvS d.d. 1 december 2011, nr. 201110800/1/Rl). Een goede ruimtelijke ordening behelst een belangenafweging van alle ruimtelijk relevante belangen om bij te dragen aan de kwaliteit van de leefomgeving.

De thema’s verkeer & parkeren, ecologie, bodem, geluid, archeologie en cultuurhistorie, water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, lichthinder en stikstof zijn in voorliggend geval van belang. Deze thema’s worden hierna beschreven en beoordeeld.

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan.

Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501_0006.jpg"

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in een dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Uit het bestemmingsplan volgt dat er een middelhoge of hoge archeologische verwachting op het terrein is. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk alleen kan worden verleend indien wordt aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. Voor het plangebied geldt dat indien de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1.000 m², er geen rapport hoeft te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein is vastgesteld.

4.1.3 Cultuurhistorie

Het plangebied kent geen monumenten van cultuurhistorisch of archeologisch belang.

4.1.4 Conclusie

De aanvraag voorziet in de realisatie van een verwijsmast. De ronde mast heeft een diameter van ca. 500 mm, waardoor de oppervlakte ruim onder de 1.000 m² blijft. Dit geldt ook voor eventuele funderingswerkzaamheden. Het overleggen van een archeologisch rapport is niet vereist gezien de grootte van de ingreep. Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief niet in strijd is met de ter plaatse geldende archeologische bestemming.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen. De Wnb is ongewijzigd overgenomen in de Omgevingswet.

4.2.1 Gebiedsbescherming

In de Wnb en de Omgevingswet is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig.

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN’ waarbij tevens zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNNspelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel.

Het plangebied is op ca. 4,0 kilometer van het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied gelegen. Tijdens de gebruiksfase zullen er in beperkte mate verkeersbewegingen van en naar het plangebied plaatsvinden. Vanwege de regionale invloedsfeer van de emissie van NOx, is een beoordeling naar het effect van de emissie van NOx, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, gewenst. Aangetoond is dat voorgenomen realisatie van een verwijsmast niet leidt tot een toename van stikstofdepositie geen Wet natuurbeschermingvergunning aangevraagd te worden. Voor de bouw van de mast is een Aeriusberkening uitgevoerd, deze is toegevoegd als Bijlage 4 Aerius berekening en onderbouwing stikstof. Hieruit blijkt dat de plaatsing van de verwijsmast met reclame niet zorgt voor een negatief effect op nabij gelegen Natura 2000 gebieden.

4.2.2 Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb (overgenomen in de Omgevingswet) te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Het plangebied bestaat alleen uit intensief beheerd gras in bebouwd gebied. Het perceel is braakliggend stuk bedrijventerrein. Mogelijk behoort het plangebied tot functioneel leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische diersoorten. Natuurwaarden zijn laag en niet beschermd onder de Wet natuurbescherming of de Omgevingswet.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend. 10 omgevingsvergunning "Emmen, De Winkelakkers 4" (vastges teld)Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.
4.2.3 Conclusie

Gelet op voorgaande kan worden geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling geen negatieve consequenties heeft voor de ecologische waarden in en rondom het plangebied zoals beschreven in de Wet Natuurbescherming en de Omgevingswet (opvolger Wnb).

4.3 Fysieke veiligheid

4.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico’s die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.3.2 Conclusie

Een verwijsmast betreft geen kwetsbaar object, zodat de bouw niet getoetst dient te worden aan dewetgeving omtrent externe veiligheid. Externe veiligheid geeft geen belemmering voor de ontwikkeling van een verwijsmast.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Wettelijk kader

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan ‘Klazienaveen ’ is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.4.2 Conclusie

Kabels en leidingen geven geen belemmering voor de ontwikkeling van een verwijsmast.

4.5 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit project relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

4.5.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

In voorliggend ruimtelijke onderbouwing komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer als 2000 woningen omvat. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) que omvang hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

4.5.2 Bedrijven- en milieuzonering
4.5.2.1 Wettelijk kader

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2.2 Onderzoek

In onderhavige situatie is geen sprake van het mogelijk maken van nieuwe, gevoelige functies in de zin van het aspect bedrijven en milieuzonering. Het project hoeft dan ook geen rekening te houden met omliggende functies met een milieuzone. Ook worden omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aangetast als gevolg van het project.

4.5.2.3 Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling ligt buiten de richtafstanden van het meerendeel van de genoemde bedrijven die rondom het plangebied aanwezig zijn. De mate van hinder geproduceerd door deze bedrijven is reeds nader vastgelegd in milieuvergunningen of omgevingsvergunningen. Geconcludeerd wordt daarom dat het aspect bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van het plan.

4.5.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijk meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteits-kaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet ‘nuttig’, dan is er sprake van het zich ontdoen van ‘nuttig’ gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging. Ter plaatse van locatie die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.5.3.1 Bodemonderzoek

Onderhavig initiatief betreft het bouwen van een verwijsmast op een locatie die bestemd is als ‘Bedrijventerrein’. In het kader van de verkoop van het perceel is op 26 november 2019 door Lievense een onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit. Op topografische kaarten is het gebied en wijde omgeving tot 1999 nog agrarisch in gebruik. Vanaf 1999 wordt het gebied ontwikkeld tot bedrijventerrein. Het plangebied is tot op heden onbebouwd gebleven.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • zintuiglijk is ter hoogte van boring 4 een zeer zwak puingranulaat houdende laag waargenomen op een diepte van 1,4 - 1,5 m -mv;
  • uit de analyseresultaten komt naar voren dat in de (meng)monsters van de boven- en ondergrond de onderzochte parameters niet zijn aangetoond in gehalten die de achtergrondwaarde overschrijden;
  • in het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium, koper, molybdeen, nikkel, zink (allen van nature verhoogd), naftaleen, xylenen en/of tetrachlooretheen gemeten;
  • uit de toetsing van het mengmonster van de vaste waterbodem blijkt dat deze altijd toepasbaar en verspreidbaar is in zoet oppervlaktewater. Voor de toepassing op de landbodem geldt de bodemkwaliteitsklasse ‘’Wonen’’ op basis van de gemeten gehalten aan PFAS. De vaste waterbodem mag vrij worden verspreid op de aangrenzende percelen.

Uit het voorgaande blijkt dat de hypothese “niet verdacht” voor het terrein formeel dient te worden verworpen. De gemeten overschrijdingen van de streefwaarde zijn echter dermate gering en bovendien mogelijk van natuurlijke oorsprong (barium, koper, molybdeen, nikkel en/of zink in grondwater), dat zij vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar vormen. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Met betrekking tot het verspreiden en toepassen van de vaste waterbodem in een (zoet) oppervlaktewater gelden beperkingen op basis van de gemeten gehalten aan PFAS. Indien de vaste waterbodem wordt verspreid of toegepast in oppervlaktewater dienen de PFAS gehalten van de ontvangende waterbodem gelijk of hoger te zijn dan hier is gemeten.

4.5.3.2 Conclusie

Er zullen geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot devoorgenomen activiteit op het onderhavige perceel. Het terrein is op basis van de milieu hygiënischekwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh) en de huidige Omgevingswet waarin de Wgh is overgenomen. Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.5.4.2 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Op basis van jurisprudentie dient in hetkader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

4.5.4.3 Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd.

4.5.4.4 Conclusie

Een verwijsmast betreft geen geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er dan ook geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.5.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.5.5.1 Luchtkwaliteit plangebied

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van ‘niet in betekenende mate’ ligt volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de grenswaarde van een stof. Ter illustratie, er is volgens de ministeriële regeling sprake van ‘niet in betekenende mate’ bijvoorbeeld bij de realisatie van minder dan 1500 woningen op één ontsluitingsweg of minder dan 3000 woningen op twee ontsluitingswegen.

Voorgenomen ontwikkeling richt zich op de realisatie van een verwijsmast. In vergelijking met de categorieën van de Regeling NIBM betreft het daarmee een project dat “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de lucht-verontreiniging. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Naast de toetsing of het bouwplan een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden of het initiatief voorziet in een goede ruimtelijke ordening. Dit is onderzocht door middel van de Atlas van de Leefomgeving. De representatieve waarden zijn in onderstaande tabel afgezet tegen de daarvoor geldende wettelijke grenswaarden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak677152023-V501_0007.png"

Tabel 2: Grenswaarden luchtkwaliteit

4.5.5.2 Conclusie

Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met Wet Milieubeheer beschreven categorieën,kan worden aangenomen dat het project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. De grens van 1% zal dan ook niet worden overschreden. Daarnaast zijn de gemeten waarden aanzienlijk lager dan de daarvoor geldende wettelijke grenswaarden. Daarmee blijft ruim onder de wettelijke grenswaarden gebleven zoals opgenomen in de Wet luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling

4.5.6 Licht
4.5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning dient inzichtelijk te worden gemaakt welke invloed de realisatie van een verwijsmast heeft op de omgeving vanuit het aspect verlichting. Er mag geen lichthinder optreden voor omwonenden, de nabijgelegen wegen of Natura 2000 gebieden. Er is een onderzoek uitgevoerd naar het effect van de lichtuitstraling van de reclame op de verwijsmast. Deze is toegevoegd als Bijlage 2 Onderzoek lichthinder

4.5.6.2 Conclusie

De verwijsmast is conform het toetsingskader van Rijkswaterstaat en de NSVV ontworpen. Er geldt een maximale lichtsterkte van 10.000 cd overdag en een maximale lichtsterkte van 1.000 cd in de nacht. Voor een optimale werking van de verwijsmast zal daarom een overgang van dagsituatie naar nachtsituatie ingeregeld worden, om zowel overdag als 's nachts tot een optimale werking te komen. Daar komt bij dat de kortste afstand van de verwijsmast tot dichtstbijzijnde woonbestemming ca. 250 meter bedraagt. Over deze afstand neemt de lichtintensiteit significant af. Ook wordt de verwijsmast haaks op de rijrichting van de A32 en de dichtstbijzijnde woonbestemming gericht. Dit betekent dat er geen verlicht oppervlak is gericht op deze woonbestemming. Rekening houdend met een lichtdiscipline voor de verwijsmast bij de afwezigheid van daglicht, kan de conclusie worden getrokken, dat de verlichte verwijsmast, geen onaanvaardbare lichtoverlast teweeg brengt.

4.6 Verkeer en Parkeren

4.6.1 Aanleiding en doel

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

De integrale parkeervisie van de gemeente Emmen geeft aan dat ten aanzien van (nieuwbouw)ontwikkelingen de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad is, maar dat daarvan gemotiveerd afgeweken kan worden.

4.6.2 Conclusie

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de N862 en Mizar. Een verwijsmast heeft geen verkeersaantrekkende werking en kent geen parkeerbehoefte. Gezien de ligging van het plangebied en de voorgenomen bouwactiviteiten wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte in het plangebied.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1 Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn

4.7.2 Onderzoek

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater) . Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan.

4.7.3 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema’s zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.7.4 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe “eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren” is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.7.5 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe “eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren” een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.7.6 Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

4.7.7 Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt geen afvalwater gegenereerd. Het hemelwater wordt ter plaatse op het maaiveld geinfiltreerd, en overtollig water wordt afgevoerd naar oppervlaktewater zoals dit in de bestaande situatie ook het geval is.

4.7.8 Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Met de realisatie van een verwijsmast is dit niet van belang.

4.7.9 Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

4.7.10 Conclusie

De conclusie van de digitale watertoets is dat er in principe positief wordt geadviseerd jegens onderhavigplanvoornemen indien er rekening wordt gehouden met de genoemde aandachtspunten en indien deze van toepassing zijn. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen worden er geen bezwaren verwachttegen onderhavig initiatief. De omgevingsvergunning zal in het kader van vooroverleg worden voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het project maatschappelijk draagvlak heeft.

Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bevoegd gezag stuurt de aanvraag en het ontwerpbesluit toe aan de betreffende instanties in het kader van het vooroverleg.

De ontwerpbeschikking wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens de ter inzage is het voor eenieder mogelijk een zienswijze in te dienen. Tegen het definitieve besluit kunnen alleen belanghebbenden bezwaar maken en in beroep gaan.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zalgeschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandelingvan de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.