direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paraplubestemmingsplan kleine windturbines in Smallingerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.PP2023GSL007-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Smallingerland wil bij voorkeur zo weinig mogelijk energie gebruiken. De energie die wordt gebruikt, wordt bij voorkeur duurzaam opgewekt waardoor verdere klimaatverandering door CO2-uitstoot wordt voorkomen. Om aan de energievraag in de toekomst te kunnen voldoen, hebben wij gekeken naar de inzet van duurzame energiebronnen. De meest bekende zijn zon en wind. Wij vinden het belangrijk om het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Sinds kort voorziet de provinciale Verordening Romte Fryslân in de mogelijkheid om in een ruimtelijk plan onder voorwaarden kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen toe te staan. Van deze beleidsruimte willen wij gebruik maken.

Om kleine windturbines te mogen plaatsen, is een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. Deze kan slechts worden verleend wanneer het geldende bestemmingsplan daarvoor de ruimte biedt. De huidige bestemmingsplannen bieden die ruimte niet. De gemeente Smallingerland wil op grond van de voornoemde beleidswijziging een gemeentedekkende planologische regeling opstellen met daarin een gelijkluidende regeling voor kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen. Voorliggende paraplubestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Planvorm

Een zogeheten paraplubestemmingsplan is erop gericht om meerdere bestemmingsplannen gelijktijdig op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen, zodat ze voorzien zijn van een goede regeling. Aangezien de regeling overkoepelend van kracht is voor een aantal bestemmingsplannen, wordt het geduid als een paraplubestemmingsplan.

Voorliggend paraplubestemmingsplan biedt een extra regeling voor het thema kleine windturbines bij agrarische bedrijven en herziet de bestaande bestemmingsplannen op dit onderdeel. Het paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om onder voorwaarden kleine windturbines op of aangrenzend aan een agarisch bouwperceel te realiseren.

1.3 Plangebied

Het plangebied van dit parapluplan valt in hoofdlijnen samen met de plangrens van het bestemmingsplan buitengebied. Voor verschillende percelen is dit bestemmingsplan inmiddels herzien of gewijzigd. Voor een aantal van die plannen geldt dit parapluplan ook. In de onderstaande tabel is aangegeven op welke bestemmingsplannen dit paraplubestemmingsplan van toepassing is. De exacte begrenzing van het plangebied blijkt uit de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Tabel 1. Geldende bestemmingsplannen

Naam bestemmingsplan   Identificatienummer   Datum vaststelling  
Bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening 2023   NL.IMRO.0090.BP2023BGB104-0401   7 mei 2024  
Bestemmingsplan Partiële herziening Buitengebied 2013 - Polderdyk 7 te De Tike   NL.IMRO.0090.BP2016BGB046   30 maart 2017  
Bestemmingsplan Krite 23-25 te Boornbergum   NL.IMRO.0090.BP2016BGB047   2 maart 2017  
Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste herziening 2015   NL.IMRO.0090.BP2015BGB035-0401   13 december 2016  
Wijzigingsplan Fijnnen 13 Nijega (nieuwbouw vleeskuikenstal)   NL.IMRO.0090.WP2014BGB036-0401   8 juni 2015  
Bestemmingsplan Buitengebied   NL.IMRO.0090.BP2013Buitengebied-0403   11 juni 2013  

Voorts blijven de geldende paraplubestemmingsplannen die betrekking hebben op het plangebied van toepassing. Dit betreffen de volgende:

  • Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis (vastgesteld 17 maart 2015);
  • Parapluplan parkeernormen (vastgesteld 10 januari 2017);
  • Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland (vastgesteld 7 juni 2021).

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 geeft de verschillende relevante beleidskaders weer, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing van de omgevingsaspecten aan geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Hierna volgt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan. Tenslotte is in hoofdstuk 6 ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Op diverse niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Wat rijksbeleid betreft gaat dit onder meer over de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De Rijksomgevingsvisie geeft echter voor het plangebied geen specifieke uitgangspunten.

Naast het voorgaande zijn er op grond van rijksbeleid verschillende thema's van toepassing op het plangebied. Bij deze thema's worden echter alleen regels gesteld ten opzichte van grootschalige ontwikkelingen. Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van dergelijke grootschalige ontwikkelingen, waardoor deze thema's niet van belang zijn. Wel wordt in het rijksbeleid in algemene zin naar vooruitgang en voortzetting van het bestaande kwaliteitsniveau gestreefd. Dit geldt derhalve tevens voor het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau is vooral de Verordening Romte 2014 relevant. In deze verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Voor dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) van belang. Deze wijziging maakt het mogelijk om kleine windturbines te realiseren conform de volgende voorwaarden:

  • 1. maximaal drie windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • 2. de windturbines mogen een maximale ashoogte van 15 meter hebben;
  • 3. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
  • 4. de turbines moeten zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend.

Ten aanzien van punt 1 dient opgemerkt te worden dat er in dit bestemmingsplan maximaal twee windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarische bedrijf mogelijk worden gemaakt. Het voorgaande is geborgd in de (beleids)regels van dit bestemmingsplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

De Omgevingsvisie Smallingerland (vastgesteld 1 maart 2022) streeft een goede leefomgeving na. De doelen van de gemeente zijn samen te vatten in vier begrippen: gezond, veilig, aantrekkelijk, economisch vitaal. Om vorm te geven aan de doelen zijn drie principes leidend:

  • duurzaam;
  • inclusief;
  • identiteit.

Met de leidende principes wil de gemeente nastreven dat ontwikkelingen in Smallingerland een duurzame bijdrage leveren aan de toekomst van de gemeente. Het leidend principe 'duurzaamheid' is uiteengesplitst in drie onderdelen: energie, klimaat en circulairiteit. Voor het planvoornemen is het onderdeel energie van belang.

De gemeente wil zo min mogelijk energie gebruiken. De energie die wordt gebruikt wordt zoveel mogelijk duurzaam opgewekt waardoor verdere klimaatverandering door CO2-uitstoot wordt voorkomen. Er wordt gewerkt aan energiebesparing, opwekking van duurzame energie en duurzame mobiliteit. De gemeente wil dit doen door het gebruik van fossiele brandstofen af te bouwen. Om aan de energievraag in de toekomst te voldoen, wordt gekeken naar nieuwe energiebronnen. De meest bekende energiebronnen zijn zon en wind. Het voorliggende paraplubestemmingsplan maakt het mogelijk om onder voorwaarden kleine windturbines op agrarische bouwpercelen te realiseren. Dit draagt bij aan het opwekken van duurzame energie en het afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Naar aanleiding van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke omgevingsvisie.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag onder welke voorwaarden en waar kleine windturbines in de gemeente Smallingerland worden toegestaan. Hierbij moet aandacht worden besteed aan landschappelijke beoordelingscriteria en verschillende omgevingsaspecten. In het onderstaande wordt ingegaan op deze aspecten.

3.1 Relatie Wet Milieubeheer

Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan twee meter vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Het voorgaande kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1 onder 20.2. Dergelijke windturbines moeten voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, zolang geen sprake is van een windmolenpark.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 30 juni 2021 de voorschriften van het Activiteitenbesluit buiten toepassing verklaard omdat het Rijk niet de benodigde MER-procedure heeft gevoerd. Het Rijk heeft alleen voor al bestaande windmolens die vallen onder de MER-richtlijn (windturbineparken, m.a.w. 3 of meer windturbines) een "noodbesluit" genomen waardoor die "buiten werking verklaarde voorschriften" alsnog werken voor al bestaande windmolens. De reparatie voor nieuwe windmolens die vallen onder de MER-richtlijn is nog niet gereed. De uitspraak betreft alle windturbineparken en locaties waar drie windturbines bij elkaar mogelijk worden gemaakt. Met dit bestemmingsplan worden maximaal twee windturbines per agrarisch bouwperceel mogelijk gemaakt. De uitspraak heeft dan ook geen betrekking op de ontwikkelingen die met dit paraplubestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Kleine windturbines met rotordiameter kleiner dan 2.00 meter
Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan twee meter vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Het geluid wordt in dergelijke gevallen wel meegeteld onder het normale geluid van de inrichting.

De meeste inrichtingen vallen niet onder de vergunningplicht zoals bepaald in de Wet milieubeheer, maar onder de meldingsplicht. Bij de plaatsing van één of meer windturbines (in dit geval maximaal twee per agrarisch bouwperceel) moet er in kader van het Activiteitenbesluit wel een melding van verandering worden gedaan.

De hiernavolgende paragrafen van dit hoofdstuk gaan in op de normeringen voor geluid, externe veiligheid, ecologie, visuele hinder en kabels & leidingen.

3.2 Soorten windturbines

In de categorie kleinschalige windturbines (windturbines met een ashoogte van maximaal twintig meter) maken verschillende merken uiteenlopende windturbines. Al die windturbines zijn echter tot twee typen te onderscheiden:

  • 1. turbines met een horizontale as (ook wel HAT-type genoemd);
  • 2. turbines met een verticale as (ook wel VAT-type genoemd).

Turbines met een horizontale as zijn het type dat in Nederland veruit het meeste voorkomt (zie onderstaand fragment). De omvang van dit type windturbine is groter dan die van een windturbine met een verticale as.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.PP2023GSL007-0401_0001.png"
Figuur 1. Windturbine met horizontaal georiënteerde as.

Naast windturbines met een horizontale as, bestaan er tevens windturbines waarbij de as waar de wieken omheen draaien vertical is georiënteeerd. Deze windturbines staan altijd in de juiste positie gepositioneerd en hebben daarom geen staart nodig. Dit type windturbine heeft derhalve een kleinere omvang en is beter geschikt voor plaatsen waar de windrichting erg veranderlijk is. Van een windturbine met een verticale as is hieronder een afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.PP2023GSL007-0401_0002.png"
Figuur 2. Windturbine met een verticaal geörienteerde as.

Hoewel de windturbines wat betreft uitstraling wezenlijk anders zijn en de meest geschikte locaties voor beide typen uiteenlopen, maakt dit paraplubestemmingsplan geen onderscheid wat betreft de toepassing en het gebruik.

3.3 Landschap en erfgoed

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Ten aanzien van cultuurhistorie is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen die borgt dat een kleine windturbine achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, niet zijnde de (bedrijfs)woning wordt geplaatst, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving. Hiermee is bescherming van karakteristieke cultuurhistorische elementen op een agrarisch erf of in de omgeving geborgd.

Daarnaast bepaalt het beleidskader dat een aanvraag voor een kleinschalige windturbines ook vergezeld gaat met een landschappelijk inpassingsplan. Dit inpassingsplan moet aantonen dat de plaatsing van een windturbine ter plaatse goed inpasbaar is en past bij de inrichting van het erf. De aanwijzingen uit de handleiding erfinrichting buitengebied zijn hierbij leidend. De regels van dit bestemmingsplan bepalen daarbij dat de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning moet worden gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing.

Bovendien is in de regels van dit parapluplan geborgd dat een zorgvuldige inpassing van de windturbine binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten noodzakelijk is. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Verordening Romte Fryslân.

De omgevingsvergunningen voor het plaatsen van de kleine windturbines bij agrarische bedrijven worden getoetst aan welstandscriteria voor kleine windturbines afkomstig van de 'notitie Kleine windturbines in Fryslân' van Hûs en Hiem.

Op het vlak van archeologie heeft de gemeente Smallingerland bepaald dat de gronden die tevens bestemd zijn met een dubbelbestemming, zoals 'Waarde - Archeologie' of 'Cultuurhistorisch waardevol gebied', niet worden uitgesloten. Dit wordt niet nodig geacht, aangezien voor die gronden al een vergunningplicht is opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning). Een dubbele bescherming door uitsluiting van deze gronden zou niets toevoegen.

Conclusie
Op de bovenstaande wijze zijn de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden in het plangebied van dit bestemmingsplan voldoende geborgd. Zodoende kan dit paraplubestemmingsplan op het gebied van landschap en cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

3.4 Geluid

Een kleinschalige windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft op 30 juni 2021 een uitspraak gedaan waarin zij oordeelt dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. De uitspraak is echter alleen van toepassing op windturbineparken (bestaande uit minstens drie windturbines). In dit plan worden niet meer dan twee windturbines per agrarisch erf toegestaan. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn dan ook van toepassing op dit plan.

De geluidsnorm in het Activiteitenbesluit bedraagt 47 dB Lden. Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening en maximaal drie) per bouwvlak, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Derhalve zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht.

Conclusie
Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.5 Visuele hinder

Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines een ashoogte mogen hebben van niet meer dan 15 meter kunnen de windturbines in het open karakter van het buitengebied gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperkt worden. Daarnaast stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Zoals eerder vermeld zijn deze regels buiten toepassing verklaard voor windparken (3 of meer windturbines) door een uitspraak van de Raad van State. Met dit plan worden echter geen windparken mogelijk gemaakt, aangezien er sprake is van maximaal 2 windturbines per agrarisch perceel. Ten aanzien van visuele hinder worden de regels vanuit het Activiteitenbesluit daarom als uitgangspunt genomen.

Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:

"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan twaalf maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan zeventien dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".

Wanneer dit wordt toegepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van twaalf meter betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (12 maal een rotordiameter van 12meter) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.

Aanvullend op de regels in het Activiteitenbesluit milieubeheer is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat de afstand tussen de turbine en de meest nabijgelegen gevoelige bestemming minimaal 200 meter bedraagt. Gevoelige bestemmingen zijn bestemmingen waar permanent verblijf is toegestaan, zoals een woning (inclusief bedrijfswoningen) of verpleeghuis.

Door middel van de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer en regels in het voorliggende paraplubestemmingsplan beperkt de gemeente Smallingerland de visuele hinder tot wat wettelijk acceptabel wordt geacht. Omdat de regels van dit paraplubestemmingsplan eisen bevatten die voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, vormt het aspect visuele hinder geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect visuele hinder betreft uitvoerbaar worden geacht.

3.6 Externe veiligheid

De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een externveiligheidsrisico opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen.

Het extern risco bestaat uit twee componenten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval als gevolg van een 'risicovolle activiteit'. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-jaarcontour (die als harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Toetsing
Ten behoeve van het planvoornemen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied diverse risicobronnen aanwezig zijn. Omdat het op voorhand niet mogelijk is om gebieden te toetsen aan de mogelijkheid om de bouw van een kleinschalige windturbine al dan niet uit te sluiten, wordt dit niet nu maar ten tijden van een aanvraag voor een omgevingsvergunning gedaan. Om die reden stellen de regels van dit paraplubestemmingsplan eisen aan de kleinschalige windturbines ten aanzien van de afstand ervan tot risicobronnen. Voorwaarde is dat de omgevingsvergunning voldoet aan de gestelde eisen uit het Activiteitenbesluit, Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De Gasunie en TenneT hebben inmiddels beleid vastgesteld met betrekking tot de plaatsing van kleine windturbines. In het onderstaande wordt kort ingegaan op dit beleid.

Gasinfrastructuur
De aanwezigheid van windturbines kan invloed uitoefenen op gasinfrastructuur. De Gasunie heeft ter bescherming hiervan een formule bedacht. Voor ondergrondse gasleidingen luidt de formule als volgt: High impact zone = een cirkel met een straal die bestaat uit de ashoogte van de turbine, plusminus 1/3 van de wieklengte. In de meeste situaties gaat het hierbij om een afstand van minimaal 25 meter. De grootte van de cirkel wordt gemeten vanuit het hart van de mast van de turbine. Voor bovengrondse gasleidingen betreft de High impact zone een cirkel met een straal gelijk aan de masthoogte + wieklengte.

Als zich binnen de voornoemde afstand een hogedruk gasleiding bevindt, dan zal dit gevaar voor de omgeving opleveren, de energieleverantie in gevaar kunnen brengen en de faalkans van de leiding vergroten. Als een kleine windturbine buiten de cirkel wordt gebouwd, dan sorteert de plaatsing van de windturbine geen negatief effect op de veilige ligging en goede werking van gasinfrastructuur.

Hoogspanningsverbindingen en -stations
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het toelaten van een kleine windturbine een zorgvuldige afweging te worden gemaakt of de ontwikkeling bepaalde belangen niet schaadt. Eén van de onderwerpen die daarbij aan bod dient te komen is dat hoogspanningsverbindingen (kabels en/of leidingen) en -stations niet onevenredig worden benadeeld in hun functioneren als gevolg van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.

Binnen het plangebied bevinden zich de 110 kV hoogspanningsverbindingen "Bergum - Drachten" en "Drachten - Donkerbroek" die in eigendom en beheer zijn van TenneT. Onderstaand figuur geeft de ligging weer van hoogspanningsverbindingen die door Smallerland lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.PP2023GSL007-0401_0003.png" Figuur 3. Zwart: ligging hoogspanningslijnen in de gemeente Smallingerland, paarse stippellijn: gemeentegrens (bron: TenneT, HoogspanningsNet Netkaart)

Tennet bepaalt de afstand die moet worden aangehouden tussen eigendommen van TenneT en windturbines op basis van het 'Handboek Risicozonering Windturbines'. Omdat er geen eis voor certificering is opgenomen en omdat de veiligheidsmaatregelen bij kleinschalige windturbines afwijken van de grote exemplaren, bestaat vanuit TenneT het verzoek om rekening te houden met de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental. De gemeente Smallingerland houdt hiermee rekening door in de regels te stellen dat de kleinschalige windturbines op zijn minst op de maximale werpafstand moeten worden geplaatst van hoogspanningsleidingen bij twee keer het maximale toerental van de kleinschalige windturbine. Anders gezegd: de voorgeschreven afstand tussen een kleinschalige windturbine en een hoogspanningsleiding, is de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de kleinschalige windturbine als deze op twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental). Omdat deze regel het toetsingskader is voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine, zoals door dit bestemmingsplan geboden, voldoet dit bestemmingsplan aan de gestelde eisen.

Risicovolle inrichtingen en activiteiten
Uit de voorgaande alinea's blijkt dat een windturbine potentieel van invloed kan zijn op risicobronnen zoals gasleidingen en hoogspanningsleidingen. Naast deze genoemde risicobronnen kan een windturbine tevens invloed hebben op risicovolle inrichtingen en activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan bio-vergisters en opslag voor gevaarlijke stoffen als propaantanks, welke voor kunnen komen bij agrarische inrichtingen. Daarnaast zullen bij agrarische inrichtingen mogelijk ook activiteiten plaatsvinden met verminderd zelfredzame personen zoals kinderdagverblijven of dagbestedingen. Tijdens de omgevingsvergunningsprocedures zal hier rekening mee worden gehouden.

Conclusie
Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit paraplubestemmingsplan.

3.7 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Toetsing
Om op voorhand in kaart te brengen wat de mogelijke gevolgen zullen zijn voor ecologie is een zeer kostbaar proces. Bovendien zijn de onderzoeken die dit inzichtelijk maken na drie jaar verouderd. Naar aanleiding daarvan worden de mogelijke gevolgen voor ecologie niet nu maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van kleine windturbines inzichtelijk gemaakt.

De gemeente Smallingerland zal bij elke aanvraag afwegen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Uit een aanvraag moet blijken dat een ontheffing in de zin van de Wnb is verkregen, of dat uit onderzoek of door middel van een verklaring van het bevoegd gezag inzake de Wnb, is gebleken dat deze ontheffing niet nodig is of kan worden verleend. Het voorgaande is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect ecologie betreft uitvoerbaar worden geacht.

3.8 Water

In verband met het onderhoud en het beheer van hoofdwatergangen moet een bepaalde afstand worden aangehouden van een kleinschalige windturbine tot een hoofdwatergang en de daarbij behorende beschermingszones. Per locatie verschilt deze afstand. Ten behoeve van onderhoud moet een afstand van vijf meter (vanaf de boveninsteek van de hoofdwatergang) in acht worden genomen. Dit om de hoofdwatergang toegankelijk te houden voor bijvoorbeeld maaivoertuigen. Indien werkzaamheden binnen deze zones plaatsvinden, dient er een watervergunning te worden aangevraagd.

Waterstaatswerk
Bij de aanleg van nieuwe voorzieningen voor kleinschalige windturbines in, onder of boven een waterstaatswerk of in een bijbehorende beschermingszone (watergangen of keringen), gelden vanuit het Waterschap algemene regels (beleidsregels en de keur van Wetterskip Fryslân). Deze werkzaamheden kunnen op basis van deze regels bovendien meldingsplichtig en/of vergunningsplichtig zijn.

Zonder toestemming van Wetterskip Fryslân is het niet toegestaan om een bouwwerk te plaatsen op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering of hoofdwatergang. Tijdens het vergunningstraject zal worden nagegaan of er waterstaatswerken aanwezig zijn. Eventueel benodigde watervergunningen zullen te zijner tijd worden aangevraagd.

In de regels van het voorliggende paraplubestemmingsplan is geborgd dat bij het plaatsen van een windturbine rekening dient te worden gehouden met waterkeringen, hoofdwatergangen en daar bij behorende beschermingszones.

Rioolpersleidingen
Rioolpersleidingen voeren het afvalwater af naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De persleidingen moeten bereikbaar zijn voor onderhoud en in geval van calamiteiten. In een strook van 6 meter (3 meter aan weerzijden van de persleiding, gerekend vanuit het hart van de leiding) heeft Wetterskip Fryslân beperkt recht van opstal. Hier gelden beperkingen voor het grondgebruik. De eigenaar mag hier zonder schriftelijke toestemming van Wetterskip Fryslân geen:

  • bouwwerken oprichten;
  • goederen opslaan;
  • gesloten verhardingen aanbrengen;
  • ontgrondingen of ophogingen verrichten;
  • rioleringen, andere leidingen of kabels aanleggen;
  • bomen of diepwortelende struiken planten;
  • voorwerpen de grond indrijven.

Wetterskip Fryslân zal in beginsel, bij ontvangst van een verzoek tot ontheffing hiervan, aan de wensen van de grondeigenaar tegemoetkomen, tenzij de belangen van de persleiding zich hiertegen verzetten.

In de planregels is vastgelegd dat een windturbine niet in de beschermingszone van een rioolpersleiding van 6,00 m breed van het Wetterskip Fryslân wordt geplaatst, tenzij Wetterskip Fryslân hiervoor toestemming heeft gegeven.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit parapluplan wordt niet belemmerd door het aspect water.

3.9 M.e.r.-verantwoording

In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet er alsnog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de mogelijke (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing
Gelet op het feit dat de gemeente initiatiefnemer zelf is, hoeft er geen m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld. Om te bepalen of het planvoornemen aangemerkt kan worden als stedelijk ontwikkelingsproject, is zowel de C- als D-lijst uit het Besluit m.e.r. relevant.

Toetsing C-lijst
Categorie C22.2 stelt dat de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark m.e.r.-plichtig is. Voor dergelijke activiteiten dient dus een MER te worden opgesteld. Uit de begripsbepalingen van het Besluit m.e.r. wordt duidelijk dat een windturbinepark als volgt wordt gedefinieerd:

"park bestaande uit ten minste drie windturbines."

Met dit plan worden maixmaal twee windturbines per agrarisch bouwperceel in de gemeente Smallingerland mogelijk gemaakt. Er is dus in geen enkel geval sprake van een windturbinepark in de zin van het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan hoeft geen MER te worden opgesteld.

Toetsing D-lijst
Ook wordt de realisatie van projecten met windenergie in het Besluit m.e.r genoemd. Het besluit spreekt over windturbineparken (D22.2) waarbij de volgende drempelwaarden van toepassing zijn:

  • 1. een gezamenlijk vermogen van vijftien megawatt (elektrisch) of meer, of;
  • 2. tien windturbines of meer.

Onderhavig paraplubestemmingsplan heeft geen betrekking op de realisatie van reguliere windturbines dan wel windturbineparken. Het gaat om kleinschalige windturbines van maximaal 15 meter op agrarische percelen. Toetsing aan de tweede drempelwaarde van D22.2 kan dan ook achterwege blijven.

Een andere categorie uit het Besluit m.e.r. betreft D22.1: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water". Ook deze categorie is niet aan de orde. Volgens de beschrijving gaat het om thermische installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water. Een kleinschalige windturbine produceert elektriciteit met behulp van mechanische beweging en voldoet daarmee niet aan de activiteit uit D22.1.

Het planvoornemen kan niet worden aangemerkt als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject en geeft geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Conclusie
Een plan-m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

4.1 Plansystematiek

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

Tot slot wordt hier nog opgemerkt dat de voorliggende regeling juridisch is vormgegeven als een paraplubestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de herziening niet rechtstreeks is verwerkt in de onderliggende bestemmingsplannen, maar dat het plan slechts een onderdeel van deze onderliggende bestemmingsplannen aanvult. Ten aanzien van het onderwerp dat het paraplubestemmingsplan regelt, vervallen die regels in de onderliggende bestemmingsplannen die wat betreft dat onderwerp in strijd zijn met dit paraplubestemmingsplan dan wel worden de regels in de onderliggende bestemmingsplannen aangevuld met de regels uit dit paraplubestemmingsplan. De overige regels in de onderliggende bestemmingsplannen blijven ongewijzigd van toepassing. Ook wordt opgemerkt dat de verbeelding van dit paraplubestemmingsplan alleen een weergave is van het besluitgebied. De verbeelding bevat dus behalve een grens die aangeeft waar het bestemmingsplan geldt, geen verdere invulling.

4.2 Toelichting op de regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • inleidende regels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

4.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Smallingerland geldt: 'Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste herziening 2015' (vastgesteld 13 december 2016).

4.2.2 Algemene regels

De algemene regels zijn de regels die in het gehele plangebied van dit bestemmingsplan gelden. De 'Algemene bouwregels' bepalen dat het in het plangebied van dit bestemmingsplan niet is toegestaan om een kleinschalige windturbine te bouwen. Deze regel in combinatie met de 'Algemene afwijkingsregels' zorgen dat een omgevingsvergunning nodig is voor voornoemd initiatief.

Verder bevat dit hoofdstuk ook de 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regel maakt het mogelijk om in afwijking van hetgeen dit bestemmingsplan bepaalt, door middel van een omgevingsvergunning maximaal twee kleinschalige windturbines te bouwen. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend als er aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden zien op:

  • 1. in welke gebieden een kleine windturbine mag worden gebouwd. In lijn met de eisen vanuit de provinciale verordening betreft het alleen gronden met een agrarische bestemming;
  • 2. de ruimtelijke randvoorwaarden waaraan een aanvraag moet voldoen. Deze ruimtelijke randvoorwaarden zijn gesteld met het oog op het straat- en bebouwingsbeeld, de visuele hinder voor omwonenden en de openbare veiligheid. Voor wat betreft de afstand van een kleine windturbine tot bovengrondse hoogspanningsinfrastructuur en hoogspanningsstations geldt een afwijkende kortere minimale afstand als de windturbine volgens de NEN-EN-IEC norm 61400-2 gecertificeerd is en het 110 kV verbindingen betreft. Bij een 220/380 kV verbinding geldt geen afwijkende kortere afstand, omdat de impact van uitval bij deze verbindingen veel groter is en dit risico volgens TenneT niet aanvaardbaar is;
  • 3. voorwaarden afkomstig uit wet- en regelgeving;
  • 4. overige randvoorwaarden. De overige randvoorwaarden zijn gesteld vanwege de eisen vanuit de provinciale verordening, met het doel om hinder door slagschaduw te voorkomen en met het doel om negatieve effecten op beschermde planten- en diersoorten en natuurgebieden te voorkomen. Een van de eisen uit de provinciale verordening is dat de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen moet zijn verkend. De gemeente geeft de voorkeur aan het voorzien in duurzame energieopwekking door middel van zonnepalen op daken in plaats van het realiseren van windturbines. De verkenning houdt daarom in dat de initiatiefnemer moet aangeven wat het financiële rendement is van windturbines in verhouding tot het financiële rendement van zonnepanelen op dak. Daarbij moeten ook de bijkomende kosten worden meegenomen. Plaatsing van windturbines is alleen mogelijk als uit de verkenning blijkt dat dit rendabeler is dan de plaatsing van zonnepalen op dak.
4.2.3 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan moet worden aangehaald.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Algemeen

Dit plan heeft uitsluitend als doel om het beleidskader voor kleinschalige windturbines te vertalen naar de bestemmingsplannen waarop dit paraplubestemmingsplan van toepassing is verklaard. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van kleinschalige windturbines is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers.

Dit bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan (artikel 6.12 in samenhang met artikel 6.2.1 van de Wro). Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

5.1.2 Planschade

Artikel 6.1 van de Wro bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal twee procent ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid - zoals aangegeven in de voorgaande paragraaf - wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de betreffende aanvrager. Hiermee komen eventuele planschadekosten voor rekening van de aanvrager. Dit geldt voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan en dus ook voor kleinschalige windturbines.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de fasen afzonderlijk besproken.

5.2.1 Voorverleg artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Bro verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Facultatief kan overleg worden gevoerd met andere maatschappelijke organisaties. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is. Het paraplubestemmingsplan is aan de overlegpartners toegezonden. van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:

Provincie Fryslân

  • 1. Algehele (juridische) opzet van het bestemmingsplan

De belangrijke inhoudelijke regels heeft u vervat in de "Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines' als bijlage bij de toelichting van het paraplubestemmingsplan.

Wij menen dat op deze manier onvoldoende rechtszekerheid ontstaat, want (een bijlage bij) de toelichting van een bestemmingsplan is juridisch niet bindend. Wij begrijpen dat dit vanuit maximale flexibiliteit is ingegeven. Echter, uw college kan hierdoor zonder advies van de provincie eenzijdig de regels wijzigen, waardoor er strijd met de provinciale regelgeving kan ontstaan. Wij verzoeken u daarom om de regels te vervatten in het juridisch bindende deel, zijnde de planregels van het paraplubestemmingsplan.

Gemeentelijke beantwoording

Naar aanleiding van deze overlegreactie zijn de regels uit de 'Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines' vervat in de planregels van het paraplubestemmingsplan.

  • 2. Interpretatie eigen energiebehoefte 

De regeling bij deel 5 (overige randvoorwaarden) in de 'Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines' komt niet overeen met de Verordening Romte (artikel 9.1.1. lid 2.b), waar staat dat 'het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf".

Door met percentages te gaan werken geeft u een eigen interpretatie aan de regeling in de verordening. Wij kunnen hiermee niet instemmen omdat deze kwantitatieve omschrijving niet overeenkomt met de VRF en er hiermee een risico op precedentwerking ontstaat. Wij vragen u deze bepaling aan te passen en aansluiting te zoeken bij de VRF.

Voor het bepalen van de energiebehoefte kan het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen jaren als leidraad aangehouden worden. Wij begrijpen echter dat het afstemmen van het vermogen op de eigen behoefte geen exacte wetenschap is. Ook kan bijvoorbeeld in de omschrijving terugkomen dat bij de beoordeling van het eigen verbruik rekening wordt gehouden met groei en verdere verduurzaming van het agrarische bedrijf in de nabije toekomst.

Gemeentelijke beantwoording 

De regels uit de beleidsregel toetsingskader kleine windturbines zijn naar aanleiding van de overlegreacties vervat in de planregels van het paraplubestemmingsplan. In de regels van dit bestemmingsplan is derhalve geborgd dat het op te stellen vermogen gericht is op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf. Hiermee is het plan in overeenstemming met artikel 9.1.1. lid 2.b van de Verordening Romte.

  • 3. Zorgvuldige inpassing binnen landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten

Wij stellen vast dat een eenduidige regel voor een zorgvuldige inpassing van de turbines binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten ontbreekt.

U verwijst in de beleidsregel naar verschillende documenten, zoals bijvoorbeeld de verwijzing naar de handleiding erfinrichting buitengebied (behorend bij het bestemmingsplan Buitengebied 2013 gemeente Smallingerland) en de notitie kleine windturbines in Fryslân. Deze documenten kunnen goed als hulpmiddel worden gebruikt voor een zorgvuldige inpassing.

Wij vragen u echter om specifiek in de regels van het parapluplan de voorwaarde voor een zorgvuldige inpassing van de windturbine binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten op te nemen en hierbij aansluiting te zoeken bij de VRF.

Gemeentelijke beantwoording

In de regels van het onderhavige parapluplan is een bepaling opgenomen die regelt dat een zorgvuldige inpassing van de windturbine binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten vereist is. Wetterskip Fryslân vraagt aandacht voor de volgende aspecten:

  • 1. Waterkeringen en hoofdwatergangen

Bij het plaatsen van een windmolen dient rekening gehouden te worden met de waterkeringen en hoofdwatergangen en de daar bij horende beschermingszones. Zonder toestemming van Wetterskip Fryslân is het niet toegestaan om een bouwwerk te plaatsen op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering of hoofdwatergang. Ook is voor het aanleggen van kabels en leidingen ter plaatse van (beschermingszones van) waterkeringen en hoofdwatergangen toestemming van het waterschap nodig of gelden er Algemene regels. Op www.wetterskipfryslan.nl/kaarten/leggerkaart is de ligging van de hoofdwatergangen en waterkeringen te vinden. De beschermingszones van de waterkeringen zijn ingetekend. Bij hoofdwatergangen ligt aan weerszijden een beschermingszone van 5 meter breed.

Gemeentelijke beantwoording

In de planregels is geborgd dat er bij het plaatsen van een windturbine rekening dient te worden gehouden met waterkeringen, hoofdwatergangen en daar bij behorende beschermingszones. Het voorgaande is tevens toegelicht in paragraaf 3.8 van de toelichting op het paraplubestemmingsplan.

  • 2. Waterstaatswerken

Wanneer ten behoeve van het plaatsen van een windmolen werkzaamheden aan een waterstaatswerk (oppervlaktewaterlichaam, waterkering, ondersteunend kunstwerk, bergingsgebied) nodig zijn dan moet gecheckt worden of het hiervoor nodig is om een watervergunning aan te vragen of een melding te doen bij Wetterskip Fryslân.

Gemeentelijke beantwoording

Paragraaf 3.8 van de toelichting van het paraplubestemmingsplan is naar aanleiding van deze opmerking aangevuld. Er is toegelicht dat er bij het plaatsen van een windturbine aan een waterstaatswerk gecheckt moet worden of een watervergunning benodigd is.

  • 3. Rioolpersleidingen

Rioolpersleidingen voeren het afvalwater af naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De persleidingen moeten bereikbaar zijn voor onderhoud en in geval van calamiteiten. In een strook van 6 meter (3 meter aan weerzijden van de persleiding, gerekend vanuit het hart van de leiding) heeft Wetterskip Fryslân beperkt recht van opstal. Hier gelden beperkingen voor het grondgebruik. De eigenaar mag hier zonder schriftelijke toestemming van Wetterskip Fryslân geen:

  • bouwwerken oprichten;
  • goederen opslaan;
  • gesloten verhardingen aanbrengen;
  • ontgrondingen of ophogingen verrichten;
  • rioleringen, andere leidingen of kabels aanleggen;
  • bomen of diepwortelende struiken planten;
  • voorwerpen de grond indrijven.

Wetterskip Fryslân zal in beginsel, bij ontvangst van een verzoek tot ontheffing hiervan, aan de wensen van de grondeigenaar tegemoetkomen, tenzij de belangen van de persleiding zich hiertegen verzetten.

Gemeentelijke beantwoording

In de planregels is vastgelegd dat een windturbine niet in de beschermingszone van een rioolpersleiding van 6,00 m breed van het Wetterskip Fryslân wordt geplaatst, tenzij Wetterskip Fryslân hiervoor toestemming heeft gegeven. Het voorgaande is tevens toegelicht in paragraaf 3.8 van de toelichting van het paraplubestemmingsplan.

TenneT 

Met het ontwerp paraplubestemmingsplan kleine windturbines in Smallingerland wordt geborgd dat kleine windturbines op een juiste wijze ruimtelijk worden ingepast. TenneT kan zich vinden in dit ontwerp bestemmingsplan, waardoor ook ons hoogspanningsnet een betere publiekrechtelijke bescherming geniet. Desondanks geeft de ontwerp bestemmingsplan ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en/of verzoeken.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het toelaten van een kleine windturbine een zorgvuldige afweging te worden gemaakt of de ontwikkeling bepaalde belangen niet schaadt. Eén van de onderwerpen die daarbij aan bod dient te komen is dat hoogspanningsverbindingen (kabels en/of leidingen) en -stations niet onevenredig worden benadeeld in hun functioneren als gevolg van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.

In hoofdstuk 2 toetsingskader kleine windturbines van de beleidsregel toetsingskader kleine windmolens zijn de regels opgenomen waaronder medewerking kan worden verleend aan het realiseren van een kleine windturbine. In deel 3: ruimtelijke randvoorwaarden zijn in artikel 2.3, lid 3, sub c de afstanden van kleine windturbines ten opzichte van hoogspanningsinfrastructuur opgenomen. TenneT verzoekt ter bescherming van ons hoogspanningsnet de regels aan te passen.

Gemeentelijke beantwoording

De regels uit de beleidsregel toetsingskader kleine windmolens zijn vervat in de regels van dit paraplubestemmingsplan. Artikel 6 van de planregels is naar aanleiding van deze opmerking aangepast.

Gasunie 

Met een maximale ashoogte van 15 meter zal de minimale afstand van 25 meter tot gasinfrastructuur voldoen aan ons beleid. Hiermee zijn wij akkoord t.o.v. het parapluplan.

Wel een opmerking: in de toelichting onder 3.6 toetsing gasinfrastructuur staat de berekening opgenomen voor de High impact zone (masthoogte + 1/3e wieklengte) van de ondergrondse gasleidingen. Voor bovengrondse gasleidingen betreft de High impact zone een cirkel met een straal gelijk aan de masthoogte + wieklengte.

Gemeentelijke beantwoording

Paragraaf 3.6 van de toelichting van dit paraplubestemmingsplan is aangevuld op basis van deze opmerking. Hierin is beschreven dat voor bovengrondse gasleidingen de High impact zone een cirkel met een straal gelijk aan de masthoogte + wieklengte betreft.

Brandweer Fryslân

In overeenstemming met de hieronder gemaakte uitwerking adviseert Brandweer Fryslân om:

  • De gestelde eisen in het activiteitenbesluit en Besluit externe veiligheid inrichtingen/buisleidingen te gebruiken bij het opstellen van een omgevingsvergunning;
  • Rekening te houden met zowel andere risicobronnen als (beperkt) kwetsbare objecten in de nabijheid van een windturbine;
  • Ons te betrekken in het vergunningsproces ten aanzien van windturbines;
  • Ons op de hoogte te houden van de mate waarin ons advies is overgenomen.

Externe veiligheid

1. Aangezien windturbines een ongeval kunnen veroorzaken buiten de inrichting, zijn deze relevant ten aanzien van externe veiligheid. Risico's van een windturbine zijn: ijsafwerping, mastbreuk en het afbreken van een turbineblad of de gondel. Eisen ten aanzien van veiligheidsafstanden worden gesteld in het activiteitenbesluit.

2. In het bestemmingsplan wordt beschreven dat wanneer het voornemen bestaat om een windturbine te plaatsen, er een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden bij het bevoegd gezag. Op deze manier kan er per geval worden bekeken of externe veiligheid een issue vormt. Wij adviseren om bij het verlenen van een omgevingsvergunning gebruik te maken van de gestelde eisen uit het activiteitenbesluit, Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

3. In het bestemmingsplan wordt gesproken over risicobronnen als gasleidingen en hoogspanningsleidingen, waar een windturbine eventueel op van invloed kan zijn. Naast deze risicobronnen zijn ook risicovolle inrichtingen en activiteiten te benoemen, waar de windturbine invloed op kan hebben qua veiligheidsrisico. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan bio-vergisters en opslag voor gevaarlijke stoffen als propaantanks, welke kunnen voorkomen bij agrarische inrichtingen. Daarnaast zullen bij agrarische inrichtingen mogelijk ook activiteiten plaatsvinden met verminderd zelfredzame personen zoals kinderdagverblijven of dagbestedingen. Wij adviseren om tijdens het vergunningsproces hier ook rekening mee te houden. Wij staan altijd open om mee te denken in het kader van externe veiligheid.

Gemeentelijke beantwoording

Ad 1.

In de regels van dit paraplubestemmingsplan is geborgd dat bij het plaatsen van de windturbines rekening dient te worden gehouden met eisen ten aanzien van veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit.

Ad 2.

Bij de opstelling van dit paraplubestemmingsplan is het planvoornemen getoetst aan relevante wet- en regelgeving op het vlak van externe veiligheid onder paragraaf 3.6. Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gestelde eisen uit het activiteitenbesluit, Bevi en Bevb.

Ad 3.

In de regels van dit paraplubestemmingsplan is geborgd dat de afstand tussen een windturbine en (beperkt) kwetsbare objecten, buisleidingen en risicovolle inrichtingen voldoende is, waarbij de normering uit de Handreiking Risicozonering Windturbines d.d. 21 januari 2020 moet worden aangehouden. Voorts is de toelichting naar aanleiding hiervan aangevuld.

5.2.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Met het ter visie leggen van het ontwerpplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Er zijn in deze periode zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn voorzien van een reactie en als Bijlage 1 bijgevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Op 21 mei 2024 is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.