direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lies - Lies 17
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plan is om het gebied achter de Lies 17 te Lies te herstructureren middels sloop en nieuwbouw. Het nieuwbouwplan voorziet in 12 grondgebonden woningen verdeeld over drie verschillende gebouwen. Met de voorgestelde ontwikkeling wordt een logisch, organisch vervolg van de benodigde uitbreiding van het dorp Lies gegeven. Het stedenbouwkundig ontwerp is ontworpen vanuit de gedachtegang om de uitstraling van een agrarisch erf te creëren.

Het beoogde plan is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het gebied bevindt zich midden in de kern van het dorp Lies aan de gelijknamige straat Lies. Het perceel staat bekend als Lies 17 en betreft de kadastrale percelen sectie I nummer 2270, 2271 en 2268 (deels). De ligging en begrenzing van het gebied is weergeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

De mogelijkheden voor het gebied zijn bepaald in het geldende bestemmingsplan 'Lies'. Op basis hiervan hebben de gronden de bestemming 'Wonen' én 'Agrarisch'. Hierbij heeft het bestemmingsvlak met de woonbestemming de Bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreidingsregeling'. De oppervlakte van het hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen, dan wel de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 120% van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak zal bedragen, ter plaatse van de aanduiding " specifieke bouwaanduiding - uitbreidingsregeling".

De bouw van meerdere woningen binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' is niet toegestaan. In het huidige bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Deze dient binnen het aanwezige bouwvlak gerealiseerd te worden. Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn ook geen woningen toegestaan. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan Lies

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en voorgenomen situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod en in hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk wordt een omschrijving gegeven van de gewenste ontwikkeling, binnen de context van de huidige situatie.

2.1 Huidige situatie

Het gebied bevindt zich midden in de kern van het dorp Lies aan de gelijknamige straat Lies. Het perceel staat bekend als Lies 17 en betreft de kadastrale percelen sectie I nummers 2270, 2272 en 2268 (deels). De ligging en begrenzing van het gebied is weergeven in figuur 2.1.

In het plangebied staat de bebouwing van een voormalige boerderij. Aan de straatkant bevindt zich een boerderijwoning en daarachter bevinden zich een aantal bijgebouwen, waaronder een grote agrarische schuur. De bebouwing bevindt zich in een slechte staat. De boerderijwoning staat in oost – west richting langs de Lies. Deze woning maakt geen deel uit van het plangebied.

De gronden aan de noordkant van het plangebied, betreffen in de huidige situatie agrarische, onbebouwde gronden.

Het plangebied bevindt zich verder in de bebouwde kom van Lies. De bebouwde kom bestaat uit een aantal straten waaraan zich verschillende functies bevinden. Het betreft hoofdzakelijk de functie wonen, maar verspreid bevinden zich ook enkele detailhandel –en horecafuncties. Zo bevindt zich direct ten westen van het plangebied een supermarkt. Verder bevindt zich op een afstand van meer dan 50 meter ten noorden van het plangebied een recreatieterrein met daarop een aantal stacaravans. Tegenover de boerderij Lies 17, aan de zuidzijde van de weg, bevindt zich een agrarisch bedrijf.

Uit cultuurhistorisch oogpunt is Lies van groot belang. De relatie van de bebouwing met het omringende golvende landschap met heggen en boomsingels en de gevarieerd gesitueerde bebouwing zijn eigen kenmerken van Lies. Met name de integratie van karakteristieke kenmerken zoals kleinschalige dorpsbebouwing (1 of 2 bouwlagen met kap) in het omringende landschap, panden die in een wisselende rooilijn zijn geplaatst, de lintbebouwing met een lage goot- of druiplijn, de wisselende nokrichtingen en de karakteristieke voormalige Terschellinger boerderijen zijn beeldbepalend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Huidige situatie vanuit de lucht

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van de huidige situatie

2.2 Voorgenomen initiatief

Het plan gaat uit van de bouw van in totaal 12 woningen rekening houdend met het behoud van het erf als agrarisch erf. De gebouwen betreffen dan ook een hoofdschuur, bijschuur en een derde schuur. In figuur 2.3 is de beoogde stedenbouwkundige situatie weergeven. Enkele impressies daarvan in de figuren daarna. Het plan bestaat specifiek uit:

  • 1. Eén keer 6 rijwoningen van 65 tot 75 m2, inclusief bergingen als schuurwoning. Dit gebouw komt direct achter de bestaande woning te staan. De totale oppervlakte bedraagt circa 390 m2 en krijgt een goothoogte van 2,5 meter en een bouwhoogte van circa 7,7 meter.
  • 2. Eén keer 4 rijwoningen van 95 m2, inclusief bergingen als schuurwoning. Dit gebouw komt direct achter het hiervoor genoemde gebouw te staan. Door deze iets naar het noorden en naar het westen te positioneren ontstaat er vanaf de openbare weg nog voldoende zicht naar het achterliggende agrarisch landschap. De totale oppervlakte bedraagt circa 280 m2 en krijgt een goothoogte van 3,5 meter een een bouwhoogte van circa 9 meter.
  • 3. Eén keer 2 woningen, van 70 m2,in de vorm van een derde 'schuur' inclusief bergingen. Dit gebouw komt op de noordkant van het (agrarische) perceel te staan. De totale oppervlakte bedraagt circa 166 m2 en krijgt een goothoogte van 3,2 meter een bouwhoogte van circa 6,8 meter.
  • 4. Groene inrichting van de openbare ruimte inclusief parkeerplaatsen, watercompensatie en erfafscheiding in de vorm van singels. De woningen zijn vanaf één oprit te bereiken vanaf de openbare weg.

Om dit plan te realiseren wordt alle, oude en vervallen bebouwing in het plangebied gesloopt en gesaneerd. De bestaande boerderij, gelegen aan de weg, blijft behouden. Dit deel van het perceel van de boerderij maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0005.png"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: MONK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0006.png"

Figuur 2.4 Impressie nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0007.png"

Figuur 2.5 Impressie nieuwe situatie

2.3 Stedenbouwkundig en landschappelijke inpassing

Het gebied bevindt zich achter het lint van Lies. Met het Stedenbouwkundig ontwerp wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur van Lies. De bouw van de nieuwe woningen past binnen de bestaande dorpsstructuur. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat bestaande lintbebouwing niet wordt verlengd. Aan dit uitgangspunt wordt tegemoet gekomen door de uitbreiding in noordelijke richting te voorzien. De open ruimte tussen de dorpen blijft daardoor behouden.

De initiatiefnemer heeft een plan ontwikkeld met daarin een stedenbouwkundige -en landschappelijke invulling van het plangebied. De initiatiefnemer is hierbij begeleid en voorzien van advies door het gemeentelijk Woonteam, waarin onder andere een landschapsarchitect en stedenbouwkundige vertegenwoordigd is. Hierdoor is een plan ontwikkeld welke passend is in het stedenbouwkundige beeld van Lies. In figuur 2.3 is de beoogde stedenbouwkundige situatie weergegeven. Door het stedenbouwkundig plan worden de boerderijen en bijgebouwen in Lies zichtbaar en is goed te zien wat de grootte van de panden is en welke nokrichting deze hebben. Het stedenbouwkundige ontwerp is ontworpen met de gedachte om zowel de agrarische uitstraling van het gebied als de doorzichten op het landschap vanaf de lintbebouwing te behouden. De verschijningsvorm van de gebouwen wordt gekenmerkt door het schuurachtige uiterlijk ervan met een lage goothoogte. Het groenontwerp vormt met de bebouwing het erf en is daarmee een belangrijk onderdeel van het geheel. Het ontwerp wordt landschappelijk ingepast door rondom het plangebied elzensingels te realiseren. De bestaande sloten blijven bestaan, er worden geen nieuwe sloten aangelegd. De regenwaterafvoer loopt door het midden van het gebied richting de duinen, deze mondt uit in een wadi. Een nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing is opgenomen in bijlage 2.

De woningen krijgen een ontsluiting die uiteindelijk wordt ontsloten op de Lies aan de zuidzijde van het plangebied. In het plangebied is voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte te kunnen voldoen. Het parkeren wordt uit het zicht vanaf de openbare weg onttrokken.

Met de voorgestelde ontwikkeling wordt een logisch, organisch vervolg van de benodigde uitbreiding van het dorp Lies gegeven. Door de uitbreiding, inclusief richting van de bebouwing, haaks op de belangrijke ontsluitingsweg Lies te realiseren, is geen sprake van een verdere verdichting van de kern zelf en blijven de doorzichten op het agrarisch landschap behouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. De Waddeneilanden zijn niet aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar de Waddeneilanden onderdeel van uitmaken. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

In dit geval betreft de voorgenomen ontwikkeling geen ontwikkeling die betrekking heeft op de 14 nationale belangen zoals genoemd in de SVIR en waarvoor regels zijn gesteld in het Barro. Daarmee is het plan niet in strijd met het beleid zoals uiteen gezet in deze stukken.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking (ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.


In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van de woningen in het plangebied wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
De woningen worden in de koopsector aangeboden op een locatie gelegen in de kern Lies. Initiatiefnemer is in 2020 Bewoonbaar Terschelling gestart. Hiermee wil de initiatiefnemer de woningbehoefte op het eiland in kaart brengen en op basis hiervan nieuwe woningen toevoegen voor eilanders, op bestaande locaties die zich goed lenen voor herinrichting of herontwikkeling. Uit een rapport van mei 2021 blijkt dat er concrete behoefte is aan koopwoningen in plaats van huurwoningen. Van mensen die nu in een sociale huurwoning wonen bestaat een grote behoefte om te verhuizen naar een koopwoning. Daarnaast is er een grote vraag naar ruimere doorgroeiwoningen.

Er is daarom een plan ontwikkeld om in het plangebied een woningbouwlocatie te ontwikkelen met verschillende prijscategorieën voor verschillende doelgroepen. Het doel is om een woningbouwlocatie te ontwikkelen voor maatschappelijk en/of economisch aan Terschelling gebonden bewoners van het eiland die op zoek zijn naar een woning in hun volgende (levens)fase. Door het realiseren van deze 12 koopwoningen in verschillende prijscategorieën, zal een relatief grote beweging ontstaan op de woningmarkt.

De ontwikkeling past binnen de woningbouwruimte van de gemeente. Uit de Woonvisie Terschelling 2017-2021 blijkt dat er tussen 2017 en 2021 een behoefte is aan een toevoeging van 135 tot 190 woningen. De provincie heeft de gemeente woningbouwruimte gegeven voor 135 woningen. Bij gebleken behoefte kan deze ruimte verhoogd worden. Uit het door de initiatiefnemer verrichte onderzoek blijkt dat deze behoefte aan 12 betaalbare koopwoningen er is. De woningen worden ontwikkeld in een aantrekkelijk woonmilieu waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van de omgeving. Uiteraard worden de woningen gasloos gebouwd en wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met levensloopbestendig bouwen.

Bij deze ontwikkeling ligt het plangebied gedeeltelijk binnen bestaand stedelijk gebied en gedeeltelijk in het landelijk gebied. Met de ontwikkeling is derhalve sprake van een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied. Op het eiland zijn binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende locaties beschikbaar die kunnen voldoen aan de totale woningbouwbehoefte van het eiland. Het is daarom noodzakelijk om woningbouwlocaties te ontwikkelen aansluitend aan stedelijk gebied. Onderhavige ontwikkeling voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1.2 van de verordening staat dat een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied kan worden toegestaan. In dit geval ligt het plangebied gedeeltelijk binnen bestaand stedelijk gebied en gedeeltelijk in het landelijk gebied. Met de ontwikkeling is derhalve sprake van een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied. Verder staat in artikel 2.3.1 dat er sprake moet zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. In dit geval zijn er op het eiland onvoldoende locaties beschikbaar, in bestaand stedelijk gebied, die kunnen voldoen aan de totale woningbouwbehoefte van het eiland. Het is daarom noodzakelijk om woningbouwlocaties te ontwikkelen aansluitend aan stedelijk gebied. Onderhavige ontwikkeling voorziet hierin.

Tot slot is in artikel 3 bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3 wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past. Tevens is sprake van een concrete behoefte naar de woningen.

3.2.2 Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 is uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.

Als uitgangspunt geldt dat veranderingen niet tegen moeten worden gehouden, maar dat ambities worden gerealiseerd door gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, omdat het plangebied een overgang vormt tussen het landelijk gebied en de bestaande bebouwing van het dorp. Met de inrichting van het plangebied wordt hierop ingespeeld.

3.2.3 Ontgrondingenverordening Friesland

Voor bepaalde werkzaamheden is op basis van de Ontgrondingenverordening Friesland een ontgrondingsvergunning nodig. In verband met de beoogde inrichting worden sloten gegraven. Indien de waterpartij aan onderstaande voorwaarden voldoet is voor de graafwerkzaamheden geen ontgrondingsvergunning nodig en is sprake van een vrijstelling.

  • 1. de diepte van de ontgronding bedraagt niet meer dan 2,00 m beneden maaiveld;
  • 2. bij de ontgronding wordt niet meer dan 10.000 m3 aan bodemmateriaal naar elders afgevoerd.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Terschelling

In de Toekomstvisie van Terschelling voor 2025 zijn drie pijlers geformuleerd: bouwen aan een krachtige samenleving met een duurzame economie in een waardevolle omgeving. Wat betreft wonen is de topprioriteit om voldoende woningen voor starters en jonge gezinnen te kunnen aanbieden. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hieraan.

Woonvisie Terschelling

In 2017 is er een woonvisie voor de gemeente Terschelling opgesteld door KAW. Deze visie loopt van 2017 tot en met 2021 met doorkijk naar 2025, gebaseerd op de Toekomstvisie TS25. In de woonvisie wordt de huidige woningmarkt omschreven als onbereikbaar voor starters en (jonge) gezinnen met een gemiddeld inkomen, omdat de vierkante meterprijs één van de hoogste in Nederland is. Daarnaast zijn de wachtlijsten in de sociale huursector lang, waardoor weinig doorstroming in de woningmarkt zit.

Uit de woonvisie blijkt dat er sprake is van een forse disbalans. De gemeente Terschelling wil met de woonvisie bijdragen aan een betere balans op de Terschellinger woningmarkt.

Voor jongeren en starters zijn er heel weinig woningen beschikbaar in de sociale huur, particuliere huur of koop. Voor het behouden van een vitaal eiland, waar het niet alleen goed recreëren is maar ook prettig om te wonen voor de 'eilanders', is het nodig om voldoende woningen te hebben voor (maatschappelijk of economisch gebonden) starters. Starterswoningen (nieuwbouw of transformatie) tussen 50 en 70 m2 zijn over het algemeen te bouwen voor huur- en koopprijzen die betaalbaar zijn voor starters.

Voor doorstromers met een middeninkomen is er op Terschelling nauwelijks aanbod in zowel de huur als de koopmarkt. De gemeente wil dat nieuwbouwlocaties zoveel mogelijk samen met potentiële doorstromers moeten worden ontwikkeld.

De woningen worden ontwikkeld in een aantrekkelijk woonmilieu waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van de omgeving. Uiteraard worden de woningen gasloos gebouwd en wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met levensloopbestendig bouwen.

Toetsingskader voor nieuwe woningbouwinitiatieven

Met de Woonvisie en het Uitvoeringsprogramma Woonvisie wil de gemeente Terschelling bijdragen aan de oplossing van het woningmarktprobleem. Alle bouwplannen worden getoetst op hun bijdrage aan de oplossing van deze problematiek en ruimtelijke en esthetische kwaliteit. Daarvoor is onderstaand toetsingskader ontwikkeld.

1. Sluit het bouwplan qua aantal woningen en doelgroep aan bij de Woonvisie en gewenst

woningbouwprogramma.

Het bouwplan sluit in aantal woningen en doelgroep aan bij de Woonvisie Terschelling 2017 – 2021 met een doorkijk naar 2025 en het gewenste woningbouwprogramma:

  • a. In woonschuur A komen3 starterswoningen met één slaapkamer en een GBO van 68 m2.
  • b. In woonschuur A komen 3 starters-/doorstroomwoningen met twee slaapkamers en een GBO van 75 m2.
  • c. In woonschuur B komen 4 gezinswoningen (doorstromer) met drie slaapkamers en een GBO van 95 m2.
  • d. In woonschuur C komen 2 seniorenwoningen met één gelijkvloerse slaapkameren een GBO van 70 m2.

Alle woningen worden verkocht aan maatschappelijke en/of economisch aan Terschelling gebonden woningzoekenden.

2. Past de huur- of verkoopprijs bij de doelgroep voor de locatie.

Het bouwplan sluit in aantal woningen en doelgroep aan bij de Woonvisie Terschelling 2017 – 2021 met een doorkijk naar 2025 en het gewenste woningbouwprogramma met de juiste verkoopprijs per doelgroep. NB naast eigen grond waar de woning op wordt gerealiseerd wordt de overige grond gebruikt als gemeenschappelijk erf.

3. Levert een bouwplan voor markthuur/ koop conform de Woonvisie Terschelling 2017 – 2021 met een doorkijk naar 2025 een bijdrage aan de doorstroming op de woningmarkt.

Door koopwoningen te bouwen voor mensen die bij een verhuizing een woning achterlaten op de woningmarkt, wordt het grootste effect gerealiseerd op de woningmarkt. Meer aanbod van koopwoningen in verschillende prijsklassen en voor verschillende doelgroepen, zal een breed effect hebben op de doorstroming. Door koopwoningen te realiseren, wordt voor een doelgroep gebouwd die er zeker van is om te investeren ineen woning op het eiland.

4. Is blijvende betaalbaarheid van de woningen geborgd.

Blijvende betaalbaarheid wordt geborgd door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Om de blijvende betaalbaarheid te borgen wordt in de overeenkomst onder meer opgenomen dat de woning geen mogelijkheden voor een recreatieappartement en / of bed & breakfast krijgt, de locatie in een toekomstig omgevingsplan de bestemming sociale koopwoning kan krijgen en het bestemmingsvlak beperkt wordt. Met het oog op de blijvende betaalbaarheid maakt een anti-speculatiebeding voor 10 jaar (een verbod op verkoop en verplichte bewoning gedurende 10 jaar voor de eerste bewoner) onderdeel uit van de anterieure overeenkomst. Blijvende betaalbaarheid is gegarandeerd door het opnemen van deze bepalingen in de koopovereenkomst.

5. Voldoet het plan aan de duurzaamheidsambities uit de Woonvisie.

Het volledige plan inclusief de voorgestelde terreininrichting voldoet aan de geformuleerde duurzaamheidsambities in de Woonvisie van Terschelling.

6. Het ontwerp past binnen de gemeentelijke ruimtelijke kaders.

Het afgelopen jaar is er veelvuldig overleg geweest met het woonteam van Terschelling waarbij telkens het ontwerp is getoetst aan de gemeentelijke ruimtelijke kaders. Dit heeft geresulteerd in een positief welstandsadvies van het woonteam op het gepresenteerde ontwerp en visie. Zie ook de in deze rapportage bijgevoegde ontwerptekeningen. Het aangeven bouwplan moet voldoen aan de gemeentelijke beleidsstukken. De regels van het bestemmingsplan zijn een uitwerking van de beleidsstukken. Ofwel de planologisch relevante uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid én het uiteindelijke stedenbouwkundige plan zijn uitgewerkt in de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de woningen binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden, er maximaal 12 woningen zijn toegestaan en de maximale goot -en bouwhoogte is vastgelegd. Voor wat betreft de beoogde beeldkwaliteit is de welstandsnota aangevuld met de onder Welstandsnota Terschelling 2008 opgenomen beeldkwaliteitskader van de gemeente hiervoor het toetsingskader. Hiermee wordt gewaarborgd dat de ontwikkeling passend is binnen de gemeentelijke ruimtelijke kaders.

7. Het ontwerp past bij de beeldkwaliteit behorende bij die locatie.

Het afgelopen jaar is er veelvuldig overleg geweest met het woonteam van Terschelling waarbij telkens het ontwerp is getoetst aan het beeldkwaliteitsplan van deze locatie. Dit heeft geresulteerd in een akkoord van het woonteam op het gepresenteerde ontwerp en visie. Zie ook de in deze rapportage bijgevoegde ontwerptekeningen.

Uitvoeringsprogramma Woonvisie Terschelling

De Woonvisie beschrijft de urgentie: voor wie, wat, hoe en in welke aantallen kan er gebouwd worden. Het Uitvoeringsprogramma geeft aan waar en wanneer er in potentie woningen gerealiseerd kunnen worden. Om de in de Woonvisie opgenomen woningbouw te realiseren wordt gezocht naar bouwlocaties die daarvoor in potentie geschikt zijn of lijken te zijn. In het Uitvoeringsprogramma wordt de match gemaakt tussen de in de Woonvisie aangegeven behoefte en potentiële bouwlocaties.

In het uitvoeringsprogramma valt Lies onder de noemer 'Alle dorpen'. Hier kunnen op particuliere locaties, afhankelijk van de behoefte, woningen worden gerealiseerd. Het aantal van 12 woningen is hierin passend. In dit geval voorziet het woningbouwplan, van 12 woningen, in de behoefte waar op dit moment vraag naar is. Om zowel de doorstroming op gang te brengen als starters mogelijkheden te bieden bestaat het programma uit een mix aan doelgroepen en prijsklassen.

Welstandsnota Terschelling 2008

De Welstandsnota 2008 en de 'Aanvullingen welstandsnota Terschelling horende bij beleidsregels nieuwe woningen' (22 oktober 2019) bieden niet een (volledig) passend welstandskader voor de voorliggende ontwikkeling. In het navolgende wordt voor de planvorming op het (achter)erf van Lies 17 een welstandskader geboden. Dit kader is afgestemd op de objectgerichte criteria voor schuurwoningen uit de 'Aanvullingen welstandsnota Terschelling horende bij beleidsregels nieuwe woningen' (22 oktober 2019). Het welstandskader is door de gemeente Terschelling opgesteld en wordt separaat door de Raad vastgesteld als welstandskader voor voorliggende ontwikkeling. Welstandstoetsing zal plaatsvinden op basis van het beschreven kader. Vaststelling van het welstandskader vindt tegelijkertijd plaats met vaststelling bestemmingsplan.

Algemeen

Het boerenerf is leidend, omdat het beeld van het voormalige agrarisch bedrijf anno 2023 nog geheel aanwezig is. Die bebouwing heeft een duidelijke hiërarchie en had een functionele relatie met de agrarische bedrijfsvoering. Daardoor was de plaatsing compact. Midden in de kern van Lies kent het erf op nummer 17 aan weerszijden twee voormalige boerenerven, die in de afgelopen jaren ook een transformatie hebben doorgemaakt, maar dan in de vorm van een winkel met diverse bijgebouwen en een hotel/restaurant met bijgebouwen. Ook in die gevallen is het pand aan de openbare weg de belangrijkste in de rij. In deze ontwikkeling past zeer goed een boerderij met daarachter schuren op een achtererf, waarin wordt gewoond.

De situering van de schuren is gericht op het realiseren van een goede woonkwaliteit en houdt rekening met de bestaande boerderij, de verkaveling, doorzichten en zichtlijnen. De plaatsing is daardoor minder compact dan oorspronkelijk, waardoor er veel aandacht moet bestaan voor de hiërarchie op het erf en de onderlinge samenhang.

Plaatsing

  • De noordelijke bouwgrens is uiterlijk de noordelijk grens van de bebouwing van de Walvisvaarder.
  • Het erf wordt ingericht met drie schuren achter de bestaande boerderij. In de hoofdopzet is een duidelijke hiërarchie herkenbaar.
  • De situering van de schuren is gericht op het realiseren van een goede woonkwaliteit en houdt rekening met, is afgestemd op, de bestaande boerderij, de verkaveling, doorzichten en zichtlijnen op de duinen. De situering van de meest noordelijke schuur mag iets afwijken van de verkavelingsrichting.
  • De oriëntatie van de schuurwoningen is afhankelijk van en passend bij de context; altijd in relatie met de ondergrond/verkaveling.
  • De buitenruimte is geïntegreerd in het ontwerp van de woningen dan wel meeontworpen.
  • De berging van de boerderij en de bergingen van de nieuwe woningen zijn geïntegreerd in de schuren. Geen vrijstaande bijgebouwen/bergingen toepassen.

Hoofdvorm

  • De schuren hebben een enkelvoudige opbouw met een rechthoekige basis.
  • In de erfopzet met schuren is een duidelijke hiërarchie herkenbaar.
  • De drie schuren hebben onderling verschillende hoofdvormen.
  • Alle functies bevinden zich binnen dit volume en/of onder de kap.
  • De schuren hebben heeft een zadeldak met de nok in de lengterichting van het gebouw. Een noklicht is toegestaan bij een van de schuren.
  • De schuren hebben een hoofdvorm van één laag met een kap.
  • Per woning is (per gevel) een duidelijk aan het hoofdgebouw. ondergeschikte aan- of uitbouw toegestaan, mits sprake is van een harmonisch/samenhangend totaalontwerp. De breedte van een aan- of uitbouw beslaat maximaal 50% van de breedte van de gevel van de woning waarvan deze onderdeel is. Op kopgevels zijn aan- en uitbouwen niet toegestaan.
  • Aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan. Bergingen zijn onderdeel van de hoofdvorm.
  • Dakopbouwen en dakkapellen zijn niet toegestaan.

Aanzichten

  • Voor het plangebied is een invulling met eigentijdse schuurwoningen uitgangspunt. De schuren verschillen onderling in vormgeving, maar vormen een samenhangend geheel.
  • De vormgeving van de schuren is geïnspireerd op een schuur met een functionele hiërarchie. Deze hiërarchie is zichtbaar in de gevels.
  • Grote (relatief) gesloten en open geveldelen wisselen elkaar af
  • Geveldelen kunnen terugliggen of uitsteken zonder dat dit afbreuk doet aan de hoofdvorm. De hoofdvorm blijft herkenbaar; de kap blijft intact.
  • Raampartijen bestaan uit glas zonder roeden
  • Dakvlakken zijn zoveel mogelijk gesloten. Advies: dakramen clusteren.
  • De vormgeving van een aan- of uitbouw is in samenhang met het hoofdgebouw.
  • Zonnepanelen zijn zorgvuldig geïntegreerd in het dakontwerp.

Opmaak

  • Eigentijds materiaalgebruik voor gevels en daken passend bij schuurarchitectuur. Kleuren van gevels en daken zijn passend bij de omgeving en de eigentijdse schuurarchitectuur.
  • De detaillering ondersteunt het architectonische (schuur)concept en is overwegend eenvoudig, sober en strak.
  • De schuren verschillen onderling in kleur- en materiaalgebruik, maar vertonen een duidelijke samenhang.
  • Gevels bestaan uit hout of plaatmateriaal (staal, aluminium vezelcement). De gevels van een schuur worden in één materiaal uitgevoerd. Indien het dak doorloopt in de gevels mag hierop een uitzondering worden gemaakt en zijn maximaal twee hoofdmaterialen voor de gevels toegestaan.
  • Daken bestaan uit hout of plaatmateriaal (staal, aluminium vezelcement). Het gekozen materiaal is voor het hele dak hetzelfde. Indien het dak doorloopt in de gevels mag hierop een uitzondering worden gemaakt en zijn maximaal twee hoofdmaterialen voor de daken toegestaan.
  • Kozijnen in hout, kunststof of in kleur gemoffeld aluminium. De kleur van de kozijnen is gedekt. Eventuele dakramen in de kleur van het dak.
  • Kleuren en materialen van de gevels van een aan- of uitbouw zijn gelijk aan die van het hoofdgebouw.
  • Ondergeschikte delen (accenten) mogen een afwijkende kleur hebben (bijvoorbeeld wit).
  • Geen felle kleuren toepassen.
  • Materialen glimmen niet.

Erfinrichting

Voor de erfinrichting moeten een inrichtingsplan worden ontwikkeld dat past bij het erfconcept, het landschap en de functie. De berging van de woning in de boerderij wordt opgenomen in het volume van de hoofdschuur. De hoofopzet van de erfinrichting van de boerderij behoort daarom onlosmakelijk bij het totale inrichtingsplan.

Het inrichtingsplan geeft in ieder geval inzicht in de hoofdopzet en inpassing van:

  • de buitenruimte van de woningen;
  • de terreinverharding (bestratingen);
  • de eventuele erfafscheidingen;
  • de toe te passen structuurbepalende beplantingen. Deze beplantingen (bomen, struiken, hagen, etc.) zijn streekeigen en op de ondergrond passend;
  • de omgang met de bestaande hoogteverschillen;
  • de hemelwaterafvoer (waarbij uitgegaan wordt van een natuurlijke afvoer);
  • de verlichting (ondergeschikt in het beeld);
  • de parkeervoorzieningen (minimaal 1 parkeerplaats per woning);
  • de inpassing van (afval) containers (deze worden zorgvuldig inpast en zijn ondergeschikt in het beeld).

Bij de uitwerking van het ontwerp is aangesloten bij de beleidsintentie van de Welstandsnota. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2. Voor de uiteindelijke bouwaanvraag vindt een toetsing aan de welstandscriteria plaats.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Voor het plan is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de milieuaspecten en op andere sectorale regelgeving.

4.1 Verkeer en parkeren

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie is rekening gehouden met de categorie 'Koop, appartement, midden'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'niet stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,4 mvt/etmaal per woning.

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt op basis van de CROW-kencijfers 97 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 10 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar is dermate gering dat de toename naar verwachting geen negatieve gevolgen zal hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet zal leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Het gemeentelijk uitgangspunt is dat bij de realisatie van woningen er 1 parkeerplek per woning wordt gerealiseerd. In het plangebied worden 12 parkeerplaatsen voorgesteld. Hiermee wordt aan de gevraagde parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen voldaan. Langs de toegangsweg zijn doormiddel van graskeien extra parkeermogelijkheden voor bezoek

4.2 Geluid

Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 63 dB in de bebouwde kom. Wegen waarvoor de zoneplicht niet geldt, zijn woonerven en wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling is een geluidsonderzoek uitgevoerd vanwege wegverkeer over de Lies (zoneringsplichtige wegen Wh). Het onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. De hoogste berekende geluidbelasting voor wegverkeerslawaai Lden bedraagt bij de:

  • Woonboerderij: 63 dB;
  • 6 rijwoningen: 49 dB(A) ter plaatse van woning 01 en <48 dB bij woning 02 t/m 06;
  • 4 rijwoningen: <48 dB;
  • 2 rijwoningen: <48 dB.


Alle waarden zijn inclusief de aftrek volgens artikel 110g Wgh. Dit betekent dat er ter plaatse van de woonboerderij en woning 01 van de 6 rijwoningen niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde maar wel voldaan wordt aan de maximaal toelaatbare waarde.


Een hogere waarde besluit dient voor deze woningen aangevraagd te worden. Overige woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, voor deze woningen is geen verzoek hogere waarde noodzakelijk.

Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Geconcludeerd kan worden dat maatregelen om de geluidbelasting vanwege de Lies te reduceren redelijkerwijs niet mogelijk en/of gewenst zijn vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige en financiële aard. Aangezien de uiterste grenswaarde van 63 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai niet wordt overschreden, kan gesteld worden dat aanvraag van een hogere grenswaarde mogelijk is.

Conclusie

Het omgevingsaspect geluid vormt, onder voorwaarden van het verlenen van hogere waarden. daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Waardering omgeving

Voor het beoordelen van de mate van hinder die aanvaardbaar is ter plaatse van hindergevoelige functies wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. Het komt erop neer dat als beoordelingskader voor een goede ruimtelijke ordening voor woningen in een gemengd gebied de normen uit het Activiteitenbesluit toereikend zijn. Voor woningen in een rustige woonomgeving geldt een strengere norm.

Binnen het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd in en nabij diverse bedrijfsfuncties. De omgeving karakteriseert zich daarom duidelijk als een gemengd gebied. Dit is ook duidelijk te zien op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

Toetsing

Ten westen van het plangebied bevindt zich een supermarkt. Een supermarkt valt onder milieucategorie 1, waarvoor in gemengd gebied een afstand van 0 meter geldt. Ditzelfde geldt voor het horecabedrijf aan de oostkant van het plangebied. Ten noorden en westen van het plangebied bevindt zich een recreatieterrein. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Het plangebied ligt op meer dan 50 meter tot de grens van het recreatieterrein. De bedrijven worden door de ontwikkeling dan ook niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Direct ten noordwesten van het plangebied ligt een stuk agrarische grond waarop een wijzigingsbevoegdheid tot recreatie ligt. De grond waar de wijzigingsbevoegdheid op zit is niet in eigendom van de camping en zijn in de huidige situatie agrarisch in gebruik. Er zijn geen plannen om deze gronden te gaan ontwikkelen tot recreatieterrein. De huidige eigenaren zijn bereid om de grond met deze wijzigingsbevoegdheid die binnen de hindercirkel van wonen naar recreatie valt eraf te halen. Ofwel de feitelijke bestemming 'Agrarisch' is en zal van toepassing blijven. Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen bijmengingen met bodemvreemd materiaal waargenomen, die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Op het oostelijke terreindeel is een halfverharding met slakken (circa 15 à 20 cm) aanwezig. Het maaiveld en de opgeboorde grond is visueel geïnspecteerd op de mogelijke aanwezigheid van asbestverdacht materiaal. Dit is visueel niet waargenomen. In de bovengrond zijn licht verhoogd gehalten aan kwik, lood en/of minerale olie gemeten. Aangezien slechts sprake is van een geringe overschrijding van de achtergrondwaarden, wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht.


In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en zink aangetoond. Naar verwachting hebben de aangetoonde gehalten met barium en zink een natuurlijke oorsprong. De oorzaak van het aangetoonde gehalte aan xylenen is niet bekend. De resultaten van het samenstellings- en uitloogonderzoek geven een indicatie dat de halfverharding (slakken) niet voor hergebruik in aanmerking komt. Dit vanwege een overschrijding van de emissiewaarde voor vanadium. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de beoogde nieuwbouw.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

Er worden 12 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee op circa 1.500 meter ten zuiden en de Duinen van Terschelling op circa 210 meter ten noorden van het plangebied.

Voor de ontwikkeling moet worden beoordeeld of de ontwikkeling significante effecten op Natura 2000-gebieden. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken. Mogelijk kan het plan leiden tot significante effecten in verband met een mogelijk stikstofdepositie. In dit kader wordt met het programma AERIUS Calculator een berekening uitgevoerd. De berekeningen inclusief een toelichting op de berekeningen zijn als bijlage 5,6 en 7 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Uitkomst is dat uit de berekeningen is gebleken dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het meest noordelijke gedeelte van de beoogde nieuwe woonbestemming ligt binnen de begrenzing van het ‘NNN beheergebied’. Door de realisatie van woningen op het perceel gaat een oppervlak van ongeveer 1.900 m2 van het NNN-beheersgebied verloren. De bestaande natuurwaarden zijn laag. Het verlies aan oppervlak zal gecompenseerd moeten worden. Hierover heeft de initiatiefnemer contact opgenomen met de provincie en samen met de provincie wordt een plan bedacht om te komen tot mitigerende of compenserende maatregelen. De wijze waarop dit exact gaat gebeuren wordt in een volgende versie van het bestemmingsplan beschreven. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het doen van donaties en/of het nemen van concrete maatregelen in het plangebied zelf. Er wordt daarbij gekeken of er maatregelen genomen kunnen worden om een plus op het NNN beheergebied te realiseren en/of naar mogelijkheden om andere gronden in de omgeving voor natuur te bestemmen. Ook wordt gekeken of in het woningbouwplan ruimte is voor biodiversiteit/natuurinclusief bouwen.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting toegevoegd. Een deel van de bebouwing is in potentie geschikt als vaste, jaarrond beschermde nestplaats voor huismus. Vervolgonderzoek naar deze soort is nodig om de aan-/afwezigheid van beschermde nestplaatsen te bepalen, tenzij gewerkt wordt volgens de ‘Werkwijze Kleine Initiatieven’. Ook is een deel van de bebouwing geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Vervolgonderzoek naar verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten is nodig om te bepalen of de ontwikkelingen leiden tot aantasting van vaste, jaarrond beschermde vleermuisverblijfplaatsen, tenzij gewerkt wordt volgens de ‘Werkwijze Kleine Initiatieven’. Het plangebied is waarschijnlijk ook onderdeel van foerageergebied van vleermuizen. Vervolgonderzoek naar deze functies is niet nodig. Het betreft namelijk niet-essentieel foerageergebied vanwege alternatieven in de omgeving en op het perceel zelf. Het plangebied is geschikt voor overige (vrijgestelde) zoogdieren. Het is aannemelijk dat deze voorkomen echter betreft het geen essentieel leefgebied vanwege de aanwezigheid van alternatieven in de omgeving en op het perceel zelf. Er zijn geen mogelijke verblijfplaatsen van beschermde (niet-vrijgestelde) zoogdieren aangetroffen.


Vissen zijn niet aanwezig in het plangebied vanwege het ontbreken van permanent oppervlaktewater. Het plangebied is geschikt als landhabitat voor vrijgestelde amfibieën waardoor het mogelijk is dat individuen aanwezig zijn. Vestiging van de beschermde rugstreeppad tijdens de sloop- en bouwfase dient voorkomen te worden omdat anders alsnog aanvullend onderzoek en een ontheffing nodig zijn voor deze soort. Aanwezigheid van reptielen is uitgesloten vanwege het agrarische karakter en het ontbreken van een landschappelijke binding met geschikt leefgebied van reptielen. Voor beschermde soorten uit overige soortgroepen heeft het plangebied geen functie.

Het betreft namelijk niet-essentieel foerageergebied vanwege alternatieven in de omgeving en op het perceel zelf. Het plangebied is geschikt voor overige (vrijgestelde) zoogdieren. Het is aannemelijk dat deze voorkomen echter betreft het geen essentieel leefgebied vanwege de aanwezigheid van alternatieven in de omgeving en op het perceel zelf. Er zijn geen mogelijke verblijfplaatsen van beschermde (niet-vrijgestelde) zoogdieren aangetroffen.


In de bebouwing, bomen en struiken kunnen algemene broedvogels nestelen. Sloopwerkzaamheden en het verwijderen van opgaande beplanting moeten daarom in principe buiten de periode half maart - half augustus worden uitgevoerd, tenzij een broedvogelcheck uitwijst dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. Voor de te verwachten soorten zoogdieren en amfibieën geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Wel is de zorgplicht van toepassing.


Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt ook voor dit project de 'Algemene zorgplicht’, artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit geldt met name voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Een provinciale vrijstelling houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er ‘met zorg voor de natuur’ gewerkt dient te worden.

De Provincie Fryslân heeft inmiddels bij meerdere ‘kleinschalige’ projecten duurzame compensatiemaatregelen laten treffen voor mogelijk voorkomende beschermde soorten, zonder daarbij nader onderzoek te laten uitvoeren. De insteek van deze ‘nieuwe vorm’ van werken, waarbij ecologisch vervolgonderzoek en eventuele ontheffingsaanvraag ontbreekt, wordt gebruikt om tijd en geld bij ‘kleinschalige’ projecten te besparen en daarmee draagvalk te creëren voor de Wet natuurbescherming. De instandhouding van beschermde soorten mag hierbij niet uit het oog worden verloren. Vereist in deze werkwijze is dan ook dat de ontwikkeling voorzien is van een ecologische plus, waarbij diverse vleermuizen, de huismus genoeg geschikte ruimte wordt geboden om zich te vestigen.

Derhalve is, zie bijlage 9, voor het project een activiteitenplan/projectplan opgesteld met daarin compensatiemaatregelen in het kader van de instandhouding van de eerdergenoemde beschermde soorten. Of er al dan niet verblijfplaatsen of nesten aanwezig zijn is op voorhand niet te zeggen. Het is daarom tevens niet duidelijk hoeveel verblijfplaatsen en nesten aanwezig zijn. In het plan wordt getracht een ruim aantal in potentie geschikte verblijfplaatsen en nestellocaties te verwerken om de instandhouding van de soorten te waarborgen.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

FAMKE

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie Friesland de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0008.jpeg"

Figuur 4.1 Plangebied met FAMKE-advieskaart steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0009.jpeg"

Figuur 4.2 Plangebied met FAMKE-advieskaart ijzertijd - middeleeuwen

Toetsing

De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 500 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor zowel de periode steentijd-bronstijd als de periode ijzertijd-middeleeuwen. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van drie nieuwe gebouwen van 290 m2, 400 m2 en 127 m2. Er is daarmee sprake van ingrepen groter dan 500 m2, waardoor archeologisch onderzoek nodig is. Dit onderzoek is als bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd en getoetst door steunpunt monumentenzorg Fryslân (zie bijlage 11). Er zijn enkele vondsten gedaan, maar deze komen uit de bouw voor of uit een vermengde laag. Er zijn geen aanwijzingen voor archeologische waarden in het plangebied en vervolgonderzoek is niet te verdedigen. Archeologisch vervolgonderzoek is dan ook niet nodig. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister (in de praktijk de gemeente Terschelling als Bevoegd Gezag). Eventuele vondsten dienen gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.

4.8 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

Toetsing

In het plangebied is volgens het CHK geen sprake van cultuurhistorische waarden waar rekening mee moet worden gehouden bij de uitvoering van dit plan. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.9 Water

Toetsingskader

Van groot belang in de ruimtelijke ordeningspraktijk is de vroegtijdige afstemming met het betreffende waterschap. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Doorgaans wordt hiervoor de wettelijk verplichte 'watertoets' doorlopen, als procesinstrument waarmee wordt gewaarborgd dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen.

Toetsing

Het voornemen is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. Hieruit is naar voren gekomen dat het voornemen een beperkte invloed kan hebben op wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. De uitkomst is daarom dat de korte procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân een wateradvies verstrekt (zie bijlage 12). Bij de uitwerking van het bouwplan wordt hier rekening mee gehouden.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.

Gebied   Stedelijk (>200 m²)   Landelijk (>1.500 m²)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is wel sprake van een toename verharding van meer dan 200 m². Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van drie nieuwe gebouwen van 290 m2, 400 m2 en 127 m2 inclusief erfverharding.

In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

In de huidige situatie is sprake van circa 587 m2 aan verharding en in de toekomstige situatie is sprake van circa 1.825 m2 aan verharding. Er is daarmee sprake van een toename van 1.238 m2. Omdat de verharding wel toeneemt met meer dan 200 m² zijn compenserende maatregelen nodig.Door het midden van het gebied loopt een regenwaterafvoer richting de duinen, deze mondt uit in een wadi. Dit water inzijggebied zorgt ervoor dat het hemelwater kan infiltreren in de bodem. Aan zowel de oost- als westzijde van het perceel bevinden zich momenteel gedempte sloten. Beide sloten zullen worden hersteld. De wadi en het herstel van de sloten dragen gezamenlijk bij aan een geleidelijke infiltratie van overtollig regenwater in het gebied. Op het erf wordt alleen de noodzakelijke paden en opritten aangelegd, deze verharde delen zullen worden zal waterdoorlatende bestrating worden toegepast in de vorm van waterdoorlatende klinkers of grasbetontegels. Het overige deel van het erf wordt ingevuld met groene elementen, zoals gras, een moestuin, bomen of een bloemenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2023Lies17-VO01_0010.png"

Rioolwaterpersleiding

Het waterschap vraagt om bij het opstellen van het plan rekening te houden met de beperkingen, zakelijk recht, zoals die van toepassing zijn op rioolwaterpersleidingen. Bij de uitwerking wordt hier rekening mee gehouden. De werking van de persleiding wordt met het project niet geschaad.

Ruimtelijke adaptatie (klimaat)

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden. De drie woonschuren zijn twee treden boven het maaiveld geplaatst, wat betekent dat in de toekomst geen hinder ondervonden gaat worden van het stijgende grondwaterpeil. Tevens is er minder graafwerk nodig voor de fundering. Indien er kelders komen, dan zullen deze waterdicht uitgevoerd worden. Verder zal bij de bouwfase rekening gehouden worden met eventuele grondwateronttrekkingen en worden deze zoveel mogelijk beperkt om de zoetwaterbel op het eiland te beschermen.

Dempen en graven van oppervlaktewater

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. In dit geval is daar geen sprake van.

Hoofdwater

Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Het waterschap vraagt om hier rekening mee te houden. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van hoofdwatergangen betreffen een vergunningsplichtige activiteit. In dit geval bevindt het plangebied zich niet binnen de beschermingszone van een hoofdwatergang.

Gebruik materialen

Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Deze worden in het plangebied ook niet mogelijk gemaakt. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen en uitgangspunten voor het plan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

In de huidige situatie liggen nog wel kabels en leidingen welke mogelijk verlegd moeten worden. Hiervoor wordt te zijner tijd een Klic-melding gedaan. Binnen het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen waarmee rekening moet worden gehouden. Daarom zijn geen verdere maatregelen noodzakelijk en vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor dit plan.

4.12 MER (Milieu effect rapportage) verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 12 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer. Derhalve wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Wonen

Gronden die beschikken over de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woonhuizen al dan niet in combinatie met aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Voor hoofdgebouwen geldt dat deze binnen het bouwvlak moeten worden gerealiseerd en dit alleen aaneengebouwde woonhuizen mogen zijn. De maximale bouw- en goothoogte van de hoofdgebouwen verschilt per hoofdgebouw en is als zodanig op de verbeelding aangegeven. De dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden. Er zijn niet meer dan 12 woningen toegestaan.

Groen

Het noordelijk deel, waar de wadi wordt ingericht, krijgt de bestemming Groen. Hier mag geen bebouwing worden opgericht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het voorontwerp is in het kader van het vooroverleg aan de overlegpartners voorgelegd. Hierop hebben de brandweer en het waterschap alvast gereageerd. Een reactie van de provincie volgt ook nog.Verder wordt het voorontwerp voor inspraak ter inzage gelegd.

  • Waterschap
    • 1. Het waterschap vraagt om de nog niet beschreven punten uit het afgegeven wateradvies van 3 maart 2023 te beschrijven. Antwoord gemeente: In dit geval zijn de aspecten hoofdwatergang en dempen en graven van oppervlaktewater niet in de waterparagraaf van het voorontwerp bestemmingsplan beschreven. in het ontwerp bestemmingsplan is dit wel gedaan. Zie daarvoor paragraaf 4.9.
    • 2. Het waterschap vraagt om een nadere motivering van het vasthouden en laten infiltreren van overtollige regenwater en vraagt hierbij om een overleg. Antwoord gemeente: De initiatiefnemer en het waterschap hebben op 12 september een overleg gehad. Door het midden van het gebied loopt een regenwaterafvoer richting de duinen, deze mondt uit in een wadi. Dit water inzijggebied zorgt ervoor dat het hemelwater kan infiltreren in de bodem. Aan zowel de oost- als westzijde van het perceel bevinden zich momenteel gedempte sloten. Beide sloten zullen worden hersteld. De wadi en het herstel van de sloten dragen gezamenlijk bij aan een geleidelijke infiltratie van overtollig regenwater in het gebied.
    • 3. Het waterschap vraagt om een beschrijving van de maatregelen in relatie tot de ruimtelijke adaptatie. Antwoord: Voor een nadere beschrijving hiervan wordt verwezen naar paragraaf 4.9.
    • 4. Vanuit een duurzaam waterbeheer vragen wij om het aanleggen van kelders voor deze planlocatie uit te sluiten of om deze tot het maaiveld waterdicht aan te leggen. Dit om grondwateroverlast situaties in de toekomst te voorkomen.Antwoord gemeente: Indien hier sprake van is, dan zal sprake zijn van een waterdichte kelder.
    • 5. Bij de bouwfase vraagt het waterschap om rekening te houden met eventuele grondwateronttrekkingen en deze zoveel mogelijk te beperkingen om de zoetwaterbel op het eiland te beschermen. Antwoord gemeente: Bij de uitwerking van de bouwplannen wordt hier rekening mee gehouden.

  • Brandweer
    • 1. Brandweer Fryslân heeft geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging. Wel voorzien zij in het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot de bereikbaarheid. Brandweer Fryslân adviseert daarom om:
      • a. er voor te zorgen dat de brandweer elke woning tot op maximaal 40 meter afstand kan bereiken;
      • b. de doodlopende weg in het plangebied uit te voeren volgens de bovenstaande kenmerken;
      • c. de brandweer te betrekken bij de exacte uitwerking van hun advies.

Antwoord gemeente: De gemeente heeft de ontwikkelaar op de hoogte gebracht van het advies van de brandweer en betrekt de brandweer bij de exacte uitwerking van het advies. De uiteindelijke uitwerking zal er voor zorgen dat de brandweer elke woning tot op maximaal 40 meter afstand kan bereiken en houdt hierbij ook rekening met de doorlopende weg.

Zienswijze

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode wordt aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Beroep

Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De kosten voor de uitvoering van dit plan worden volledig gedragen door initiatiefnemer. De initiatiefnemer beschikt over voldoende financiële middelen om het plan te bekostigen. Hiermee is de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn op welke wijze potentiële kosten zullen worden verhaald. Voor dit project is op grond van de grondexploitatieregeling sprake van een bouwplan. Met de gemeente zijn afspraken vastgelegd in een anterieure overeenkomst.