|
De reden voor het opstellen van het bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 is een binnengekomen verzoek voor het bouwen van een vrijstaande woning tussen de adressen Zuidersloot 134 en Zuidersloot 136 te Weiteveen. De initiatiefnemers zijn woonachtig op het perceel aan de Zuidersloot 134 te Weiteveen en zijn voornemens hun woonperceel zodanig kadastraal te splitsen dat er een nieuwe woonkavel beschikbaar komt. Op deze nieuwe woonkavel is het plan om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Omdat op de gronden ter plaatse van het plangebied om basis van het bestemmingsplan 'Weiteveen' geen nieuwe woning gebouwd kan worden, is het gewenst om de gronden te wijzigen naar een passende woonbestemming met een bouwrecht. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen aan de Zuidersloot te Weiteveen tussen nummers 134 en 136. Het wordt globaal begrensd door de woningen aan de Zuidersloot in het westen, en door het Natura 2000-gebied Bargeveen in het noorden, zuiden en oosten (zie figuur 1.1).
Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 in de gemeente Emmen.
Het perceel van het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie SNB00 F, nummer 1334 (zie figuur 1-2).
Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.
Het voorliggende bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Weiteveen' dat is vastgesteld op 25 mei 2009.
In het bestemmingsplan 'Weiteveen' is het perceel als 'wonen-vrijstaand' bestemd voor vrijstaande woningen, bijgebouwen, tuinen en erven. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en het aantal vrijstaande woningen dat aanwezig was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet vermeerderd worden. Voor het desbetreffende perceel was er destijds 1 woning aanwezig, dus mag er op basis van het bestemmingsplan 'Weiteveen' maximaal 1 vrijstaande woning aanwezig zijn.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:
Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 zijn vooral de thema's wonen van belang.
De Structuurvisie richt zich ten aanzien van wonen op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieus: de opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.
Het thema 'wonen' is nader uitgewerkt in de Woonvisie, die hieronder is beschreven.
De woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen' wil toewerken naar een passende
woningvoorraad en woonomgeving voor de huidige en nieuw inwoners. Diversiteit is daarbij
het uitgangspunt. De inwoners van de gemeente Emmen zijn divers en dat vraagt om voldoende
beschikbaarheid van verschillende typen woningen. De ontwikkelingen zoals genoemd
in dit bestemmingsplan passen in de woonvisie 'Buitengewoon Thuis in Emmen' 2022-2030
zoals vastgesteld op 27 oktober 2022.
Om de missie in relatie tot de beschikbaarheid van voldoende passende woningen en
vernieuwendewoonconcepten te behalen, wordt er de komende jaren voor alle wijken en
dorpen vanuit de volgende vier uitgangspunten gewerkt:
Om ervoor te zorgen dat nieuwe bouwplannen aansluiten bij de (toekomstige) woningbehoefte
hanteert de gemeente Emmen een kwalitatief en kwantitatief afwegingskader voor woningbouw.
Kwalitatief afwegingskader:
De Woonvisie geeft voor het deelgebied De Blokken (waar Weiteveen binnen valt) een
netto groei met 55-105 woningen op de woningvoorraad. Het initiatief is daarmee passend
binnen de woonvisie.
Vanuit het woonbeleid wordt het bouwen in de linten begrensd. Tussen 2018 en 2028
is er ruimte voor de bouw van maximaal 50 woningen. In de beleidsnotitie Bouwen in
de linten staat beschreven waar gebouwd mag worden. Het perceel valt binnen deze beleidsnotitie.
De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie geeft het onderzoek weer naar de ruimtelijke kaders en criteria die bij de beoordeling van verzoeken tot incidentele woningbouw in de linten moeten worden gehanteerd. In de beleidsnotitie is een balans gezocht tussen het incidenteel toevoegen van woningen enerzijds en het behoud van de waarde en karakteristiek van het landschap anderzijds.
Het doel van de beleidsnotitie Bouwen in de linten is het verkrijgen van een helder ruimtelijk kader voor het toetsen van nieuwe aanvragen voor het bouwen van woningen binnen lintbebouwingen in de gemeente Emmen.
In de beleidsnotitie zijn ruimtelijke criteria verwoord. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de linten dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de kernen, en anderzijds het belang van het landschap.
In de eerste plaats is bepaald wat de begrenzingen van de kernen zijn en wat de linten binnen en buiten de kernen zijn. Als vervolgstap is voor de linten buiten de kernen bepaald welke delen onlosmakelijk met het landschap zijn verbonden en welke delen met de kern zijn verbonden. De linten kunnen worden onderverdeeld in 'landschapsgerelateerde linten', 'dorpsgerelateerde linten' en in 'lint binnen kern'.
De locatie aan de Zuidersloot 134 te Weiteveen is gelegen in een lint aangeduid als 'dorpsgerelateerd lint'. Dorpsgerelateerde linten bestaan uit lintbebouwing buiten de kernbegrenzing die door een aaneengesloten (woon)bebouwing met de kern verbonden is. In de beleidsnotitie is de visie in 'dorpsgerelateerde linten' gericht op het incidenteel opvullen van open plekken. 'Dorpsgerelateerde linten' komen onder voorwaarden in aanmerking voor het toevoegen van woningen. De voorwaarden hebben betrekking op de stedenbouwkundige en milieutechnische inpassing. Bij toevoegingen dient te worden aangesloten bij de stedenbouwkundige structuren van de omgeving. Onder andere dient afstemming te worden gezocht bij aspecten als de kavelbreedte, de voorgevelrooilijn en bebouwingskenmerken ten aanzien van nokrichting, bebouwingsmassa en hoogten.
Figuur 2.1: Uitsnede van kaart 'Bouwen in de linten'
In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.
De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.
Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald. Voor dit initiatief is voldoende parkeerruimte op eigen terrein mogelijk.
De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering
van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en
een toelichtende rapportage. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota
Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn
op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota hebben de volgende systematiek gebaseerd
op beleidskeuzes. Er is op basis van analyse gekozen voor een drietal beleidskeuzen
met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:
De maatregel 'Beschermen' heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische
waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen
en beschermde dorpsgezichten (Rijk).
'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische
waarde, te weten:
Ten slotte is de maatregel 'Respecteren en rekening mee houden' geformuleerd. Deze
maatregel heeft betrekking op beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, inventarisatie
ErfgoedNetwerk, tradities en de top vijf bewonersavonden.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als gelegen binnen
de maatregel 'herkenbaar houden' en binnen het veenkoloniaal landschap - hoogveen.
De planmatige, grootschalige hoogveenontginningen kwamen na 1850 maar vooral na 1870 op gang. De verveningen van Zuidoost Drenthe zijn, in de tijd, de laatste grootschalige hoogveenontginningen van Nederland.
Het hoogveengebied van de Gemeente Emmen is vanaf drie hoofdrichtingen aan snee gebracht: vanuit het noorden als voortzetting van de Groninger veenkoloniën, vanuit het westen door het doortrekken van de Hoogeveensche Vaart en vanuit het noordwesten via het Oranjekanaal. Het Oranjekanaal zou oorspronkelijk via Nieuw-Dordrecht naar het Smeulveen worden aangelegd. Door een tegenvallende ondergrond, namelijk te grote hoogteverschillen, is de bestaande route gekozen. Over het traject van de Verlengde Hoogeveensche Vaart is lange tijd strijd gevoerd tussen concurrerende maatschappijen. Uiteindelijk is het bestaande traject aangelegd. De andere mogelijkheid was het kanaal vanaf Erica recht door te trekken richting Duitsland.
Een systeem met dubbel kanaal is bij Klazienaveen door de keuze voor de huidige loop van de Verlengde Hoogeveensche Vaart nooit uitgevoerd. Het gebied tussen Oranjedorp en Erica is door middel van het bloksysteem ontgonnen. Het gebied neemt daarbij een bijzondere positie in. Door de hoogteverschillen in de ondergrond liggen hier de hoofdwijken niet loodrecht op het kanaal. De aardkundige ondergrond is bepalend geweest voor de afwijkende wijze waarop het gebied tussen het Oranjekanaal en de Ericasestraat is ontgonnen. De hoofdwijken zijn namelijk evenwijdig met de westelijke flank van de Hondrug gelegd. Het gebied, dat voorheen uitmaakte van de veenkolonie Barger Westerveen ligt, tezamen met het huidige industrieterrein Bargermeer (voorheen de kolonie Oosterveen), tussen de twee uitlopers van de Hondsrug. Vooral aan de westzijde richting Ericasestraat is de overgang naar de hoger gelegen uitloper van de Hondsrug nog zeer goed waarneembaar.
De nog bestaande kanalen en wijken zijn de hoofdstructuur geweest van de veenkoloniale ontginning. Deze zijn kenmerkend voor het gebied. De wegen die vanaf 1850 in het hoogveengebied werden aangelegd hebben door hun rechtlijnigheid ook een ‘zeer hoge’ kenmerkenheid. Daarnaast is vaak de ensemblewaarde met het kanaal en de dorpslinten nog goed aanwezig.
Op grond van de Erfgoednota Emmen 2017-2022 valt het plangebied binnen de beleidskeuze 'herkenbaar houden'. Als maatregel is in de Erfgoednota genoemd: herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. De gemeentelijke opgave in deze categorie luidt ontwikkelingen zodanig vroegtijdig te begeleiden dat deze aansluiten of inspelen op de cultuurhistorische kwaliteiten.
Conclusie ten aanzien van de cultuurhistorische waarden: In het plangebied wordt rekening gehouden met de rationele verkaveling. Doordat het bestaande perceel gelijkmatig wordt gesplitst, past de ontwikkeling binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur in het dorp. In Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van het plan.
Figuur 2.2: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart
De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.
De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.
Het plangebied is gelegen in een gebied aangeduid als 'welstandsluw'. .
De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.
De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:
Landschap
Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.
Cultuurhistorie
Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.
Archeologie
De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.
Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.
Natuur
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een robuuste, samenhangende structuur van natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen en agrarische gebieden met hoge natuurwaarden, bijvoorbeeld gebieden met agrarisch natuurbeheer. Het plangebied is gelegen in een NNN-gebied.
Conclusie ten aanzien van kernkwaliteiten
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van één vrijstaande woning. De realisatie van de woning leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten. In Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van de woning.
Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.
Artikel 2.17 lid 1 van de POV bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.
De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de geactualiseerde beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie is een nadere uitwerking van de Woonvisie 2018-2023. Het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 2.1.2) en het plangebied is gelegen in een bebouwingslint dat aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.17 lid 1 van de POV.
Artikel 2.9 lid 2 van de POV biedt voorts de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten van Drenthe de begrenzing van bestaand stedelijk gebied wijzigt wanneer via onherroepelijk geworden ruimtelijke plannen of een inpassingsplan nieuwe bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd.
De gronden aangeduid op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) van de POV vormen het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied is gelegen in het bebouwingslint aan de zuidkant van de Zuidersloot. Het gehele bebouwingslint langs de zuidkant van de Zuidersloot tot aan de kruising met de Kerkenweg valt volgens de kaart D3 van de POV binnen het Natuur Netwerk Nederland. De NNN-kaart overlapt hier tevens met de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied.
In artikel 2.28 zijn bepalingen opgenomen die gelden binnen het Natuurnetwerk Nederland. Volgens artikel 2.29, kan een ruimtelijke plan, in afwijking van artikel 2.28, eerste en tweede lid, voorzien in nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten, onder bepaalde voorwaarden.
Ten behoeve van de toetsing aan de bepalingen uit de POV is een rapportage opgesteld. Deze is toegevoegd als Bijlage 8. Het doel van de NNN-toets is inzicht verkrijgen in de mogelijke (significant) negatieve effecten op natuurwaarden als gevolg van het plan. Indien negatieve effecten niet zijn te voorkomen, wordt geadviseerd omtrent de vervolgstappen.
Het NNN-gebied, waar het plangebied zich in bevindt, is circa 2.703 hectare groot. Het plangebied (bouwkavel) betreft circa 0,16 hectare. Er gaat daardoor circa 0,5% van het NNN verloren. Bovendien zal niet het gehele perceel bebouwd en verhard worden, waardoor het percentage zelfs een overschatting betreft. Het maximale gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouw en bijgebouwen bedraagt volgens het bestemmingsplan 250 m2 (dit is exclusief de vergunningsvrije bouwmogelijkheden). Er gaat bij de toevoeging van een woning in het NNN-gebied zodoende geen significant oppervlakte verloren. Het plangebied bevindt zich tevens in een reeds bestaand bebouwingslint.
Rondom het plangebied zijn verschillende natuurbeheertypen aanwezig. Het perceel ligt in een veenweidegebied. In de directe omgeving ligt het gebied in een voor het landschap kenmerkende lintbebouwing. Aan de noordkant van het perceel ligt een greppel, een weg (Zuidersloot) en een bomenrij. Er is geen struiklaag aanwezig. Ten noorden van de straat is een brede greppel/sloot aanwezig. Het perceel biedt geen belangrijke verplaatsplaatsen of essentieel foerageergebied voor soorten die kenmerken zijn voor het omliggende Natura 2000 gebied of het NNN-gebied waar het zelf in gelegen is. Het perceel is ook geen belangrijke verbindingsfactor tussen direct omliggende natuurlijke gebieden, waardoor bij toevoeging van een woning geen barrière zal ontstaan. De aanwezige greppel geeft onvoldoende dekking, waardoor grondgebonden zoogdieren zich via andere omliggende structuren zullen verplaatsen. Ook ligt het plangebied niet binnen een aangewezen (beoogde) ecologische verbindingszone die NNN-gebieden met elkaar dienen te verbinden.
Het plangebied zelf is rondom voorzien van een hek en is/wordt intensief begraasd (korte vegetatiemat). In het plangebied staan enkele bomen, er is geen struiklaag aanwezig binnen het plangebied. Permanent oppervlaktewater is niet aanwezig binnen het plangebied. Bij toevoeging van de woning aan het NNN zullen geen archeologische, geologische, geomorfologische of bodemkundige fenomenen die als belangrijk en representatief worden beschouwd voor de (natuurlijke) ontstaansgeschiedenis van een groter gebied verloren gaan. Er gaan geen landvormen, kenmerkende opbouw van de ondergrond, of actieve geomorfologische processen verloren. Bovendien zullen er hooguit oppervlakkige vergravingen plaatsvinden (fundering).
Ten behoeve van de voorliggende planontwikkeling hoeven er ook geen bomen te worden gekapt en tevens hoeven er geen sloten en greppels worden gedempt. De bestaande inrit aan de noordoosthoek blijft behouden, deze hoeft alleen verhard te worden.
De biotische kwaliteit van een beheertype wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit diverse soortgroepen, zoals bijvoorbeeld vogels en vlinders. De kwaliteitsbepaling van een gebied kan worden ingedeeld in ‘hoog’, ‘midden’, of ‘laag’, afhankelijk van de hoeveelheid kwalificerende soorten die voorkomt in het plangebied. Het plangebied wordt intensief beheerd/begraasd, waarbij voornamelijk Engels raaigras aanwezig is. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat, wordt beschermde fauna uitgesloten (zie ook Bijlage 4 Quickscan flora en fauna). Tevens is het plangebied ongeschikt voor doelsoorten van het Bargerveen (zoals aangewezen broedvogels watersnip en blauwborst), vanwege het ontbreken van open water, moerasachtig gebied en aanwezige verstoring door het intensieve beheer en begrazing. Op basis van de aangetroffen soorten in het plangebied en de te verwachten soorten, wordt de kwaliteit van het plangebied voor het NNN aangemerkt als ‘laag’. Bij de toevoeging van een woning, zal er derhalve geen negatief effect zijn op natuurdoelen of -kwaliteit van het NNN.
Uit het rapport wordt geconcludeerd dat gezien de lage ecologische waarde door de huidige terreinkenmerken, er geen sprake is van significante negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Bovendien gaat er een zeer klein oppervlakte van het NNN verloren (minder dan één procent van het NNN-gebied) en wordt de samenhang van het NNN door toevoeging van de woning niet aangetast. Het plangebied bevindt zich al in een reeds bestaand bebouwingslint. Er zijn zodoende geen significante negatieve effecten op het NNN als gevolg van de toevoeging van één woning binnen het plangebied. Vervolgstappen zoals compensatie worden niet noodzakelijk geacht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden.
Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op
slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en
wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal
belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van
toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het
plangebied.
De conclusie van de in dit bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale en gemeentelijke beleid.
Weiteveen is een wegdorp in de overgang van een randveenontginningslandschap (Schoonebeeker Veld) en grootschalige veenontginningslandschap (Bargerveen c.q. Amsterdamsche Veld). De onderhavige locatie zit ten zuiden van het Zuidersloot en dient zich daarom in het ritme te voegen van de dominante stroken verkavelingsstructuur. Deze lijnen staan niet haaks op de Zuidersloot als doorgaande weg maar circa 102° ten opzichte van de weg. Tijdens de verkaveling van het Schoonebeeker Veld in het einde van de 18e eeuw is deze waaiervormige structuur ontstaan. De perceelbreedtes waren circa 90 m ter plaatsen van de doorgaande route op de zandrug (de huidige Europaweg in Nieuw-Schoonebeek).
Hierin zijn een aantal ritmes geconstateerd:
Het plan voorziet in de ontwikkeling om het bestaande perceel bijna gelijkmatig te splitsen. Het nieuwe perceel zal dan 32,1 meter breed worden. Voor het bestaande perceel aan nummer 134 blijft er dan 30,8 meter over. Hiermee zullen de twee percelen goed in het ritme passen van het bovengenoemde uitwaaierend effect vanuit het dorp naar het buitengebied (Bargerveen) toe. De percelen worden per twee steeds een stapje breder waardoor de woningen ruimer op het perceel is gesitueerd en een landelijkere setting hebben. Een gelijkmatige perceelsplitsing levert ook geen praktische bezwaren op met de bestaande situatie op het erf.
De onderhavige locatie bevindt zich op het einde van de “dorpsgerelateerde lint” en gaat twee woningen verderop over in het buitengebied van Bargerveen. Het is van belang om de open karakter te behouden dat de bouwmassa niet overheersend wordt waarmee het zich gaat karakteristeren als een meer verstedelijkt gebied. Van invloed is ook de bebouwingsmogelijkheden die worden gegeven met de beoogde enkelbestemming in het vigerend bestemmingsplan. Hiernaast heb je ook de vergunningsvrije bouwregels volgens BOR bijlage II en de beleidsnotitie “Verruiming bouwmogelijkheden ruime woonpercelen”.
Het beoogde beeld is dat hier een vrijstaande, grondgebonden woning wordt gerealiseerd met een erfinrichting dat alleen ten dienste staat van het wonen. Overige bijgebouwen die ten dienste zijn van enige vorm van bedrijvigheid zou het landschappelijke beeld te veel verrommelen en het doorzicht naar het achterliggende landschap ontnemen. Voor waarborging dat er onbedoeld te veel bebouwingen op het erf komen te staan pleit voor een compacter perceel te kiezen. Voor de perceeldiepte wordt aangesloten bij de huidige situatie op het erf. Op een diepte van circa 55 meter staat momenteel de afrastering van het achterliggende weiland. Door de afsplitsing hierop aan te laten sluiten worden de maximale bebouwingsmogelijkheden met 100 m² gereduceerd ten opzichte van een kavelsplitsing van meer dan 55 meter diep. Ook wordt het achterliggend perceel, dat nu als weiland wordt gebruikt, gewaarborgd dat het instant blijft, inclusief de losse opgaande beplanting.
Qua bouwmassa van het hoofdgebouw worden geen expliciete richtlijnen aangegeven in het vigerend bestemmingsplan. Wel wordt dit indirect gereguleerd door een maximale goot- en bouwhoogte. Er is hier geen aanleiding om hier nadere eisen te stellen dan hetgeen momenteel ook geldt voor de andere woonpercelen binnen het lint. In het bestaande bebouwingsbeeld van het lint is de repeterende continuïteit van de zadeldaken de drager van de samenhang van het bebouwingsbeeld in het huidige straatbeeld. Voor behoud van het landelijke karakter van de lint en een niet storende inpassing van de nieuwe woning gelden deze bouwregels ook voor onderhavig perceel. Ook draagt dit bij in de sturing naar een redelijke omvang van het hoofdgebouw.
In het bebouwingslint is de bestaande voorgevelrooilijn zeer gaaf. Alle hoofdgebouwen staan in dezelfde afstand tot de Zuidersloot. Deze ligt op circa 10,3 meter uit de voorste perceelsgrens. Hier wordt ook niet op afgeweken voor een niet storende inpassing. Conform het vigerende bestemmingsplan zal het hoofdgebouw ten minste 3 meter uit de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd en aan de oostelijke zijde 5 meter uit de insteek sloot.Het doorzicht met de sloot en de houtsingel wordt hierdoor gewaarborgd. Logischer wijs zou hier dan ook een inrit gerealiseerd wordt. Dit komt ook overeen met de historische situatie. Bovendien kan de erfontsluiting van het huidige weiland worden hergebruikt
De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.
Categorie | Archeologische waarden | Oppervlakte | Diepte | Drainage | |||
Rijksmonument | Beschermd | - | - | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 1 | Zeer hoge archeologische waarde | 0 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 2 | (zeer) (hoge) archeologische waarde | 100 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 3 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 4 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Toegestaan |
Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.
Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.
Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.
Het plangebied Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische waarde 4 , figuur 4.1 is uitsnede uit de beleidskaart.
figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 4.
Het plangebied is volgens de beleidskaart deels gelegen in een gebied met een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Deels is de locatie in een gebied aangeduid met 'Waarde - Archeologie 4'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen op de verbeelding en in de planregels.
Gebieden gecategoriseerd als waarde-3 en waarde- 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden
Voor gebieden aangeduid met Waarde - archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
De werkzaamheden die gaan plaatsvinden in het plangebied houden bedragen een bodemverstoringsoppervlak kleiner dan 1000 m2, om die reden is een nader archeologisch onderzoek van de omgeving niet noodzakelijk geacht.
Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.
Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:
Het plangebied kent geen monumenten.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.
In dit geval is een stikstofberekening uitgevoerd. De gehele rapportage is als Bijlage 1 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Met behulp van de AERIUS Calculator is berekend dat de stikstofdepositie in de nabijgelegen Natura-2000 gebieden als gevolg van het bouwproces lager is dan de maximale hoeveelheid van 0,00 [mol/hectare·jaar]. Ook tijdens de gebruiksfase is de berekende stikstofdepositie lager dan de maximale hoeveelheid van 0,00 [mol/hectare ·jaar]. De AERIUS-rapporten van beide berekeningen zijn terug te vinden in Bijlage 2 en Bijlage 3.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:
Houtopstanden
In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde,
bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale
Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet
worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de
herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen
2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en
waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.
Het plangebied ligt dicht bij het natuurgebied Bargerveen, welke tevens is aangemerkt als natura 2000 gebied. In het kader van het bestemmingsplan is daarom een flora en fauna onderzoek uitgevoerd door het bureau Otte Groen Advies. Deze is als Bijlage 4 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Door middel van een veld- en bureau onderzoek wordt beoordeeld welke natuurwaarden verwacht worden in het plangebied en wordt gekeken naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. Ook wordt er gekeken of de plannen mogelijk een negatief effect hebben op de Natura 2000-gebieden en provinciaal beschermde Natuurmonumenten.
De werkzaamheden die zullen worden uitgevoerd binnen de begrenzing van de planlocatie bedragen het bouwen van één nieuwe woning, waarbij er geen bomen worden gekapt en de bestaande sloten ongemoeid blijven. Daarnaast zal de bestaande inrit worden gebruikt en is er geen sprake van toename van kunst en strooilicht tijdens en na het uitvoer van de werkzaamheden.
Met betrekking tot het weidevogelgebied en beschermde landschapselementen geldt dat de planlocatie niet ligt binnen het beschermde gebied. Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkelingen zijn negatieve effecten op weidevogelgebieden niet te verwachten.
Aantasting van vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten is niet aan de orde, daar het plangebied niet beschikt over een geschikt leefgebied en doordat de locatie buiten het bekende verspreidingsgebied valt. Significante verslechtering van (potentieel) leefgebied is geen sprake. Tijdens de inventarisatie zijn geen nesten, nestactiviteiten en/of nestrestanten op de planlocatie aangetroffen. In de directe omgeving zijn geen nesten, nestactiviteiten en/of nestrestanten aangetroffen. Het plangebied ontbreekt aan een geschikt leefgebied voor zwaarder beschermde soorten (amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden) en dergelijke soorten komen dan ook met zekerheid niet voor op de planlocatie.
Op basis van het veldbezoek is de inschatting dat de vleermuizen geen gebruik maken van de planlocatie.Op de planlocatie is geen bebouwing aanwezig. In de twee zomereiken zijn geen holten, takscheuren of los schors aanwezig die in potentie kunnen dienen als verblijfplaats voor vleermuizen. Hier is echter geen sprake van een foerageergebied dat van essentieel belang is voor vleermuizen. In de directe omgeving zijn vele vergelijkbare en meer geschikte locaties aanwezig.
Het voorkomen van beschermde soorten uit overige soortgroepen (amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden) is op voorhand uitgesloten wegens het ontbreken van geschikt leefgebied en doordat de locatie buiten het bekende verspreidingsgebied valt. Negatieve effecten op beschermde soorten uit overige soortgroepen zijn derhalve op voorhand uit te sluiten. Een ontheffing of nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.
Algemene soorten komen hoogstwaarschijnlijk wel in en rond het plangebied. Herkomst is terug te voeren op de eventueel aanwezige waterafvoersloten. Deze soorten zijn niet beschermd of staan op de vrijstellingslijst van de provincie Drenthe.
Uit de eerder genoemde AERIUS-berekening is gebleken dat er geen sprake is van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning in het bebouwingslint aan de Zuidersloot te Weiteveen. Er hoeft geen bebouwing gesloopt te worden. Ten behoeve van de uitvoering van het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit het onderzoek, dat als Bijlage 4 is toegevoegd bij dit bestemmingsplan, blijkt dat er geen beschermde soorten geraakt worden. Nader onderzoek is daarom niet nodig.
Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:
Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter
bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling
geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente
Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de
gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van
de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte
benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid
een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke
uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet
rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij
het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.
Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid gelden voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen.
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen.
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van buisleidingen. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen gelegen die van invloed kunnen zijn op de realisatie van een vrijstaande woning binnen het plangebied. Er bevinden zich in of in de nabijheid van het plangebied geen hoogspanningslijnen en ook geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied.
Hierbij zijn de volgende zaken van belang:
In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
In voorliggend bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die toelaatbaar zijn in het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen bedrijfsactiviteiten mogelijk. In de omgeving van het plangebied zijn ook geen (agrarische) bedrijfsactiviteiten mogelijk.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit
vastgesteld.
Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt:.
Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal
kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer
opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek
grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de
Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake
is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het
zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van
grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden
waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven
van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te
ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking
van) bodemverontreiniging.
Voor dit bestemmingsplan is door Sigma Geo- & Milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoeksrapport is toegevoegd bij dit bestemmingsplan als Bijlage 5. In het bodemonderzoek is onderzocht wat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is en of er gezondheidsrisico’s zijn voor mensen bij het gebruik van het bouwwerk. De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormen geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek. Op de locatie is een licht verhoogde gehalte/concentratie aan Barium gevonden. Echter overschrijdt de gemeten gehalte de tussenwaarde niet. Er is daarom geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoeklocatie is geschikt voor de beoogde gebruiksfunctie.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Zuidersloot. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd bij dit bestemmingsplan als Bijlage 6.
Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.
De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat gelet op de situatie (afstand van de weg tot de woning en de intensiteiten) geconcludeerd kan worden dat er voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 uit de Wet geluidhinder. Er zijn geen beperkingen voor wat betreft wegverkeerslawaai. Hogere waarde zijn niet aan de orde en bouwakoestisch onderzoek ook niet.
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Gelet op de aard en omvang van voorliggend initiatief kan worden gesteld dat voorliggend initiatief 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast wordt de in dit bestemmingsplan besloten functie (wonen) niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan "" is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.
Het project loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het projectgebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is zeer beperkt (één woning en beperkte erfverharding voor de ontsluiting). Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Het projectgebied ligt wel nabij Natura 2000-gebied Bargerveen. In kwetsbare natuurgebieden is extra aandacht nodig voor de waterkwaliteit. Denk daarbij aan voorkomen van verontreiniging door uitlogende werking van hemelwater, dat verontreinigingen kan meenemen naar oppervlaktewater of grondwater.
Er is binnen het projectgebied geen sprake van ernstige grondwateroverlast. Wel is het projectgebied gevoelig voor een toename van grondwateroverlast (stijging GHG) door klimaatverandering.
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Het rioolstelsel in het projectgebied zal worden uitgevoerd als een gescheiden stelsel dat voldoet aan de gemeentelijke eisen. Er zijn geen hydraulische knelpunten voorzien.
Het projectgebied ligt niet in een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Maar valt wel binnen het gebied dat door het waterschap is aangewezen als een grondwaterbescherming- en stiltegebied. Dit komt omdat het projectgebied dichtbij het Natura 2000-gebied Bargerveen ligt.
Met het plan wordt rekening gehouden met het aanwezige grondwatersysteem. Het bouwperceel valt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.
De beste mogelijkheid lijkt om te kiezen voor een systeem dat is ingericht om water, bij de kleinere regengebeurtenissen, te infiltreren in de bodem (vasthouden - bergen). Voor de zwaardere buien moet naast de infiltratiemogelijkheid een zodanige afvoermogelijkheid aanwezig zijn, dat bij dreigende overlast, overtollig water snel en efficiënt naar een bergingsmogelijkheid in de omgeving kan worden afgevoerd.
De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. De inrichting van het plangebied is in samenspraak met waterschap Vechtstromen tot stand gekomen. Indien verder volgens de Waterwet werkzaamheden vergunningplichting zijn, dan dient er bij het waterschap een watervergunning aangevraagd te worden. Er is in het kader van het bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd. Deze is toegevoegd als Bijlage 7. Hieruit blijkt dat het plan als een korte procedure mag worden beschouwd, waarmee de gebruikelijke standaard waterparagraaf van de gemeente kan worden gebruikt in het bestemmingsplan.Dit betekent dat er geen aanvullende maatregelen hoeven te worden genomen wat betreft water in het plangebied.
Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd
worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om
er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat
kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv.
wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening
te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt
gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk
afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden
onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd. Water is belangrijk
voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk
ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat
het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied
betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:
De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakt het niet mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Regenwater van mogelijk verontreinigde oppervlakken mag in dit gebied niet worden geïnfiltreerd in de bodem of direct geloosd op het oppervlaktewater. Het moet op eigen terrein worden geborgen en vervolgens gedoseerd, via het vuilwater rioolstelsel naar de RWZI worden afgevoerd.
Daarbij is het belangrijk dat telkens bij een nieuw initiatief wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om ruimte voor water te realiseren binnen het stedelijke gebied of dat buiten het plangebied betere oplossingen zijn. Zodat de totale afwenteling langzamerhand kleiner wordt en de kwaliteit van het oppervlaktewater verbeterd. Bij nieuwe ontwikkelingen is het beter om niet te kiezen voor de aanleg van nieuwe waterpartijen.
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is het gebied ter plaatse geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de regels opgesteld.
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.
Flexibiliteit
Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan
flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen.
De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester
en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt
besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal
eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk,
waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het
inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende
vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen
van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning.
Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels
kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken
zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting
van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden
in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand
houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden
op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige
en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Cultuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk,
onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient
rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg
van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Bescherming van waarden
Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische/ archeologische
waarden te beschermen is in de volgende regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Waarde - Archeologie 4'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal
in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden.
Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten
en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen
te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving
van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent
de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd.
De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen.
Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan
de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd
wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen
alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie.
In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard,
waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.
Binnen de bestemming Wonen - Vrijstaandwordt de mogelijkheid geboden voor de realisatie van één vrijstaande woning, bijbehorende
bouwwerken en de daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om
ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen
of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen
met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen. In het bestemmingsplan
mag het aantal woningen niet worden vermeerderd, tenzij dit met een aanduiding op
de verbeelding anders word aangegeven.
Voor de verschillende woonvormen in het plangebied zijn verschillende bestemmingen
opgenomen. Voor alle woonvormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd
dient te worden. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is per woning op basis van stedenbouwkundige
uitgangspunten bepaald. In het plangebied zullen dezelfde regels gaan gelden als hetgeen
momenteel ook geldt voor de andere woonpercelen binnen het lint.
Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar
op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke
bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen,
geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals
gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer
een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken
gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig
moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen
van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen
die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden Afwegingen opgelegd
aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming
worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming
is opgenomen.
Het plangebied Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 kent de dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie 4'.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
Voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde
onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de
in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige
vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard
met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid,
beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval in strijd met dit bestemmingsplan zijn.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra
flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen
van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld
een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden
voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw,
het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen
met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden
opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of
bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een
andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent
dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of
dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Dit artikel regelt de van toepassingsverklaring van de parapluplannen Parkeernormen op het plangebied.
Het laatste hoofdstuk "Overgangs en slotregels" bevat in artikel 10 het overgangsrecht , zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. Artikel 11 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134".
In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.
Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van
de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij
grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie
van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt
verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of
meer.
De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014, als vastgesteld door de raad op 19 december 2013. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.
De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.
het bestemmingsplan Weiteveen, Zuidersloot naast nr. 134 met identificatienummer NL.IMRO.0114.2023018-B701 van de gemeente Emmen;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;
een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;
andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;
vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);
een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;
het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:
1 bouwlaag, 5 meter;
2 bouwlagen, 8 meter;
3 bouwlagen, 12 meter;
4 bouwlagen 15 meter;
5 bouwlagen 18 meter;
6 bouwlagen 21 meter;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal @% van de basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,
verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor
gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit,
waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);
een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
wonen in een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouw en uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
zelfstandige bewoonbaar gedeelte ( woning) van een voor wonen bestemd gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen wooneenheden/ woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
De voor Wonen - Vrijstaand kern aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
De toepassing van de in artikel 3.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:
De toepassing van de in artikel 8.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.