Plan: | 327.509.01 (Woudvaart) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0091.2009woudvaart-onhe |
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuis- verbonden beroep of bedrijf;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. voor zover gronden met de bestemming 'Wonen', zijn voorzien van één (of meerdere) bijzondere aanduiding(en) dan zijn zij , naast de doeleinden als genoemd onder a tevens bestemd voor:
- bedrijfsmatige opslag in de eerste bouwlaag van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding "opslag",
met de daarbij behorende:
e. erven;
f. paden;
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht met dien verstande dat:
a. Met betrekking tot hoofdgebouwen:
1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
2. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het op de plankaart aangegeven aantal;
3. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
4. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
5. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag ten hoogste de op de plankaart aangegeven hoogte bedragen.
b. Met betrekking tot aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen:
1. de gezamenlijke oppervlakte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel, mag niet meer dan 75 m2 bedragen met dien verstande dat ten hoogste 50 % van het erf buiten het bouwvlak gelegen mag worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer is;
2. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedragen;
3. de goot-en bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen ten hoogste gelijk mag zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;
c. Met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan: 5,5 m;
3. de hoogte van vlaggenmasten en palen mag niet meer bedragen dan 8 meter;
a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder 10.2 b sub 1 voor:
1. het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel tot een maximum van 100 m2 wanneer de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 500 m² waarbij van kracht blijft dat maximaal 50% van het erf buiten het bouwvlak onbebouwd blijft.
2. het vergroten van het bebouwingspercentage van het erf buiten het bouwvlak tot maximaal 70%.
b. ontheffing als bedoeld onder sub a wordt slechts verleend, mits:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel en overige bedrijfs- en/of de daarvoor benodigde opslagruimte;
c. het gebruik van een woning ten behoeve van een aan huis verbonden beroep- of bedrijf in strijd met de volgende bepalingen:
- de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep / bedrijf aan huis, voorzover de oppervlakte hiervan ten hoogste 30% van de begane grond oppervlakte van de woning, inclusief aan, en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 50 m2.
- een aan huis verbonden beroep of bedrijf is uitsluitend toegestaan in de woning en in aan, en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
- alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningplichtig of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer is toegestaan;
- reclame-uitingen mogen maximaal 0,5 m2 bedragen;
- parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- detailhandel, anders dan welke direct voortvloeit uit het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik; is niet toegestaan
- er mag geen buitenopslag van goederen plaatsvinden;
a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de afmeting situering en vorm van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken wordt gewijzigd met dien verstande dat;
1. het bouwvlak met ten hoogste 20% wordt vergroot;
2. het bouwvlak op ten minste 5 meter uit de perceelsgrens blijft, danwel de bestaande afstand indien deze minder is;
3. indien op de plankaart een wijzigingsgrens is aangegeven een wijziging van het bouwvlak slechts binnen deze wijzigingsgrens mag plaatsvinden;
b . Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de onder a. bedoelde wijzigingsbevoegdheid mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, archeologische waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
c. Indien noodzakelijk voeren Burgemeester en wethouders archeologisch onderzoek uit alvorens zij een nadere afweging maken aangaande het toepassen van de onder a. genoemde wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders baseren zich ten aanzien van de noodzaak van archeologisch onderzoek op de aanbevelingen uit de cultuurhistorische kaart Fryslân. (FAMKE).
d. Burgemeester en wethouders vragen, alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid met het al dan stellen van voorwaarden advies aan de provinciaal archeoloog.
e. Er wordt geen toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid indien blijkt dat door toepassing blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden ter plaatse en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende aan tegemoet kan worden gekomen.
f. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de plankaart en de voorschriften van het plan te wijzigen zodanig dat aan gronden een dubbelbestemming “Waarde-Archeologie” wordt toegekend voorzover de geconstateerde aanwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.