Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Woningsplitsing Swartfean 24 – Opeinde
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0090.BW2023BGB098-0401

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van kadastraal perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde. Op dit perceel staat een woonboerderij welke al 40 jaar gesplitst is in twee wooneenheden. In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Smallingerland heeft het perceel de bestemming Wonen - Woonboerderij, per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw aanwezig zijn. De feitelijke situatie op het perceel aan de Swartfean 24 is in strijd met het bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft dan ook de wens om het bestemmingsplan aan te passen en de splitsing van de woonboerderij te formaliseren.
 
Het initiatief is voorgelegd aan de gemeente Smallingerland, deze is positief over de gewenste ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven in principe planologische medewerking te willen verlenen aan dit initiatief.
 
Het geldend bestemmingsplan dient gewijzigd te worden om de splitsing van de woonboerderij mogelijk te maken. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van artikel 25.8.1 Wijzigingsbevoegdheden uit het geldend bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden:
  1. de woningen in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd;
  2. de te bouwen woningen qua aantallen, woningtype en doelgroep moeten passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan, zoals dat op het moment van wijziging geldt;
  3. voor het overige de regels van artikel 25 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn. 
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.    
1.2 Doel
Het belangrijkste doel van het op te stellen wijzigingsplan Woningsplitsing Swartfean 24 – Opeinde is het scheppen van een ruimtelijk kader om de splitsing van de woonboerderij in twee wooneenheden mogelijk te maken.
 
Het wijzigingsplan Woningsplitsing Swartfean 24 – Opeinde vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan Buitengebied ter plaatse van de in het plangebied betrokken kadastrale percelen.
1.3 Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan bestaat uit kadastraal perceel 3806. Het plangebied is gelegen ten noorden van Opeinde en de provinciale weg N31. Aan de oostzijde van het plangebied is Rottevalle gelegen en aan de noordwestzijde het meer De Leijen. Het plangebied is gelegen aan de doodlopende weg de Swartfean.
  
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door perceel 4386, aan de oostzijde door perceel 3807, aan de zuidzijde door perceel 3808 en aan de westzijde door de Swartfean.
 
          
Ligging plangebied t.o.v. Opeinde
 
     
Begrenzing plangebied
            
1.4 Geldend bestemmingsplan
Voor het perceel aan het Swartfean 24 is het bestemmingsplan 'Buitengebied' (NL.IMRO.0090.BP2013Buitengebied-0403) van toepassing, zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 11 juni 2013. Het perceel heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de enkelbestemming Wonen - Woonboerderij.
 
De voor 'Wonen - Woonboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven. Per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw aanwezig zijn.
 
Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (artikel 25.8.1) om de splitsing van een woonboerderij mogelijk te maken:
 
Artikel 25.8.1
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door de bestemming te wijzigen ten behoeve van maximaal 2 woningen en de gronden te voorzien van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – gesplitst”, met dien verstande dat:
  1. de woningen in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd;
  2. de te bouwen woningen qua aantallen, woningtype en doelgroep moeten passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan, zoals dat op het moment van wijziging geldt;
  3. voor het overige de regels van artikel 25 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.
 
        
Ook gelden de bestemmingsplannen 'Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis',
'Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste herziening 2015', 'Parapluplan parkeernormen' en
'Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland'.
 
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied met plangebied oranje omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
    
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het perceel Swartfean 24 is bestemd voor een woondoeleinden waarbij maximaal 1 hoofdgebouw is toegestaan. In de feitelijke situatie is er echter al 40 jaar sprake van twee wooneenheden binnen de woonboerderij. Het geldend bestemmingsplan dient hierop aangepast te worden.
  
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging mogelijk maakt.
   
1.5 De bij het plan behorende stukken
Het wijzigingsplan " Woningsplitsing Swartfean 24 – Opeinde " heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0090.BW2023BGB098-0401  en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het wijzigingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
1.6 Leeswijzer
De toelichting van het wijzigingsplan "Woningsplitsing Swartfean 24 – Opeinde" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven.
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 5 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet behandeld;
  • in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit wijzigingsplan.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Initiatiefnemer is eigenaar van kadastraal perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde. Op dit perceel staat een woonboerderij welke al 40 jaar gesplitst is in twee wooneenheden.
In het bestemmingsplan is deze woningsplitsing niet vastgelegd als zijnde een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het huidige gebruik, bewoning door twee huishoudens van een woning dan ook niet toegestaan.
  
Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan bestaat uit kadastraal perceel 3806. Het plangebied is gelegen ten noorden van Opeinde en de provinciale weg N31. Aan de oostzijde van het plangebied is Rottevalle gelegen en aan de noordwestzijde het meer De Leijen. Het plangebied is gelegen aan de doodlopende weg de Swartfean. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door perceel 4386, aan de oostzijde door perceel 3807, aan de zuidzijde door perceel 3808 en aan de westzijde door de Swartfean.
 
Het plangebied heeft een oppervlakte van 1840 m2. In het plangebied staat een woonboerderij (oppervlakte circa 280 m2) die door twee huishoudens bewoond wordt. Er is geen sprake van inwoning, maar van dubbele bewoning. Rondom de woonboerderij staan enkele kleinschalige bijgebouwen, de overige gronden binnen het plangebied zijn onbebouwd en ingericht als tuin of parkeervoorziening. Het plangebied wordt aan de noord, west- en zuidzijde begrenst door een watergang. Ontsluiting van de percelen vindt plaats aan de westzijde op de Swartfean.
 
Omgeving
De omgeving van het plangebied bestaat met name uit solitair gelegen woonpercelen binnen een agrarisch gebied. Het dichtstbij gelegen woonperceel ligt op een afstand van meer dan 50 meter.
 
               
Luchtfoto bestaande situatie (bron: www.pdok.nl)
                                       
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd. In de toekomstige situatie verandert er niets aan het feitelijk gebruik van het perceel Swartfean 24. De feitelijke situatie van twee wooneenheden in de bestaande woonboerderij wordt planologisch vastgelegd met een bestemmingsplanwijziging. Er wordt geen bebouwing op het perceel toegevoegd, de ontsluiting van het perceel wijzigt niet, er is voldoende ruimte op eigen erf voor het parkeren.   
   
3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende omgevingsvisies en omgevingsverordeningen. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
 
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
 
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
 
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
 
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
 
  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
  3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
        

 
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).
  
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
 
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.
 
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
 
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
  
3.2.4 Toets van het initiatief aan het Rijksbeleid
In het voorliggend wijzigingsplan wordt het perceel Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De feitelijke situatie wordt planologisch vastgelegd met een bestemmingsplanwijziging.
 
  • In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
  • de regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied;
  • Het betreft een kleinschalige ontwikkeling, er worden feitelijk geen woningen toegevoegd. De ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van één wooneenheid. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Provincie Fryslân en Omgevingsverordening Romte Fryslân
 
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. De nieuwe omgevingsverordening is nog niet vastgesteld.
 
Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele' 
De Omgevingsvisie De Romte Diele geeft de provincie de komende jaren richting welke activiteiten zij zullen uitvoeren. De omgevingsvisie is vastgesteld op 23 september 2020. De provincie streeft naar een brede welvaart, in een vitaal, veerkrachtig en gezond Friesland. Dit heeft de provincie uitgewerkt in vier ambities. Allereerst willen ze vitaal zijn, wat inhoudt dat ze streven naar brede welvaart door slimme economische groei. Ten tweede wil de provincie veerkrachtig worden. Dit betekent dat de provincie ingrijpende ontwikkelingen kunnen opvangen, zoals klimaatverandering. Ten derde wil de provincie haar eigen identiteit behouden. De Friese ruimte heeft een eigen karakter. Ten vierde wil de provincie gezond houden om deze ook gezond te kunnen doorgeven aan de volgende generaties. De provincie wil vruchtbare landbouwgronden en een grote biodiversiteit in natuurgebieden. De vier ambities heeft de provincie verwerkt tot de vier opgaven. Er zijn negen principes geformuleerd die aangeven hoe de provincie te werk wil gaan en die richting geven bij het maken van keuzes. Dit zijn: 
  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • Koppelen van ambities;
  • Gezond en veilig;
  • Rolbewust;
  • Decentraal wat kan;
  • Ja, mits;
  • Aansluiting zoeken;
  • Sturen op proces, ruimer op inhoud.
Verordening Romte Fryslân
De 'Verordening Romte Fryslân 2014' (gewijzigd vastgesteld d.d. 21 maart 2021) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kortgezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.
 
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is het artikel met betrekking tot het woonplan relevant
 
3.1 Woonplan 
3.1.1
Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
 
  1. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
  2. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.
   
3.3.2 Toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
 
De opgave Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar bestaat onder meer uit het grootschalig opknappen van bestaande bebouwing en het aanbod aan woningen afstemmen op de bevolking. De provincie stimuleert dit. Daarnaast zet de provincie in op zorgvuldig ruimtegebruik en gaat inbreiding boven uitbreiding. Benutting van bestaande locaties en bestaande capaciteit staat voorop.
 
In het voorliggend plan betreft het een bestaande situatie die geformaliseerd wordt, binnen het plangebied worden geen nieuwe woningen en/of bebouwing gerealiseerd. Er is geen sprake van fysieke ingrepen in het plangebied, met voorliggende ontwikkeling blijft de historische singelstructuur in het buitengebied van Smallingerland behouden. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de kernkwaliteiten van het omliggende landschap worden niet aangetast. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
 
Het planologisch toevoegen van één wooneenheid is passend binnen de Regionale afspraken Wonen 2016 - 2026, Woonregio Zuidoost Fryslân.
 
Het planvoornemen is aldus in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.
 
           
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Smallingerland
Op 2 maart 2022 is door de gemeenteraad van de gemeente Smallingerland de Omgevingsvisie Smallingerland vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst de contouren van Smallingerland in de toekomst. Er zijn drie leidende principes geformuleerd. Dit zijn: duurzaam, inclusief en identiteit. In het Koersdocument zijn vier opgaven omschreven om het toekomstbeeld voor 2040 waar te kunnen maken.
  1. Versterken van de positie van Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
  2. Versterken van Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie;
  3. Versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen;
  4. Versterken van de kwaliteit van het buitengebied.
 
Tot deze opgaven kwam de gemeente samen met de inwoners, ondernemers en instellingen. Uitvoering van deze opgaven kan ook alleen samen gebeuren.
 
Versterken van de positie van Drachten als regionaal verzorgingsgebied
Drachten ontwikkelt zich binnen het stedelijk netwerk van Noord-Nederland steeds meer
als stad. De woon- en werklocaties en voorzieningen in Smallingerland dragen bij aan de
versterking van het regionale verzorgingsgebied en de positie in Noord-Nederland.
 
Versterken van Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie
In 2040 is in Noord-Nederland de vernieuwende en schone maakindustrie sterk tot
ontwikkeling gekomen. Dit met Drachten als centrum. Drachten heeft in binnen- en
buitenland bekendheid verworven.
 
Versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen
In Smallingerland zetten we volop in op behoud en versterking van de leefbaarheid van
dorpen en wijken. We willen dat dorpen en wijken levendig, gezond, veilig en aantrekkelijk
zijn. Met een open gemeenschap vol gemeenschapszin.
 
Versterken van de kwaliteit van het buitengebied
In Smallingerland zetten we in op een gezond, aantrekkelijk, veilig en economisch vitaal
buitengebied. Dat betekent een gezonde bodem, gezonde lucht, een gezonde waterkwaliteit,
dierenwelzijn en aandacht voor biodiversiteit. En dat in een afwisselend en toegankelijk
landschap.
    
3.4.2 Woonvisie Smallingerland
Op 6 oktober 2020 heeft de raad de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met de nieuwe woonvisie geeft de gemeente richting aan de woningmarktontwikkelingen in Smallingerland. Ook fungeert de woonvisie als leidraad bij veel ruimtelijke en woningbouw vraagstukken. Verder is in de woonvisie een woningbouwprogramma voor de komende vijf jaren opgenomen.
De woonvisie gaat over actieve betrokkenheid van de inwoners en over samenwerking met de stakeholders, over gezamenlijke ambities en bovenal over hoe de gemeente samen mét anderen ambities waarmaken. De gemeente vindt erg belangrijk om inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het maken van gemeentelijke visies en plannen.
 
De woonvisie en de visie op sociaal wonen vormen het uitgangspunt voor de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersvereniging De Bewonersraad. Ook is het een belangrijk en breed gedragen instrument voor de opgaven en ambities in de woningvoorraad en daarmee gebiedsontwikkeling.
 
De ambities van Smallingerland zijn:
  1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Ruim 1.000 woningen erbij in vijf jaar.
  2. Duurzamer en toekomstbestendiger woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal.
  3. Wijs met grijs; meer ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing.
  4. Sterker inzetten op ‘mienskipssin’ en vitale dorpen en wijken.
  5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid, betaalbaarheid en zorg voor kwetsbare doelgroepen.
 
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Smallingerland over de periode 2016 t/m 2025 bedraagt 1.251 woningen. Hiervan zijn er reeds 430 woningen tussen de periode 2016 t/m 2019 gerealiseerd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen.
 
Addendum op de Woonvisie 2020 – 2025
De fractie van D66 heeft in de gemeenteraadsvergadering van 30 augustus 2022 de motie 'Kleinere woningen mogelijk maken' ingediend. Het verzoek aan het college was om voor februari 2023 met een voorstel te komen voor aanpassing van de Woonvisie 2020 -2025 om de minimumgrootte van 70 m2 voor nieuwe woningen en bij verbouwing los te laten. Het college heeft in de raadvergadering de motie overgenomen en toegezegd met een voorstel te komen.
 
In 2023 heeft het college een voorstel gedaan waarbij de minimumeis van 70 m2 voor nieuwe en te transformeren woonruimte wordt losgelaten, waarbij wel aandacht is voor de woonkwaliteit. Ook wordt de harde eis waarbij alleen appartementen in het centrum van Drachten worden gerealiseerd aangepast aan de huidige woningmarkt en -behoefte. De actualisatie van de woonvisie vindt plaats via het addendum dat na vaststelling door de gemeenteraad onderdeel uit zal maken van de woonvisie.
       
3.4.3 Toetsing initiatief aan het gemeentelijk beleid
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
 
Voor het voorgenomen plan zijn met name de derde en vierde opgave 'Versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen' en 'Versterken van de kwaliteit van het buitengebied' uit de omgevingsvisie van belang. Een ambitie van de gemeente is dat iedereen in 2040 een mooie en passende plek heeft om te wonen. De gemeente biedt daarvoor ruimte voor verbouw en nieuwbouw van woningen om het aantal en de soort huizen af te stemmen op de vraag. Daarnaast is in 2040 is het landschap sterker en toegankelijker geworden. Het onderscheid tussen de landschapstypen is groter. En aan de hand van de kenmerken van het landschap is de geschiedenis van de omgeving goed afleesbaar. Het versterken van het landschap heeft ook een positieve impact op de biodiversiteit en het aanpassen aan klimaatverandering.
   
Met de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten bij de derde en vierde opgave van de omgevingsvisie. De ontwikkeling ziet toe op het planologisch toevoegen van een extra wooneenheid. De woning zal een kwalitatieve toevoeging op de bestaande woonvoorraad in het gebied vormen. Er is geen sprake van fysieke ingrepen in het plangebied, met voorliggende ontwikkeling blijft de historische singelstructuur in het buitengebied van Smallingerland behouden. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de kernkwaliteiten van het omliggende landschap worden niet aangetast. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
 
De woonvisie laat zien dat er nog voldoende ruimte is voor nieuwe projecten. De beoogde extra wooneenheid in het plangebied past binnen het woningbouwprogramma.
  
In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten archeologie, cultuurhistorie, milieu, ecologie, water en verkeer. Deze omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Geconcludeerd wordt dat het voorliggend plan voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het gemeentelijk beleid.

 
4 Onderzoek
4.1 Algemeen
In gevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoekaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
4.2 Cultuurhistorie en archeologie
4.2.1 Inleiding
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.
  
4.2.2 Cultuurhistorie
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
 
De stedenbouwkundige en landschappelijke structuur wordt niet veranderd, het betreft slechts een wijziging van gebruik. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
      
Beschermde monumenten
In het plangebied zijn geen beschermde rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.
     
4.2.3 Archeologie
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
  
Aangezien er geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
           
    
4.2.4 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
  
4.3 Ecologie
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
 
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.  
 
Soortenbescherming
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.
 
In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat erbij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
  
4.3.1 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
 
Er vindt geen verstoring plaats van mogelijk aanwezige beschermde planten en dieren. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk of Natura 2000 gebied. Het voorgenomen plan maakt geen ontwikkeling of activiteiten mogelijk die een negatief effect hebben op deze thema’s.   
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij het Natura 2000 gebied. De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied bedraagt meer dan 7000 meter. Gezien de aard van de wijziging (formaliseren gebruik twee wooneenheden) is er geen significante verstoring op biotische factoren. De planologische gebruikswijziging heeft geen nadelige invloed op de (kern) kwaliteiten van het gebied. Er vindt geen vergroting of vermindering plaats van de natuuroppervlakte. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000 gebied.  
 
Soortenbescherming
Het initiatief betreft alleen een formalisering van het feitelijk gebruik, er is geen risico op verstoring van beschermde soorten.
 
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
   
Stikstof
In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, dient vooraf zekerheid te zijn verkregen dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Het voorliggend plan zorgt niet voor toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het maken van een stikstofberekening is dan ook niet nodig. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming niet in de weg. Voor uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.
             
4.3.2 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.4 Watertoets
4.4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten.

 
4.4.2 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd. Er wordt geen verharding toegevoegd binnen het plangebied.  
 
Hemelwater
In de huidige situatie wordt de neerslag die in het plangebied valt opgevangen en geïnfiltreerd op eigen terrein. De toekomstige situatie blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. 
 
Afvalwater
In de bestaande situatie wordt het afvalwater door middel van een drukriolering geloosd. In de nieuwe situatie blijft de afvoer van afvalwater ongewijzigd.
 
Watertoets
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap niet van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
 
4.4.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.5 Milieu
 
4.5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
 
4.5.2 Geluidhinder
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.
 
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied.
 
De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).

Wegverkeerslawaai 
Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.
 
Bescherming bestaande geluidgevoelige bestemmingen
Geluid van rijkswegen en spoorwegen is aan grenzen gebonden om omwonenden tegen geluidoverlast te beschermen. Hierdoor zijn er wettelijke normen voor de hoeveelheid geluid die het verkeer op een weg of spoorweg maximaal mag produceren. Deze norm wordt een geluidproductieplafond (GPP) genoemd.
In de Wet milieubeheer, hoofdstuk 11 is vastgelegd dat het geluid rond rijkswegen niet onbeheerst mag toenemen. Dit hoofdstuk is sinds 1 juli 2012 van kracht. Op punten langs rijkswegen en spoorwegen (zogenaamde referentiepunten) is met de GPP's de maximaal toegestane hoeveelheid geluid vastgesteld. Per punt verschilt de waarde van de geluidproductieplafond's. De punten liggen op 50 meter van de infrastructuur en 100 meter van elkaar.
 
De geluidproductieplafonds moeten door Rijkswaterstaat en ProRail worden nageleefd. Rijkswaterstaat en ProRail controleren dit ieder jaar en rapporteren daarover aan de minister van Infrastructuur en Milieu. Bij dreigende overschrijding van de geluidproductieplafonds moeten Rijkswaterstaat en ProRail maatregelen nemen om te voorkomen dat er een overschrijding ontstaat. Op deze wijze worden bestaande geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen onbeheerste toename van de geluidbelasting.
 
Industrielawaai 
Binnen de geluidszone dient terughoudend te worden omgegaan met eventuele toevoegingen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
 
4.5.2.1 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd. Er wordt planologisch gezien wel een wooneenheid (geluidsgevoelig object) toegevoegd aan het perceel.    
 
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. De Swartfean heeft een geluidzone van 250 meter, de woonboerderij is gelegen binnen deze zone. Dit betekent dat er akoestisch onderzoek uitgevoerd moet gaan worden. De provinciale weg N31 ligt op afstand van meer dan 600 meter van het plangebied en vormt derhalve geen belemmering.
 
De Swartfean is een doodlopende weg, welke alleen gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Gezien het profiel van de weg, de materialisering en de verkeersintensiteit is de verwachting dat het geluidsniveau op de gevel van de woonboerderij ruim onder de maximaal toegestane waardes blijft. De Swartfean vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Industrielawaai
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die zorgen voor een geluidsbelasting op het plangebied van voorliggend wijzigingsplan.
 
Spoorweg
Het plangebied is niet gelegen in de zone van een spoorweg.
 
     
4.5.2.2 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
  
4.5.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
 
Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.
   
4.5.3.1 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd. De verkeersaantrekkende werking neemt niet toe. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
 
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2020. 
 
 
Achtergrondconcentratie 2020
Grenswaarde
Fijnstof PM 2,5
5-7 ug/m3
25 ug/m3
Fijnstof PM 10
13-14 ug.m3
40 ug/m3
Stikstofdioxide
8-10 ug/m3
40 ug/m3
     
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
 
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen.  In het kader van dit wijzigingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het wijzigingsplan.
      
4.5.3.2 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
  
4.5.4 Bodemkwaliteit
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
 
Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
4.5.4.1 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
 
Aangezien er geen bodemwerkzaamheden worden verricht en de gronden niet anders gebruikt danwel bestemd worden, levert het aspect bodem geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
 
4.5.4.2 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
   
4.5.5 Bedrijven en milieuzonering
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
 
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
 
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
 
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevings-type gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
 
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
 
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
 
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
 
  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
 
4.5.5.1 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
 
Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die zorgen voor een milieubelasting op het plangebied van voorliggend wijzigingsplan. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
                 
4.5.5.2 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
  
4.5.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
 
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
 
       
4.5.6.1 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd. Het aantal personen in het plangebied neemt niet toe.
 
Een reguliere woning is op grond van artikel 1 lid l van het Bevi een kwetsbaar object, daarom wordt er een inventarisatie naar risicobronnen in de omgeving uitgevoerd. 
 
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.  
 
Uitsnede risicokaart, plangebied is aangeduid met oranje stip (bron: risicokaart).
 
Uit de inventarisatie blijkt:
  • Het plangebied bevindt zich niet binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • Er zijn geen ondergrondse buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren in of aangrenzend aan het plangebied zijn gelegen. De dichtstbijzijnde leiding is een hogedruk aardgastransportleiding, deze ligt op afstand van meer dan 400 meter van het plangebied. Het gaat hier om één gasleiding (N-505-60 ) van de Gasunie Transport Services B.V een diameter van 4,25 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Bij dergelijke gasleiding ligt de 1% letaliteitsgrens op 50 meter. Het projectgebied ligt op meer dan 400 meter en valt daarmee buiten het groepsrisico-aandachtsgebied.
  • De planlocatie ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht. Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, e.d.) waarvan de elektromagnetische straling de planlocatie kan beïnvloeden.
  • Het plangebied niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen. De N-31 ligt ten zuiden van het plangebied. De N-weg kent een groepsrisico-aandachtsgebied van 48 meter. De N-weg is gelegen op een afstand van circa 600 meter en valt daarmee buiten het groepsrisico-aandachtsgebied.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er nagenoeg geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
       
4.5.6.2 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
  
4.5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Algemeen
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieu bij de voorbereiding van plannen en projecten een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Het daaruit voortvloeiende milieueffectrapport (MER) is een voorwaarde om het betreffende planologische beluit te kunnen nemen.
 
Een m.e.r. is verplicht bij initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
 
De Wet milieubeheer regelt de m.e.r.-procedure en het Besluit m.e.r. regelt welke activiteiten m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In de C- en D-lijst in de Bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
 
Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van activiteiten gegeven. Boven de C-drempel geldt een m.e.r.-plicht. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel geldt een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
 
Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling indien:
  1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.,
  2. de omvang van die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt dat het bevoegd gezag toetst of de activiteit(en) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Dit gebeurt aan de hand van de volgende inhoudelijke beoordelingscriteria:
  1. De kenmerken van de activiteit.
  2. De plaats van de activiteit.
  3. De kenmerken van mogelijke effecten.
In Bijlage III van de Europese M.e.r.-richtlijn staan bij deze drie criteria verschillende subcriteria, zoals 'cumulatie met andere projecten'.
 
4.5.7.1 Onderzoek
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe.
 
Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer de bebouwde oppervlakte als gevolg van de functiewijziging niet wordt vergroot er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het besluit m.e.r (ECLI:NL:RVS:2018:348). Onderhavige ontwikkeling ziet op een functiewijziging waarbij het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot. Zodoende is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoel in onderdeel D van besluit m.e.r.
 
4.5.7.2 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.6 Kabels en leidingen
In het kader van het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
 
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
 
Hoogspanningsleidingen
In de nabijheid van het plangebied, op een afstand van circa 50 meter, bevindt zich een hoogspanningsleiding. Deze hoogspanningsleiding vormt geen belemmering voor het plan.
 
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
  

4.6.1 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
4.7 Verkeer en parkeren
In het voorliggend wijzigingsplan wordt perceel 3806 aan de Swartfean 24 in Opeinde voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woonboerderij naar een twee-onder-één-kapwoonboerderij. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Swartfean 24 wordt hiermee geformaliseerd.
 
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota.
 
Verkeer
Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie. Er worden feitelijk geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen.
 
Parkeren
Het gemeentelijk beleidskader is vastgelegd in de Parkeernormennota. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte.
   
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren
 
  
5 Juridische aspecten
5.1 Inleiding
5.1.1 Informatie wijzigingsplan/ bestemmingsplan
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriele regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
  1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
 
5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
 
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
 
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
 
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
  1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.

Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
 
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
 
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.
 
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
  1. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  2. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  3. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  4. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
  1. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  2. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
5.2 Bestemmingsbepalingen
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen.
 
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied', van de gemeente Smallingerland, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0090.BP2013Buitengebied-0403 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan, met uitzondering van een aantal gewijzigde regels.
    
Wonen - Woonboerderij (artikel 25 uit geldend bestemmingsplan)
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonboerderijen worden gebouwd, per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – gesplitst” mag het hoofdgebouw uit 2 woningen bestaan. De goot- en bouwhoogte van woonboerderijen mogen maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte zijn. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn, met dien verstande dat, indien de bestaande gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw minder is dan 100 m2, deze mag worden uitgebreid tot maximaal 100 m2. Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan nevenactiviteiten en werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel.
 
Nevenactiviteiten
Naast de reeds bij de ‘gewone’ woonfunctie toegestane nevenactiviteiten kunnen bij woonboerderijen dezelfde nevenactiviteiten worden ontplooid als bij agrarische bedrijven.
Voorwaarde is daarbij steeds dat de activiteiten binnen gebouwen plaatsvinden
en dat parkeren op eigen erf moet plaatsvinden. De woonfunctie dient door het toestaan van nevenactiviteiten niet in het gedrang te komen. Daarom is ook voor woonboerderijen de voorwaarde gesteld dat niet meer dan een derde deel van de bebouwing voor nevenactiviteiten mag worden gebruikt.
  
6 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt. In voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemming weliswaar gewijzigd, maar er is geen sprake van een nieuwbouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Daarom hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De ontwikkeling van dit wijzigingsplan brengt voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. Deze kosten worden gedekt door de legesverordening. De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond
 

 
7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Inspraak
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
 
Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak. Besloten is om het wijzigingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Overigens heeft er overleg plaatsgevonden met direct omwonenden. Het plan heeft instemming van de direct omwonenden.
7.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
 
Het voorontwerpbestemmingsplan " Woningsplitsing Swartfean 24 – Opeinde  " is toegestuurd aan de onderstaande instanties:
 
  • Provincie Fryslan
  • Wetterskip Fryslan
  • Veiligheidsregio Fryslan
 
De reacties van bovengenoemde instanties op het wijzigingsplan hebben niet geleid tot een inhoudelijk wijzigingen. Er zijn geen bezwaren tegen het plan. De Veiligheidsregio Fryslan heeft wel een aantal algemene opmerkingen gegeven:
  • de initiatiefnemer te informeren over het overschrijden van de norm voor de opkomsttijd van het eerst aankomende blusvoertuig, zodat de verwachtingen van de brandweer bij brand realistisch zijn;
  • in de bocht voorbij de boerderij een keermogelijkheid te maken om te voorkomen dat hulpdiensten zich vast rijden;
  • het parkeren langs de weg te ontmoedigen door het invoeren van een parkeerverbod;
  • een parkeerstrook, bijvoorbeeld in de vorm van graskeien, ter hoogte van de woonboerderij te realiseren;
  • te onderzoeken wat de mogelijkheid is om voldoende bluswater uit de aanwezige sloot te kunnen onttrekken;
  • in overleg met de brandweer een opstelplaats aan het open water te bepalen.
           
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan Woningsplitsing Swartfean 24 – Opeinde heeft van donderdag 5 oktober 2023 voor zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.