Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Campus ROC Friese Poort
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0090.BP2022SWV011-0401

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
  1. plan
    het bestemmingsplan 'Campus ROC Friese Poort'  met identificatienummer NL.IMRO.0090.BP2022SWV011-0401 van de gemeente Smallingerland;
  2. bestemmingsplaneen geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, w
    de geometrisch bepaalde planobjecten als met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
  3. aanduiding
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  4. aanduidingsgrens
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  5. ander bouwwerk
    een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
  6. bebouwing
    één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
  7. beperkt kwetsbaar object
    een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
  8. bestemmingsgrens
    de grens van een bestemmingsvlak;
  9. bestemmingsvlak
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  10. bouwen
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
  11. bouwgrens
    de grens van een bouwvlak;
  12. bouwperceel
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  13. bouwperceelgrens
    de grens van een bouwperceel;
  14. bouwvlak
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
  15. bouwwerk
    een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
  16. gebouw
    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  17. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
    de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
  18. geluidzoneringsplichtige inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
  19. kampeermiddel
    een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
  20. kantine
    een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
  21. kunstobject
    voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een ander bouwwerk;
  22. kunstwerk
    een ander bouwwerk, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
  23. maatschappelijke voorzieningen
    educatieve, medische, religieuze, sociale, culturele en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening;
  24. maatvoering
    de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage;
  25. meetverschil
    een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
  26. milieusituatie
    de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
  27. overkapping
    elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
  28. peil
    de hoogte van de kruin van de nabij het bouwwerk gelegen weg;
  29. pergola
    een bouwwerk, geen gebouw zijnde van een poortachtige constructie, primair bestemd om er beplanting langs te laten groeien, alsmede een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk, geen gebouw zijnde;
  30. prostitutie
    het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  31. restauratieve voorziening:
    voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;
  32. risicovolle inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  33. seksinrichting
    een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  34. straat- en bebouwingsbeeld
    de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  35. verkeersveiligheid
    de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
  36. vuurwerkbedrijf:
    een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
  37. woonsituatie
    de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  2. de bebouwde oppervlakte:
    de optelsom van de oppervlakte van alle bouwwerken op een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein;
  3. de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):
    wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige bedrijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten wordt opgeteld;
  4. de breedte van een gebouw:
    tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;
  5. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  6. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  7. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  8. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  9. de hoogte van een windturbine:
    vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Meetverschillen:
Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Uitzonderingsregel:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. levensbeschouwelijke voorzieningen;
  2. medische- en sociaal-medische voorzieningen;
  3. educatieve voorzieningen en bijbehorende sportvelden;
  4. voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening,
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. restauratieve voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen en water;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. wegen, straten en paden;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. kunstobjecten;
  8. tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Toegelaten bouwwerken
Op de gronden, bedoeld in artikel 3 lid 1 mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
  1. gebouwen ten behoeve van de bestemming, zoals gebedshuizen, ziekenhuizen, onderwijsinstituten, kinderdagverblijven en bibliotheken;
  2. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen en kunstobjecten, uitgezonderd tribunes en lichtmasten.
3.2.2 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen, mogen alleen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. de maximale bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste de in de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximale bouwhoogte bedragen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals technische opbouwen, binnen de aangegeven maximale bouwhoogte dienen te worden gerealiseerd;
  3. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkapping" mag uitsluitend een overkapping worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 meter.
3.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. erf- en terreinafscheidingen en pergola's mogen alleen binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  3. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  4. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 12 meter zijn;
  5. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter zijn

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub a en toestaan dat erf- en terreinafscheidingen buiten de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
3.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Voorwaardelijke verplichting
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het slopen van schoolgebouw (gebouw D) verleent het bevoegd gezag niet eerder een omgevingsvergunning dan nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de resultaten van onderzoek zijn opgenomen naar het daadwerkelijk voorkomen van vleermuizen binnen het schoolgebouw (gebouwd D);
  2. eventueel te nemen noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op
    de gunstige staat van instandhouding van soorten zijn aangegeven, en/of
  3. afschriften zijn bijgevoegd van, op grond van het onderzoek als bedoeld onder a, eventueel
    noodzakelijk gebleken, verleende ontheffingen grond van de Wet natuurbescherming.

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportieve recreatie;
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. restauratieve voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. waterlopen en waterpartijen, met dien verstande dat van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'water' minimaal 90% moet worden ingericht als oppervlaktewater;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. openbare nutsvoorzieningen;
  8. kunstobjecten;
  9. tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Toegelaten bouwwerken
Op de gronden, bedoeld in artikel 4 lid 1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
  1. gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals sporthallen, zwembaden, kleedruimtes, verenigingsgebouwen, kantines, onderhouds- en beheersgebouwen en gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen;
  2. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, ballenvangers en lichtmasten.
4.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. de minimale en maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling van een gebouw mag respectievelijk ten minste en ten hoogste de in de aanduiding 'minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven minimale en maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling bedragen;
  3. het bebouwingspercentage van een bouwvlak mag ten hoogste het in de aanduiding "minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)" aangegeven bebouwingspercentage bedragen;
  4. in afwijking van de regels onder a, b en c mogen gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen buiten het bouwvlak worden gebouwd, in welk geval de volgende regels gelden:
    1. de inhoud van een gebouw mag maximaal 75 m³ bedragen;
    2. de hoogte van een gebouw mag maximaal 4 meter bedragen.
4.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. erf- en terreinafscheidingen en pergola's mogen alleen binnen bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  3. de bouwhoogte van ballenvangers mag maximaal 10 meter zijn;
  4. de bouwhoogte palen en masten mag maximaal 8 meter zijn, maar de hoogte van lichtmasten mag maximaal 15 meter zijn;
  5. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 12 meter zijn;
  6. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter zijn.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regel van artikel 4 lid 2.3 en toestaan dat erf- en terreinafscheidingen buiten de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
4.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en pleinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. voet- en rijwielpaden;
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen en water;
  2. speelvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. kunstobjecten;
  5. tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Toegelaten bouwwerken
Op de gronden als bedoeld in 19.1 mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
  1. gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen;
  2. andere bouwwerken, waaronder andere bouwwerken voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten en kunstwerken.
5.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van een gebouw mag maximaal 75 m³ zijn;
  2. de hoogte van een gebouw mag maximaal 4 meter zijn.
5.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van andere bouwwerken voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag maximaal 10 meter zijn;de hoogte palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  2. de hoogte van kunstobjecten mag maximaal 12 meter zijn;
  3. de hoogte van overige andere bouwwerken, waaronder kunstwerken, mag maximaal 5 meter zijn.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  5. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  6. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  7. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, waaronder kampeermiddelen.

7.2 Uitzonderingen

artikel 7 lid 1 geldt niet voor:
  1. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  2. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  3. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
  4. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is.

8.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in lid artikel 8 lid 1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen in die zin dat:
  1. de bestemming van gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' voor het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwen met een inhoud van maximaal 100 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 meter, die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;
  2. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd. Hierbij geldt de volgende voorwaarde: 1. de vergroting mag maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zijn.

9.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in lid artikel 9 lid 1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als het bestemmingsplan:

'Campus ROC Friese Poort’ van de gemeente Smallingerland.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 27 februari 2024.