Plan: | Vlieland kom |
---|---|
Status: | Vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0096.087103-VG01 |
3. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, al dan niet in combinatie met woningen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - woning uitgesloten”;
alsmede voor gebouwen ten behoeve van:
2. opslag ten behoeve van transportbedrijven en rederijen, ter plaatse van de aanduiding “opslag”;
met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, ri sicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning;
met de daarbijbehorende:
c. tuinen, erven en terreinen;
d. straten en paden;
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. 2. Bouwregels
3. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder a genoemde gebou wen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. indien en voorzover een gevellijn is aangegeven zal (zullen) per gebouw één (of meer) gevel(s) in de gevellijn worden gebouwd;
c. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste de in het bouwvlak aangegeven maximale goothoogte (m) bedragen;
d. de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 60º bedragen.
3. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning gelden de volgende regels:
a. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 30 m² bedragen;
c. de goothoogte van een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedra gen;
d. de dakhelling van een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 60º bedra gen;
3. 2. 3. Voor het bouwen van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3. 3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de ruimtelijke structuur en het samenhangend bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeerssituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3. 4. Afwijking van de bouwregels
3. 4. 1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.2.1. onder a en lid 3.2.2. onder a in die zin dat gebouwen en/of overkappingen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
1. indien een gevellijn is aangegeven, de gevellijn of het verlengde daarvan niet wordt overschreden;
2. niet wordt gebouwd binnen een gebied dat is voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van tuin - open erf”;
3. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en/of overkappingen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
b. het bepaalde in lid 3.2.1. onder d en lid 3.2.2. onder d in die zin dat de dakhelling van een gebouw of een overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 80º.
3. 4. 2. De in lid 3.4.1. genoemde afwijking kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. de ruimtelijke structuur en het samenhangend bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeerssituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3. 5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven anders dan genoemd in lid 3.1. onder a;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
3. 6. Afwijken van de gebruiksregels
3. 6. 1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.5. onder a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits:
1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de be drijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle in richtingen of vuurwerkbedrijven betreft;
b. het bepaalde in lid 3.5. onder b in die zin dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
1. de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen met een maximum van 50 m² mag bedragen;
2. de functie vanuit de bestaande gebouwen moet worden uit geoefend;
3. er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, ver werkte en/of toegepaste producten;
4. de functie geen onevenredige invloed heeft op het winkelap paraat in de diverse kernen.
3. 6. 2. De in lid 3.6.1. genoemde afwijking kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. de ruimtelijke structuur en het samenhangend bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeerssituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3. 7. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk zaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- het aanbrengen van verhardingen met een oppervlakte groter dan 20 m².
3. 7. 2. Het bepaalde in lid 3.7.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor den van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3. 7. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor den verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur en het samenhangend bebouwingsbeeld, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3. 8. Wijzigingsbevoegdheid
3. 8. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
a. de bestemming ‘Bedrijf’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - 1’, mits:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 22 van overeenkomstige toepassing zijn;
2. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast indien ter plaatse de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
b. de bestemming ‘Bedrijf’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Detailhandel’, mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast binnen het gebied dat is voorzien van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 6.1”;
2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 7 van overeenkomstige toepassing zijn;
3. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast ten behoeve van de uitbreiding van bestaande detailhandelsbedrijven;
4. het aantal detailhandelsbedrijven binnen het plangebied ten hoogste het bestaande aantal zal bedragen;
c. de bestemming ‘Bedrijf’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Horeca’, mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast binnen het gebied dat is voorzien van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 6.1”;
2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 10 van overeenkomstige toepassing zijn;
3. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast ten behoeve van de uitbreiding van bestaande horecabedrijven;
4. het aantal horecabedrijven binnen het plangebied ten hoogste het bestaande aantal zal bedragen.
3. 8. 2. De in lid 3.8.1. genoemde wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. de ruimtelijke structuur en het samenhangend bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeerssituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.