Bestemmingsplan Oldetrijne
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel
1
Begripsbepalingen
1.
het plan:
het bestemmingsplan Munnekeburen
van de gemeente Weststellingwerf;
2.
de plankaart:
de plankaart van het bestemmingsplan Munnekeburen, tek.no. WE0002;
3.
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw
waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt
is aan het hoofdgebouw;
4.
aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend,
waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
5.
achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
6.
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel
van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van
dieren, niet zijnde: een
glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij of een wormenkwekerij;
7.
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband
met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van
menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
8.
bebouwing:
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
9.
bebouwingspercentage:
een op de plankaart of in
de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een
terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
10.
bed en breakfast
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid
tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun
hoofdverblijf elders hebben;
11.
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient
voor de uitoefening van een bedrijf;
12. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een
gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van)
een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw
of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;
13.
bestemmingsgrens:
een op de plankaart
aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
14.
bestemmingsvlak:
een op de plankaart
aangeven vlak met eenzelfde bestemming;
15.
bijgebouw:
een op zichzelf staand,
al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van
het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, niet zijnde een aanbouw;
16.
bouwen:
het plaatsen, het geheel
of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk;
17.
bouwgrens:
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
18.
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
19.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk
grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
20.
bouwperceelgrens:
een grens van een
bouwperceel;
21.
bouwvlak:
een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop
gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
22.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,
die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
23.
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het
beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
24.
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
25.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten
verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen
kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit;
26.
dienstverlenend
bedrijf/instelling:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van
economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen
kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee
gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf
en een seksinrichting;
27.
dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
28.
erker:
kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw,
meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en/of glas;
29.
erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen
en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop,
een seksclub en een seksautomatenhal;
30.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
31.
geluidgevoelige functies:
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder
dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het
Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;
32.
grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk
gebruik wordt gemaakt van open grond en die daarmee hoofdzakelijk niet in gebouwen
plaatsvindt;
33. hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor
de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een
concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel
het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en/of het Besluit
grenswaarden binnen zones langs wegen;
34.
hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op
een bouwperceel kan worden aangemerkt;
35.
horecabedrijf:
een bedrijf waar
bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verschaft, een en ander al
dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch
getinte vermaaksfunctie;
36.
horizontale diepte:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde
gevel;
37.
kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale
vlak;
38.
kleinschalige bedrijfsmatige
activiteit:
de in de bijlage (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure "
Bedrijven en milieuzonering" VNG) onder categorie 1 genoemde
bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning
met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
39.
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen
en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook
ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
40. manege
paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden (inclusief
instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor
paarden va derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op
het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;
41.
peil:
-
voor een bouwwerk waarvan de
hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang
niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
-
indien in of op
het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil;
-
het peil zoals door of namens
burgemeester en wethouders is bepaald;
42.
platte dakafdekking:
een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal
5° met het horizontale vlak;
43.
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen
die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het
productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de
productiefunctie;
44.
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
met een ander persoon tegen vergoeding;
45.
recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van
de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
46.
risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe
veiligheid inrichtingen;
47.
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig,
of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden
verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder
seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal,
een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
48.
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
49.
voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel
met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en
wethouders aangewezen gevel(s);
50.
voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor
de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet
geluidhinder dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond
industrieterreinen of het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;
51.
woning:
een complex van ruimten,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
52.
zijdelingse perceelgrens:
grens van een bouwperceel
die is gelegen langs het zijerf;
53.
zijerf:
gedeelte van het erf dat
aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Voor zover in deze
voorschriften wordt verwezen naar andere regelingen (wetten, verordeningen),
dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Artikel 2
Wijze van meten
2.1.1
Bij toepassing van deze
voorschriften wordt als volgt gemeten:
a
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn,
het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de
gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een
ander-bouwwerk, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
liftkokers, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f
afstand tot de (zijdelingse)
perceelgrens:
tussen de (zijdelingse)
grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend gebouw,
waar die afstand het kortst is.
Bij
het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten,
luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits
de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.1.2
Plankaart
Alle
maten zijn tenzij anders aangegeven:
a
voor lengten in meters (m)
b
voor oppervlakten in vierkante
meters (m2);
c
voor inhoudsmaten in kubieke
meters (m3);
d
voor verhoudingen in procenten
(%);
e
voor hoeken/hellingen in graden (o).
Op de
plankaart wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk II Bestemmingsbepalingen
Artikel
3
AGRARISCH
3.1
Bestemmingsomschrijving
De op
de plankaart voor AGRARISCH aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a
gebouwen ten behoeve van:
-
het grondgebonden agrarisch bedrijf;
-
bedrijfswoningen;
b
agrarische cultuurgrond;
c
openbare nutsvoorzieningen;
d
ontsluitingswegen en paden;
e
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
f
sloten, beken en daarmee gelijk te
stellen waterlopen;
g
recreatief medegebruik in de vorm
van fiets-, wandel- en ruiterpaden;
h
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2
Bouwvoorschriften
Op de
tot AGRARISCH bestemde gronden mogen
uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
3.2.1
Voor het bouwen van hoofdgebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
een hoofdgebouw mag uitsluitend
binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b
de goot- en bouwhoogte mogen niet
meer bedragen dan 4 respectievelijk
14 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger
zijn;
c
de afstand tot de zijdelingse
perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;
3.2.2
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden tevens de volgende bepalingen:
a
een bedrijfswoning mag uitsluitend
binnen een bouwvlak worden gebouwd
b
het aantal bedrijfswoningen mag
niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp
van dit plan bestaande aantal;
c
de goot- en bouwhoogte van een
bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan 4 respectievelijk
9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger
zijn.
3.2.3
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden
tevens de volgende bepalingen:
a
aan- en uitbouwen
en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b
de oppervlakte mag niet meer dan 75
m² per bedrijfswoning bedragen;
c
de bouwhoogte van een aan- en
uitbouw en een bijgebouw met een platte
afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met
een maximum van 4 m;
d
de goothoogte van een aan- en uitbouw
en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de
goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
e
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw
en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5
m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens niet
meer mag bedragen dan
3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw
met een afdekking met een kap.
3.2.4
Voor het bouwen van gebouwen
ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a
de inhoud mag niet meer dan 75 m3
bedragen;
b
de bouwhoogte mag niet meer dan 3
m bedragen.
3.2.5
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
mogen uitsluitend binnen het bouwblok worden gebouwd;
b
binnen een
bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan
5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan
niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten,
waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
c
in afwijking van het bepaalde onder
a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak worden
gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2
m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde
daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
3.3
Vrijstelling van de
bouwvoorschriften
3.3.1
Burgemeester en wethouders
kunnen vrijstelling verlenen van:
a
het bepaalde in 3.2.1 onder b
en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten
hoogste 6 m;
b
het bepaalde in 3.2.2 onder a
en toestaan dat een bedrijfswoning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien
verstande dat vrijstelling uitsluitend wordt verleend indien:
-
het aantal te bouwen
bedrijfswoningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten
overeenstemming bestaat;
-
het aantal bedrijfswoningen niet
meer dan één per bedrijf bedraagt;
-
de geluidsbelasting vanwege het
wegverkeer op geluidgevoelige functies niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde
of een te verlenen hogere grenswaarde;
c
het bepaalde in 3.2.2 onder c en
toestaan dat de goot- en bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;
d
het bepaalde in 3.2.3 onder e
en toestaan dat de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw met een
afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van de
bedrijfswoning, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de
dakhelling van de bedrijfswoning;
e
het bepaalde in 3.2.5 onder b
en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, vóór de
naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet
meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m
bedraagt.
3.3.2
De in 3.3.1 genoemde
vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de verkeersveiligheid;
c
de sociale veiligheid;
d
de milieusituatie;
e
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
3.3.3
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 18.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
3.4
Gebruiksvoorschriften
3.4.1
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met deze bestemming
3.4.2
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in 3.4.1, wordt in ieder geval gerekend:
a
het gebruik van gronden voor de
plaatsing van kampeermiddelen;
b
het gebruik van onbebouwde gronden
voor de opslag van voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen,
grond- en bodemspecie, puin en vuilstortingen;
c
het gebruik van bijgebouwen voor
bewoning;
d
het gebruik van een bedrijfswoning
als recreatiewoning;
e
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.5
Vrijstelling gebruiksvoorschriften
3.5.1
Burgemeester en wethouders
verlenen vrijstelling van het bepaalde in 3.4.1, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.5.2
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 18.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
3.6
Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1
Burgemeester en wethouders
kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van agrarische
bedrijfsgebouwen met bijbehorend erf wordt gewijzigd in de bestemming BEDRIJF, MAATSCHAPPELIJK of WOONGEBIED,
mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige functies
niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, of een te verlenen hogere
grenswaarde, en met dien verstande dat indien sprake is van een wijziging in de
bestemming WOONGEBIED:
-
in geval van de sloop van
overtollige agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, aan
het bestaande aantal woningen één inpandige of vrijstaande woning mag worden
toegevoegd;
-
de wijzing past binnen het
Woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat.
3.6.2
Burgemeester en wethouders
kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van agrarische
cultuurgronden ter plaatse van de aanduiding wijzigingsbevoegdheid wordt
gewijzigd in de bestemming WOONGEBIED mits:
a
dit past binnen het Woonplan
waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
b
sprake is van een landschappelijke
inpassing;
c
bodemonderzoek heeft uitgewezen
dat de kwaliteit van de bodem de wijziging niet in de weg staat;
d
ecologisch onderzoek heeft
uitgewezen dat de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van
ecologische waarden;
e
archeologisch onderzoek heeft
uitgewezen dat de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van
archeologische waarden;
f
de geluidsbelasting vanwege het
wegverkeer op geluidsgevoelige functies niet hoger is dan de
voorkeursgrenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;
g
wijziging geen onaanvaardbare
belemmering van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen
oplevert;
h
het proces van de watertoets is
doorlopen.
3.6.3
De wijzigingsbevoegdheid wordt
uitsluitend toegepast indien het middels de bestemming
of de aanduiding toegestane gebruik is beëindigd en mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de verkeersveiligheid;
c
de sociale veiligheid;
d
de milieusituatie;
e
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
3.6.4
Bij gebruikmaking van de
wijzigingsbevoegdheid is de in 14.1.1 opgenomen procedure van toepassing.
Artikel 4
BEDRIJF
4.1
Bestemmingsomschrijving
De op
de plankaart voor BEDRIJF aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a
gebouwen ten behoeve van:
-
bedrijven die zijn genoemd in de
bij dit plan behorende lijst van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, met
uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen-
en vergunningenbesluit milieubeheer en risicovolle inrichtingen;
-
productiegebonden detailhandel,
met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
-
bedrijfswoningen;
b
alsmede ter plaatse van de
aanduiding bedrijfsactiviteit:
-
op perceel Grindweg 37 voor een transportbedrijf;
-
op perceel Grindweg 57 voor dienstverlening landbouw;
-
op perceel Voetpad 20 voor een wormenkwekerij;
c
tuinen, erven en binnenterreinen;
d
op- en inritten;
e
groenvoorzieningen;
f
parkeervoorzieningen;
g
waterlopen;
h
waterhuishoudkundige voorzieningen;
i
openbare nutsvoorzieningen;
j
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2
Bouwvoorschriften
4.2.1
Voor het bouwen van gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
een gebouw mag uitsluitend binnen
een bouwvlak worden gebouwd;
b
het bebouwingspercentage van het
bouwperceel mag niet meer dan 60 bedragen, tenzij op de plankaart anders is
vermeld;
c
de goot- en bouwhoogte mogen niet
meer bedragen dan 4 respectievelijk 9 m, dan wel ten
hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn;
d
het aantal bedrijfswoningen mag
niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp
van dit plan bestaande aantal.
4.2.2
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden
tevens de volgende bepalingen:
a
aan- en uitbouwen
en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b
de oppervlakte mag niet meer dan
75 m² per bedrijfswoning bedragen;
c
de bouwhoogte van een aan- en
uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de
goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
d
de goothoogte van een aan- en
uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen
dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
e
de bouwhoogte van een aan- en
uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen
dan 5,50 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse
perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen
te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap.
4.2.3
Voor het bouwen van gebouwen
ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a
de inhoud van een gebouw mag niet
meer dan 75 m3 bedragen;
b
de bouwhoogte van een gebouw mag
niet meer dan 3 m bedragen.
4.2.4
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel
dan wel het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
b
binnen een
bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan
5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel dan wel het verlengde
daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en
vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
4.3
Vrijstelling van de
bouwvoorschriften
4.3.1
Burgemeester en wethouders
kunnen vrijstelling verlenen van:
a
het bepaalde in 4.2.1 onder c
en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;
b
het bepaalde in 4.2.1 onder d
en toestaan dat een bedrijfswoning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien
verstande dat:
-
het aantal te bouwen
bedrijfswoningen past binnen het Woonplan waarover met Gedeputeerde Staten
overeenstemming bestaat;
-
het aantal bedrijfswoningen niet
meer dan één per bedrijf bedraagt;
-
de geluidsbelasting vanwege het
wegverkeer op geluidgevoelige functies niet hoger is dan de
voorkeursgrenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;
c
het bepaalde in 4.2.2 onder e
en toestaan dat de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw met een
afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van de
bedrijfswoning, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de
dakhelling van de bedrijfswoning;
d
het bepaalde in 4.2.4 onder b
en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde vóór de naar
de weg gekeerde gevel dan wel het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet
meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m
bedraagt.
4.3.2
De in 4.3.1 genoemde
vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de verkeersveiligheid;
c
de sociale veiligheid;
d
de milieusituatie;
e
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
4.3.3
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
4.4
Gebruiksvoorschriften
4.4.1
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met deze bestemming.
4.4.2
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in 4.4.1, wordt in ieder geval gerekend:
a
het gebruik van bijgebouwen voor
bewoning;
b
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in de
bij dit plan behorende lijst van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, met
uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding bedrijfsactiviteit;
c
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel,
anders dan productiegebonden detailhandel;
d
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.5
Vrijstelling van de
gebruiksvoorschriften
4.5.1
Burgemeester en wethouders
verlenen vrijstelling van het bepaalde in 4.4.1, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
4.5.2
Burgemeester en wethouders
kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, vrijstelling verlenen van het
bepaalde in 4.4.2 onder b en toestaan dat tevens bedrijven worden
gevestigd die niet voorkomen op de bij dit plan behorende lijst van bedrijven of
die behoren tot een andere categorie dan de categorieën 1 en 2, mits:
a
deze bedrijven naar de aard en de
invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die behoren tot de
categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende lijst van bedrijven;
b
het geen inrichtingen als bedoeld
in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer of
risicovolle inrichtingen betreft.
4.5.3
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
4.6
Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1
Burgemeester en wethouders
kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming WOONGEBIED, mits:
a
dit past binnen het Woonplan
waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
b
de geluidsbelasting vanwege het
wegverkeer op geluidgevoelige functies niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde
of een te verlenen hogere grenswaarde;
c
wijziging geen onaanvaardbare
belemmering van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert.
4.6.2
Burgemeester en wethouders
kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding bedrijfsactiviteit komt
te vervallen.
4.6.3
De wijzigingsbevoegdheid wordt
uitsluitend toegepast indien het middels de bestemming
of de aanduiding toegestane gebruik is beëindigd en mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de verkeersveiligheid;
c
de sociale veiligheid;
d
de milieusituatie;
e
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
4.6.4
Bij gebruikmaking van de
wijzigingsbevoegdheid is de in 14.1.1 opgenomen procedure van toepassing.
Artikel
5
MAATSCHAPPELIJK
5.1
Bestemmingsomschrijving
De op
de plankaart voor MAATSCHAPPELIJK aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a
gebouwen ten behoeve van
maatschappelijke voorzieningen;
b
ter plaatse van de aanduiding monument
(rijks), mede voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de
cultuurhistorische waarde;
c
een inpandige hobbyruimte en
opslagruimte voor materialen en mallen.
5.2
Bouwvoorschriften
5.2.1
Voor het bouwen van gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
een gebouw mag uitsluitend binnen
een bouwvlak worden gebouwd;
b
de goot- en bouwhoogte mogen niet
meer bedragen dan 7 respectievelijk 10 m, dan wel ten
hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn.
5.3
Gebruiksvoorschriften
5.3.1
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met deze bestemming.
5.3.2
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in 5.3.1, wordt in ieder geval gerekend
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
5.4
Vrijstelling van de
gebruiksvoorschriften
5.4.1
Burgemeester en wethouders
verlenen vrijstelling van het bepaalde in 5.3.1, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik,
welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
5.4.2
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
Artikel
6
MAATSCHAPPELIJK - BEGRAAFPLAATS
6.1
Bestemmingsomschrijving
De op
de plankaart voor MAATSCHAPPELIJK -
BEGRAAFPLAATS aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
gebouwen ten behoeve van een
begraafplaats;
b
voet- en fietspaden;
c
tuinen, erven en binnenterreinen;
d
op- en inritten;
e
groenvoorzieningen;
f
parkeervoorzieningen;
g
waterlopen;
h
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
i
openbare nutsvoorzieningen;
j
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2
Bouwvoorschriften
6.2.1
Voor het bouwen van gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
de gezamenlijke oppervlakte mag
niet meer dan 50 m² bedragen;
b
de bouwhoogte van een gebouw met een
platte afdekking mag niet meer bedragen dan 3 m;
c
de bouwhoogte van een gebouw met
een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,50 m.
6.2.2
Voor het bouwen van gebouwen
ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a
de inhoud mag niet meer dan 75 m3
bedragen;
b
de bouwhoogte mag niet meer dan 3
m bedragen.
6.2.3
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
b
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m; bedragen.
6.3
Gebruiksvoorschriften
6.3.1
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met deze bestemming.
6.3.2
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in 6.3.1, wordt het gebruik van gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting gerekend.
6.4
Vrijstelling van de
gebruiksvoorschriften
6.4.1
Burgemeester en wethouders
verlenen vrijstelling van het bepaalde in 6.3.1, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.4.2
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
Artikel 7
VERKEER
7.1
Bestemmingsomschrijving
De op
de plankaart voor VERKEER aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a
wegen en straten;
b
voet- en rijwielpaden;
c
groenvoorzieningen;
d
parkeervoorzieningen;
e
openbare nutsvoorzieningen;
f
waterlopen;
g
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
h
bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
waarbij
gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van
het doorgaande verkeer.
7.2
Bouwvoorschriften
7.2.1
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,
waarvoor de volgende bepalingen gelden:
a
de inhoud mag niet meer dan 75 m3
bedragen;
b
de bouwhoogte mag niet meer dan 3
m bedragen.
7.2.2
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a
de bouwhoogte mag niet meer dan 10
m bedragen.
7.3
Gebruiksvoorschriften
7.3.1
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met deze bestemming.
7.4
Vrijstelling van de
gebruiksvoorschriften
7.4.1
Burgemeester en wethouders
verlenen vrijstelling van het bepaalde in 7.3.1, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
7.4.2
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
Artikel
8
WATER
8.1
Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor WATER aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a
water en waterlopen;
b
waterberging;
c
waterhuishouding;
d
waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
openbare nutsvoorzieningen;
f
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2
Bouwvoorschriften
8.2.1
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd anders dan ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,
waarvoor de volgende bepalingen gelden:
a
de inhoud mag niet meer dan 75 m3
bedragen;
b
de bouwhoogte mag niet meer dan 3
m bedragen.
8.2.2
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
8.3
Gebruiksvoorschriften
8.3.1
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met deze bestemming.
8.4
Vrijstelling van de
gebruiksvoorschriften
8.4.1
Burgemeester en wethouders verlenen
vrijstelling van het bepaalde in 8.3.1, indien strikte toepassing
daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke
beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
8.4.2
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.
Artikel 9
WOONGEBIED
9.1
Bestemmingsomschrijving
De op
de plankaart voor WOONGEBIED
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
woningen, al dan niet in
combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
b
aanbouwen, uitbouwen
en bijgebouwen;
c
tuinen, erven en binnenterreinen;
d
woonstraten, voet- en fietspaden
en op- en inritten;
e
groenvoorzieningen;
f
parkeervoorzieningen;
g
speelvoorzieningen;
h
waterlopen;
i
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
j
openbare nutsvoorzieningen;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
9.2
Bouwvoorschriften
9.2.1
Voor het bouwen van hoofdgebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
als hoofdgebouw mogen uitsluitend
woningen worden gebouwd;
b
het aantal woningen mag niet meer
bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit
plan bestaande dan wel vergunde aantal;
c
een hoofdgebouw mag uitsluitend
binnen een bouwvlak worden gebouwd;
d
een hoofdgebouw mag uitsluitend in
of maximaal 2 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, dan
wel ten hoogste de afstand achter de naar de weg gekeerde bouwgrens van het
bestaande hoofdgebouw indien deze groter is;
e
de horizontale diepte van een
hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande horizontale
diepte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
f
de afstand van een hoofdgebouw tot
de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen, met dien
verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de aangebouwde zijden van
halfvrijstaande of rijwoningen;
g
de goothoogte van een hoofdgebouw
mag niet meer dan 4 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien
deze hoger is;
h
de bouwhoogte van een hoofdgebouw
mag niet meer dan 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte
indien deze hoger is.
9.2.2
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
aan- en uitbouwen
en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b
aan- en uitbouwen
en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan
2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan worden gebouwd;
c
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag
niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage
van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer
dan 50 mag bedragen;
d
de bouwhoogte van een aan- en
uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de
goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
e
de goothoogte van een aan- en
uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen
dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
f
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw
en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,50 m,
met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens niet meer
mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw
of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
g
de afstand van een aan- en uitbouw
en een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m
bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens.
9.2.3
Voor het bouwen van gebouwen
ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a
de inhoud mag niet meer dan 75 m3
bedragen;
b
de bouwhoogte
mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.2.4
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of het
verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
b
de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien
verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar
de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen,
met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer
mag bedragen dan 5 m.
9.3
Vrijstelling van de
bouwvoorschriften
9.3.1
Burgemeester en wethouders
kunnen vrijstelling verlenen van:
a
het bepaalde in 9.2.1 onder e en
toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot, met dien
verstande dat het verlenen van vrijstelling niet mag leiden tot een, in relatie
tot de afstand ten opzichte van het hoofdgebouw op het achterliggende perceel,
onevenredige verdichting van het binnenterrein ter plaatse;
b
het bepaalde in 9.2.1 onder f en
toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot
niet minder dan 1 m;
c
het bepaalde in 9.2.1 onder g en
toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6
m;
d
het bepaalde in 9.2.1 onder h
en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten
hoogste 10 m;
e
het bepaalde in 9.2.2 onder b
en toestaan dat een aanbouw voor of op minder dan 2 m achter (het verlengde
van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits:
-
de horizontale diepte voor (het
verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer
dan 2 m bedraagt;
-
deze aanbouwen, in afwijking van
het bepaalde in 9.2.2 onder d, e en f , geen grotere
bouw- en goothoogte hebben dan 4 m, en;
-
het bepaalde in 9.2.2 onder a (bouwen binnen bouwvlak)
in acht wordt genomen;
f
het bepaalde in 9.2.2 onder c en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan-
en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100
m², met dien verstande dat het in 9.2.2 onder c genoemde
bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
g
het bepaalde in 9.2.2 onder e en
toestaan dat de goothoogte van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw met een
afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de goothoogte van het
hoofdgebouw met een maximum van 4 m;
h
het bepaalde in 9.2.2 onder f
en toestaan dat de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw met een
afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van het
hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de
dakhelling van het hoofdgebouw.
9.3.2
De in 9.3.1 genoemde
vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de woonsituatie;
c
de verkeersveiligheid;
d
de sociale veiligheid;
e
de milieusituatie;
f
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
9.3.3
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van
toepassing.
9.4
Gebruiksvoorschriften
9.4.1
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met deze bestemming.
9.4.2
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, als bedoeld in 9.4.1, wordt in ieder geval het volgende
gerekend.
a
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten,
anders dan een aan huis verbonden beroep;
b
het gebruik van bijgebouwen voor
bewoning;
c
het gebruik van bijgebouwen voor
'bed en breakfast';
d
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
9.5
Vrijstelling van de
gebruiksvoorschriften
9.5.1
Burgemeester en wethouders verlenen
vrijstelling van het bepaalde in 9.4.1, indien strikte toepassing
daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke
beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
9.5.2
Burgemeester en wethouders
kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in 9.4.2 onder a en
toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruik ten behoeve van de
uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
9.5.3
De in 9.5.2 genoemde
vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de woonsituatie;
c
de verkeersveiligheid;
d
de sociale veiligheid;
e
de milieusituatie;
f
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden.
9.5.4
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van
toepassing.
Hoofdstuk
III Algemene
bepalingen
Artikel
10 Anti-dubbeltelbepaling
Grond welke eenmaal op basis
van deze voorschriften in aanmerking werd of moest worden genomen bij het
verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere aanvragen om bouwvergunning
buiten beschouwing.
Artikel
11 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de
bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de
Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a
de bereikbaarheid van gebouwen
voor wegverkeer;
b
de bereikbaarheid van gebouwen
voor gehandicapten;
c
het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
d
de parkeergelegenheid en laad- en
losmogelijkheden;
e
de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel
12 Algemene gebruiksbepalingen
a
Het is verboden de gronden en
bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel,
strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
b
Onder een gebruik, strijdig met de
bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken
van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
c
Onder een gebruik, strijdig met de
bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van
gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en
manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge
een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en
deze is verleend.
d
Burgemeester en wethouders kunnen
vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a en het bepaalde in 16.2.3,
indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
e
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van
toepassing.
Artikel
13 Algemene vrijstellingsbepaling
13.1
Vrijstelling
13.1.1
Burgemeester en wethouders
kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de
sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
vrijstelling verlenen van:
a
de bij recht in de voorschriften
gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
afmetingen en percentages;
b
de bestemmingsbepalingen en toestaan
dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling
in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of
-intensiteit daartoe aanleiding geven;
c
de bestemmingsbepalingen en
toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft;
d
de bestemmingsbepalingen ten
aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte
van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
e
het bepaalde ten aanzien van de
maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de
gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen,
luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting
niet meer dan 6 m² bedraagt;
-
de bouwhoogte niet meer dan 1,25
maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
13.1.2
De in 13.1.1 bedoelde
vrijstelling kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de woonsituatie;
c
de milieusituatie;
d
de verkeersveiligheid;
e
de sociale en/of externe
veiligheid;
f
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
13.1.3
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen
procedure van toepassing.
Artikel
14 Algemene procedurebepalingen
14.1.1
Bij de gebruikmaking van de
bevoegdheid tot wijziging van het plan is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
14.1.2
Bij gebruikmaking van de
vrijstellingsbevoegdheid is de volgende procedure van toepassing:
a
een ontwerpbesluit ligt, met
bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
b
de terinzagelegging wordt vooraf
bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden
verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
c
de bekendmaking houdt mededeling
in van de bevoegdheid tot het schriftelijk indienen van zienswijzen gedurende
de onder a genoemde termijn;
d
burgemeester en wethouders delen
aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent
mee.
Hoofdstuk IV Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
15 Strafbepaling
Overtreding van de
gebruiksbepalingen is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 20
van de Wet op de economische delicten.
Artikel 16
Overgangsbepalingen
16.1
Bouwwerken
16.1.1
Bouwwerken, die op het
tijdstip van de eerste terinzagelegging van het ontwerpplan bestaan dan wel
worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of
krachtens de Woningwet, en in enigerlei opzicht van
het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang
niet worden vergroot:
a
gedeeltelijk worden vernieuwd of
veranderd;
b
na het tenietgaan ten gevolge van
een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
bouwvergunning geschiedt binnen twee jaar na het tenietgaan.
16.1.2
Het bepaalde in 16.1.1
is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van
de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd zonder of
in afwijking van een bouwvergunning - voor zover vereist - in strijd met het
toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2
Gebruik
16.2.1
Het gebruik van gronden en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan
en dat strijdig is met het plan mag worden voortgezet.
16.2.2
Het bepaalde in 16.2.1.
is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in
strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
16.2.3
Het is verboden het met het
plan strijdige gebruik te wijzigen, tenzij de strijdigheid van dat gebruik ten
opzichte van het gebruik overeenkomstig de
bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
Artikel 17
Slotbepaling
Deze voorschriften kunnen worden aangehaald als:
"VOORSCHRIFTEN
BESTEMMINGSPLAN MUNNEKEBUREN"
februari 2008.
Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d.
, Voorzitter
, Griffier
Bijlagen
bij de voorschriften
1. Lijst van bedrijven
2. Voorschrift
MAATSCHAPPELIJK
Artikel 1 MAATSCHAPPELIJK
1.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor MAATSCHAPPELIJK aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
gebouwen ten behoeve van:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
bedrijfswoningen;
b
wegen, voet- en fietspaden;
c
tuinen, erven en binnenterreinen;
d
op- en inritten;
e
groenvoorzieningen;
f
parkeervoorzieningen;
g
speelvoorzieningen;
h
waterlopen;
i
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
j
openbare nutsvoorzieningen;
k
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.2 Bouwvoorschriften
1.1.2 Voor
het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a een gebouw mag
uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b de goot- en/of
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 respectievelijk
10 m, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
c het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande aantal.
1.1.3 Voor
het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de
volgende bepalingen:
a de inhoud mag niet meer dan
75 m3 bedragen;
b de bouwhoogte mag niet meer
dan 3 m bedragen.
1.1.4 Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of het
verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
b de bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen, met dien verstande dat
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde
gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 5 m mag bedragen.
1.2 Gebruiksvoorschriften
1.2.1 Het
is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een
wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
1.2.2 Tot
een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting gerekend.
1.3. Vrijstelling van de
gebruiksvoorschriften
1.3.1 Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
1.3.2 Bij
gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in het plan opgenomen
procedure van toepassing.