direct naar inhoud van Regels
Plan: Emmen, Westenesch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2021037-B701

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Emmen, Westenesch met identificatienummer NL.IMRO.0114.2021037-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-gebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

een beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 agrarisch bedrijf grondgebonden:

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;

1.8 agrarische gronden/agrarisch grondgebruik:

gronden die gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast:

het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed & breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.12 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.16 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.17 bestaande situatie (stikstofdepositie):
  • 1. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van:
    • a. een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, of,
    • b. een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa, onderdeel a, van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt, of,
  • 2. indien een vergunning als bedoeld onder 1° ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik;
1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.22 boomteelt:

de teelt van heesters en/of bomen op open grond;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.29 cultuurhistorische waarden:

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.33 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.34 fruitteelt:

de teelt van fruit aan opgaande houtige gewassen op open grond;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.37 gevellijn:

de fysieke, dan wel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.38 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.39 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.40 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.41 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken gewassen;

1.42 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.43 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/ kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, gevangeniswezen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.44 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.45 nutsvoorzieningen/of nutsbedrijven en semiopenbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semiopenbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.46 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met niet meer dan één wand (dak op pootjes);

1.47 paardenbak:

omheind terrein, waarop, door middel van het aanbrengen van zand en/of het plaatsen van bouwwerken zodat de paardensport kan worden beoefend;

1.48 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.49 plattelandswoning:

een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, wordt bewoond;

1.50 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.51 stoeterij:

een grondgebonden agrarisch bedrijf, dat is gericht op het trainen, fokken en verhandelen van paarden;

1.52 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.53 teeltondersteunende voorzieningen:

bouwwerken en voorzieningen van lichtdoorlatend materiaal, niet zijnde glas, die door bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt ten behoeve van het verbeteren van de productie en arbeidsomstandigheden en het matigen van weersinvloeden en het bereiken van positieve effecten op milieu en water;

1.54 volkstuin:

klein lapje grond, deel uitmakend van een complex, waarop door (stads/dorps) bewoners voedings- en siergewassen op niet-bedrijfsmatige basis worden geteeld;

1.55 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.56 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.57 voormalige agrarische gebouwen

bestaande gebouwen die in het verleden zijn gebouwd ten behoeve van een agrarische bedrijfsfunctie;

1.58 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.59 windturbine/windmolen:

een installatie bestaande uit een drager en wieken, de bedrading al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.60 wonen:

het huisvesten in een woning van één afzonderlijk huishouden;

1.61 wonen voormalig agrarisch bebouwing:

een grondgebonden woning met kenmerken van het voormalig agrarisch bedrijf;

1.62 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.63 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat maximaal mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Grondgebonden 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. erven en tuinen;
  • f. toegangswegen, in- en uitritten;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de afstand tussen gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m;
  • c. de verschijningsvorm van gebouwen, bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - structuur- en beeldbepalend' en 'specifieke bouwaanduiding - structuurbepalend', dient te worden gehandhaafd.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen worden niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning opgericht, dan wel, indien sprake is van een kleinere afstand, de bestaande afstand;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 4,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  • e. de verschijningsvorm van bedrijfsgebouwen, bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dient te worden gehandhaafd;
  • f. voor mestsilo's en voedersilo's geldt dat deze binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van torensilo's niet meer bedraagt dan 12 m;
    • 2. de bouwhoogte van mestsilo's niet meer bedraagt dan 6 m, inclusief afdekking; de inhoud bedraagt maximaal 2.500 m3.
3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfswoningen inclusief bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 250 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de voorgevel van bedrijfswoningen wordt in de naar de weg gekeerde bouwgrens opgericht;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt niet minder dan 35°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn wat betreft massa en bouwhoogte ondergeschikt aan de bedrijfswoning, wat onder andere betekent dat:
    • 1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan de bedrijfswoning;
    • 2. één enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk wat betreft oppervlakte niet groter is dan de bedrijfswoning;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan gebouwd, dan wel, indien sprake is van een kleinere afstand, de bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
3.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van de bedrijfswoning, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van sleufsilo's bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. voor andere bouwwerken dan genoemd onder a en b geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 2. de bouwhoogte binnen het bouwvlak niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 3. de bouwhoogte buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 m.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 3.2.1, sub a en toestaan dat bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak worden opgericht, waarbij de volgende regel geldt:
    • 1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • b. sublid 3.2.1,sub b en toestaan dat de afstand tussen de gebouwen wordt vergroot;
  • c. sublid 3.2.2, sub c en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt verhoogd tot maximaal 5,5 meter, waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • d. sublid 3.2.3, sub a en toestaan dat niet meer dan 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken wordt opgericht bij bestaande bedrijfswoningen die groter zijn dan 150 m2;
  • e. sublid 3.2.3, sub a en toestaan dat de bedrijfswoning wordt vergroot, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • f. sublid 3.2.3, sub b en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • g. sublid 3.2.3, sub b en toestaan dat de bedrijfswoning van locatie wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • h. sublid 3.2.3, sub c en toestaan dat de bouwhoogte van de bedrijfswoning wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • i. sublid 3.2.3, sub d en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • j. sublid 3.2.3, sub e en toestaan dat de dakhelling van de bedrijfswoning wordt verlaagd, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
  • k. sublid 3.2.4, sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning worden opgericht;
  • l. sublid 3.2.5 sub c en toestaan dat agrarische voorzieningen in de vorm van een kuilvoerplaat of een mestplaat buiten het bouwvlak worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels:
    • 1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' moet de bebouwing worden gerealiseerd binnen een straal van 25 m van de grens van het bouwvlak.
3.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 3.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 3.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt;
  • c. lid 3.1, sub a, en het grondgebonden houden van rosékalveren toestaan, waarbij aan de volgende voorwaarde moet worden voldaan:
    • 1. het bedrijf beschikt aantoonbaar over voldoende eigen grond ten behoeve van ruwvoervoorziening en mestafzet voor het houden van de rosékalveren;
  • d. lid 3.1, sub a, voor de verbreding of verdieping van de agrarische bedrijfsvoering, die wat betreft omvang niet passend is binnen de afwijking voor uitoefening van aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de volgende functies zijn toegestaan:
      • detailhandel in eigen voortgebrachte producten;
      • maatschappelijke functies;
      • een productiegerichte paardenhouderijtak;
      • bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2 van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering', of hiermee wat betreft leefklimaat te vergelijken bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    • 3. de activiteit is ondergeschikt ten opzichte van de agrarische hoofdfunctie;
    • 4. er geen onevenredige verkeers- of parkeerdruk optreed voor de omgeving;
    • 5. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. lid 3.1, sub c en toestaan dat een bedrijfswoning opgesplitst wordt in niet meer dan twee wooneenheden, waarbij de volgende regel geldt;
    • 1. de oppervlakte van de bedrijfswoning niet wordt vergroot;
  • f. lid 3.5, sub b, en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    • 1. de afmeting niet meer dan 20 x 40 m bedraagt;
    • 2. de paardenbak niet minder dan 50 m verwijderd is van woningen van derden;
    • 3. geen verlichting wordt aangebracht.
3.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 3.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen:

  • a. voor het uitbreiden van de bestemming 'Algemene planbeschrijving'en de vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    • 3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 4. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
    • 5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. voor de wijziging van de agrarische functie van agrarische bedrijfsbebouwing bij bedrijfsbeëindiging, waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de volgende functies zijn toegestaan:
    • 2. de activiteit wordt uitgevoerd in combinatie met een woonfunctie;
    • 3. er geen onevenredige verkeers- of parkeerdruk optreedt voor de omgeving;
    • 4. de functiewijziging is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    • 5. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. voor de toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan een voormalige tweede bedrijfswoning.
3.7.2 Afweging
  • a. De wijziging tast het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in 3.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale en gezondheid) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Voor zover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • e. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een stoeterij;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  • d. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. erven en tuinen;
  • g. toegangswegen, in- en uitritten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag met niet meer dan 1.500 m2 worden bebouwd;
  • c. de afstand tussen de gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m;
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen worden niet minder dan 3 m achter de voorgevel van bedrijfswoningen opgericht, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de bestaande afstand;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 4,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
4.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfswoningen inclusief bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 250 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de voorgevel van bedrijfswoningen wordt in de naar de weg gekeerde bouwgrens opgericht;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt niet minder bedragen dan 35°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn wat betreft massa en hoogte ondergeschikt aan de bedrijfswoning, wat onder andere betekent dat:
    • 1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan de bedrijfswoning;
    • 2. één enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk wat betreft oppervlakte niet groter is dan de bedrijfswoning;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan gebouwd, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
4.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van de bedrijfswoning, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van sleufsilo's bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. voor mestsilo's en voedersilo's geldt dat deze binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van torensilo's niet meer bedraagt dan 12 m;
    • 2. de bouwhoogte van mestsilo's niet meer bedraagt dan 8 m, inclusief afdekking;
  • d. voor andere bouwwerken dan genoemd onder a tot en met c geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 2. de bouwhoogte binnen het bouwvlak niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 3. de bouwhoogte buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 m.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 4.2.1, sub a en toestaan dat bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak worden opgericht, waarbij de volgende regel geldt:
    • 1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • b. sublid 4.2.1,sub c en toestaan dat de afstand tussen de gebouwen wordt vergroot;
  • c. sublid 4.2.2, sub c en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt verhoogd tot maximaal 5,5 meter, waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • d. sublid 4.2.3, sub a en toestaan dat niet meer dan 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken wordt opgericht bij bestaande bedrijfswoningen die groter zijn dan 150 m2;
  • e. sublid 4.2.3, sub a en toestaan dat de bedrijfswoning wordt vergroot, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • f. sublid 4.2.3, sub b en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • g. sublid 4.2.3, sub b en toestaan dat de bedrijfswoning van locatie wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • h. sublid 4.2.3, sub cen toestaan dat de bouwhoogte van de bedrijfswoning wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • i. sublid 4.2.3, sub d en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • j. sublid 4.2.3, sub e en toestaan dat de dakhelling van de bedrijfswoning wordt verlaagd, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
  • k. sublid 4.2.4, sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning worden opgericht.;
  • l. sublid 4.2.5 sub c en toestaan dat agrarische voorzieningen in de vorm van een kuilvoerplaat of een mestplaat buiten het bouwvlak worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels:
    • 1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' moet de bebouwing worden gerealiseerd binnen een straal van 25 m van de grens van het bouwvlak.
4.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 4.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 4.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen:

  • a. voor de wijziging van de functie van bedrijfsbebouwing bij bedrijfsbeëindiging, waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de volgende functies zijn toegestaan:
      • bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2;
      • wonen als bedoeld in Artikel 11;
      • maatschappelijke functies;
      • opslag en/of stalling;
    • 2. de activiteit wordt uitgevoerd in combinatie met een woonfunctie;
    • 3. er treedt geen onevenredige verkeers- of parkeerdruk op voor de omgeving;
    • 4. de functiewijziging is passend binnen de landschappelijke structuur;
    • 5. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. voor het vergroten van de oppervlakte van gebouwen tot niet meer dan 2.000 m2, waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. er wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 3. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    • 4. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 5. het bepaalde in Artikel 21 over stikstofdepositie wordt in acht genomen;
    • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.7.2 Afweging
  • a. De wijziging tast het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in sublid 4.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale en gezondheid) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Voor zover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • e. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. agrarische functies;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. behoud en herstel van watergangen;
  • e. een veldschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

met bijbehorende:

  • f. andere bouwwerken;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. toegangswegen, in- en uitritten;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden worden geen gebouwen of overkappingen opgericht;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder sub a, is op de gronden die zijn aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' een gebouw toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de veldschuur niet meer bedraagt dan bestaand;
    • 2. de bouwhoogte van de veldschuur niet meer bedraagt dan bestaand.
5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. mestopslagen en sleufsilo's zijn niet toegestaan;
  • b. spoel- en wasinstallaties ten behoeve van bollenteelt zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken dan genoemd onder c bedraagt niet meer dan 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 5.2.2 en toestaan dat agrarische voorzieningen in de vorm van een kuilvoerplaat of een mestplaat buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' moet de bebouwing worden gerealiseerd binnen een straal van 25 m van de grens van het bouwvlak.
5.3.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 5.3.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen (gebruik langer dan zes maanden per jaar);
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • c. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • d. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden, met een oppervlakte van meer dan één hectare;
  • g. het realiseren van een terrein voor boomteelt, fruitteelt op verhoogde stellingen of fruit op laagstam of hoogstam, met een oppervlakte van meer dan één hectare;
  • h. het rooien van bos, bomen, boomgaard, houtwal of singel.
5.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in sublid 5.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
5.5.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

5.5.4 Toetsingscriteria

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, als weergegeven in Bijlage 3 Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief en Bijlage 4 Ruimtelijke waardering Westenesch bij deze regels betrokken.

5.5.5 Voorwaarden

De sublid 5.5.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

5.5.6 Weigering

De in sublid 5.5.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen:

  • a. voor het uitbreiden van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden 1'en de vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    • 3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 4. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
    • 5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. voor het uitbreiden van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf'en de vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    • 3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 4. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
    • 5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. voor de nieuwvestiging van gas- of oliewinlocaties met de bestemming 'Bedrijf - Mijnbouw 2' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen' (met identificatienummer NL.IMRO.0114.2009072-0710), waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 2. de uitbreiding is passend binnen de landschappelijke structuur;
    • 3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 4. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. voor de realisatie van leidingen met de bestemming 'Leiding - Gas' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen' (met identificatienummer NL.IMRO.0114.2009072-0710), waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 2. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 3. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.6.2 Afweging
  • a. De wijziging tast het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in sublid 5.6.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale en gezondheid) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Voor zover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • e. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 6 Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een loonbedrijf;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. erven en tuinen;
  • f. toegangswegen, in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd.
6.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag met maximaal 10% worden uitgebreid;
  • b. bedrijfsgebouwen worden niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning opgericht, dan wel, indien sprake is van een kleinere afstand, de bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 4,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
6.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfswoningen inclusief bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 250 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de voorgevel van bedrijfswoningen wordt in de naar de weg gekeerde bouwgrens opgericht;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfswoningen bedraagt niet minder bedragen dan 35°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
6.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn wat betreft massa en hoogte ondergeschikt aan de bedrijfswoning (het hoofdgebouw), wat onder andere betekent dat:
    • 1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
    • 2. één enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk wat betreft oppervlakte niet groter is dan het hoofdgebouw;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan gebouwd, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
6.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van de bedrijfswoning, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m bedraagt;
  • b. voor andere bouwwerken dan genoemd onder a geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte binnen het bouwvlak niet meer bedraagt dan 12 m;
    • 2. de bouwhoogte buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 m.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 6.2.2, sub a, en toestaan dat de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met 25% wordt uitgebreid, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 2. de uitbreiding uitsluitend bedoeld is voor de uitoefening van het loonbedrijf;
  • b. sublid 6.2.3, sub a, en toestaan dat de bedrijfswoning wordt vergroot, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • c. sublid 6.2.3, sub b, en toestaan dat de voorgevel van de bedrijfswoning achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • d. sublid 6.2.3, sub b, en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. sublid 6.2.3, sub b en toestaan dat de bedrijfswoning van locatie wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • f. sublid 6.2.3, sub c, en toestaan dat de bouwhoogte van de bedrijfswoning wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • g. sublid 6.2.3, sub d, en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • h. sublid 6.2.3, sub e, en toestaan dat de dakhelling van de bedrijfswoning wordt verlaagd, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • i. sublid 6.2.4, sub b, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning worden opgericht.
6.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 6.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  • b. buitenopslag van grondstoffen, uitgezonderd de opslag van 1.000 m3 schone grond met een maximale hoogte van 5 m.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 6.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen:

  • a. voor de wijziging van de functie van bedrijfsbebouwing bij bedrijfsbeëindiging, waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de volgende functies zijn toegestaan:
      • wonen als bedoeld in Artikel 11;
      • bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2;
      • opslag en/of stalling;
    • 2. de activiteit wordt uitgevoerd in combinatie met een woonfunctie;
    • 3. er treedt geen onevenredige verkeers- of parkeerdruk op voor de omgeving;
    • 4. de functiewijziging is passend binnen de landschappelijke structuur;
    • 5. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
6.7.2 Afweging
  • a. De wijziging tast het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in sublid 6.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheid worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale en gezondheid) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlage wordt betrokken bij de onder sub b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Voor zover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  • e. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 7 Bos

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bosgebieden;
  • b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. fiets- en voetpaden;

met bijbehorende:

  • g. andere bouwwerken;
  • h. toegangswegen, in- en uitritten;
  • i. sport en speelgelegenheden;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. op of in deze gronden worden geen gebouwen gebouwd.
7.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. de vloeroppervlakte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 15 m2.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 7.2.2, sub a, en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg niet meer dan 2 m bedraagt.
7.3.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 7.3.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
7.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • c. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • d. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • f. het rooien van bos, bomen, boomgaard, houtwal of singel.
7.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in sublid 7.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
7.4.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

7.4.4 Toetsingscriteria

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, als weergegeven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997) betrokken.

7.4.5 Voorwaarden

De sublid 7.4.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

7.4.6 Weigering

De in sublid 7.4.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;

met bijbehorende:

  • c. andere bouwwerken;
  • d. kunstwerken van artistieke aard;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. toegangswegen, in- en uitritten;
  • h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden worden geen gebouwen gebouwd.
8.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. de vloeroppervlakte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 15 m2.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 8.2.2, sub a, en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg niet meer dan 2 m bedraagt.
8.3.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 8.3.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • b. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • c. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
8.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in sublid 8.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
8.4.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

8.4.4 Toetsingscriteria

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, als weergegeven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997) betrokken.

8.4.5 Voorwaarden

De sublid 8.4.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

8.4.6 Weigering

De in sublid 8.4.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. informatiesystemen/signaleringsborden;
  • d. voorzieningen voor het openbaar vervoer;

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. kunstwerken en waterwerken;
  • g. toegangswegen, in- en uitritten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. sport- en speelgelegenheden;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden worden geen gebouwen gebouwd.
9.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • b. op of in deze gronden mogen andere bouwwerken worden opgericht, mits deze de waterhuishouding niet belemmeren;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de vloeroppervlakte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 15 m2.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen van reclamezuilen.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
9.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • c. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • d. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • f. het rooien van bos, bomen, boomgaard, houtwal of singel.
9.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in sublid 9.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
9.5.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

9.5.4 Toetsingscriteria

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, als weergegeven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997) betrokken.

9.5.5 Voorwaarden

De sublid 9.5.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

9.5.6 Weigering

De in sublid 9.5.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

Artikel 10 Wonen - Twee-aaneen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Twee-aaneen'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. toegangswegen in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak zijn 2 twee onder één kap woningen toegestaan, welke gezamenlijk één hoofdgebouw vormen;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • c. de oppervlakte van gebouwen mag ten hoogste 150 m² bedragen, danwel de bestaande oppervlakte, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bebouwd wordt.
10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een twee-onder-een kapwoning worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de voorste bouwgrens is opgericht;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel de bestaande afstand wanneer deze kleiner is;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 9 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • e. de goothoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 35 graden bedragen, danwel de bestaande dakhelling;
  • g. de bestaande nokrichting dient te worden gehandhaafd.
10.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen qua massa en hoogte ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, wat onder andere betekent dat:
    • 1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
    • 2. één enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk qua oppervlakte niet groter is dan het hoofdgebouw;;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 3 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
10.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 10.2.1 sub b, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd buiten het bouwvlak, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de woning;
  • b. sublid 10.2.2 sub b en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de voorste bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • c. sublid 10.2.2 sub f, en toestaan dat de dakhelling van het hoofdgebouw wordt verlaagd;
  • d. sublid 10.2.2 sub g. en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande nokrichting;
  • e. sublid 10.2.3 sub b, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de woning worden opgericht;
  • f. sublid 10.2.3 sub d, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken verhoogd wordt binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens.
10.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 10.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 10.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt.
  • c. artikel 10.5 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    • 1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    • 2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden.
10.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 10.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;

  • c. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • d. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 11 Wonen - Voormalige agrarische bebouwing

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige agrarische bebouwing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
  • b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. sport- en speelgelegenheden;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd.
11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet vermeerderd worden;
  • c. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 150 m2, danwel de bestaande oppervlakte;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de voorste bouwgrens is opgericht;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel de bestaande afstand wanneer deze kleiner is;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 9 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 3,5 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • h. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 35 graden bedragen, danwel de bestaande dakhelling;
  • i. de bestaande nokrichting van het hoofdgebouw dient te worden gehandhaafd.
11.2.3 Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Voor de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 500 m2;
  • b. de bouwhoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande bouwhoogte bedragen;
  • c. de goothoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande goothoogte bedragen;
  • d. de verschijningsvorm van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dient te worden gehandhaafd.
11.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m2;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 3 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
11.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 11.2.2 sub d, en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de voorste bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • b. sublid 11.2.2 sub g, en toestaan dat de goothoogte van het hoofdgebouw verhoogd wordt, mits het hoofdgebouw in hoofdzaak het karakter behoudt van één bouwlaag met kap;
  • c. sublid 11.2.2 sub h, en toestaan dat de dakhelling van het hoofdgebouw wordt verlaagd;
  • d. sublid 11.2.2 sub i, en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande nokrichting;
  • e. sublid 11.2.3 sub a, en toestaan dat, indien reeds 500 m2 of meer aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is, een eenmalige vervangende bouw- of verbouw van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen boven de 500 m2 mag plaatsvinden, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. er is sprake van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
    • 2. van het meerdere (oppervlakte bebouwing boven de 500 m2) mag maximaal 20% worden herbouwd;
  • f. sublid 11.2.4 sub b, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de woning worden opgericht;
  • g. sublid 11.2.4 sub c, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken verhoogd wordt binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens.
11.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 11.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
11.6 Afwijken van de gebruiksregels
11.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 11.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden;
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt;
  • c. sublid 11.2.2, sub b en toestaan dat het hoofdgebouw opgesplitst wordt in maximaal twee wooneenheden, waarbij de volgende regel geldt:
    • 1. de totale bebouwingsmogelijkheden worden niet verruimd;
  • d. sublid 11.2.3 sub d, en toestaan dat voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, aangeduid met de aanduiding 'karakterstiek', ten behoeve van het behoud mogen worden gebruikt voor een woonfunctie met maximaal één wooneenheid; als er meer karakteristieke voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op een bouwperceel voorkomen mag er niet meer dan één gebouw worden gebruikt voor wonen;
  • e. lid 11.5 sub b, en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    • 1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    • 2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden;
11.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 11.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven inBijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
11.7 Wijzigingsbevoegdheid
11.7.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouder is bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen:

  • a. voor de wijziging van de functie van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de volgende functies zijn toegestaan:
  • een grondgebonden agrarisch bedrijf zoals bedoeld in Artikel 3;
  • een stoeterij;
  • bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2;
  • maatschappelijke doeleinden;
  • opslag en/of stalling;
11.7.2 Afweging
  • a. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in sublid 11.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale en gezondheid) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 12 Wonen - Voormalige agrarische bebouwing - Structuur- en beeldbepalend

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Voormalige agrarische bebouwing - Structuur- en beeldbepalend' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
  • b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. sport- en speelgelegenheden;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet worden vermeerderd;
  • d. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de voorste bouwgrens is opgericht;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel de bestaande afstand wanneer deze kleiner is;
  • g. de bestaande bouwhoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • h. de bestaande goothoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • i. de bestaande dakhelling van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • j. de bestaande nokrichting van het hoofdgebouw dient te worden gehandhaafd.
12.2.2 Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Voor de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 500 m2;
  • b. de bouwhoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande bouwhoogte bedragen;
  • c. de goothoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande goothoogte bedragen;
  • d. de verschijningsvorm van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dient te worden gehandhaafd.
12.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m2;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 3 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
12.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.
12.3 Nadere eisen
12.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 12.2.1 sub a en d, en toestaan dat het hoofdgebouw wordt vergroot, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • b. sublid 12.2.1, sub e, en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • c. sublid 12.2.1, sub i, en toestaan dat de dakhelling van het hoofdgebouw wordt verlaagd;
  • d. sublid 12.2.1, sub j, en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande nokrichting;
  • e. sublid 12.2.2 sub a, en toestaan dat, indien reeds 500 m2 of meer aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is, een eenmalige vervangende bouw- of verbouw van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen boven de 500 m2 mag plaatsvinden, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. er is sprake van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
    • 2. van het meerdere (oppervlakte bebouwing boven de 500 m2) mag maximaal 20% worden herbouwd;
  • f. sublid 12.2.3 sub b, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de woning mogen worden opgericht;
  • g. sublid 12.2.3, sub c, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken verhoogd wordt binnen 3 m afstand van de perceelsgrens.
12.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 12.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van vvoormalige agrarische bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 12.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt;
  • c. sublid 12.2.1 sub b, en toestaan dat het hoofdgebouw opgesplitst wordt in maximaal twee wooneenheden, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de totale bebouwingsmogelijkheden worden niet verruimd;
  • d. sublid 12.2.2 sub d en toestaan dat voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, aangeduid met de aanduiding 'karakterstiek', ten behoeve van het behoud mogen worden gebruikt voor een woonfunctie met maximaal één wooneenheid; als er meer karakteristieke voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op een bouwperceel voorkomen mag er niet meer dan één gebouw worden gebruikt voor wonen;
  • e. artikel 12.5 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    • 1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    • 2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden.
12.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 12.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
12.7 Wijzigingsbevoegdheid
12.7.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen:

  • a. voor de wijziging van de functie van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, waarbij de volgende regels gelden;
    • 1. de volgende functies zijn toegestaan:
  • een grondgebonden agrarisch bedrijf zoals bedoeld in Artikel 3 en bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2;
  • maatschappelijke doeleinden;
  • opslag en/of stalling;
12.7.2 Afweging
  • a. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in 12.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale en gezondheid) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 13 Wonen - Voormalige agrarische bebouwing - Structuurbepalend

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige agrarische bebouwing - Structuurbepalend' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
  • b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. sport- en speelgelegenheden;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet worden vermeerderd;
  • d. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de voorste bouwgrens is opgericht;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel de bestaande afstand wanneer deze kleiner is;
  • g. de bestaande bouwhoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • h. de bestaande goothoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • i. de bestaande dakhelling van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • j. de bestaande nokrichting van het hoofdgebouw dient te worden gehandhaafd;
13.2.2 Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Voor de bestaande voormalige agrarische bedijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 500 m2;
  • b. de bouwhoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande bedragen;
  • c. de goothoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande bedragen;
  • d. de verschijningsvorm van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dient te worden gehandhaafd.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m2;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 3 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
13.2.4 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.
13.3 Nadere eisen
13.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 13.2.1 sub a en d, en toestaan dat het hoofdgebouw wordt vergroot, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • b. sublid 13.2.1 sub a, en toestaan dat het hoofdgebouw van locatie wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • c. sublid 13.2.1, sub e, en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • d. sublid 13.2.1 sub g, en toestaan dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. sublid13.2.1 sub h, en toestaan dat de goothoogte van het hoofdgebouw wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • f. sublid 13.2.1 sub i, en toestaan dat de dakhelling van het hoofdgebouw wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • g. sublid 13.2.1, sub j, en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande nokrichting;
  • h. sublid 13.2.2 sub a, en toestaan dat, indien reeds 500 m2 of meer aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is, een eenmalige vervangende bouw- of verbouw van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen boven de 500 m2 mag plaatsvinden, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. er is sprake van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
    • 2. van het meerdere (oppervlakte bebouwing boven de 500 m2) mag maximaal 20% worden herbouwd;
  • i. sublid 13.2.3 sub a en toestaan dat er bij de vervanging van bijbehorende bouwwerken een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken wordt toegestaan (saneringsregeling), onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • j. sublid 13.2.3 sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de woning mogen worden opgericht.
  • k. sublid 13.2.3, sub c, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken verhoogd wordt binnen 3 m afstand van de perceelsgrens.
13.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 13.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 13.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt;
  • c. lid 13.2.1 sub b, en toestaan dat het hoofdgebouw opgesplitst wordt in maximaal twee wooneenheden, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de totale bebouwingsmogelijkheden worden niet verruimd;
  • d. lid 13.2.2 sub d, en toestaan dat voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek', ten behoeve van het behoud mogen worden gebruikt voor een woonfunctie met maximaal één wooneenheid; als er meer karakteristieke voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op een bouwperceel voorkomen mag er niet meer dan één gebouw worden gebruikt voor wonen;
  • e. lid 13.5 sub b, en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    • 1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    • 2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden.
13.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 13.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
13.7.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen:

  • a. voor de wijziging van de functie van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de volgende functies zijn toegestaan:
  • een grondgebonden agrarisch bedrijf zoals bedoeld in Artikel 3 en bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2;
  • een stoeterij;
  • maatschappelijke doeleinden;
  • opslag en/of stalling;
13.7.2 Afweging
  • a. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  • b. In de afweging omtrent toepassing van de in sublid 13.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale en gezondheid) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 14 Wonen - Vrijstaand

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. toegangswegen in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. de oppervlakte van gebouwen mag ten hoogste 250 m² bedragen, danwel de bestaande oppervlakte, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bebouwd wordt.
14.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan;
  • b. het aantal hoofdgebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet worden vermeerderd;
  • c. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de voorste bouwgrens is opgericht;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel de bestaande afstand wanneer deze kleiner is;
  • e. de bouwhoogte van een woning mag maximaal 9 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • f. de goothoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • g. de dakhelling mag niet minder dan 35 graden bedragen, danwel de bestaande dakhelling;
  • h. de bestaande nokrichting dient te worden gehandhaafd.
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen qua massa en hoogte ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, wat onder andere betekent dat:
    • 1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
    • 2. een enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groter dan 75 m2;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 3 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
14.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.
14.3 Nadere eisen
14.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 14.2.1 sub a, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd buiten het bouwvlak, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de woning;
  • b. sublid 14.2.2 sub c , en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de voorste bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • c. sublid 14.2.2 sub f, en toestaan dat de goothoogte van het hoofdgebouw verhoogd wordt, mits het hoofdgebouw in hoofdzaak het karakter behoudt van één bouwlaag met kap;
  • d. sublid 14.2.2 sub g, en toestaan dat de dakhelling van het hoofdgebouw wordt verlaagd;
  • e. sublid 14.2.2 sub h, en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande nokrichting;
  • f. sublid 14.2.3 sub a, en toestaan dat de oppervlakte van een enkel vrijstaand bouwwerk maximaal 100 m2 mag bedragen;
  • g. sublid 14.2.3 sub b, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de woning mogen worden opgericht;
  • h. sublid 14.2.3 sub c, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken verhoogd wordt binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens.
14.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 14.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 14.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt;
  • c. artikel 14.5 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    • 1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    • 2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden.
14.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 14.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 15 Wonen - Vrijstaand - Structuur- en beeldbepalend

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand - Structuur- en beeldbepalend' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. toegangswegen in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 50% van het bestemmingsvlak bedragen, met een maximum van 250 m².
15.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet worden vermeerderd;
  • d. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de voorste bouwgrens is opgericht;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel de bestaande afstand wanneer deze kleiner is;
  • g. de bestaande bouwhoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • h. de bestaande goothoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • i. de bestaande dakhelling van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • j. de bestaande nokrichting van het hoofdgebouw dient te worden gehandhaafd.
15.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw;
  • b. de verschijningsvorm van bijbehorende bouwwerken, bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dient te worden gehandhaafd;
  • c. per woning mag maximaal 75 m² vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bebouwd wordt;
  • d. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • f. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m bedragen.
15.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.
15.3 Nadere eisen
15.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 15.2.2 sub a en d, en toestaan dat het hoofdgebouw wordt vergroot, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • b. sublid 15.2.2 sub a, en toestaan dat het hoofdgebouw van locatie wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • c. sublid 15.2.2 sub e, en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • d. sublid 15.2.2 sub g, en toestaan dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. sublid 15.2.2 sub h, en toestaan dat de goothoogte van het hoofdgebouw verhoogd wordt, mits het hoofdgebouw in hoofdzaak het karakter behoudt van één bouwlaag met kap;
  • f. sublid 15.2.2 sub i, en toestaan dat de dakhelling van het hoofdgebouw wordt verlaagd;
  • g. sublid 15.2.2 sub j, en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande nokrichting;
  • h. sublid 15.2.3 sub c, en toestaan dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw 100 m2 mag bedragen mits de perceelgrootte 1000 m2 is of meer;
  • i. sublid 15.2.3 sub d, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de woning mogen worden opgericht;
  • j. sublid 15.2.3 sub e, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken verhoogd wordt binnen 3 m afstand van de perceelsgrens.
15.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 15.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
15.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
15.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 15.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 15.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt;
  • c. lid 15.2.3 sub b, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek' ten behoeve van het behoud mogen worden gebruikt voor een woonfunctie met maximaal één wooneenheid; als er meer karakteristieke bijgebouwen op een bouwperceel voorkomen mag er niet meer dan één bijgebouw worden gebruikt voor wonen;
  • d. artikel 15.5 sub b, en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    1. de afmeting niet meer dan 20 x 40 m bedraagt;
    2. de paardenbak niet meer dan 50 m verwijderd is van woningen van derden.
15.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 15.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 16 Wonen - Vrijstaand - Structuurbepalend

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand - Structuurbepalend' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. toegangswegen in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 50% van het bestemmingsvlak bedragen, met een maximum van 250 m².
16.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. als hoofdgebouw mag uitsluitend één vrijstaande woning worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet worden vermeerderd;
  • d. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de voorste bouwgrens is opgericht;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel de bestaande afstand wanneer deze kleiner is;
  • g. de bestaande bouwhoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • h. de bestaande goothoogte van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • i. de bestaande dakhelling van een hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • j. de bestaande nokrichting van het hoofdgebouw dient te worden gehandhaafd.
16.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw;
  • b. per woning mag maximaal 75 m² vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bebouwd wordt;
  • c. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen.
16.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.
16.3 Nadere eisen
16.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 16.2.2 sub a en d, en toestaan dat het hoofdgebouw wordt vergroot, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • b. sublid 16.2.2 sub a, en toestaan dat het hoofdgebouw van locatie wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • c. sublid 16.2.2 sub e, en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gerealiseerd;
  • d. sublid 16.2.2 sub g, en toestaan dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. sublid 16.2.2 sub h, en toestaan dat de goothoogte van het hoofdgebouw wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • f. sublid 16.2.2 sub i, en toestaan dat de dakhelling van het hoofdgebouw wijzigt, onder voorwaarde dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • g. sublid 16.2.2 , sub j, en toestaan dat wordt afgeweken van de bestaande nokrichting;
  • h. sublid 16.2.3 sub b, en toestaan dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw 100 m2 mag bedragen mits de perceelgrootte 1000 m2 is of meer;
  • i. sublid 16.2.3 sub c, en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de woning mogen worden opgericht.
  • j. sublid 16.2.3 sub d, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken verhoogd wordt binnen 3 m afstand van de perceelsgrens.
16.4.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 16.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  • b. het aanleggen van paardenbakken.
16.6 Afwijken van de gebruiksregels
16.6.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 16.1 sub a, en de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • b. lid 16.1 sub a, en een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden;
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterkt;
  • c. lid 16.5 sub b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    • 1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    • 2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden.
16.6.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in artikel 16.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 (Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief), Bijlage 4 (Ruimtelijke waardering Westenesch) en Bijlage 5 (Kaartbijlage Westenesch 1997). Deze bijlagen worden betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie;
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;
  • e. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 17 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het beschermd dorpsgezicht Westenesch als verwoord in het besluit tot aanwijzing als beschermd dorpsgezicht d.d.17 december 1991 als opgenomen in Bijlage 1 Besluit aanwijzing beschermd dorpsgezicht Westenesch, Bijlage 2 Toelichting bij aanwijzing beschermd dorpsgezicht Westenesch en het document Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief als opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels die met name worden gekenmerkt door:

  • de open ruimten en zichtlijnen tussen de bebouwing;
  • de brinken en brinkachtige ruimten;
  • het opgaand geboomte rondom de bebouwing op de brink(en) en langs percelen;
  • het besloten kleinschalige karakter door opgaand geboomte, bosjes en perceelsrandbegroeiing;
  • de karakteristieke verkaveling typerend voor een esdorp;
  • de bestaande historische wegenstructuur;
  • de aanwezigheid van een hunebed als beschermd monument;
  • de aanwezigheid van de Bosgeelster als zeldzame plant en hoge natuurwaarden.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Rijksmonumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' geldt voor de als rijksmonument aangewezen gebouwen dat de karakteristieke hoofdvorm, bestaande uit goot- en bouwhoogten, de kapvorm, nokrichting, gevelindeling en oppervlakte van gebouwen en van andere bouwwerken, moet worden gehandhaafd alsmede de bestaande ligging.

17.2.2 Carports en overkappingen

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' dat carports en overkappingen niet zijn toegestaan.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 17.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm, nokrichting, de gevelindeling, oppervlakte, of andere karakteristiek en/of de ligging van de bouwwerken wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk, waarbij de verbouwingen of nieuwbouw in ieder geval moeten passen bij de architectuur en vormgeving van het bestaande bouwwerk en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande bouwwerk.
17.3.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 17.3.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet worden aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief en Bijlage 4 Ruimtelijke waardering Westenesch bij deze regels. Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
17.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het verharden en asfalteren en verbreden van de bestaande onverharde paden en klinkerpaden.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en/of kappen van singel- of laanbeplanting;
    • 2. het rooien en/of kappen van bomen die zijn voorzien van de aanduiding 'monumentale boom';
    • 3. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten en/of het verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen;
    • 4. het verleggen of het nieuw aanleggen van vormen van ontsluitingen.
  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • c. De onder sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • d. De onder sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waarden als genoemd in lid 17.1.
  • e. De onder sub a, onder 2°, genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige waarden.
  • f. De onder sub a, onder 3°, bedoelde vergunning doet geen afbreuk aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van ontsluitingen/inritten ter versterking van het landschappelijk karakter.

Artikel 18 Waarde - Ruimtelijke kwaliteit

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht als verwoord in het document 'Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief' (d.d februari 2018) als opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels die met name wordt gekenmerkt door:

  • de open ruimten en zichtlijnen tussen de bebouwing;
  • de brinken en brinkachtige ruimten;
  • het opgaand geboomte rondom de bebouwing op de brink(en) en langs percelen;
  • het besloten kleinschalige karakter door opgaand geboomte, bosjes en perceelsrandbegroeiing;
  • het karakteristieke reliëf van de Hondsrug en het smeltwaterdal;
  • de karakteristieke verkaveling typerend voor een esdorp;
  • de bestaande historische wegenstructuur;
  • de aanwezigheid van een hunebed als beschermd monument;
  • de aanwezigheid van de Bosgeelster als zeldzame plant en hoge natuurwaarden.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Rijksmonumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen en in Bijlage 4 Ruimtelijke waardering Westenesch, bij deze regels genoemde andere bouwwerken, dat de karakteristieke hoofdvorm, bestaande uit goot- en bouwhoogten, de kapvorm, nokrichting, gevelindeling en oppervlakte van gebouwen en van andere bouwwerken, moet worden gehandhaafd alsmede de bestaande ligging.

18.2.2 Carports en overkappingen

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' dat carports en overkappingen niet zijn toegestaan.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 18.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm, nokrichting, de gevelindeling, oppervlakte, of andere karakteristiek en/of de ligging van de bouwwerken wordt gewijzigd, mits: geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk, waarbij de verbouwingen of nieuwbouw in ieder geval moeten passen bij de architectuur en vormgeving van het bestaande bouwwerk en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande bouwwerk.
18.3.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in sublid 18.3.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet worden aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief en Bijlage 4 Ruimtelijke waardering Westenesch bij deze regels. Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
18.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het verharden en asfalteren en verbreden van de bestaande onverharde paden en klinkerpaden.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en/of kappen van singel- of laanbeplanting;
    • 2. het rooien en/of kappen van bomen die zijn voorzien van de aanduiding 'monumentale boom';
    • 3. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten en/of het verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen;
    • 4. het verleggen of het nieuw aanleggen van vormen van ontsluitingen.
  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • c. De onder sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • d. De onder sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waarden als genoemd in lid 18.1.
  • e. De onder sub a, onder 2°, genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige waarden.
  • f. De onder sub a, onder 3°, bedoelde vergunning doet geen afbreuk aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van ontsluitingen/inritten ter versterking van het landschappelijk karakter.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan niet meer dan 1 m wordt overschreden;
  • b. Vlaggenmasten en antennemasten, voor zover deze direct ten dienste staan van - en deel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane bouwhoogte met niet meer dan 1,5 m overschrijden;
  • c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties zijn niet hoger dan 1,5 m ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en beslaan geen groter oppervlakte dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing binnen het (agrarisch) bouwperceel voor het houden van vee, met inbegrip van paarden, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie (zie bestaande situatie (stikstofdepositie):) vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
  • b. het gebruik van gronden en bebouwing buiten het (agrarisch) bouwperceel voor het opslaan van mest indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie (zie bestaande situatie (stikstofdepositie):) vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de vanaf het betreffende agrarisch perceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere regels in deze regels kan worden afgeweken, kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met niet meer dan 10%;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 2. de oppervlakte van gebouwen niet meer dan 50 m2 bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 10 m bedraagt;
  • c. het oprichten van veiligheidsfakkels ten behoeve van de gaswinning met een bouwhoogte van niet meer 30 m en hekwerken met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m;
  • d. het toestaan van geringe afwijkingen, die in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 m bedraagt;
  • e. het toestaan van het oprichten van niet meer dan 30 m2 extra gebouwen voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uitsluitend op grond van- en vertoon van een medische indicatie;
  • f. het toestaan van in geringe mate, doch niet meer dan 5 m afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • g. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • h. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven, doch niet meer dan 2 m van het bouwvlak;
  • i. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te vergroten en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  • j. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van niet meer dan 25 m met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
  • k. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens door:
    • 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot niet meer dan 1 m, over de gehele breedte van de voorgevel;
    • 2. ingangspartijen tot niet meer dan 2 m, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 6 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  • l. de uitoefening van een aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit 2012;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. niet meer dan 40% van het te bebouwen vloeroppervlak wordt gebruikt voor huisverbonden activiteiten met een bovengrens van 50 m2;
    • 6. detailhandel vindt niet plaats behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/en bedrijf;
    • 7. er worden geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • m. een bed & breakfast-voorziening toe te staan in een deel van een woning, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de activiteit wordt binnen de bestaande bebouwing uitgevoerd;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk en functioneel ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. de activiteit voorziet niet in een zelfstandige woonfunctie;
    • 4. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen erf;
    • 6. aan niet meer dan zes personen in niet meer dan twee kamers wordt verblijf geboden
    • 7. er is geen sprake van een zelfstandige kookeenheid;
    • 8. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de ruimtelijke kwaliteiten van het huidige erf worden versterk.
22.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in lid 22.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief en Bijlage 4 Ruimtelijke waardering Westenesch bij deze regels. Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen:

  • a. en de bestemmingsgrenzen tot niet meer dan 5 m verschuiven waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde functies als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
  • b. en de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken verruimen tot niet meer dan 5% van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend plaatsvindt binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
  • c. en de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen verschuiven waarbij de verschuiving niet meer bedraagt dan 5 m en de grond wordt bestemd voor dezelfde functies als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
23.2 Afweging
  • a. De toepassing van de in lid 23.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen functies en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast.
  • b. In de afweging omtrent verlening van afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 3 Westenesch - Het landschap en dorp in historisch perspectief en Bijlage 4 Ruimtelijke waardering Westenesch bij deze regels. Deze bijlagen worden betrokken bij de onder sub b genoemde afweging wat betreft de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie.
  • d. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  • e. Voor zover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Van toepassingverklaring

Dit bestemmingsplan 'Emmen, Westenesch' is een aanvulling op de bestemmingsplannen die gelden in binnen de verbeelding opgenomen gebieden. Het bepaalde in deze bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van regels, de bepalingen van dit bestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. De bestemmingsplannen die gelden in binnen de verbeelding opgenomen gebieden zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Naam plan   Identificatienummer   Vastgesteld op  
Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen   NL.IMRO.0114.2017025-P701   26 april 2018  
Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan)   NL.IMRO.0114.2020032-B501   26 augustus 2021 (ontwerp)  

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met niet meer dan 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
25.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in lid 25.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna Afwegingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.

25.4 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig lid 25.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Emmen, Westenesch.