Plan: | Emmen, Emmermeer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0114.2009059-0701 |
Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 ter uitvoering van het verdrag van Valetta gewijzigd. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.
Ter aanvulling op de wet heeft de provincie Drenthe aanvullend archeologiebeleid opgesteld. Op grond van dit beleid is geen archeologisch onderzoek vereist voor projecten waarbij minder dan 500 m2 grond wordt verstoord en daarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Archeologisch onderzoek is niet vereist als het gaat om herbouw van een bouwwerk met dezelfde maatvoering als het oorspronkelijke bouwwerk, dat wil zeggen dat de funderingen dezelfde horizontale en verticale afmetingen hebben of wanneer werkzaamheden vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd. Indien de provinciale omgevingsvergunningsbevoegdheid niet van toepassing is op de voorgenomen bodemverstoring moet door de veroorzaker een inventariserend archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek kan aangeven of het gebied vrij van archeologie is of dat er waarden zijn waar rekening mee dient worden gehouden. Totdat de Gemeente Emmen zelf onderbouwd archeologiebeleid heeft vastgesteld, is het provinciaal beleid van toepassing en verwoord in de regels.
Ten inventarisatie van de archeologische waarden in het plangebied is een analyse opgesteld. Deze analyse is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting. De onderstaande tekst vormt een vertaling van deze analyse.
De onderzoekslocatie is gesitueerd in het noordelijk zandgebied, dat Drenthe en delen van Friesland, Groningen en Overijssel omvat (Berendsen 2005). De ondergrond van dit gebied wordt gevormd door pleistocene afzettingen (De Mulder et al. 2003). Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien, is onder het landijs een grondmorene afgezet met daarin stenen en keien (Mulder en Wieringa, 2006). Deze afzetting behoort tot de Formatie van Drenthe (Laagpakket van Gieten) en staat beter bekend als keileem. De bovenlaag van dit keileem bestaat uit grof grindhoudend zand (verweerd keileem) van de Laag van Gasselte, het keizand. Op afzettingen uit de Formatie van Drenthe is onder periglaciale omstandigheden een dik pakket eolisch (door de wind vervoerd) zand afgezet, aangeduid als dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). In dit dekzand hebben zich in de jongste geologische periode, het Holoceen, bodems gevormd.
Op het Laagpakket van Wierden is als gevolg van menselijk ingrijpen in het landschap lokaal in het Nederlandse zandgebied een pakket stuifzand afgezet, het Laagpakket van Kootwijk. Deze eolische afzetting dateert in hoofdzaak uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Het tot duinen van verschillende hoogte opgestoven dekzand in de Emmerdennen wordt op de Geomorfologische Kaart van Nederland (kaartbladen 17 en 18, Beilen/Roswinkel) met de legenda-eenheden 4L8 en 12C2 aanggeduid, respectievelijk lage en hoge landduinen met bijbehorende vlakten en laagten. Bodemvorming heeft in deze afzetting nog (vrijwel) niet plaatsgehad (De Mulder et al. 2003). De Bodemkaart van Nederland (kaartblad 17 Oost, Emmen) geeft derhalve aan dat in dit gebied vlak- en duinvaaggronden in leemarm en zwak lemig fijn zand (respectievelijk legendaeenheid Zn21x en Zd21). Het keileempakket begint volgens deze kaart tussen 40 en 120 cm beneden maaiveld en heeft eem dikte van minimaal 20 cm.
Ten oosten van Emmen kan het 'Emmer zand' worden onderscheiden. Op een militair-topografische kaart van het eind van de 18e eeuw is dit gebied ook al getransformeerd tot een stuifzandgebied (Versfelt 2003). De meerderheid van de stuifzandgebieden ontstond vanaf de Middeleeuwen als gevolg van een te grote druk die de mens op het landschap uitoefende (Berendsen 2005). Voor de Drentse zandgronden zullen met name overbegrazing en het afplaggen van heidevelden tot het ontstaan van zandverstuivingen hebben geleid. Een netwerk van zandpaden verbindt Emmen met de omringende esdorpen (Mulder en Wieringa, 2006).
Op grond van de archeologische verwachtingskaart van de Steekproef (2006) geldt voor de Emmermeer deels een middelhoge en deels een hoge archeologische verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden op deze kaart zijn gebaseerd op de veronderstelling dat er een aantoonbaar verband bestaat tussen bodemkundige situatie en locatiekeuze door de (pre)historische mens. Doordat de omvang van het voormalige Emmermeer in de (pre)historie sterk samenhing met de mate van regenval, waren delen van het meer afwisselend wel of niet toegankelijk voor de mens. Met name de randen van het voormalige Emmermeer waren aantrekkelijk voor menselijke bewoning. Ten oosten van de Emmermeer ligt een met bos aangeplant voormalig stuifzandgebied, ontstaan door overbegrazing of het afplaggen van de aanwezige heide. Van de meerderheid van de Drentse stuifzandgronden kan worden aangenomen dat ze een (post)middeleeuwse datering hebben. Onder het stuifzand kunnen archeologische sporen uit oudere perioden aanwezig zijn in de dekzandondergrond.
Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een AMK-terrein van hoge archeologische waarde (zie figuur 3.1). Het betreft de kern van het (voormalige) brinkdorp Emmen. Daarnaast liggen aan de westzijde van twee AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde en één aan de noordoostzijde van het plangebied (zie onderstaande figuur). Monument 516 ligt binnen het plangebied en betreft een megalietgraf (hunebed) uit het neolithicum (5000 - 2000 v. Chr.).
Figuur 3.1: Archeologische verwachtingswaarde en AMK-terreinen
Aan de Noordeind 21, aan de westzijde van het plangebied, bevindt zich een rijksmonument. Het betreft een boerderij uit de nieuwe tijd (1500 -1949) met een gevel die nog gedeeltelijk van vakwerk is en met dakschild op overstek. Dit monument wordt via de Monumentenwet beschermd en krijgt in het bestemmingsplan geen nadere aanduiding.
Daarnaast is een provinciaal monument te vinden aan Meerstraat 2. De rooms-katholieke Pauluskerk met aangebouwde pastorie is gebouwd in opdracht van de Paulusparochie naar een ontwerp van de Apeldoornse architect Jan G.A. van Dongen jr. in de periode 1948-1949 in een Byzantijns traditionele stijl. De pastorie en verbindingsgang stammen uit 1949. De kerk is gelegen midden in het groen op de hoek van de Weerdingerstraat en Meerstraat, in de as van de Meerdwarsweg. De kerk heeft de vorm van een Latijnse basiliek en is enig in zijn soort in Drenhte . De kerk is aangemerkt als provinciaal monument vanwege de cultuurhistorische waarde, als zijnde een uiterst vroeg voorbeeld van een naoorlogse rooms-katholieke kerk in Drenthe, en de eerste in Emmen na de hervorming, met een uitzonderlijke gaafheid van het ontwerp qua in- en exterieur. Bijlage 2 geeft alle monumenten binnen het plangebied nogmaals weer, zowel de gebouwen als archeologische monumenten.
Op basis van de historie van het plangebied en de gevonden voorwerpen worden aan het plangebied archeologische waarden toegekend. Het merendeel van het plangebied krijgt de dubbelbestemming Waarde- Archeologie verwachtingswaarde, in het zuidelijke puntje van het plangebied waar de oude kern van Emmen is gelegen krijgen de gronden de dubbelbestemming Waarde- Archeologie vastgestelde waarde. Het archeologische monument (een hunnebed) aan de zuidzijde van het plangebied wordt beschermd via de monumentenwetgeving. Hierdoor wordt deze net als de boerderij aan Noordeind 21 en de roomskatholieke Pauluskerk aan de Meerstraat 2 niet beschermd in het bestemmingsplan.