direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Brink 9 Sleen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.003OP00008-0002

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de ontwikkeling op de locatie Brink 9 te Sleen en is als een nieuw hoofdstuk (22m) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Coevorden. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22m van het omgevingsplan van de gemeente Coevorden. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22m' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22m' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepasing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk. Daarnaast geldt dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactivtiteit de aanvrager dient te motiveren waarom hij/zij van oordeel is dat voldaan wordt aan de beoordelingsregels.

Artikel 2 Algemene begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

Voor dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

3.1 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan Brink 9 Sleen met identificatienummer NL.IMRO.0109.003OP00008- van de gemeente Coevorden;

3.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Coevorden;

3.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

3.4 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

3.5 arbeidsmigrant

persoon, die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel, al dan niet tijdelijk, arbeid te verrichten en inkomen te verwerven;

3.6 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

3.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

3.8 bebouwingsbeeld

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;

3.9 bestaand
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging van het omgevingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
3.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

3.11 bouwen

bouwen als bedoeld in Bijlage I Omgevingswet;

3.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

3.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van dit omgevingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

3.14 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

3.15 bouwvlak

een geometrisch informatieobject met een werkingsgebied waar ingevolge de regels van dit omgevingsplan bepaalde bouwwerken zijn toegestaan;

3.16 bouwwerk

bouwwerk als bedoeld in Bijlage I Omgevingswet;

3.17 cafetaria

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;

3.18 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

3.19 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

3.20 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit omgevingsplan van toepassing is, die inrichting niet verbieden;

3.21 evenement

een voor publiek toegankelijke, al dan niet periodieke en/of meerdaagse manifestatie, zoals sportmanifestatie, concert, bijeenkomst, voorstelling, show, tentoonstelling of thematische markt, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan, dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

3.22 gebouw

gebouw als bedoeld in Bijlage I Omgevingswet;

3.23 gebruiken

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

3.24 groepsaccomodatie

een gebouw, geen appartement, motel of pension zijnde, dat blijkens zijn indeling geschikt is om en bestemd is voor een groep of groepen te dienen als recreatief verblijf;

3.25 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

3.26 horecabedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel of dranken en/ of het exploiteren van een zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek en partycentrum;

3.27 huishouden

één of meer personen die samen een woonruimte woning/wooneenheid bewonen en zichzelf niet-bedrijfsmatig voorzien van de dagelijkse behoeften. In het geval van twee of meer personen moet er sprake zijn van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.

3.28 kantoor

ruimte voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord kan worden gestaan en geholpen;

3.29 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

3.30 nutsvoorzieningen

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

3.31 overkapping

elk voor mensen toegankelijk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

3.32 paardrijbak

niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem en eventuele omheining waar naast trainingen africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

3.33 permanente bewoning

het verblijven in of gebruik van een (woon)ruimte als hoofdverblijf, inclusief nachtverblijf;

3.34 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

3.35 verblijfsrecreatie

verblijf voor recreatie door wisselende (groepen van) personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

3.36 wonen

het verblijf houden of gehuisvest zijn in een woning;

3.37 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dat indien deze bestaat uit meerdere personen gebruik maakt van voor bewoning gemeenschappelijke voorzieningen, zoals keuken, toilet en douche.

Artikel 4 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in hoofdstuk 22 blijven van overeenkomstige toepassing, tenzij in de regels van dit TAM-omgevingsplan Brink 9 Sleen is bepaald dat deze regels voor gaan.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie van het TAM-omgevingsplan Brink 9 Sleen, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0109.003OP00008- zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 5 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 5.1 tot en met 5.6.

5.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

Voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

5.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

5.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grond vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

5.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

5.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

    • 1. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
    • 2. Overstekende daken;
    • 3. Luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 6 Centrum

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Centrum'.

6.2 Functieomschrijving

Binnen de als Centrum aangewezen locaties zijn uitsluitend de volgende functies en gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de milieu categorie 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6/ jaar of vuurwerkbedrijven;
  • b. detailhandel, met uitzondering van supermarkten;
  • c. horeca in de vorm van een hotel, café, restaurant of cafetaria ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - horeca’;
  • d. een groepsaccomodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groepsaccomodatie';
  • e. wonen, al dan niet ten behoeve van het bedrijf, overeenkomstig de bestaande situatie en ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - wonen';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
  • g. (sociaal-)medische, sociaal-culturele en bestuurlijke voorzieningen;
  • h. kantoor- en praktijkruimten inclusief kapperszaken;

en bij de functie behorende:

  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. groen- en speelvoorzieningen;
  • l. tuinen, erven en verhardingen;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. andere bouwwerken.
6.3 Bouwactiviteiten
6.3.1 Gebouwen

Binnen de als Centrum aangewezen locaties zijn de volgende (beoordelings)regels voor gebouwen van toepassing:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,50 m en 8,00 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
6.3.2 Overige bouwwerken

Binnen de als Centrum aangewezen locaties zijn de volgende (beoordelings)regels voor overige bouwwerken van toepassing:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer dan 1,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,50 m.
6.3.3 Aanvullende beoordelingsregels

De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend, onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid, in de volgende gevallen:

  • a. in afwijking van 6.3.1 sub b in die zin dat de goot- en bouwhoogte maximaal 6,00 m respectievelijk 10,50 m bedragen;
  • b. in afwijking van 6.3.2 sub a in die zin dat de bouwhoogte van een geluidswerende voorziening maximaal 2,00 m bedraagt.
6.4 Specifieke functieregels
6.4.1 Verboden gebruiksactiviteiten
  • a. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken voor:
    • 1. parkeervoorzieningen, anders dan ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - horeca' en 'overige zone - groepsaccomodatie';
    • 2. een terras, met uitzondering van de bestaande terrassen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - terras honinggraat' en 'overige zone - terras vlindertuin' en 'overige zone - terras gelagkamer'.
    • 3. een groepsaccomodatie zoals bedoeld in 6.2 sub d indien niet wordt voorzien in 11 parkeerplaatsen.
  • b. Het gebruiken van gronden voor terras als bedoeld in sub a onder 2 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terras honinggraat' wordt het terras uitsluitend in de dagperiode van 7:00 tot 19:00 uur gebruikt;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terras honinggraat' wordt het terras alleen gebruikt in de dagperiode van 7:00 tot 19:00 uur indien een geluidswerende voorziening wordt geplaatst aan de noordkant van het terras, met een lengte van 15,00 m vanaf de voorste perceelgrens, evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens, met een bouwhoogte van minimaal 2,00 m, waardoor een geluidsreductie van minimaal 6 dB wordt gerealiseerd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terras vlindertuin' wordt het terras uitsluitend gebruikt tussen 7:00 en 21:00 uur, dan wel tussen 7:00 en 01:00 uur indien een geluidswerende voorziening wordt geplaatst met een bouwhoogte van minimaal 2,00 m rondom het terras ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidswerende voorziening' waardoor een geluidsreductie van minimaal 3 dB wordt gerealiseerd.
  • c. Het gebruiken van de toegangsweg ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - inrit' tussen 23:00 en 7:00 uur door bezoekers van de verblijfsrecreatieve voorzieningen en horeca met een motorrijtuig zoals bedoeld in artikel 1 Wegenverkeerswet 1994.
6.4.2 Aanwijzing vergunningplicht gebruiksactiviteiten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

  • a. locaties die zijn aangewezen voor Centrum te gebruiken voor bedrijfsactiviteiten, anders dan:
    • 1. de functies en activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.2 sub a,b,c,d,f,g en h.
    • 2. de activiteiten genoemd in Bijlage 1 onder de milieucategorieën 1 en 2.
6.4.3 Beoordelingsregels vergunningplicht gebruiksactiviteiten

De omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.2 wordt verleend als:

  • a. de te vestigen bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten, genoemd in Bijlage 1 onder milieucategorieën 1 en 2, mits:
    • 1. het gaat om bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in Bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten die wel worden genoemd, of bedrijfsactiviteiten die wel zijn genoemd in Bijlage 1 onder een hogere milieucategorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    • 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen of vuurwerkbedrijven betreft.
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld
    • 3. de verkeersveiligheid.
6.4.4 Aanvraagvereiste vergunningplicht gebruiksactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 6.4.2 dient een aanvrager een motivering aan te leveren waaruit blijkt dat aan de beoordelingsregels zoals bedoeld in 6.4.3 wordt voldaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Toepassingsbereik

Dit artikel bevat regels over het gebied Waarde - Archeologie 4.

7.2 Functieomschrijving

In het gebied Waarde - Archeologie 4 worden gronden, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede gebruikt voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, zoals deze blijken uit de aanwezigheid van historische kernen.

7.3 Beoordelingsregels bouwactiviteit

In aanvulling op artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit alleen verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat.

7.4 Aanvraagvereisten bouwactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het gebied Waarde - Archeologie 4 wordt in het geval de aanvraag betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van bouwwerken van/met meer dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,30 cm in aanvulling op artikel 22.35 door de aanvrager een onderzoeksrapport overlegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.5 Vergunningvoorschriften binnenplanse vergunning bouwactiviteit

Indien uit het in 7.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de binnenplanse vergunning voor de bouwactiviteit in de zin van artikel 22.26 kunnen worden verstoord, wordt of worden één of meerdere van de volgende voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.6 Aanwijzing vergunningplicht uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

    • 1. grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m;
    • 2. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, kilveren van grond;
    • 3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd.
7.7 Uitzondering vergunningplicht werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De verboden zoals genoemd in lid 7.6 gelden niet voor het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • 1. die in het kader van archeologisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de (on)evenredigheid van de aantasting als bedoeld in lid 7.6 wordt verricht; hiertoe behoren niet werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek met als enig doel het doen van archeologisch onderzoek;
  • 2. die het normale onderhoud of gebruik betreffen; hiertoe behoren bij landbouwkundig gebruik:
      • grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m onder maaiveld;
      • niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,10 m onder de bouwvoor en het aanbrengen van drainage;

      • hiertoe behoren niet:
      • diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,30m beneden maaiveld;
      • afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld,
      • egaliseren van natuurlijk reliëf;
      • ontginnen;
      • aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • 3. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • 4. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet.
7.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.6 wordt slechts verleend als daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat.

7.9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in lid 7.6, wordt door de aanvrager een onderzoeksrapport overlegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.10 Vergunningvoorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het in lid 7.9 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.6:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.  

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

8.1 Toepassingsbereik

Dit artikel bevat regels over het gebied Waarde - Cultuurhistorie.

8.2 Functieomschrijving

In het gebied Waarde - Cultuurhistorie worden gronden, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede gebruikt voor:

  • a. de opbouw, het behoud, het herstel en waar mogelijk versterking van de algemene landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • b. het behoud en herstel van karakteristieke panden en monumenten, zoals beschreven in Bijlage 2 van de motivering.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanleggen, verbreden of dempen van sloten, watergangen en/ of waterpartijen;
  • 2. het aanbrengen, verleggen of verbreden van paden en wegen;
  • 3. het vellen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting;
  • 4. het aanleggen van landschapselementen;
  • 5. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen of diepploegen;
  • 6. het afvlakken of verwijderen van reliëf;
  • 7. het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van graslandverbetering;
  • 8. het aanleggen, verwijderen of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen;
  • 9. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen;
  • 10. slopen van gebouwen, bouwwerken en funderingen.
8.4 Uitzondering vergunningplicht werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De verboden die genoemd zijn in lid 8.3 gelden niet voor het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering waren op 9 november 2020 (bestemmingsplan Kernen deels onherroepelijk in werking);
  • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden voor verharding van tuinen tot maximaal 1/3 van de tuin, na aftrek van de oppervlakte van de aanwezige bebouwing, en waarbij de voortuin, het tuingedeelte voor de voorgevelrooilijn en het verlengde daarvan, voor maximaal 50% mag worden verhard. Deze verharding ten behoeve van paden, terrassen, parkeerplaatsen en inritten, mag bestaan uit zowel volledige verharding als halfverharding.
8.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 8.3 wordt verleend als:

  • a. er geen aantasting plaatsvindt van de algemene landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • b. de omgevingsvergunning niet zal leiden tot een verstoring van de algemene landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede het ensemble van de gebouwde en ongebouwde ruimte;
  • c. alvorens te beslissen het college van burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke kwaliteit hebben gevraagd.
  • d. in afwijking van sub a en b wordt de omgevingsvergunning ook verleend indien burgemeesters en wethouders een door de aanvrager overlegd erfinrichtingsplan hebben goedgekeurd.
8.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3 dient de aanvrager een motivering aan te leveren waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de beoordelingsregels uit lid 8.5.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene regels voor bouwactiviteiten

10.1 Beeldbepalend object

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend object' dient - in afwijking in zoverre van het vorenstaande - de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakhelling te worden gehandhaafd.

10.2 Aanvullende beoordelingsregels bouwactiviteiten
  • 1. In aanvulling op artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning ook in de volgende gevallen verleend mits aan de voorwaarden in het tweede lid wordt voldaan:
    • a. het bouwen van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, kunstobjecten, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen en gebouwtjes van openbaar nut, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
    • b. het bouwen van antennemasten tot een hoogte van niet meer dan 40 meter;
    • c. in afwijking van de in dit plan voorgeschreven goothoogte of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere goot- of bouwhoogte, indien de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte in de bestaande situatie, gerealiseerd op grond van een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit (met een afwijking), reeds afwijkt;
    • d. afwijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, de opgenomen aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot de perceelgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwvlakgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en/of percentages;
  • 2. De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt verleend als:
    • a. er geen sprake is van verslechtering van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. er sprake is van een goede woonsituatie;
    • c. er sprake is van een sociaal en verkeersveilige invulling;
    • d. er geen sprake is van verslechtering van de milieusituatie;
    • e. er geen sprake is van een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen.

Artikel 11 Algemene regels voor functies en overige activiteiten

11.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om locaties of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies, dan wel in dit plan toegestane gebruiksactiviteiten.

11.2 Specifieke gebruiksverboden

In aanvulling op 11.1 wordt in elk geval als strijdig gebruik aangemerkt:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van de gronden voor vrij kamperen;
  • c. het gebruik of laten gebruiken van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken en (vrijstaande) bedrijfsgebouwen voor zelfstandige, tijdelijke en/of permanente bewoning;
  • d. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen en/of bouwwerken voor (tijdelijke of permanente) huisvesting van arbeidsmigranten;
  • e. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor opslag en stalling van de te verhandelen goederen, zoals hout, bouwmaterialen en grondstoffen;
  • f. het gebruik of laten gebruiken van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, met uitzondering van de opslag die is toegestaan in de functieomschrijving of in de branche gebruikelijk is bij de in de functieomschrijving genoemde activiteit;
  • g. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • h. het niet (volledig) aanleggen van erfbeplanting die conform een erfinrichtingsplan, zoals voorgeschreven in (of gebaseerd op) een omgevingsvergunning, omgevingsplan of andere planologische maatregel, moet worden aangelegd;
  • i. het vellen van de erfbeplanting die is aangelegd conform een erfinrichtingsplan of van beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
11.3 Toegestaan gebruik

Het volgende gebruik van gronden en bouwwerken is toegestaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan.
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van standplaatsen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening zijn toegestaan, voor zover daarvoor een vergunning als bedoeld in die verordening is verleend.
  • c. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    • 2. hoogspanningsleidingen;
    • 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
  • d. het gebruiken van bestaande datacommunicatiemasten voor datacommunicatie.
11.4 Aanwijzing vergunningplichtige gebruiksactiviteiten algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning:

  • a. in afwijking van de regels van het TAM-omgevingsplan Brink 9 Sleen het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling aan te passen;
  • b. in afwijking van de regels van het TAM-omgevingsplan Brink 9 Sleen (ondergrondse) rioleringswerken, zoals rioolputten, bergbezinkbassins en vergelijkbare rioleringswerken te realiseren;
  • c. het wijzigen of verplaatsen van houtsingels of andere landschappelijke inpassingselementen.
11.5 Beoordelingsregels vergunningplichtige gebruiksactiviteiten algemeen
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4 sub a wordt verleend als de verkeersveiligheid of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • 2. De omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4 sub b wordt verleend als de te realiseren oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt.
  • 3. De omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4 sub c wordt verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke waarden.
  • 4. In aanvulling op lid 1, 2 en 3 wordt de omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4 verleend als:
    • a. er geen sprake is van verslechtering van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. er sprake is van een goede woonsituatie;
    • c. er sprake is van een sociaal en verkeersveilige invulling;
    • d. er geen sprake is van verslechtering van de milieusituatie;
    • e. er geen sprake is van een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen.
11.6 Aanvraagvereisten wijzigen of verplaatsen van houtsingels of andere landschappelijke inpassingselementen

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 11.4 sub c wordt door de aanvrager een erfinrichtingsplan overlegd waaruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke waarden.

11.7 Aanwijzing vergunningplicht tijdelijk groepskamperen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de gronden te gebruiken ten behoeve van tijdelijk groepskamperen.

11.8 Beoordelingsregels vergunningplicht tijdelijk groepskamperen

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.7 wordt verleend als:

  • a. het tijdelijk groepskamperen alleen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober van het kalenderjaar plaatsvindt en wordt aangetoond dat buiten deze periode het terrein ongebruikt is, zal zijn en gedurende deze hele periode zal blijven;
  • b. het aantal dagen per geval van tijdelijk groepskamperen ten hoogste 10 bedraagt;
  • c. op de betreffende gronden geen trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst;
  • d. het parkeren van komende en gaande bezoekers van het kleinschalig kampeerterrein geheel op eigen terrein plaatsvindt;
  • e. het terrein landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter van de omgeving;
  • f. (omliggende) agrarische bedrijven door de afwijking, op basis van de milieuaspecten bodem, omgevingsveiligheid, geluid, stof, geur- of hindercirkels van de desbetreffende bedrijven, in hun (toekomstige) bedrijfsvoering niet worden beperkt of belemmerd.
11.9 Aanvraagvereisten tijdelijk groepskamperen

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.7 dient de aanvrager aan te leveren:

  • a. een landschappelijk inpassingsplan waaruit blijkt dat het terrein landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter van de omgeving;
  • b. een motivering waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de beoordelingsregels uit lid 11.8.
11.10 Aanwijzing vergunningplicht paardrijbak

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de gronden te gebruiken ten behoeve van een paardenbak.

11.11 Beoordelingscriteria vergunningplicht paardrijbak

De vergunning als bedoeld in lid 11.10 wordt verleend indien en voor zover:

  • a. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot (bedrijfs)woningen van derden;
  • b. de locatie van de paardrijbak is gelegen:
    • 1. achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
    • 2. bij de overige functies: binnen het functievlak van de (bedrijfs)woning van de aanvrager, achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
  • c. de totale oppervlakte van de paardrijbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  • d. de bouwhoogte van de afrastering/omheining, bij voorkeur uitgevoerd middels houten hekwerk of linten in gedekte kleuren die harmoniëren met de natuurlijke omgeving, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • e. maximaal 4 verlichtingspalen worden geplaatst met een maximale bouwhoogte van 6 m, in gedekte kleuren en zodanig uitgevoerd dat lichtoverlast voor de omgeving wordt voorkomen;
  • f. maatregelen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast voor de omgeving;
  • g. (omliggende) agrarische bedrijven door de afwijking, op basis van de milieuaspecten bodem, omgevingsveiligheid, geluid, stof, geur- of hindercirkels van de desbetreffende bedrijven, in hun (toekomstige) bedrijfsvoering niet worden beperkt of belemmerd.
11.12 Aanvraagvereisten paardenbak

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.10 dient de aanvrager een motivering aan te leveren waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de beoordelingsregels uit lid 11.11.

Artikel 12 Algemene regels voor gebiedsaanduidingen

12.1 Vrijwaringszone - laagvliegroute
12.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor Vrijwaringszone - laagvliegroute aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen functie, mede aangewezen voor de instandhouding van een laagvliegroute.

12.1.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

In aanvulling op artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit alleen verleend indien de bouwhoogte van bouwwerken niet meer dan 40 m bedragen.

12.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop De Hoop, Sleen
12.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - laagvliegroute' geldt dat die gronden - naast de aangewezen functies - tevens aangewezen zijn voor de bescherming en instandhouding van de functie van de in het gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

12.2.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

In aanvulling op artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit alleen verleend indien:

  • a. binnen een afstand tot 130 meter vanaf de molen de bouwhoogte maximaal 6,30 meter bedraagt, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is;
  • b. op een afstand van 130 meter vanaf de molen een maximale bouwhoogte van 6,32 meter geldt, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is;
  • c. voor het gebied vanaf 130 meter vanaf de molen een maximale bouwhoogte geldt die als volgt berekend wordt: maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen : 50) + 3,72;
  • d. het bepaalde in de sub a, b en c is niet van toepassing op lichtmasten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Deze regels zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken.

12.2.3 Aanvullende beoordelingsregels bouwactiviteiten

In aanvulling op artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit alleen verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming en instandhouding van de functie van de in het gebied gesitueerde molen geen bezwaar bestaat.

12.2.4 Aanvraagvereisten bouwactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het gebied Vrijwaringszone - molenbiotoop De Hoop, Sleen wordt om te kunnen beoordelen of wordt voldaan aan 12.2.3 door de aanvrager een advies van de beheerder van de molen overlegd.

12.2.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden hoger dan de op de grond van lid 12.2.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • b. het beplanten met bomen, heesters en ander opgaande beplanting hoger dan de op grond van lid 12.2.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger de de op grond van lid 12.2.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.
12.2.6 Uitzondering vergunningplicht werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De verboden zoals genoemd in lid 12.2.5 gelden niet voor het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud dan wel het normaal agrarisch gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering waren op 9 november 2020 (bestemmingsplan Kernen deels onherroepelijk in werking) met een daarvoor benodigde vergunning.
12.2.7 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 12.2.5 wordt verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering of waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorschriften hieraan voldoende tegemoet gekomen kan worden.

12.2.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in het gebied Vrijwaringszone - molenbiotoop De Hoop, Sleen wordt om te kunnen beoordelen of wordt voldaan aan 12.2.7 door de aanvrager een advies van de beheerder van de molen overlegd.

Artikel 13 Regels met betrekking tot parkeren

13.1 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te starten met toegestane gebruiksactiviteiten in een bestaand gebouw waarvan een parkeerbehoefte wordt verwacht, anders dan op het moment van vaststelling van deze wijziging van het omgevingsplan reeds aanwezige gebruiksactiviteiten.

13.2 Specifieke beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactviteit bouwwerken vanwege parkeren
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in 13.1 en 22.26 wordt, als het bouwwerk waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, of het gebruik van dat bouwwerk, een behoefte aan parkeergelegenheid oproept, alleen verleend als:
    • a. op het bouwperceel voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of in zal worden voorzien.
  • 2. Of er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in publicatie 744 'Parkeerkencijfers 2024, Basis voor parkeernormering' van CROW, met dien verstande dat indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging. Het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.
  • 3. In afwijking van het bepaalde onder 1 wordt de omgevingsvergunning ook verleend als op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid zal worden voorzien indien:
    • a. het voldoen aan de parkeerbehoefte als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien;
  • 4. De omgevingsvergunning onder 3 wordt alleen verleend indien de ruimtelijke kwaliteit geborgd is.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m' aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m', mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m', maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
14.2 Overgangsrecht functioneel gebruik
  • 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in hoofdstuk 2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m' en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m' strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m' strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m' voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtswege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Artikel 15 Titel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Hoofdstuk 22m TAM-omgevingsplan Brink 9 Sleen'