Bestemmingsplan Oldetrijne
1. Inleiding
1.1.
Vigerende plannen
Het
voorliggende bestemmingsplan bevat de juridisch-planologische regeling voor het
dorp Oldetrijne. Het vigerende bestemmingsplan
Oldetrijne is vastgesteld op 23 juni 1980 en goedgekeurd op 23 maart 1982.
1.2.
Situering van het plangebied
Oldetrijne
is één van de kernen in de gemeente Weststellingwerf en heeft ruim 200
inwoners. Oldetrijne is een lintdorp. Het plangebied heeft betrekking op het
dorp Oldetrijne. De begrenzing van het bestemmingsplan sluit in grote lijnen
aan bij die van het bestemmingsplan "Buitengebied Weststellingwerf".
1.3.
Aanleiding
Actualisering
van het plan is inmiddels wenselijk en noodzakelijk. Uitgangspunt is te
beschikken over goed leesbare, praktisch hanteerbare en goed handhaafbare
plannen.
1.4.
Planvorm
De
gemeente Weststellingwerf kiest in principe voor integrale omgevingsplannen.
Het bestemmingsplan gaat, in ieder geval in de toelichting, in op de aspecten
archeologie, ecologie, milieu, bodemkwaliteit, externe veiligheid, water en
luchtkwaliteit.
Het
bestemmingsplan Oldetrijne kent deels gebiedsgerichte bestemmingen, wat inhoud
dat bestemmingen worden toegekend aan samenhangende gebieden en niet aan de functie
van individuele percelen. Binnen zo'n gebied worden dan de functies mogelijk
gemaakt, bijvoorbeeld woondoeleinden (wonen maar ook woonstraten, groen,
nutsvoorzieningen en dergelijke). In beginsel leidt een gebiedsgerichte wijze
van bestemmen tot een meer globaal en flexibel bestemmingsplan. Dit biedt
zekere voordelen, maar biedt ook minder zekerheid.
De
tegenhanger van de gebiedsgerichte systematiek is het functioneel bestemmen. Per
functie wordt dan een bestemming aan gronden toegekend. Zo zijn bijvoorbeeld
bedrijven (buiten een bedrijventerrein) individueel bestemd en zijn belangrijke
groenvoorzieningen en wegen met meer dan een ontsluitingsfunctie van een aparte
bestemming voorzien. Zo zijn onder meer horeca- en sportvoorzieningen
individueel bestemd.
1.5.
Opzet plan
In
hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3
gaat in op het programma van eisen, waarbij het overheidsbeleid in beeld komt
en de relevante wetten regelgeving nader wordt toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt
ingegaan op de planologische randvoorwaarden van het bestemmingsplan en in
hoofdstuk 5 op de juridische opzet. De financiële aspecten en de economische
uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 aan de orde.
1.6.
Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen
Bij
brief van 11 oktober 2005 heeft de Minister van VROM gemeld dat digitale
ruimtelijke plannen met ingang van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro)
verplicht worden gesteld. Alle nieuwe ruimtelijke plannen moeten vanaf de
invoering van de wet digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt en
beschikbaar worden gesteld. Bestaande ruimtelijke plannen moeten binnen 10 jaar
eveneens aan die eisen voldoen.
Ruimtelijke
plannen moeten verder voor iedereen vergelijkbaar zijn. Voor bestemmingsplannen
is daarom door de gezamenlijke DURP-partners, 'Het voorstel voor de standaard
voor vergelijkbaarheid' ontwikkelt. DURP is de afkorting voor Digitale
Uitwisseling in Ruimtelijke Processen.
Gezamenlijk
vormen bovengenoemde standaarden een set afspraken om alle bestemmingsplannen
vergelijkbaar te kunnen uitwisselen en gezamenlijke afspraken en standaarden
als deze zijn onmisbaar.
Dit
bestemmingsplan is conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
opgesteld, met dien verstande dat nieuwe bestemmingen dezelfde functies
mogelijk maken als bij recent vastgestelde bestemmingsplannen.
2.
Beschrijving plangebied
2.1.
Beschrijving
Oldetrijne ligt in het midden van gemeente Weststellingwerf. Oldetrijne wordt
begrensd door de Scheene in het noord-westen, de Pieter Stuyvesantweg in het
zuid-oosten en in het noord-oosten door het dorpsgebied van Wolvega en in het
zuid-westen door het dorp Nijetrijne. Oldetrijne ligt in het overgangsgebied
tussen het meer besloten en het meer open, waterrijke gebied. De afwisseling
van bebouwing en open plekken is kenmerkend voor Oldetrijne. Hierdoor is
voortdurend het achterliggend agrarisch gebied waarneembaar. De kavelrichting
staat loodrecht op de weg, terwijl de bebouwing in de kavelrichting is gebouwd.
Dwars door het dorp loopt de Sonnegaweg.
Aan de zuid-west zijde van Oldetrijne ligt het
natuurreservaat De Rottige Meenthe van circa 1.000 hectare. Dit natuurreservaat
is struweelrijk doordat de verlandingsprocessen op een aantal plaatsen ver
gevorderd zijn. De Pieter Stuyvesantweg snijdt dit gebied in tweeën;
faunapassage onder de weg verbinden de beide gebiedsdelen, waardoor otters
sinds kort weer in het gebied leven.
2.2.
Historie
Oorspronkelijk
zou er een dorp geweest zijn, Trine, dat na verloop van
tijd werd gesplitst in Oldetrijne, Westtrinde (Nijetrijne) en Osttrinde
(Sonnega). Dit zou ook kunnen verklaren waarom de kerk van Oldetrijne vroeger
zo rijk was. Oorspronkelijk gold de kerk van Oldetrijne misschien voor een veel
groter gebied, waar de bezittingen uit voort komen. In verschillende dorpen
lagen stukken land, die 'belasting' verschuldigd waren aan de kerk in
Oldetrijne. Ook had de kerk veel landerijen in bezit. De broeklanden bij IJsselham
en Oldemarkt, die zo'n grote rol hebben gespeeld in de middeleeuwen, waren
gedeeltelijk ook eigendom, dus in de 16e eeuw en later, van de
kerken in Oldetrijne en Sonnega. In 1772, tien jaar later dan in de meeste
andere dorpen, worden de pastorielanden verkocht en in 1794 besteed men de
afbraak van de oude kerk en de bouw van een nieuwe kerk aan. De kerk die in
1794 werd gebouwd is inmiddels ook alweer afgebroken. Aan het eind van de 19e
eeuw werd een nieuwe kerk gebouwd. De kerk van Oldetrijne, die in deze tijd van
ontkerkelijking is omgetoverd tot een dorpscentrum.
De patroon van de kerk in Oldetrijne is de
heilige Catherina. De heilige Catherina van Alexandrie werd vooral in de 12e en
13e eeuw vereerd en in die tijd zijn de meeste Stellingwerfse dorpen ontstaan.
Dit zal dus ook wel voor Oldetrijne gelden. Het dorp wordt in ieder geval al
genoemd in de oorkonde van 1320, waar de naam Oldentrinde naar voren komt.
2.3.
Toerisme en recreatie
Toerisme en recreatie zijn voor Oldetrijne van
belang. Het landschap is afwisselend met bos, heide en waterrijke gebieden.
Rond het dorp ligt een uitgebreid netwerk van fiets- en wandelpaden. Het
natuurgebied de Rottige Meenthe biedt fantastische mogelijkheden voor de
kanoliefhebber, en de visser kan hier van de rust, ruimte en natuur genieten.
2.4.
Wonen
In 1912 is de woningstichting opgericht.
Net als veel maatschappelijke organisaties die in die tijd werden opgericht, is
de woningbouwcorporatie als het ware uit nood ontstaan. De slechte
woonomstandigheden waren aanleiding tot de oprichting. De activiteiten waren in
eerste instantie erop gericht op die groepen in de maatschappij voor wie de
woningnood dringend was. Velen woonden nog in plaggenhutten.
Het bestuur zette zich in voor woningbouw voor
de arbeidersbevolking. De krotten in de velden verdwenen en de bewoners kregen
vaak een nieuwbouwwoning in het dorp. De armoede waarin de mensen toen leefden
is verleden tijd. Momenteel heeft Oldetrijne circa 70 woningen. Dit aantal is
sinds 2002 constant gebleven. In Oldetrijne wonen ruim 200 inwoners.
De oorspronkelijke (woon)bebouwing bestaat
vooral uit lintbebouwing langs de Sonnegaweg.
2.5.
Bedrijvigheid
In Oldetrijne is een aantal bedrijven
gevestigd zoals onder andere een loonbedrijf (dienstverlenende landbouw) en een
atelier/galerie en een aantal agrarische bedrijven. Deze bedrijven zijn binnen
de dorpsstructuur gesitueerd. De bestaande bedrijven zijn door middel van een
milieuvergunning dan wel een melding (op basis van een algemene maatregel van
bestuur) aanvaardbaar.
2.6.
Monumenten
De kerk in Oldetrijne is een rijksmonument.
Deze kerk is aan het einde van de 19e eeuw gebouwd.
2.7.
Ruimtelijke structuur
Het dorp Oldetrijne bestaat uit een van
noordoost naar zuidwest lopende weg, de Sonnegaweg, welke overgaat in de Kerkhofslaan.
Oldetrijne is een typisch lintdorp met nog vele doorkijkjes naar het
buitengebied. De bebouwing is niet planmatig ontwikkeld, maar individueel per
beschikbare kavel met vooral vrijstaande woningen. Door de verschillende
bouwjaren en de wisselende kavelgroottes is een lintdorp met een geheel eigen
uitstraling ontstaan.
2.8.
Verkeer
Het dorp Oldetrijne
heeft een duidelijke doorgaande route waaraan zich onder andere woningen,
bedrijven en agrarische bedrijven bevinden. De toegestane snelheid op de wegen
in de kern is 30km/uur en het parkeren vindt plaats langs de weg. De openbare
vervoersvoorziening van Oldetrijne bestaat uit een buurtbus naar Wolvega. De
frequentie van en de snelheid op deze lijn is betrekkelijk laag. Het
dichtstbijzijnde treinstation bevindt zich in Wolvega.
2.9.
Groen
Door de
open bebouwing en de in het plangebied aanwezige agrarisch gebied ontstaat een
dorp met een duidelijke groen karakter. Bij kleinschalige woningbouw dient deze
uitstraling zoveel mogelijk behouden te blijven.
3. Programma van eisen
3.1.
Rijks beleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte is een strategische nota op
hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijk beleid en de bijbehorende
doelstellingen tot 2020 (met een doorkijk naar de periode 2020-2030) zijn
opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimtevragende functies
met als (sub)doel de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland.
Naast deregulering en decentralisatie hanteert de Nota ontwikkelingsplanologie
en uitvoeringsgerichtheid.
Het rijk mengt zich niet in kwesties op
microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is
"Decentraal wat kan, centraal wat moet". De verantwoordelijkheid voor de
inrichting van het ruimtelijk gebied wordt neergelegd bij decentrale overheden.
Uitgangspunt is dat er geen rode contouren meer gelden en provincies en
gemeenten zelf - met inachtneming van bepaalde hoofdregels - bepalen waar ze
bouwen.
3.2.
Provinciaal beleid
Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten
een nieuw Streekplan voor de periode tot en met 2015 vastgesteld. Centraal in
dit streekplan staat de ruimtelijke kwaliteit. Meer dan in het vorige
streekplan wordt de ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt genomen voor
toekomstige ontwikkelingen. Hierbij kiest de provincie voor de ontwikkeling van
stedelijke gebieden en een vitaal platteland. Hoewel de dynamiek op het
platteland lager ligt dan in stedelijk gebied, woont en leeft hier ongeveer
zestig procent van de Friese bevolking. Mensen moeten er daarom werk en
voorzieningen kunnen vinden die passen bij de aard en schaal van het gebied. De
vitaliteit mag niet onder druk komen te staan door het verminderen van het
aantal agrarische bedrijven en het verdwijnen van (commerciële) voorzieningen.
De kernen in Weststellingwerf zijn,
overeenkomstig het streekplan, ingedeeld als regionaal centrum (Wolvega),
Noordwolde is aangemerkt als recreatiekern en de overige kernen worden kleine
kernen genoemd.
In het streekplan is voor kleine kernen een
terughoudend woningbouwbeleid opgenomen. Woningbouw op het platteland is
primair gericht op de plaatselijke woningbehoefte, dat wil zeggen op de reële
woningvraag die voortkomt uit het gebied zelf. De verdeling van de beschikbare
woningbouwruimte op het platteland is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
De verdeling per kern is dan ook in het gemeentelijk volkshuisvestingsplan
opgenomen. Wel geeft de provincie aan dat de realisering van voldoende levensloopbestendige
woningen in zowel het lagere, als het middensegment (huur én koop) van belang
is.
Ten aanzien van bedrijvigheid wordt voor
kleine kernen gesteld dat ruimte voor lokale bedrijven bijdraagt aan de
levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Primair
wordt binnen het bestaande bebouwde gebied gezocht naar ruimte door onder meer
functieveranderingen, het intensiveren en combineren van functies en het benutten
van open ruimten. Daarnaast is er ruimte voor nieuwe bedrijvigheid aan de rand van
de kernen onder de volgende voorwaarden:
s
het totale ruimtebeslag van het
bedrijf staat, (ook op langere termijn) en blijft in een redelijke verhouding
tot de schaal van de kern;
s
een verantwoorde milieuhygiënische
inpassing is gewaarborgd;
s
er wordt rekening gehouden met
landschappelijke en cultuurhistorische waarden (dit stelt eisen aan de
beeldkwaliteit en de wijze van landschappelijke inpassing);
s
met de aanwezige infrastructuur
zijn bereikbaarheid, verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid in voldoende
mate te waarborgen.
Voor wat betreft recreatie is de provincie in
dit gebied ook terughoudend. Wel kan hier gewezen worden op de ontwikkelingsmogelijkheden
van de (natuur- en vaar)recreatie in en nabij Rottige Meenthe en met name rond
de Driewegsluis. De ontwikkeling van recreatie zal zich op deze gebieden
toespitsen. In de nabij deze gebieden gelegen dorpen Munnikenburen,
Scherpenzeel en Oldetrijne, zal de recreatiefunctie niet of nauwelijks groeien.
Wel speelt hier mee dat grenzend aan Munnikenburen en Scherpenzeel enkele
gebieden als natuurgebied worden ingericht en dat dit resulteert in een
uitbreiding van het natuurreservaat de Rottige Meenthe. Dit is gedaan om een
betere buffering tussen het kerngebied Rottige Meenthe en het omliggende
ontwaterde landbouwgebied te realiseren. Voor de kernen zelf heeft deze
uitbreiding geen consequenties.
3.3.
Gemeentelijk beleid
Structuurplan Weststellingwerf 2000-2015
In februari 2002 is het structuurplan voor de hele
gemeente Weststellingwerf totstandgekomen. Het structuurplan is opgesteld
vanuit de wens om alle lopende projecten te kunnen inpassen en om kaders te
kunnen scheppen voor een toekomstige ontwikkeling van de gemeente. Het
ruimtelijk beleid wordt hierbij gekoppeld aan de ruimtelijke kwaliteit, de identiteit
en de duurzaamheid van de gemeente.
In het structuurplan wordt gekozen voor
Wolvega als hoofdkern van de gemeente met daarbij ook alle
ontwikkelingsmogelijkheden. Noordwolde is de tweede woon- en recreatiekern van
de gemeente en krijgt ook de nodige ontwikkelingsmogelijkheden.
Voor de overige kernen wordt uit overwegingen
die te maken hebben met landschap en mobiliteit een consoliderend beleid
gevoerd (het versterken van de bestaande lintstructuren staat daarbij voorop).
In het buitengebied worden geen nieuwe woningen en bedrijven toegestaan. In het
structuurplan is aangegeven dat er geen planmatige uitbreidingen meer zullen
plaatsvinden bij de overige kernen in de gemeente. Rondom de kernen zijn dan ook
contouren (zie het fragment van de structuurplankaart) aangegeven waarbinnen de
ontwikkelingen (rekening houdend met de inzet volgens het
volkshuisvestingsplan) plaats moeten vinden. In het Structuurplan wordt
aangegeven dat kleinschalige, routegebonden recreatie in/rond de Rottige
Meenthe moet worden bevorderd. Dit kan onder andere door nieuwe en herstel van
verdwenen voetpaden
Oldetrijne
Oldetrijne is een dorp met nog een sterk
agrarisch karakter. Het lint is relatief open bebouwd, de weilanden lopen tot
op veel plekken nog door tot in het dorpsgebied en er zijn veel boerderijen
aanwezig. Hier wordt heel terughoudend omgegaan met nieuwe niet-agrarische
bebouwing. Ook de agrarische bebouwing mag geen al te grote verdichting
opleveren. Er is incidenteel ruimte voor een woning, te plaatsen in het lint,
en ter vervanging van agrarische bebouwing kunnen ook enkele woningen worden
gebouwd.
In maart 1999 is voor Weststellingwerf door de
Wetenschapswinkel voor Economie van de Rijksuniversiteit Groningen een economisch-ruimtelijk
onderzoek (De concurrentiekracht van Weststellingwerf, een
economisch-ruimtelijk perspectief) verricht. Daaruit komt naar voren dat een
relatief groot deel van de zittende bedrijven in de gemeente geen uitbreidingsplannen
heeft. De kans op nieuwvestiging van grote bedrijven is het grootst in Wolvega
gezien het goed ontsloten bedrijventerrein. De kans voor nieuwvestiging van
grote bedrijven elders in de gemeente is, ook gezien de nabijheid van grote bedrijventerreinen
in Heerenveen en Steenwijk, klein.
Wel is sprake van kansen voor toerisme en
recreatie, nevenactiviteiten in de landbouw en kleinschalige, hoogwaardige
dienstverlenende bedrijvigheid in eenmanszaken of kleine bedrijven. Omdat
behalve Wolvega en Noordwolde in de kernen de nadruk ligt op de woonfunctie,
zal de groei van de bedrijfsfunctie in Oldetrijne hier beperkt blijven.
Woonplan
In 1999 is het Woonplan van de gemeente
Weststellingwerf - destijds nog betiteld als het Volkshuisvestingsplan -
vastgesteld. De nota bevatte een analyse van de woningmarkt van eind jaren
negentig, op basis waarvan een beleidsvisie voor de periode tot 2010 is
beschreven. In deze nota werd voor de kleinere kernen in de gemeente
Weststellingwerf uitgegaan van vervangende nieuwbouw bij herstructurering en
een beperkte toename van de woningvoorraad in de periode 1999-2010 zodat de natuurlijke groei van de bevolking kon worden opgevangen.
In de jaren
2002 en 2003 is zowel de analyse als het gemeentelijke uitvoeringsprogramma
geactualiseerd: de Monitoren Woonplan 2002 en 2003 en in een convenant zijn de
prestatieafspraken met beide corporaties vastgelegd. In verband met recente veranderingen
op de woningmarkt en de verschillende plannen die in de gemeente op stapel staan,
is de woonvisie opnieuw tegen het licht gehouden. Dit heeft geresulteerd in een
concept Woonplan (29 juni 2006). De meeste uitgangspunten uit het volkshuisvestingsplan
zijn nog steeds actueel. Het bevorderen van leefbaarheid van bestaande wijken,
meer woningen voor ouderen, intensief sociaal beheer, het voorkomen van
verpaupering, de landschappelijke inpassing bij dorpen en het evalueren van het
woonruimteverdelingsysteem gelden nog steeds als richtinggevende
uitgangspunten.
Het nieuwe
woonplan richt zich op het creëren van een voldoende en passend aanbod in alle
segmenten in de markt, het vergroten van de kwaliteit van het wonen in alle
wijken en dorpen en het vergroten van kansen voor doelgroepen op de lokale
woningmarkt. Bij deze laatste doelstelling gaat het vooral om de doelgroepen
ouderen, zorgbehoevenden en mensen met lage inkomens/starters.
De
woningproductie zal gelijkmatig over de jaren verdeeld worden en moet bijdragen
aan de diversiteit van de woningvoorraad en de leefbaarheid van wijken en dorpen.
Aan herstructureringsmaatregelen en de verkoop van huurwoningen wordt een groot
belang gehecht. In dorpen is woningbouw alleen gericht op de eigen behoefte en
moet dit goed landschappelijk worden ingepast (zoals in het structuurplan is
aangegeven ).
In het
programmatische gedeelte van het woonplan zijn voor de kern Oldetrijne geen
concrete projecten in de planning opgenomen.
Gemeentelijk verkeers-
en vervoersplan (GVVP)
In het GVVP
(vastgesteld in 2000) is de gemeentelijke visie ten aanzien van het
verkeersbeleid opgenomen. Hierin is aangegeven dat de gemeente het Duurzaam
Veilig beleid verder wil vormgeven. Dit betekent dat het wegennet zal worden
ingericht met de volgende typen wegen:
1.
de
stroomwegen. Dit zijn de hoofdwegen en regionale hoofdwegen en hier geldt een
maximumsnelheid van 100/120 km/uur;
2.
de
gebiedsontsluitingswegen (80 km/uur) zijn de wegen die gebieden aansluiten op
het hoofdwegennet (80 km/uur);
3.
de
wegen in het landelijk verblijfsgebied krijgen de typering erftoegangswegen
(categorie A (met vrijliggend fietspad) 60+ km/uur, categorie B 60 km/uur).
4.
voor
alle bebouwde kom-gebieden geldt tenslotte een inrichting als verblijfsgebied.
Hierbij
past een maximumsnelheid van 30 km/uur. In het GVVP wordt aangegeven dat in
alle kleine kernen de inrichting als 30 km-zone de hele dorpskern zal omvatten.
Welstandsnota
In de Welstandsnota (juni 2004) van
de gemeente Weststellingwerf wordt de kern Oldetrijne, beschreven als een streekdorp.
De van oudsher aanwezige, veelal agrarische, bebouwing is verdicht tot een
dorpslint.
In de welstandsnota heeft het
onderhavige plan volledig gebiedsnummer 2, lintbebouwing.
Gebiedsnummer 2 Lintbebouwing:
De lintbebouwing in de diverse kernen kent vrij open bebouwingswanden
met individuele panden. Hoe verder de panden van het 'dorpscentrum' zijn
verwijderd, hoe meer de bebouwingsdichtheid vaak afneemt en hoe meer het aantal
boerderijen vaak toeneemt. Deze linten kennen een regulier welstandsambitieniveau
met de nadruk op het respecteren van de bestaande kwaliteit.
4. Planologische
randvoorwaarden
4.1.
Archeologie
Verdrag van Malta/Valletta
In verband
met de implementatie van het Europese Verdrag van Malta/Valletta is in oktober
2003 het wetsvoorstel Wet op de archeologische monumentenzorg ingediend bij de
Tweede Kamer. Op 1 september 2007 is de "Wet op de archeologische monumentenzorg"
(Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt formeel gezien deel uit van de
Monumentenwet 1988 (Mw).
Het belangrijkste doel van de Wamz is de
bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door
het reguleren van bodemverstorende activiteiten. Andere doeleinden zijn het
bieden van een wettelijke grondslag voor het "verstoorder betaalt-principe" en
de beschrijving van de archeologische infrastructuur.
Zoals uit meerdere onderdelen blijkt is het
plan voor Oldetrijne meer gericht op beheer en het huidig functioneren.
Archeologische waarden zullen dan ook in eerste instantie niet aangetast
worden, omdat geen ingrepen worden voorzien die een verstoring van het
bodemprofiel met zich meebrengen. Dit tegen de achtergrond dat nauwelijks
nieuwe woningen (kunnen) worden toegevoegd. In dat kader wordt opgemerkt dat
voor de middels een wijzigingsbevoegdheid te realiseren woongebieden
afzonderlijke archeologische onderzoeken zullen moeten worden uitgevoerd. Dit
is als wijzigingsvoorwaarde in de voorschriften opgenomen. Wel is vervanging
van bestaande bebouwing mogelijk. Wanneer daarbij, bijvoorbeeld met een
vergroting van oppervlak en/of diepere fundering, de bodem tot op een grotere
diepte dan daarvoor het geval is geweest verstoord gaat worden, kunnen er wel
archeologische belangen in het geding komen. Voor een conserverend
bestemmingsplan zoals dat van Oldetrijne geldt dat de archeologische terreinen
in het plan opgenomen moeten worden en dat het behoud van de archeologische
waarden in de grond wordt gewaarborgd.
AMK en IKAW
In de
plantoelichting bij een bestemmingsplan moet worden ingegaan op het
gemeentelijke beleid ten aanzien van de bekende en de te verwachten
archeologische waarden. Bekende archeologische waarden zijn aangegeven op de
Archeologische Monumenten Kaart (AMK) die gemaakt is door de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Te verwachten archeologische waarden
zijn gebiedsgewijs te vinden op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden
(IKAW) die eveneens gemaakt is door de ROB.
FAMKE
De provincie Friesland heeft sinds het
voorjaar van 2003 de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE)
beschikbaar. Op 15 november 2004 is de Cultuur Historische Kaart (CHK), waarvan
de FAMKE deel uitmaakt, compleet vernieuwd. De FAMKE bestaat uit twee
advieskaarten, voor de perioden steentijd/bronstijd en ijzertijd/middeleeuwen.
Wat betreft de steentijd/bronstijd kent het
midden van het plangebied het advies "Karterend onderzoek 1". In deze
gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de
oppervlakte bevinden, afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering
van eventueel aanwezige resten is nu nog goed, maar de archeologische resten
zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van
meer dan 500 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren,
waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van
twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.
De resultaten van een dergelijk karterend
booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of
-ruggen, waarop zich archeologische resten kunnen bevinden. Het booronderzoek
dient zich vooral te richten op het microreliëf van het zand onder het veen- of
kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan
beveelt de provincie aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de
gevonden koppen (zie advies ' waarderend
onderzoek'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen
ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening
dient te worden gehouden.
Voor de ijzertijd/middeleeuwen kent het
plangebied, het advies "middeleeuwen: karterend onderzoek 3". In deze
gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode
midden-bronstijd - vroege Middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg- en
vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich
huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere
boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de
veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij
ingrepen van meer 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te
verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse
sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.
Mochten er, als gevolg van het karterend
archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan
zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen
zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type
aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald
door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw
aangetroffen terp betreft, geldt het advies: 'waarderend onderzoek op terpen'.
De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de
voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het
plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom
betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met
recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.
Wel moeten eventuele bij
kleinere ingrepen aangetroffen bodemvondsten bij de provinciaal
archeoloog gemeld worden.
Het aspect archeologie vindt in dit
conserverend plan geen nadere regeling. Wel is in een bij de bestemming agrarisch opgenomen
wijzigingsbevoegdheid bepaald dat archeologisch onderzoek moet hebben
uitgewezen dat de wijziging van de bestemming van de agrarische cultuurgronden
niet leidt tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
4.2.
Ecologie
Landschap
Oldetrijne
is te karakteriseren als een wegstreekdorp. Aan de oost en westzijde van het
dorp bevinden zich de weilanden met sloten en houtsingels. Aan de
zuid-westzijde bevindt zich het natuurreservaat de Rottige Meenthe. Dit is een
laag waterrijk gebied.
Ecologie
Bij elk plan of project dient te worden onderzocht
of het plangebied in of bij (tot ongeveer 4 kilometer van) een speciale beschermingszone
(sbz) als bedoeld in de Vogel- of Habitatrichtlijn ligt. Als een plan of
project in of bij een sbz ligt, wordt van een gemeente verwacht dat zij voor
aanvang van het plan of project een passende beoordeling maakt, waarbij de
significante gevolgen van het plan voor de flora en fauna worden onderzocht.
De Flora- en faunawet geldt voor alle plaatsen
waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied
ook wettelijk beschermd is.
Dit betekent voor Oldetrijne dat bij een
functiewijziging een natuurtoets moet worden uitgevoerd conform de vereisten
van de Flora- en faunawet.
Natuurloket
Uit
raadpleging van het Natuurloket blijkt dat het plangebied van Oldetrijne niet
vlakbij een habitatrichtlijn gebied ligt. Informatie geeft aan of het
plangebied voor een bepaalde soortgroep is onderzocht en met welke
volledigheid. Daarbij wordt het aantal waargenomen beschermde of bedreigde
soorten aangegeven. Globaal is van broedvogels en watervogels een
representatief beeld te krijgen. Van dagvlinders ontstaat een matig tot slecht
beeld. Van vaatplanten, mossen, korstmossen, paddestoelen, nachtvlinders,
zoogdieren, amfibieën, vissen, libellen, sprinkhanen en overige ongewervelden
ontstaat een slecht beeld of is geen onderzoek verricht naar deze soorten.
Vogel- en Habitatrichtlijn
Ter bescherming van ecologische waarden dient er in
ruimtelijke plannen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Vogel-
en Habitatrichtlijn en de soortenbescherming op grond van de Flora- en
Faunawet. Wat betreft deze richtlijnen bevindt zich aan de zuid-westzijdevan
Oldetrijne de Rottige Meenthe. Dit gebied is beschermd gebied zowel in de zin
van de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn.
Flora- en faunawet
In de Flora- en faunawet wordt gesteld dat er
voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor de in het wild voorkomende
dieren en planten, alsmede voor hen directe leefomgeving. Het plangebied
bestaat voor het overgrote deel uit bestaande bebouwing. Met de planopzet wordt
bestaande flora en fauna, voorzover die voorkomt in Oldetrijne, in en rond
bosjes, agrarisch gebied, water en groenstructuren gerespecteerd.
Nieuwe ontwikkelingen
Voor de in de toekomst te ontwikkelen locaties
is afdoende ecologisch onderzoek noodzakelijk. In de voorschriften is voor wat
betreft nieuwe ontwikkelingen binnen de in het Structuurplan aangegeven
contouren bepaald dat uit ecologisch onderzoek moet blijken dat geen sprake is
van een onevenredige aantasting van ecologische waarden.
4.3.
Bodemkwaliteit
Bodemsoort
Zoals uit de cultuurhistorische kaart van
de provincie Friesland blijkt is binnen het plangebied van Oldetrijne sprake
van veengrond.
Bodemverontreiniging
Wat betreft bodemverontreiniging geeft de
provinciale kaart inventarisatie potentiële locaties met mogelijke
bodemverontreiniging veel informatie. Het bestemmingsplan Oldetrijne heeft een
conserverend karakter.
Ontwikkelingen worden bij
wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Aan het aspect bodem wordt daarom
verder geen aandacht besteed.
4.4.
Geluidhinder
Algemeen
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering
van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit
dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds
betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies als
wonen. Omdat in Oldetrijne geen sprake is van (een geluidszone van) een
spoorweg of een industrieterrein, wordt hierna slechts aandacht besteed aan het
aspect geluidsbelasting wegverkeer.
Wegverkeer
Op grond van de Wet Geluidhinder bevindt zich
in beginsel langs iedere weg een geluidszone. Dit geldt niet voor woonerven en
wegen warvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Op grond van artikel 77 van de Wet
geluidhinder (hoofdstuk VI) dient bij de voorbereiding van de vaststelling van
een bestemmingsplan voor gronden die tot een geluidszone behoren een akoestisch
onderzoek ingesteld te worden naar geluidsbelastingen op de gevels van woningen
afkomstig van wegverkeerslawaai. Uit dit onderzoek moet naar voren komen wat de
te verwachten geluidsbelasting voor woningen en andere geluidgevoelige
bestemmingen is en welke maatregelen worden getroffen om de maximaal
toelaatbare grenswaarden niet te overschrijden.
Een dergelijk onderzoek kan achterwege blijven
indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een
bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woning of andere
geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De
onderzoeksplicht geldt voorts niet in geval van woonerven en 30km gebieden.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een
overwegend consoliderend karakter heeft en er sprake is van een 30km-gebied,
behoeft er geen nader akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het plan kent
een mogelijkheid om bij wijziging geluidgevoelige functies te realiseren. Als
wijzigingsvoorwaarde is in de planvoorschriften opgenomen dat de
geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige functies niet hoger
mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde.
4.5.
Externe veiligheid
Algemeen
De externe veiligheidsaspecten bestaan uit
risicocontouren vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), effectstralen van de
risicokaart van de provincie Friesland en eventuele zones vanuit de risicoatlassen
voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hoofdgastransport- of
hoogspanningsleidingen komen niet voor in of nabij het plangebied en er hoeft
dus geen rekening te worden gehouden met de daarbij behorende
belemmeringenzones.
Bevi/Revi
Het op 27 oktober 2004 in werking getreden
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling
externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft wettelijke risicocontouren rond
bepaalde categorieën inrichtingen. Deze regelingen hebben verstrekkende
gevolgen voor hoe door overheden omgegaan dient te worden met de veiligheid in
de omgeving van bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Er moet
rekening worden gehouden met het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Na raadpleging van de risicoatlas blijkt dat
er in Oldetrijne geen sprake is van Bevi- inrichtingen en lpg locaties, en dat
er ook geen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen,
spoorwegen en vaarwegen.
De regionale brandweer heeft in haar advies
van 21 juni 2007 gesteld dat het Bevi en de circulaire Risiconormering vervoer
gevaarlijke stoffen niet van toepassing zijn en dat in het plangebied geen
sprake is van hogedruk aardgastranssportleidingen.
4.6.
Waterparagraaf
Algemeen
Ingevolge het Besluit op de
ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een
waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met
de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. In die paragraaf dient te
worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de
waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is
de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: "het hele proces
van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en
beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten".
Beleidskader
Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota
Waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw en Europese Kaderrichtlijn
Water). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving
op het gebied van ruimtelijke ordening en water. Ook het beleid van het
waterschap zelf behoort hiertoe. Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt
hieronder kort besproken.
Vierde Nota waterhuishouding
De Vierde Nota
Waterhuishouding (december 1998) verwoordt de regeringsbeslissing ten aanzien
van water. Eén van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met
als belangrijke elementen:
»
waterbesparende
maatregelen in de woning;
»
het
afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
»
het
infiltreren van regenwater in de bodem;
»
het
bergen van regenwater in vijvers;
»
het
herwaarderen van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe)
woongebieden.
Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e
eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen
aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering,
bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft
twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
» vasthouden, bergen en
afvoeren;
» schoonhouden, scheiden en
zuiveren.
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig
water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het
oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in
bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het
water afgevoerd.
Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat
het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en
vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en
scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn
Water (KRW) is sinds eind 2000 van kracht en moet ervoor zorgen dat de
kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. De
KRW is erop gericht de kwaliteit van watersystemen te verbeteren, onder meer
door lozingen aan te pakken. Verder is het de bedoeling het duurzaam gebruik
van water te bevorderen en de verontreiniging van grondwater aanzienlijk te
verminderen. Naast een verbetering van de waterkwaliteit is het streven ook de
Europese waterwetgeving te harmoniseren, uiterlijk in het jaar 2013. De KRW
verplicht overheden om doelen aan te geven voor met name de waterkwaliteit voor
de in hun gebied voorkomende wateren. Deze doelen moeten worden bereikt
(resultaatsinspanning) door het nemen van de benodigde maatregelen. De
provincie Friesland en het waterschap leggen de doelen en maatregelen voor de
regionale wateren vast in het eerstvolgende provinciale waterhuishoudingsplan
en het waterbeheerplan van het waterschap. Middels het Gemeentelijk
RioleringsPlan (GRP) spelen ook gemeenten een rol bij het bereiken van de
doelen van de KRW.
Provinciaal beleid
Het Streekplan Fryslân 2007 merkt ten aanzien van water op
dat de verandering van het klimaat, de bodemdaling en de toename van verhard
oppervlak het noodzakelijk maken om met nieuwe ogen naar water te kijken. Water
dient een belangrijk mede ordenend principe te worden in de ruimtelijke
ordening.
Zo wil de provincie bij locatiekeuzes voor nieuw stedelijk gebied
dat er gebruik gemaakt wordt van waterkansen- en risicokaarten. Bij nieuwe
ruimtelijke plannen met negatieve gevolgen voor de waterhuishouding moeten
eventuele kosten voor compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van extra berging
elders, opgenomen worden in de ontwikkelingskosten van deze plannen. De
ruimtelijke functies in een bepaald gebied moeten goed worden afgestemd op het
watersysteem van het gebied. Het Wetterskip Fryslân zal in dat kader in de
komende streekplanperiode (2005-2015) per gebied de gewenste grond- en
oppervlakteregimes (ggor) in beeld brengen en zich uitspreken over de gewenste
integrale waterhuishouding. Dit houdt in dat de wensen vanuit de functies en de
mogelijkheden van de waterhuishouding zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd
en dat recht wordt gedaan aan het streven naar een veerkrachtig, duurzaam en
gezond watersysteem. Het vaststellen van de ggor kan in bepaalde gevallen
leiden tot functiewijziging. Het voor de functie gewenste waterbeheer (ggor)
wordt door het waterschap, onder goedkeuring van de provincie, vastgelegd in
het waterbeheersplan.
Om problemen met wateroverlast te voorkomen zet de provincie
Friesland in het streekplan in op een ruimtelijke reservering voor een nieuw
boezemgemaal in de omgeving van Harlingen, alsmede het inrichten en op basis
van vrijwilligheid bestemmen van gebieden die onder water gezet kunnen worden
in natte perioden om de boezem te ontlasten (zogenaamde retentiegebieden). Zo
zullen langs de beneden- en middenlopen van de beken in Oost-Fryslân
retentiegebieden ingericht worden. Hieronder valt ook het gebied van de Linde
en de Noordwoldervaart. In deze retentiegebieden zal altijd sprake zijn van
multifunctionaliteit, meestal in de vorm van natuur en water. Ook een
uitbreiding van de Friese Boezem en het opstellen van een leidraad voor de
waterhuishoudkundige inrichting van nieuw stedelijk gebied met ontwerpnormen
voor bergingssystemen (vijvers), infiltratiesystemen (wadi's) en afvoersystemen
staan op het programma. Daarnaast wordt aangesloten bij het landelijk beleid om
het aantal overstorten te verkleinen. Zo nodig wordt de capaciteit van de
gemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties in de provincie vergroot. Het
is de bedoeling dat deze maatregelen binnen enkele jaren voltooid zijn. Tot
slot vormt het afkoppelen van hemelwater van het riool door het bieden van
ruimte voor infiltratie of berging, met name bij nieuwe stedelijke
uitbreidingen, uitgangspunt.
Naast het streekplan is het
Tweede Waterhuishoudingsplan van de provincie Fryslân 2000-2008 "Dreaun
troch it wetter" (2000) relevant. Het plan beschrijft het concrete
provinciale waterhuishoudkundige beleid tot 2008, uitgaande van de gewenste
situatie in 2015. Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemeen en specifiek
beleid. Het algemene beleid is gericht op de elementen veiligheid,
oppervlaktewaterkwaliteit, grondwater en inrichting. Het specifieke beleid is
gericht op verschillende functies. Het gaat daarbij om functies als water voor
landbouw, water voor natuur, water voor bebouwd gebied, drink- en
industriewater en zwemwater.
Plattelandsprojecten
Plattelandsprojecten startte in 2001 in samenwerking met
gemeenten met de gebiedsgerichte aanpak in Friesland om een impuls te geven aan
het platteland. Het doel is het ondersteunen van initiatieven voor projectielen
en het werven van projecten om de leefbaarheid en de sociaal economische
ontwikkeling op het platteland te stimuleren. Voor het onderdeel water is de
hoofddoelstelling: Optimalisering afstemming waterbeheer op gebruiksfuncties,
verbetering regionale watersystemen en ecologische kwaliteit.
Waterschapsbeleid
Wetterskip Fryslân heeft het Integraal
Waterbeheerplan (IWBP) opgesteld. Het bestaat uit een algemeen deel en zeven
deelplannen voor afzonderlijke gebieden. Zo geldt voor Oldetrijne het deelplan
voor het gebied van het voormalige waterschap Sevenwolden. In het plan schetst
het waterschap hoe de doelstellingen van het integraal waterbeheer in de
komende jaren bereikt zullen worden. Zo geldt bijvoorbeeld ten aanzien van
afwatering dat gedurende perioden met veel neerslag overtollig water tijdelijk
in polders en beekdalen moet worden geborgen en vervolgens via de Friese boezem
moet worden afgevoerd naar de zee en het IJsselmeer. Daarnaast geldt ten
aanzien van het aspect emissies dat lozingen vanuit een vast punt
(riooloverstorten, rioolwaterzuiveringsinstallaties, woningen, boerderijen of
bedrijven die niet op het riool zijn aangesloten) en lozingen vanuit
verspreide, telkens wisselende punten (regenwater dat van wegen afspoelt en
resten olie meevoert, drainagewater uit landbouwpercelen of de vuilwaterlozingen
van pleziervaartuigen) moeten worden beperkt. Met name ten aanzien van
riooloverstorten wil het waterschap binnen acht jaar een aanmerkelijke
verbetering bereiken. Daartoe stellen zij met de respectievelijke gemeenten
rioleringsplannen op.
Beleid gemeente
In het structuurplan wordt gesproken over de groen-blauwe
onderlegger van het gemeentelijke grondgebied. In Oldetrijne is sprake van
laagveen. De visie geeft aan dat er gestreefd wordt naar een duurzaam
waterbeheer waarbij de volgende ruimtelijk relevante richtlijnen worden
gehanteerd:
»
benutten van de aanwezige en potentiële verschillen in de
natuurlijke waterkwaliteit;
»
sanering van de risicovolle riooloverstorten;
»
permanente verbetering van de waterkwaliteit.
Bestemmingsplan
Oldetrijne
Opgemerkt moet worden dat
bovenstaande aspecten voor het bestemmingsplan van het dorp Oldetrijne, in de
zin van de redactie van de voorschriften en de keuze van bestemmingen, maar
zeer beperkt relevant zijn. Het betreft hier immers een bestemmingsplan voor
een bestaande situatie. Tevens kunnen concrete vraagstukken op het gebied van waterbeheer
vaak niet in een bestemmingsplan geregeld worden. Gewezen kan worden op de
Handreiking Watertoets 2, Samenwerken aan water in ruimtelijke plannen van december
2003, waaruit blijkt dat bij bestemmingsplannen voor stedelijk gebied
onderscheid gemaakt kan worden tussen plannen voor herstructurering van
bestaand stedelijk gebied en plannen voor bestaand stedelijk gebied (met
geringe of geen ruimtelijke dynamiek). Plannen zonder functieverandering (en
dus met weinig dynamiek) worden ook wel consoliderende plannen of beheersplannen
genoemd. Op locatie- en structuurniveau is bij dit soort plannen geen sprake
van wijzigingen. Alleen op inrichtingsniveau is eventueel optimalisatie
mogelijk. Het plan voor Oldetrijne is over het algemeen te kenschetsen als een
consoliderend plan.
Uitgangspunt is dat binnen Oldetrijne met het nieuwe plan geen
nieuwe belemmeringen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water
ontstaan. Gezien het karakter van het plangebied (met veel bestaande
(woon)bebouwing en weinig - direct van water afhankelijke - activiteiten) en
het karakter van het bestemmingsplan, met in beginsel geen mogelijkheden voor
(grootschalige) veranderingen die nieuwe belemmeringen voor het waterbeheer
opwerpen, wordt in deze toelichting beperkt aandacht besteed aan water(beheer).
Lokaal watersysteem
De hoogteverschillen in de gemeente Weststellingwerf - door het
Drents plateau in het oosten en het IJsselmeer in het westen - zijn bepalend
voor de waterhuishouding. De Linde en de Tjonger vormen de centrale aders in de
diverse watersystemen. De hoger gelegen delen stromen vrij af via beken. In de
lagere delen zorgen gemalen voor afvoer van overtollig water.
Ruilverkavelingen in de afgelopen vijftig
jaar hebben geleid tot snelle ontwatering van de landbouwgronden. De gemiddelde
grondwaterstand is ruime een halve meter gedaald. Het oosten van de gemeente
kent nu zelfs droogte- in plaats van natschade. Het waterpeil bedraagt in
Oldetrijne tussen 0.00 en +2.00 meter boven NAP.
Riolering
De riolering van het dorp bestaat voor uit
een gemengd rioolstelsel. In de toekomst is het de bedoeling om hemelwater
vanaf de daken zoveel mogelijk af te voeren naar greppels en sloten.
Waterkwantiteit
Uitgaande van de trits
vasthouden, bergen en afvoeren kan opgemerkt worden dat er binnen het
plangebied maar in zeer beperkte mate oppervlaktewater voorkomt. Voorzover
aanwezig is sprake van oppervlaktewater in de vorm van sloten en greppels.
De mogelijkheden voor het vasthouden en bergen van water zijn in
Oldetrijne dus vrij beperkt. Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, zoals
wijkvernieuwing, ontwikkeling van nieuwe woongebieden, grootschalige
reconstructies van wegen of rioolvervangingsprojecten, wordt nadrukkelijk
aandacht besteed aan mogelijkheden om het watersysteem te verbeteren. Onder
andere wordt dan onderzocht in hoeverre infiltratie van regenwater en een
gescheiden stelsel mogelijk is en in hoeverre oude afwaterstructuren, in
oorspronkelijke of alternatieve vorm, hersteld kunnen worden. Voor dergelijke
maatregelen geldt overigens wel dat zij buiten het bereik van het
bestemmingsplan vallen, behalve wanneer het gaat om ingrepen waarvoor een
herziening van het bestemmingsplan vereist is. In ieder geval geldt bij nieuwe
ontwikkelingen als uitgangspunt dat de afvoer vanuit het gebied per saldo gelijk
moet blijven. Zonodig dient bergingscapaciteit binnen het gebied gerealiseerd
te worden.
Waterkwaliteit
Uitgaande van de trits
schoonhouden, scheiden en zuiveren is het verbeteren van de waterkwaliteit door
onder meer het beperken van het aantal riooloverstorten een belangrijke opgave.
In het algemeen wordt in dat kader gestreefd naar afkoppeling van regenwater
van het riool, met name bij wijkvernieuwing, ontwikkeling van nieuwe
woongebieden, grootschalige reconstructies van wegen of
rioolvervangingsprojecten, zoals hierboven beschreven.
Water in de voorschriften
De bestaande waterstructuren
en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn opgenomen in de
bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen. Bij functiewijzigingen die van invloed
kunnen zijn op de waterhuishouding is opgenomen dat de watertoets doorlopen
moet worden.
Watertoets/Overleg met het waterschap
Het bestemmingsplan betreft
zoals aangegeven een conserverend bestemmingsplan. Ontwikkelingen die van
invloed kunnen zijn op de waterhuishouding zijn slechts bij wijziging mogelijk.
Dergelijke functiewijzigingen zijn daarbij gebaseerd op het structuurplan,
waarvoor de watertoets eveneens is doorlopen. Voor het onderhavige plan is
daarom Wetterskip Fryslân verzocht een versnelde watertoets van toepassing te
verklaren. Wetterskip Fryslân heeft in december 2006 ingestemd met een
versnelde watertoetsprocedure bij dit bestemmingsplan. Het waterschap heeft bij
schrijven van 14 september 2007 tijdens het artikel 10 Bro een positief
wateradvies betreffende de actualisatie gegeven en heeft gemeld te kunnen
instemmen met de bij een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarde dat het
proces van de watertoets moet worden doorlopen. De reacties van het Waterschap
zijn als bijlage opgenomen.
4.7.
Luchtkwaliteit
Luchtkwaliteit
is een belangrijke pijler voor een goede leefomgeving. De vaststelling van een
bestemmingsplan wordt in de jurisprudentie aangemerkt als de uitoefening van
een bevoegdheid die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.
De Eerste
Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de "Wet
milieubeheer" goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit
genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de
nieuwe titel 2 bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet is op 15 november 2007
(Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het "Besluit luchtkwaliteit
2005".
De wet is
één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
»
negatieve
effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van
luchtverontreiniging aan te pakken;
»
mogelijkheden
voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de
Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De "Wet
luchtkwaliteit" voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de
luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke
activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen
is vastgesteld dat deze "niet in betekende mate" (NIBM) bijdragen aan de
luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor
luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen
vormen onder de nieuwe "Wet luchtkwaliteit" geen belemmering voor ruimtelijke
ontwikkeling als:
»
er
geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een
grenswaarde;
»
een
project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de
luchtkwaliteit leidt;
»
een
project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
»
een
project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL,
dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
Uit
onderzoek is gebleken dat slechts bij hoge verkeersintensiteiten in grotere
stedelijke gebieden overschrijdingen van grenswaarden voorkomen.
Ook bij
luchtkwaliteitsonderzoeken in de kernen Wolvega en Noordwolde is gebleken dat
ruimschoots aan de grenswaarde van het (toen geldende) Besluit Luchtkwaliteit
2005 wordt voldaan.
Aangezien
dit bestemmingsplan bij recht geen ontwikkelingen mogelijk maakt die van
invloed zijn op de luchtkwaliteit, voldoet het plan aan het gestelde in de wet.
Het plan maakt bij wijziging kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Deze
ontwikkelingen zullen niet in betekende mate invloed hebben op de luchtkwaliteit
en deze wijzigingen mogen daarom voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit
uitvoerbaar worden geacht.
5. Juridische
opzet
5.1.
DURP
DURP is de afkorting voor Digitale
Uitwisseling in Ruimtelijke Processen.
Bij brief van 11 oktober 2005 heeft de
Minister van VROM gemeld dat digitale ruimtelijke plannen in de nieuwe Wet
ruimtelijjke ordening (Wro) verplicht worden gesteld. Alle nieuwe ruimtelijke
plannen moeten vanaf de invoering van de wet digitaal, uitwisselbaar en
vergelijkbaar worden gemaakt alsmede digitaal beschikbaar worden gesteld.
Bestaande ruimtelijke plannen moeten binnen 10 jaar eveneens aan die eisen
voldoen.
De Minister heeft een dringend beroep op de
gemeentebesturen gedaan om deze standaarden nú al te gaan gebruiken en te ontwikkelen
en niet te wachten op de invoering van de nieuwe Wro. De Minister stelt voorts
dat door samen te werken een bijdrage kan worden geleverd aan betere
dienstverlening en betere handhaving en dat via DURP wordt gewerkt aan een
Andere Overheid die slagvaardiger, efficiënter en effectiever is en die staat
voor een gezamenlijke ruimtelijke ontwikkeling.
Met dit bestemmingsplan wordt gehoor gegeven
aan de oproep van de Minister van VROM om de standaarden nu al te gebruiken.
5.2.
Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2006
In deze standaard worden de afspraken
weergegeven die de DURP-partners hebben gemaakt ten aanzien van de opbouw en
van de wijze van presentatie van bestemmingsplannen. Deze afspraken hebben geen
betrekking op de inhoud van bestemmingsplannen en staan los van het te voeren
gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid. De afspraken hebben alleen tot doel
meer eenheid te brengen in de opbouw en presentatie van bestemmingsplannen en
hebben bijvoorbeeld betrekking op de naamgeving van bestemmingen,
dubbelbestemmingen en aanduidingen, de legenda op de plankaart en de opbouw van
bestemmingsvoorschriften.
In de standaard worden twee categorieën
onderscheiden: bindende afspraken en aanbevelingen. Voor de bindende afspraken
geldt dat zij in de bestemmingsplanpraktijk gevolgd moeten worden. De
aanbevelingen zijn niet verplichtend doch de DURP-partners hebben geadviseerd
deze aanbevelingen wel te volgen.
In de nieuwe Wro en het daarbij behorende
Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zullen de verplichtingen ten aanzien van de
opzet en de presentatie van et bestemmingsplan worden opgelegd.
5.3.
Systematiek
De opzet van voorliggend bestemmingsplan is
gebaseerd op de gebiedsgerichte benadering. Dit houdt in beginsel in dat bijvoorbeeld
binnen een woongebied geen sprake is van aparte bestemmingen voor de
woonstraten, ondergeschikte groenstructuren, nutsvoorzieningen,
parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Andere bestemmingen als bijvoorbeeld
bedrijven en wegen (met meer dan een ontsluitingsfunctie) zijn daarentegen
functioneel en individueel bestemd.
5.4.
Digitalisering
De gemeente heeft een programma opgezet voor
de actualisering van de bestemmingsplannen in de gemeente Weststellingwerf
waarbij ook wordt gestreefd naar digitalisering van bestemmingsplannen. De
belangrijkste drijfveer voor digitalisering van bestemmingsplannen is in eerste
instantie de bevordering van de uitwisselbaarheid van digitale bestanden tussen
vooral gemeenten en provincies. Een belangrijk afgeleid effect is dat bestemmingsplannen
veel eenvoudiger toegankelijk kunnen worden gemaakt voor burgers. Het
bestemmingsplan dient in dat kader niet alleen op papier, maar ook digitaal
raadpleegbaar te zijn. Een systematiek met bouwvlakken en daarop afgestemde
bepalingen in de voorschriften zorgt daarbij voor een toegankelijk en goed
leesbaar bestemmingsplan.
5.5.
Flexibiliteit
Het gaat in dit bestemmingsplan grotendeels om
bestaande bebouwing in een bestaand dorpscentrum. Binnen dit bestaande gebied
is in beginsel duidelijk welke ruimte wel en niet gegeven zou moeten worden
voor (uitbreiding van) bebouwing. Er kan dan ook worden gekozen voor een
systematiek, waarbij relatief gedetailleerd op de kaart wordt aangegeven waar
gebouwd kan worden. Voor nieuwe ontwikkelingen zal een wijziging of herziening
van het bestemmingsplan noodzakelijk zijn. In bepaalde voorschriften is met het
oog daarop een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
5.6.
Toelichting op de voorschriften
Indachtig de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2006 is bij het opstellen van de voorschriften is zoveel
mogelijk aangesloten bij de opzet, zoals die is gekozen in het Handboek
Digitale Bestemmingsplannen ook van de gemeente Weststellingwerf in het kader
van de actualiseringsoperatie en het in maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan
Noordwolde.
Het thans voorliggende bestemmingsplan zal in
beginsel weer als voorbeeld dienen voor de volgende te actualiseren bestemmingsplannen
in de gemeente.
Onderstaand worden de bestemmingen voor zover
nodig geacht nader toegelicht.
AGRARISCH
De binnen het plan gebied aanwezige agrarische
bedrijfsgebouwen met het bijbehorende erf en de agrarische cultuurgronden zijn
bestemd als AGRARISCH.
Er zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
De eerste betreft de mogelijkheid tot het wijzigen van de functie van de
bedrijfsgebouwen met het bijbehorende erf in WOONGEBIED, BEDRIJF en
MAATSCHAPPELIJK. De tweede betreft de mogelijkheid van het wijzingen van de
functie van agrarische cultuurgronden in WOONGEBIED.
Voor de eerste bevoegdheid geldt dat bij
wijziging van de bestemming ook het bouwvlak wordt herzien (lees verkleind).
Bij de wijziging in de bestemming Maatschappelijk
is de als zodanig in de bijlage van de planvoorschriften gevoegde bestemming
van overeenkomstige toepassing. Onder de wijziging naar Maatschappelijk wordt ook begrepen een zorgboerderij, mits er
geen sprake is van zelfstandige woonunits aanvullend op de dienstwoning. Bij
wijziging naar bedrijf dient de bedrijfsvoering plaats te vinden binnen de
contouren van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen. Buitenopslag wil de
gemeente tegengaan, en om dit te voorkomen wordt de begrenzing van het erf bij
wijziging nader beschouwd.
Voor de tweede bevoegdheid geldt dat de
contouren voor de wijzigingsbevoegdheid gebaseerd zijn op de rode contouren in
het structuurplan, voor zover binnen deze contouren geen sprake is van bebouwd
gebied. Het betreft daarom de agrarische cultuurgronden, voor zover deze zijn
gelegen binnen de rode contour.
BEDRIJF
Deze bestemming regelt de binnen het stedelijk
gebied gesitueerde (bestaande) bedrijven.
De bestemmingsomschrijving biedt mogelijkheden
voor bedrijven van de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijven, productiegebonden
detailhandel en bedrijfswoningen.
Bestaande bedrijvigheid van een afwijkende
categorie vindt vastlegging middels de aanduiding bedrijfsactiviteit.
Om bedrijvigheid mogelijk te maken in de
eerstvolgende hogere categorie van de bedrijvenlijst doch die wat betreft de
aspecten geur, stof, geluid en gevaar gelijk kan worden gesteld, is een
vrijstellingsmogelijkheid opgenomen.
Vanwege de situering binnen stedelijk gebied
is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na een eventuele beëindiging van
de bedrijfsfunctie de bestemming te wijzigen in WOONGEBIED. Uitgangspunt is dat
dan ook sprake zal zijn van een aanpassing/verkleining van de grootte van de
bouwvlakken.
MAATSCHAPPELIJK
Deze bestemming heeft voornamelijk betrekking op
de gebouwen die in gebruik zijn ten behoeve van educatieve, sociale en levensbeschouwelijke
voorzieningen.
Vanwege de situering binnen stedelijk gebied
is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na een eventuele beëindiging van
de bedrijfsfunctie de bestemming te wijzigen in WOON-
GEBIED. Uitgangspunt is dat dan ook sprake zal zijn van een
aanpassing/verkleining van de grootte van de bouwvlakken.
VERKEER
Deze bestemming betreft alleen de 'doorgaande
weg'. Andere wegen als woonstraten zijn opgenomen binnen de bestemming
WOONGEBIED. De bestemming biedt ook mogelijkheden voor groenvoorzieningen,
fiets- en voetpaden en parkeer- en openbare nutsvoorzieningen.
WOONGEBIED
Deze regeling betreft de in het plangebied
aanwezige woonbebouwing met bijbehorende erven en tuinen, alsmede de voor het
woongebied van belang zijnde wegen, paden en groen-, parkeer- en
speelvoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn aan huis verbonden
beroepen toegestaan omdat die passen binnen de woonomgeving.
De bebouwingsbepalingen zijn zo eenvoudig
mogelijk gehouden. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal
dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan
bestaat. Voorts moeten alle gebouwen binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak
gebouwd worden en in de voorschriften zijn bepalingen opgenomen over maten als
afstanden (tot perceelgrenzen), horizontale dieptes, hoogtes enzovoort.
Voor de goothoogte van woningen geldt een
goothoogte van 4 meter als uitgangspunt. De bouwhoogte is gesteld op 9 meter.
Voor bijgebouwen en andere bouwwerken zijn specifieke maten opgenomen in de
bebouwingsbepalingen.
Binnen bepaalde grenzen bieden de
voorschriften de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van een aantal
bepalingen. Zo zijn bij vrijstelling kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
te realiseren. Het gebruik van bijgebouwen voor bewoning en het gebruik van
gronden en bouwwerken als seksinrichting is als strijdig gebruik aangemerkt.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste
verdichting van de bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen indien
een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal
bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch
nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene
gebruiksbepalingen
Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de
algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik
uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel
is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.
In verband met het schrappen van het
bordeelverbod is in lid b expliciet opgenomen dat onder strijdig gebruik in
ieder geval wordt verstaan het gebruiken van gebouwen ten behoeve van een
seksinrichting.
Algemene
vrijstellingsbepaling
In deze bepaling is aan burgemeester en
wethouders een vrijstellingsbevoegdheid toegekend voor een aantal met name
genoemde vrijstellingen.
Indien de
plankaart niet geheel blijkt overeen te stemmen met de werkelijke afmetingen in
het terrein kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het
plan teneinde afwijkingen op ondergeschikte punten mogelijk te maken. De
bepaling geeft de voorwaarden aan waaronder een dergelijke vrijstelling kan
worden verleend.
Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de
in de voorschriften opgenomen dan wel op de kaart aangegeven afmetingen kunnen
met behulp van deze bepaling mogelijk worden gemaakt.
In alle gevallen zullen burgemeester en
wethouders de gebruikmaking van de vrijstellingsmogelijkheid moeten motiveren
en alle relevante belangen moeten afwegen conform het bepaalde in de Algemene
wet bestuursrecht.
Strafbepaling
Overtreding van de
gebruiksbepalingen en de aanlegvergunningen is strafbaar gesteld als gevolg van
het bepaalde in de Wet op de economische delicten.
Overgangsbepalingen
Bouwwerken die op
het tijdstip van de tervisielegging van het plan bestaan, in uitvoering zijn of
mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde bouwvergunning
mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen
naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot
kan ook het gebruik relevant zijn. Indien een bouwwerk door een calamiteit
tenietgaat, is herbouw onder voorwaarden toegestaan.
Er is een uitsluitingsclausule opgenomen voor
illegale bouwwerken. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat bestaande, illegaal
gebouwde bouwwerken kunnen worden vernieuwd, veranderd of uitgebreid.
Ook is het gebruiksovergangsrecht opgenomen.
Bestaand gebruik mag worden gehandhaafd. Er is een uitsluitingsclausule opgenomen
voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Voorts is geregeld in hoeverre
wijziging van het gebruik is toegestaan.
6. Financiële
aspecten/uitvoerbaarheid
Bij de uitvoering van het bestemmingsplan
Oldetrijne zijn geen ontwikkelingskosten te verwachten aangezien het een
consoliderend bestemmingsplan betreft.
7. Procedure
Inspraak en overleg
Over dit bestemmingsplan is bestuurlijk
overleg ex artikel 10 Bro gevoerd en is inspraak verleend op de in de gemeente
Weststellingwerf gebruikelijke wijze.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met
ingang van 28 juni 2007 gedurende een termijn van zes weken voor en ieder ter
inzage gelegen in het Publiekscentrum van het gemeentehuis. Tevens was het
bestemmingsplan in te zien op de gemeentelijke website.
Tijdens de inspraakperiode zijn 4
inspraakreacties ingediend, die net als de notitie Beantwoording
inspraakreacties als bijlage bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Voorts is een inspraakavond georganiseerd en
het verslag daarvan is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De overlegreacties en de notitie Beantwoording
overleg ex artikel 10 Bro 1985 zijn ook als bijlagen opgenomen.
juni 2008.