Plan: | Loon 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0106.99BP20095500-C001 |
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' wordt behandeld.
In dit bestemmingsplan zijn geurgevoelige objecten zoals woningen toegestaan. In het plangebied is sprake van de volgende geregistreerde agrarische bedrijven:
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven die voor het plan relevant zijn vanuit het aspect geur.
Bedrijfsbelangen
Voor de veehouderijen in het plangebied geldt dat op basis van de Wgv in de voor veehouderijen aan te houden afstanden in de bebouwde kom (100 meter) geen onderscheid tussen burgerwoningen en (agrarische) bedrijfswoningen bestaat. Hierdoor was op basis van het vigerend bestemmingsplan reeds sprake van bestaande omliggende gevoelige objecten die vanuit de Wet milieubeheer maatgevend zijn voor de bedrijfssituatie. Voor de varkenshouderij is een reguliere burgerwoning reeds maatgevend. Dit betreft de woning (Asserweg 1). Deze woning wordt voor het reguliere wonen herbestemd.
Wat de bedrijfsbelangen betreft, worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan. De bestaande geurgevoelige functies die vanwege de afstand tot de agrarische bedrijven maatgevend zijn, vormen in dit bestemmingsplan ook de maatgevende woning. De herbestemming van de bestaande woningen en bedrijfswoningen en het herbestemmen van voormalige bedrijfswoningen naar reguliere woningen heeft geen gevolgen voor de bedrijfssituatie van de agrarische bedrijven in het plangebied en daarbuiten.
Woon- en leefklimaat
In de huidige situatie liggen bestaande gevoelige functies binnen de contouren van de agrarische bedrijven in het plangebied. In dit bestemmingsplan worden deze bestaande gevoelige functies herbestemd. Wat betreft een goed woon- en leefklimaat bij de herbestemming van bestaande gevoelige functies binnen de contouren, wordt gesteld dat het woon- en leefklimaat in het dorp in belangrijke mate wordt bepaald door het agrarische karakter van het esdorp. Het dorp had vroeger een sterk functioneel agrarisch karakter, dat in de huidige situatie voornamelijk terug komt in de voormalige agrarische bebouwing en de resterende agrarische bedrijven. De sterke verwevenheid tussen de agrarische bedrijven en burgerwoningen is aanwezig gebleven en bepaalt het karakter van het dorp. De mix tussen agrarische bedrijven en wonen, draagt in belangrijke mate bij aan de (historische) woonbeleving en het woonklimaat in het dorp. De ligging van bestaande gevoelige functies in de nabijheid van de agrarische bedrijven heeft gezien het agrarische karakter van Loon geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat wat betreft het aspect geur. Andere haalbaarheidsaspecten zoals milieuzonering, geluid en luchtkwaliteit zijn in de betreffende paragrafen getoetst.
De herbestemming van de voormalige agrarische bedrijfswoningen is in overeenstemming met de Wet 'Plattelandswoningen'. In de toelichting van deze wet wordt geconstateerd dat het gebruik en de functies van het platteland voortdurend in ontwikkeling zijn. Als gevolg van onder meer schaalvergroting in de agrarische bedrijfsvoering, treedt functiewijziging op en ook functiemenging in die zin dat agrarische en niet-agrarische functies steeds meer in één gebied met elkaar vermengd raken. Dit geldt ook voor de situatie in Loon. De vermenging kan onbedoelde neveneffecten hebben, zoals vergrijzing en krimp van de plattelandsbevolking en leegstand en verpaupering van, soms cultuurhistorisch waardevol, agrarisch onroerend goed, zowel woningen als andere opstallen. De toenemende functieverandering en functiemenging op het platteland leidt er op veel plekken toe dat de omgeving in toenemende mate geschikter wordt voor bewoning door anderen dan de agrariërs zelf. Die omstandigheid rechtvaardigt het creëren van een mogelijkheid om de milieuwetgeving onder omstandigheden minder strikt toe te passen dan gebruikelijk. Mede daarom worden met deze wet mogelijkheden gezien en gecreëerd voor de bestemming van plattelandswoningen. In welke situaties deze bewoning van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning door derden daadwerkelijk wordt toegestaan, is uiteraard ter beoordeling aan het betrokken gemeentebestuur, conform de normale ruimtelijke besluitvormingslijn.
In dit bestemmingsplan zijn beleidsmatige afwegingen gemaakt in verband met de herbestemming. Bij de beleidsmatige afwegingen hebben de karakteristiek van het dorp, de cultuurhistorische waarde van het dorp (erfopzet en bebouwing en de leefbaarheid van het dorp een rol gespeeld. Deze aspecten zijn beschreven in paragraaf 3.4.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.