Plan: | Werklandschap Assen-Zuid, uitwerkingsplan Hoofdontsluiting |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0106.99UW20121003A-C001 |
Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Archeologie
Bij ruimtelijke planvorming dient te worden getoetst op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
In verband met het voorliggende bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (RAAP, Plangebied Assen Zuid, Onderzoeksgebieden De Haar/A28 en wegtracé Werklandschap, gemeente Assen en Midden-Drenthe, van 3 augustus 2012). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Het onderzoek betreft een archeologisch vooronderzoek, namelijk een bureauonderzoek en een verkennend veldonderzoek. De conclusies zijn hierna weergegeven.
Conclusies
De laagopeenvolging in een groot deel van de onderzoeksgebieden bestaat uit een bouwvoor/opgebrachte laag, soms op veen, op beekafzettingen, soms op keileem. In een deel van deelgebied A en in deelgebied B in onderzoeksgebied 2 bestaat de laagopeenvolging uit een bouwvoor/verstoorde laag, soms op veen, op dekzand, soms op keileem. In het dekzand is geen podzolbodem aangetroffen en heeft geen bodemvorming plaatsgevonden.
De top van het dekzand is slechts plaatselijk intact. Hier heeft vanwege natte omstandigheden geen bodemvorming plaatsgevonden. Dit zal geen aantrekkelijke locatie zijn geweest voor bewoning. Elders is de top van het dekzand in de bouwvoor/verstoorde laag opgenomen. Een intacte veenlaag op het dekzand is nergens aangetroffen. Er is dus ook geen sprake van een intact middeleeuws archeologisch niveau.
In het beekdal zijn zandige beekafzettingen met een enkele detrituslaag aangeboord. Alleen plaatselijk is nog een dikke veenlaag aanwezig.
Het veen dat in deelgebied B is aangetroffen, is mogelijk de rand van de vulling van het veentje dat ten noorden van het onderzoeksgebied ligt. Aangezien onder het veen dekzand is aangeboord, is het niet waarschijnlijk dat dit veentje een pingoruïne is. De genese van het veentje is echter niet nader onderzocht, omdat het centrum van de depressie zich ver buiten het onderzoeksgebied bevindt en boringen in kruisraaien binnen het onderzoeksgebied geen extra informatie zullen opleveren. Duidelijk is wel dat binnen het onderzoeksgebied geen sprake is van een dermate dikke veenlaag dat hierin een geschikte paleo-ecologische record besloten zou kunnen liggen. Verder is de top van het veen, getuige de veenbrokken in de bouwvoor/verstoorde laag op het veen, verstoord.
Alleen in het deel van het beekdal waar een veenlaag (dikker dan 0,5 m) aanwezig is, kunnen nog resten van bijvoorbeeld voorden, bruggen, afvaldumps en rituele deposities worden verwacht. In de rest van het beekdal worden geen archeologische resten verwacht. In het beekdal zijn geen dekzandopduikingen aangetroffen die mogelijk interessant zijn geweest voor bewoning. Vanwege de plaatselijke verstoring van de top van het dekzand in deelgebieden A en B van onderzoeksgebied 2 en het feit dat de natte omstandigheden in het onderzoeksgebied niet geschikt waren voor bewoning, worden hier ook geen archeologische resten verwacht.
In de onderzoeksgebieden zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingen ontbreken.
Aanbevelingen
De volgende aanbevelingen gelden:
Binnen het plangebied bevinden zich enkele gebieden die nog archeologisch onderzocht moeten worden. Deze percelen krijgen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". In de planregels wordt bescherming van eventuele archeologische waarden vastgelegd.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden met historische (steden)bouwkundige waarden. Met de voorgenomen ontwikkeling gaan dan ook geen (steden)bouwkundige waarden verloren.
Historische geografie
Het grootste deel van het plangebied ligt op een dekzandvlakte in de bovenloop van het beekdalsysteem van de Drentsche Aa. Rondom deze dekzandvlakte ligt een aantal beekdalen. Het beekdalsysteem is hier echter zodanig aangetast dat de oorspronkelijke kenmerken van het beekdallandschap grotendeels zijn verdwenen. Het plangebied maakt dan ook geen deel uit van het Nationaal Park of het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Wel grenst het plangebied aan de oostzijde aan het Nationale Landschap.
Het huidige beekdalsysteem Drentsche Aa werd aan het eind van het Saalien als gevolg van het smeltende landijs gevormd. De oorspronkelijk vrij diepe beekdalen die in het Saalien werden gevormd, werden aan het eind van het Weichselien opgevuld met smeltwaterafzettingen. In de periode na het Weichselien (het Holoceen) werd het klimaat warmer en vond een snelle zeespiegel stijging plaats. Hierdoor steeg ook de grondwaterspiegel en vond er op uitgebreide schaal veenvorming plaats. Vanaf de 19e eeuw wordt het landschap in toenemende mate bepaald door de grootschalige ontginningen in de (hoog)veen- en heidegebieden.
De vroegste bewoning dateert uit de Steentijd. De nederzettingen uit deze periode lagen verspreid in een parkachtig landschap en werden, afhankelijk van de hoeveelheid wild en het klimaat, met enige regelmaat verplaatst. Sporen uit deze periode bestaan voornamelijk uit restanten van nederzettingen met vuurstenen werktuigen. Er zijn momenteel geen aanwijzingen dat het gebied ook tijdens de Bronstijd bewoond is geweest. Door de aanwezigheid van zogenaamde Celtic fields is het echter wel zeker dat het gebied tijdens de IJzertijd in gebruik is geweest.
In de loop van de Prehistorie raakte het plangebied als gevolg van de klimaatverandering overdekt met veen. Bewoning was hierdoor nauwelijks meer mogelijk. Tot de 19e eeuw beperkte de bewoning zich tot de hoger gelegen dekzanden. Vanaf de 19e eeuw werd begonnen met de ontginning van het veen. In het plangebied vonden de eerste ontginningen plaats vanaf de zandweg van Beilen naar Groningen. Later werd dit pad verlegd en werden de woeste gronden ontgonnen waarbij de buurtschappen Graswijk en Wortelkamp ontstonden. Door nieuwe ontwikkelingen in de landbouw werd het ook mogelijk om de arme heidegronden te cultiveren. Deze heidegebieden werden volgens een grootschalige blokverkaveling ontgonnen. Hierdoor ontstonden grote en open landschappen. Met name in de naoorlogse periode heeft Assen zich sterk uitgebreid. Grootschalige woningbouw en de aanleg van wegen en kanalen hebben het landschap in grote mate beïnvloed en bepaald.
In vergelijking met de situatie omstreeks 1850 valt op dat het gebied verder ontgonnen is ten gunste van de landbouw en dat grootschalige infrastructuur in het gebied aanwezig is. Hierdoor is de oorspronkelijke samenhang van het landschap binnen het plangebied en tussen het plangebied en de omgeving grotendeels verloren gegaan. De historische padenstructuur is door de nieuwe infrastructuur versnipperd. Binnen het plangebied komen echter nog veel restanten van deze structuur voor. De belangrijkste structuur wordt gevormd door de centrale ontsluitingsas Graswijk. Dit is de oude verbindingsroute tussen Assen en Beilen met boerderijen en laanbeplanting.
Ten westen van de A28 ligt het TT-terrein. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw worden hier evenementen gehouden.
De recreatieplas Baggelhuizerplas is als zandwinplas ontstaan in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het is de enige openbare zwemwaterplas van Assen. Het noordoosten van de plas was tot voor kort in gebruik als militair oefenterrein.
Conclusie
Voor archeologie dienen de aanbevelingen te worden opgevolgd. Voor het overige vormen archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.