direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vrijburgh - Fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan ziet op de doorontwikkeling van de wijk Vrijburgh door het mogelijk maken van woningbouwontwikkelingen in het gebied Vrijburgh Fase 3 in Drachten. Dit gebied sluit aan op Fases 1 en 2 van Vrijburgh aan de noordkant.

De ontwikkeling van de wijk Vrijburgh is opgedeeld in een drietal fasen. Vrijburgh Fase 1 is nagenoeg gerealiseerd. In de gemeentelijke Woonvisie 2020-2025 is benadrukt dat er een groeiende behoefte is aan een aantrekkelijk en gevarieerd woningaanbod in Smallingerland. Het aantal huishoudens in Smallingerland neemt toe en zal naar verwachting de komende jaren blijven groeien. Daarom is in 2021 de ontwikkeling van de tweede fase van Vrijburgh ingezet om de mensen in de directe omgeving en daarbuiten de gelegenheid te bieden woonwensen waar te maken. Dat stimuleert ook de doorstroming op de woningmarkt. Hiervoor is een eigen bestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht. In oktober 2023 is de bouw van de eerste woningen in Vrijburgh Fase 2 gestart.

Thans ligt het vervolg aan de ontwikkeling van de derde en laatste fase van Vrijburgh voor. Doel daarvan is om passend bij het plangebied en omgeving bijzondere woonvormen te ontwikkelen waar een zekere lokale en regionale behoefte mee wordt ingevuld waar elders in de gemeente lastig een goede locatie voor gevonden kan worden. Gelet op het fragmentarische karakter en het behouden en verbeteren van de landschappelijke structuur leent het plangebied zich goed om diverse woonmilieutypes te creëren.

Met betrekking tot het voortraject is in 2020 een ruimtelijk kader voor de planuitwerking van Vrijburgh Fase 2&3 opgesteld. Vervolgens is gewerkt aan het opstellen van een stedenbouwkundig ontwerp op basis daarvan. Deze stukken zijn inmiddels door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en hebben de weg vrijgemaakt om te starten met de ruimtelijke procedures om de plannen mogelijk te maken. Daarbij heeft ook afstemming met de omgeving plaats.

Voorliggend bestemmingsplan ziet in de toevoeging van maximaal 151 woningen in het plangebied.

1.2 Geldend planologisch-juridisch regime

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Vrijburgh als vastgesteld op 22-03-2016. In dit geldende bestemmingsplan is sprake van de bestemmingen 'Wonen - Uit te werken' en 'Groen - Uit te werken'. Deze bestemmingen schetsen het kader waarbinnen een toekomstig uitwerkingsplan voor de (groene) invulling van het plangebied met woningbouw kan plaatsvinden. Langs de noordwestelijke grens van het plangebied is verder sprake van een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' [die met dit bestemmingsplan ongewijzigd wordt voortgezet].

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0001.jpg"

Figuur 1. Kaartfragment bestemmingsplan Vrijburgh op ruimtelijkeplannen.nl

In het plangebied zijn op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan enkele functieaanduidingen opgenomen voor realisatie van "water" in 'Groen - uit te werken' en "groen" in de strook betreffende de dubbelbestemming voor 'Leiding - Gas'. De vertaling van de uit te werken bestemmingen voor groen en wonen heeft in het inmiddels opgestelde stedenbouwkundige plan plaatsgevonden.

1.2.1 De van toepassing zijnde uitwerkingsbevoegdheden

Met het opnemen van uitwerkingsbevoegdheden is de toekomstig voorgenomen functie in een bestemmingsplan al wel vastgelegd, maar is de precieze invulling uitgesteld die in een later stadium in een uitwerkingsplan wordt uitgewerkt. Een uitwerkingsbevoegdheid wordt toegepast wanneer de details van een ruimtelijke ontwikkeling nog niet bekend zijn, maar de toekomstige functie in de planperiode al wel duidelijk is. Dat was het geval bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan Vrijburgh in 2016.

Binnen de opgenomen uit te werken bestemmingen in het geldende bestemmingsplan is het verplicht om uitwerkingsregels op te nemen, zodat duidelijk is wat er komen gaat. Het opnemen van een uitwerkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan strekt tot de verplichting om gedurende de planperiode tot realisatie over te gaan. Vandaar dat ook wel van een uitwerkingsverplichting wordt gesproken.

Wonen - Uit te werken

Voor wat betreft de opgenomen uit te werken woonbestemming is vastgelegd in de regels van het geldende bestemmingsplan dat de gronden kunnen worden bestemd voor 'wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis, en/of bêd en brochje', alsmede 'bijzondere woonvormen'. In de bouwregels zijn onderzoeksverplichtingen voor de uitwerking opgenomen (uitgesteld onderzoek) met betrekking tot wegverkeerslawaai, ecologie, archeologie, watertoets, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid en planschaderisico. Al deze onderzoeken hebben voor zowel Vrijburgh Fase 2 als Fase 3 plaatsgevonden, en komen in navolgende aan de orde. Ook moeten de te realiseren woningen qua aantallen, woningtype en doelgroep passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerde gemeentelijk woonplan.

Groen - Uit te werken

Voor de uit te werken groenbestemming schrijven de regels van het geldende bestemmingsplan voor dat de gronden kunnen worden bestemd voor 'groenvoorzieningen', 'bermen en beplanting', 'speelvoorzieningen', 'openbare nutsvoorzieningen', 'water', 'voet- en fietspaden'. Verder is geen nadere onderzoeksverplichting gesteld of van toepassing.

1.2.2 Keuze voor bestemmingsplan

Met de gehanteerde uitwerkingsbevoegdheden in het geldende bestemmingsplan is reeds een belangrijke juridisch-planologische basis gelegd voor invulling van het plangebied met woningbouw. De huidige stedenbouwkundige uitwerking heeft er echter toe geleid dat de uitwerkingsbevoegdheden door het overschrijden van bestemmingsgrenzen van 'Wonen - Uit te werken' en 'Groen - Uit te werken' toch beperkend zijn gebleken. Dat komt omdat de destijds gestelde kaders niet meer in lijn zijn met het bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan gedachte stedenbouwkundig planidee, vanwege een inmiddels veranderende vraag naar typen woningen, woongebieden en woonmilieus.

Om het nieuwe stedenbouwkundig ontwerp mogelijk te maken, konden twee mogelijkheden worden toegepast om tot een uitvoerbare planologisch-juridische basis te komen, namelijk:

  • 1. het opstellen van een uitwerkingsplan voor die delen waarbij het stedenbouwkundig plan samenvalt met de uitwerkingsbevoegdheden plus een bestemmingsplan voor die delen die afwijken en waarmee dan het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk wordt herzien;
  • 2. het opstellen van één geheel nieuw bestemmingsplan.

Omwille van duidelijkheid (het gehele woonvoornemen voor Vrijburgh Fase 3 in één plan) is voor deze laatste variant gekozen. Dat betekent dus wel dat voor het gehele plangebied opnieuw een volledige bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen. Deze procedure neemt meer tijd in beslag dan te kiezen voor een gedeeltelijke uitwerkingsprocedure. Zo moet bijvoorbeeld het bestemmingsplan na vrijgave via het college door de raad worden vastgesteld, terwijl het college voor vaststelling van een uitwerkingsplan zelf de bevoegdheid heeft.

1.3 Doelstelling

Met dit bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen voor woningbouwontwikkelingen ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 op de planbeschrijving ingegaan. Het relevante overheidsbeleid komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijk ontwikkelkader Vrijburgh Fase 2&3

In het vastgestelde ruimtelijk kader voor ontwikkeling van Vrijburgh Fase 2&3 is vanuit een gebiedsanalyse de aanzet op hoofdlijnen voor de uitwerking in stedenbouwkundige ontwerpen voor verdere invulling met woningbouw van het gebied gegeven. Dit ruimtelijk ontwikkelkader is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting en heeft de basis gevormd voor het stedenbouwkundig ontwerp dat met dit bestemmingsplan is vastgelegd en in navolgende aan de orde komt.

2.2 Stedenbouwkundig ontwerp

De structuur van het opgestelde stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied is met name bepaald door de opzet van de wegen, de houtsingels (structureel groen) en het water. Om de gewenste flexibiliteit in de ontwikkeling van Vrijburgh Fase 3 (en eerder ook Vrijburgh Fase 2) mogelijk te maken is in het ontwerp uitgegaan van een robuust groenblauw raamwerk op basis van de bestaande landschappelijke structuren, en betreft een samenhangend patroon van stevige waterlopen en waterpartijen en bestaande en nieuwe boomsingels. Het raamwerk vormt de harde grenzen van de woongebieden en geeft ook de basis voor de ruimtelijk kwaliteit en beleving van het gebied. Fiets- en wandelroutes zijn onderdeel van het groenblauwe raamwerk, waardoor op een natuurlijke manier goede verbindingen tussen de nieuwe woongebieden en de directe omgeving ontstaan.

Ten behoeve van het planvoornemen van dit bestemmingsplan is een eerste aanzet tot een kaderdocument opgesteld die als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Navolgende planomschrijving is hieruit afkomstig.

2.2.1 Woongebieden

Binnen het raamwerk en op basis van de bestaande verkaveling en landschapsstructuur zijn verschillende deelgebieden gedacht. Op basis van de ruimtelijke hoofdstructuur bevinden zich hierbinnen min of meer vrij indeelbare uitgeefbare woongebieden waarbinnen een woningbouwprogramma kan worden uitgewerkt. De nadruk ligt daarbij op woonprogramma's en -vormen die nadrukkelijk een aanvulling vormen op wat er al is in de gemeente Smallingerland. Mogelijkerwijs kunnen ook enkele andere functies op termijn naast het wonen tot ontwikkeling komen als die het wonen ten goede komen.

Bij de hoofdopzet van het stedenbouwkundig ontwerp hebben een zestal hoofdaspecten een belangrijke rol gespeeld, te weten:

  • Structuur en kwaliteit van het landschap; behoud en versterken landschapsstructuur, behoud cultuur historische lijnen (Lutenantsloane en voormalig spoor), behoud en beleefbaar maken van de typerende wigvorm, het respecteren van de openheid aan de Folgeren.
  • Beleefkwaliteit van de openbare ruimte; wandel/fietsnetwerk, de waterstructuur, klimaatadaptatie, schaduwroutes, parkeren in groen, groen karakter, uitloopmogelijkheden (wandelen / recreëren en spelen).
  • Gedifferentieerd woningaanbod: mix aan (nieuwe) woonsegmenten, goede ruimtelijke menging, tuin-oriëntatie, keuze in kavelgrootte, experimenteerruimte, samenhang in diversiteit.
  • Veiligheid: toegankelijkheid voor alle leeftijden, verkeersluw, verkeersveilig, seniorproef, geen achterpaden, kindvriendelijk.
  • Duurzaamheid: langdurige leefbaarheid, oriëntatie zonnepanelen, houdbaarheid singelpaden, beweging stimulerend, minimale verharding, ontmoetings- en speelplekken
  • Ruimtelijke kwaliteit bebouwing: variatie per deelgebied t.b.v. identiteit, beperken openbare achterkanten i.v.m. vergunningsvrije bouwwerken, bij locatie passende architectuur; extra aandacht voor hoekpercelen, samenhang in clusters.

Het hoofdprincipe voor invulling van Vrijburgh Fase 3 is 'landschappelijk wonen'. De woongebieden worden ingevuld met een woningbouwprogramma die bestaat zoveel als mogelijk uit woonvormen of -typen die tot dusverre nog niet worden bediend in de gemeente. Daarbij kan gedacht worden aan groepsgewijs of collectief wonen, (collectief) particulier opdrachtgeverschap, of juist tamelijk individueel 'off the grid'-wonen (minimaal wonen), experimenteel duurzaam (zelf) bouwen, nieuwe doelgroephuisvesting (voor bijvoorbeeld senioren) of begeleid (zorg)wonen. Het kan hierbij gaan om grondgebonden woningen met een private of collectieve tuin, maar ook om een enkele gestapelde woonvorm.

De stedenbouwkundige gedachte is dat een grote diversiteit in woonprogramma en woningtypes de wijk flexibel en leefbaar maakt, ook op de lange termijn. Ook zorgt dit gevarieerde aanbod er voor dat de wijk aantrekkelijk zal zijn voor meerdere doelgroepen. Op het woningbouwprogramma is verder ingegaan in paragraaf 2.3.

2.2.2 Ruimtelijke uitwerking

Het stedenbouwkundig ontwerp is op hoofdlijnen ontstaan uit een zogeheten lagenbenadering van het gebied. Het gaat hierbij om de volgende zes ontwerpprincipes:

  • 1. Groenstructuur is maatgevend.
  • 2. Het karakter bepaalt de deelgebieden. Vrijburgh Fase 3 kent aan alle zijden een verschillend karakter (Duizendblad, de Folgeren, Lutenantsloane en Folgeralaan), naast de bestaande aangrenzende voor- en achterkantsituaties wat vraagt om het respecteren van deze waarden.
  • 3. De hoofdstructuur van het woongebied is de langzaam verkeerstructuur waaraan autoroutes van ondergeschikt belang zijn. Een groene fietsroute verbindt de diverse buurten van Vrijburgh met het centrum van Drachten. De in de wijk te realiseren speelvoorziening vraagt om goede langzaam verkeersverbindingen.
  • 4. De aantakking op het Duizendblad kan worden teruggebracht naar één hoofdas, die voldoende is voor de verkeersafwikkeling voor de gedachte woningen, die allemaal (wat betreft autoverkeer) worden ontsloten via het Duizendblad. Er is ook sprake van een bestaande (meer landelijke) inprikker vanaf de Folgeren. Deze inprikker betreft een noodontsluiting enkel bedoeld voor de hulpdiensten en voor Liander (in verband met bereikbaarheid trafo).
  • 5. Goed zichtbare randen vragen om een voorkantbenadering, zoals aan de Lutenantsloane en het Duizendblad, maar ook de randen van de hoofdas.
  • 6. Solitaire bebouwing in de ruimte. In het bebouwingsritme vanaf de Folgeren bezien kan boerderij Vrijburgh als solitaire bebouwing een herhaling krijgen en een enkele geëigende plek leveren voor een groter gebouw in de groep ingepast. Dit kan een gebouw ten behoeve van een gemeenschappelijke functie zijn, een zorggebouw of een gebouw met een meerwaarde voor de wijk Vrijburgh en Burmania.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0002.jpg"

Figuur 2. Ontwerpprincipes die tot het stedenbouwkundig ontwerp hebben geleid.

2.3 Stedenbouwkundig programma en beeldkwaliteitsplan

Op grond van voorgaande zijn vijf deelgebieden geformuleerd, afgestemd op het ruimtelijk karakter en elk met een eigen ruimtelijke invulling en karakter. Wat betreft het woningbouwprogramma per deelgebied wordt aan een groot pallet aan woningtypes en woonmilieus gedacht. Van lage individuele levensloopbestendige woningbouw in het groen tot individuele en grotere bebouwing, maar ook aan tiny houses. Stedenbouwkundig is uitgegaan van een volgende invulling, waarbij elk deelgebied een eigen bijzondere woningbouwinvulling krijgt:

  • 1. Wonen in de wig
  • 2. Wonen aan groen of water
  • 3. De middenzone
  • 4. Klein wonen
  • 5. Solitairen

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0003.jpg"

Figuur 3. Voorbeelduitwerking

De voorbeelduitwerking in figuur 3 gaat uit van diverse woonvormen betreffende tiny houses, hofjeswoningen, appartementen, vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, patiowoningen en solitaire gebouwen.

Ten behoeve van de ontwikkeling van Vrijburgh Fase 3 is een beeldkwaliteitsplan (laatste versie d.d. 21-05-2024) opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan geeft beeldkwaliteitscriteria voor de vormgeving van de nieuwe woningen en de vormgeving van overige bebouwing, zoals erfafscheidingen. Daarnaast wordt een beeld geschetst van de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied. Voorafgaand hieraan is in het beeldkwaliteitsplan ook het stedenbouwkundig ontwerp, evenals de aspecten met betrekking tot de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit, uitgewerkt. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 3 bijgevoegd aan deze toelichting. Voor een verdere inhoudelijke toelichting op en beschrijving van het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt kortheidshalve hiernaar verwezen.

In het beeldkwaliteitsplan is in woord en beeld de na te streven ruimtelijke kwaliteit van de eindsituatie vastgelegd. De toekomstige woningen moeten worden ontworpen op basis van de in het beeldkwaliteitsplan beschreven beeldkwaliteitscriteria. Het beeldkwaliteitsplan geeft middels referentiebeelden duidelijkheid en zekerheid over het bebouwingsbeeld in de nieuwe woonwijk.

Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de gemeentelijke welstandsnota. De borging van de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats door de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning aan redelijke eisen van welstand. Dit gebeurt door de welstandscommissie aan de hand van de criteria uit het beeldkwaliteitsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan worden samen in procedure gebracht.

2.4 Mobiliteit

De gemeente wil in het plan voor Vrijburgh Fase 3 het STOMP-principe hanteren (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, 'Mobility as a Service' (deelmobiliteit) en Privé-auto). Dit ontwerpprincipe komt voort uit Beleidskader Mobiliteit, waarop in paragraaf 3.4.7 nader is ingegaan.

In de nieuwbouwwijk zijn voetgangers en fietsers leidend, en de auto is te gast. Het uitgangspunt is om actieve en gezonde vormen van mobiliteit, zoals lopen en fietsen te stimuleren, maar ook het gebruik van deelmobiliteit, openbaar vervoer en digitale mobiliteit, zodat het bezit en gebruik van de "eigen" auto afneemt. Dit wil niet zeggen dat er geen plek meer mag zijn voor auto's. Wel krijgt de auto een minder dominante plek in de directe woon- en leefomgeving. Voor de auto wordt - indien mogelijk - minder ruimte gereserveerd, zodat meer ruimte overblijft voor bijvoorbeeld voetgangers, fietsers, verblijf, waterberging en groen.

In Vrijburgh Fase 3 worden een aantal fysieke maatregelen getroffen om minder autogebruik te stimuleren. Zo wordt het parkeren geclusterd en op loopafstand georganiseerd binnen de verschillende deelgebieden, breedtes van wegen voor het autoverkeer wordt beperkt en de openbare ruimtes worden autoluw ingericht. Ook is de wegenstructuur erop gericht om logische korte en directe routes voor voetgangers en fietsers te creëren en niet voor autoverkeer.

Naast deze fysieke maatregel wil gemeente Smallingerland de potentiële bewoners stimuleren om het autogebruik en autobezit terug te dringen. Bij de uitgifte van de verschillende deelgebieden worden de toekomstige bewoners uitgedaagd om het autobezit in de wijk te minimaliseren.

De huidige geldende parkeernormnota 2015 van gemeente Smallingerland is gestoeld op een minimaal aantal parkeerplaatsen en wijkt af van de actuele minimale landelijke CROW-normen. De nieuwe gemeentelijke parkeernormennota, die nog in voorbereiding is, sluit meer aan bij deze landelijke normen, maar is nog niet ter vaststelling aangeboden. Om de potentiële kopers in Vrijburgh Fase 3 ruimte te geven om aan de minimale landelijke normen te kunnen voldoen, dienen de parkeernormen specifiek voor Vrijburgh Fase 3 te worden vastgesteld.

In navolging van het Beleidskader Mobiliteit zal bij de uitgifte van de deelgebieden en de inrichting van het openbare gebied eisen worden gesteld om een toekomstbestendige laadinfrastructuur te realiseren. Hiermee wordt de transitie naar emissie-vrije automobiliteit gefaciliteerd.

Daarnaast zal een herbestemmingsvisie worden gevraagd en vastgelegd indien de parkeervraag in de toekomst zal wijzigen. Op die manier wordt een kwalitatieve ruimtelijke inrichting voor het langere termijn geborgd.

2.5 Parkeernormering

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Onderdeel daarvan is het parkeren.

Vrijburgh Fase 3 kenmerkt zich door verschillende deelgebieden voor diverse doelgroepen. De parkeernormen worden dan ook per deelgebied vastgelegd of als gunningscriteria meegegeven. Anders dan de landelijke norm, die uitgaat van de minimale eis, wordt voor de parkeernormering in Vrijburgh Fase 3 de maximale eis gehanteerd.

De kengetallen in de parkeernormen sluiten aan bij de Parkeerkencijfers 2024 uit de richtlijnen van het CROW, waarvan in onderstaande tabel het overzicht voor Vrijburgh Fase 3 is gegeven.

Tabel 1. Gehanteerde parkeernormering voor Vrijburgh Fase 3.
afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0004.jpg"


Per deelgebied als aangegeven in figuur 5 is de beoogde parkeernorm voor Vrijburgh Fase 3 in het hiernavolgende gesteld en onderbouwd. Ook is aangegeven waar deze afwijkt van de normen van het CROW. Het plangebied ligt in "rest bebouwde kom" en is "weinig stedelijk". De weergegeven normen zijn exclusief bezoekersparkeren van 0,2 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeervoorzieningen dienen een openbaar karakter te hebben en bij de gestelde parkeernormen te worden opgeteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0005.jpg"

Figuur 4. Deelgebieden ten behoeve van parkeernormering


Deelgebied 1 - Wonen in de Wig

Dit deelgebied biedt ruimte voor circa 23 patiowoningen. Deze koopwoningen komen te liggen in een semi-openbaar gebied, waarin ook het parkeren moet worden gerealiseerd. Voor dit gebied wordt een parkeernorm gehanteerd tussen de 1,2 en 1,8 parkeerplaatsen per woning. De parkeervoorziening mag op eigen erf of als clusters worden gerealiseerd. Het aandeel publieke oplaadpunten ligt tussen de 5 en 8%.


Deel gebied 2a - Wonen aan groen of water

In deelgebied 2a komen zes vrijstaande projectwoningen te staan, waarbij het uitgangspunt is dat het parkeren op eigen erf wordt gerealiseerd. Wanneer de parkeervoorziening niet op eigen erf, maar in clusters wordt gerealiseerd ligt de parkeernorm tussen de 1,5 en 2,0 parkeerplaatsen per koopwoning en het aandeel publieke oplaadpunten 8 tot 13%.


Deelgebied 2b - Wonen aan groen of water

In deelgebied 2b wordt ruimte gegeven voor een CPO-ontwikkeling. Het woningbouwprogramma in dit gebied wordt een mix tussen vrijstaand, twee-onder-een-kap, meerkappers en kleine woningen. Een gunningscriterium van dit gebied is mobiliteit. Hiermee wordt de beoogde groep bewoners uitgedaagd om minder de auto te gebruiken en of te bezitten. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is van invloed op het aantal punten bij de uiteindelijke gunning. Deze parkeerplaatsen mogen op eigen terrein worden gerealiseerd. Als de parkeerplaatsen in clusters worden gerealiseerd, ligt de parkeernorm tussen de 1,4 en 1,9 parkeerplaatsen per koopwoning en het aandeel publieke oplaadpunten is 8 tot 13%.


Deelgebied 3a - De middenzone: Sociale woningbouw

Dit gebied geeft ruimte aan sociale woningbouw. Op dit moment vindt, samen met een woningbouwcorporatie, de verkenning plaats naar het realiseren van het Buurblok principe. Buurblok is een nieuw concept en richt zich op betaalbaarheid, duurzaamheid en mobiliteit. Bij dit concept hoort ook het beschikbaar stellen van deelauto's. Er is ruimte voor 40 sociale huurwoningen. De parkeernorm is gebaseerd op de normen, die de gemeente Smallingerland in 2022 heeft vastgelegd, na afstemming met woningbouwcorporaties, met betrekking tot sociale huur. De parkeernorm ligt tussen de 0,7 en 1,1 parkeerplaatsen per huurwoning. Het aandeel publiek toegankelijke oplaadpunten is 1 tot 3%.


Deelgebied 3b - De middenzone: Appartementen

In dit gebied wordt ruimte gegeven aan 16 appartementen voor een brede doelgroep. Voor dit gebied geldt dat de parkeervoorziening in een gezamenlijk cluster wordt gerealiseerd. Hiervoor geldt een parkeernorm tussen de 0,4 en 0,9 parkeerplaatsen per koopappartement. Het aandeel publieke oplaadpunten is 1 tot 3%.


Deelgebied 4 - Klein Wonen

Dit deelgebied biedt ruimte voor maximaal 35 kleine eenpersoonshuishoudens. Deze woningen vallen binnen het segment klein wonen, waarvoor een parkeernorm wordt gehanteerd tussen de 0,3 en 0,5 parkeerplaats per woning. De parkeervoorziening wordt als één gezamenlijk cluster gerealiseerd met tussen de 1 tot 3% oplaadpunten.


Deelgebied 5a en 5b - Solitairen

Deze deelgebieden kenmerken zich beide door grote percelen, waarop één woongebouw komt te staan. Dit gebouw kan worden bewoond door één familie of kan worden ingericht als een gebouw met appartementen, en eventueel zorggerelateerd. De afmetingen van het gebouw zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Gezien deze afmetingen en de afmetingen van het perceel moet de totale parkeerbehoefte van deze gebieden op eigen erf plaatsvinden. Voor deze gebieden wordt geen parkeernorm opgelegd, maar wel de eis om aantoonbaar voldoende parkeren op eigen perceel te realiseren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In navolgende is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van Vrijburgh Fase 3. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het plangebied aan de orde is.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt de rijksoverheid naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Vanwege voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan heeft in paragraaf 4.9 Ladder voor duurzame verstedelijking van deze toelichting toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visies
3.2.1.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

Een Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De visie is op 21 oktober 2020 vastgesteld.

De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptatief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

Inzet ten aanzien van onder meer woningbouw is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de verdeling van woningen over hun kernen. In visies/plannen wordt bepaald waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken wat de nodige flexibiliteit biedt. Er gelden vanuit de provincie verder geen grenzen aan woningbouwprojecten op binnenstedelijke inbreidingslocaties.

Natuurinclusief ontwerpen

In de provinciale omgevingsvisie wordt nadrukkelijk ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door bij het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Bij het planvoornemen wordt rekening gehouden met natuurinclusieve maatregelen. Onder andere door de toevoeging van extra groen in aansluiting op de bestaande groenstructuur. Daarnaast wordt er een robuuste waterpartij gerealiseerd. Deze waterpartij zorgt naast waterberging tevens voor een bevordering van de biodiversiteit.

Verder kan bij de vormgeving van te realiseren hagen en afschermende beplanting gedacht worden aan beplanting die geschikt is voor vogels en/of insecten. Ook dit geeft een stimulans voor de biodiversiteit in het plangebied. Al met al is bij de voorgenomen ontwikkeling rekening gehouden met natuurinclusief ontwerpen.

3.2.1.2 Grutsk op 'e Romte (2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

3.2.2 Verordeningen
3.2.2.1 Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)

Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.

Wat betreft het bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. In de verordening is bepaald dat een woningbouwproject van meer dan 11 woningen binnen bestaand stedelijk gebied in overeenstemming moet zijn met een door de provincie goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Daarvan is sprake met het oog op voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan voor invulling van Vrijburgh Fase 3 met woningbouw.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Fryslân (inwerkingtreding per 01-01-2024)

In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken de uiteindelijk regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen. De Omgevingsverordening Fryslân treedt gelijktijdig in werking met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 aanstaande. Omdat het voorliggende bestemmingsplan nog als ontwerp in procedure gaat voor die datum is de Omgevingsverordening Fryslân niet van toepassing, maar geldt de Verordening Romte Fryslân 2014 nog voor het planvoornemen.

3.2.2.3 Ontgrondingenverordening Friesland (1997)

Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingenvergunning, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. In de “Ontgrondingenverordening Friesland” (in werking getreden op 1 januari 1997) is in ‘Artikel 2: Uitzonderingen’ aangegeven dat de Ontgrondingenwet niet van toepassing is op:


f. Ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:

1. in de bij het bestemmingsplan behorende regels uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;

2. de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 m beneden het oppervlaktewaterpeil;

3. bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet.

Met het planvoornemen wordt openbaar toegankelijk boezemwater gerealiseerd middels waterlopen en -partijen. Er is dan ook sprake van voorgenomen ontgrondingen voor de realisatie hiervan. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven dat sprake is van ontgronding. Wanneer de diepte van de ontgrondingen in het gebied niet meer dan 2,00 m bedraagt, en er minder dan 10.000 m³ aan bodemmateriaal vrijkomt en in het plangebied wordt hergebruikt, kan vrijstelling van de ontgrondingenverordening van provincie Fryslân worden verkregen voor het woonplan. Zo niet, dan dient een vrijstelling aangevraagd te worden.

Op basis van het huidige stedenbouwkundig plan blijkt wel dat er meer moet worden afgegraven dan waar de provinciale vrijstellingsregeling op ziet. In het kader van duurzaamheid wil de gemeente wel zo min mogelijk grond afvoeren en daarom dan ook hergebruiken in het plangebied (verhogen maaiveld en ophogen grond). Er zal, mee gelet op de diepte van de ontgronding, vrijstelling voor de ontgronding nodig zijn van de FUMO. Bij de verdere planuitwerking zal van gemeentewege daar dan ook contact voor worden opgenomen met de FUMO.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken Woonregio Zuidoost-Friesland (2019)

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten in de regio en de provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk.

In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied, ten einde uitval of vertraging van binnenstedelijke projecten op te vangen. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.

De gemeente Smallingerland heeft in het kader van de woningbouwprogrammering in het najaar van 2020 een nieuwe gemeentelijke woonvisie vastgesteld, waarop in paragraaf 3.4.2 nader is ingegaan.

3.3.2 Regionale woondeal Zuidoost Fryslân

Op 20 april 2023 is de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân ondertekend. Hierin zijn afspraken tussen gemeenten, provincie en het Rijk vastgelegd over woningaantallen. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost Fryslân. Met de regionale woondeals bundelen de verschillende overheden hun krachten om de woningbouw in de regio te versnellen.


De gemeente Smallingerland heeft in de regionale woondeal getekend voor minimaal 1.230 woningen tot en met 2030. Vrijburgh fase 3 is in de Regionale woondeal aangewezen als sleutelproject.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Smallingerland 2040

Op 1 maart 2022 is de Omgevingsvisie Smallingerland 2040 vastgesteld. De gemeente brengt in deze omgevingsvisie focus op de toekomst van Smallingerland aan. De visie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Het geeft richting aan de manier waarop de gemeente in samenspraak met inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties de leefomgeving wil beheren, inrichten en ontwikkelen, waarbij de ontstaansgeschiedenis niet uit het oog wordt verloren.

De visie geeft inzicht in de opgaven die er voor de toekomst liggen, op het gebied van leefbaarheid, economie en cultuur. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen, te weten: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. De opgaven zijn concreet geformuleerd als het versterken van:

  • 1. Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
  • 2. Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie;
  • 3. Levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken;
  • 4. Buitengebied met kwaliteit.


Leidende principes in de realisatie van deze opgaven om de doelen te bereiken zijn duurzaam, inclusief en identiteit. Deze leidende principes worden door de gemeente toegepast op de eigen plannen maar ook van private partijen die worden ontwikkeld en betekent dat wordt vastgehouden aan het karakter van het gebied en dat er versterkt en vernieuwd wordt passend bij Smallingerland.

In de omgevingsvisie is afronding van onder meer Vrijburgh met woningbouw specifiek genoemd als opgave met betrekking tot het verstreken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen tot 2025. Deze beleidskoers komt voort uit de gemeentelijke woonvisie als beschreven in 3.4.2. De omgevingsvisie volgt voor die periode de in het woonbeleid gekozen ontwikkelstrategie. Die strategie is om in de periode 2020-2025 versneld woningbouw op gang te brengen die nodig is vanwege toenemende bevolkingsgroei en huishoudenverdunning.

3.4.2 Woonvisie Smallingerland 2020-2025 en Ontwikkelingsstrategie

De gemeente Smallingerland wil de volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker. Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland in dat kader haar nieuwe omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland.

Het woonbeleid van de gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doet de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor ongeveer 1.100 woningen erbij in vijf jaar;
  • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal;
  • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing;
  • 4. 'Mienskipssin' en vitale dorpen en wijken;
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen.

Met betrekking tot het planvoornemen van dit bestemmingsplan is vooral de eerstgenoemde ambitie relevant om ongeveer 1.100 woningen er in vijf jaar tijd bij te bouwen. Om deze ambitie te kunnen realiseren heeft de gemeente een Ontwikkelingsstrategie uitgewerkt. Dit is een plan voor diverse vrijkomende gebouwen, braakliggende gronden en particuliere locaties in Smallingerland. In oktober 2020 is deze Ontwikkelingsstrategie definitief gemaakt.

De gemeentelijke ambitie wat betreft woningbouwontwikkeling is in de woonvisie verder als volgt omschreven.

Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland en de gemeente heeft de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt (met opleidingsniveau HBO+), een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden.

De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden, rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen. Drachten vervult een regionale functie met een aantrekkelijk centrum voor bewoners en bezoekers. Het aantal huishoudens neemt de aankomende jaren toe. Vooral de groep seniorenhuishoudens zal in omvang toenemen. Behalve senioren gaat het om mensen in andere levensfasen die vaker en langer alleen wonen dan voorheen. De gemeente gaat de komende jaren extra woningen realiseren die nodig zijn voor het toenemende aantal kleine huishoudens. Deze extra woningen worden deels in het centrum gerealiseerd. Een goed functionerend centrum voor Drachten vraagt om minder winkelmeters en biedt ruimte voor herontwikkeling en transformatie. Daarmee kan tegemoet gekomen worden aan de wens van bewoners om in het centrum te wonen. Daarnaast wordt hiermee de doorstroming gestimuleerd. Mensen die verhuizen naar een appartement, patiowoning of aanleuningwoning in of nabij het centrum laten doorgaans een woning achter. Hiermee wordt de doorstroming gestimuleerd en komen er (gezins)woningen beschikbaar die interessant zijn voor starters, jonge stellen en gezinnen.

Ook ontwikkelt de gemeente voor deze doelgroepen aantrekkelijke, groene en ruim opgezette uitbreidingswijken. Hierbij kan worden gedacht aan de verdere uitbreiding van de wijken Vrijburgh en Drachtstervaart in Drachten en Middelgeast in Boornbergum, maar ook aan andere locaties in de dorpen. Hier wordt ingezet op een aantrekkelijke mix van woningtypen. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn daarbij sleutelbegrippen om te werken aan de diversiteit van de woningvoorraad. Om hoogopgeleiden, waaronder ook studenten, expats en flexwerkers, te behouden en aan te trekken, is het van belang dat het woon- en leefklimaat aantrekkelijk is.

3.4.3 Convenant sociale huurwoningen Smallingerland

De gemeente Smallingerland zet in op betaalbare sociale huurwoningen. Op 19 mei 2022 ondertekenden de gemeente Smallingerland, Accolade en Woonfriesland het convenant voor de realisatie van circa 300 sociale huurwoningen in de gemeente Smallingerland voor 2030. In het convenant staan afspraken tussen de gemeente en de woningcorporaties. Ze gaan over de rolverdeling en wie waarvoor verantwoordelijk is, de toewijzing van locaties aan de woningcorporaties en de voorwaarden waaronder de gemeente die locaties beschikbaar stelt.

3.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2013)

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:

  • de leefbaarheid en leefkwaliteit te vergroten en de menselijke maat terug te brengen in het verkeer;
  • de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid te verbeteren;
  • een optimale bereikbaarheid te creëren en te garanderen voor zowel locaties als weggebruikers;
  • zorg te dragen voor een herkenbare inrichting van de verkeersstructuur, waardoor weggebruikers hun weg kunnen vinden en weten welk (verkeers)gedrag van hun verwacht wordt.

Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet. De onderstaande principes worden, indien van toepassing, voor het onderhavige plan gehanteerd.

Wegenstructuur

Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel-/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).

In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.

Langzaam verkeer

Ten aanzien van fietsvoorzieningen is op gebiedsontsluitingswegen uitgangspunt dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van vrij liggende paden of parallelle routes. Op erftoegangswegen geeft de gemeente de voorkeur aan een inrichting die past binnen het concept van Shared Space. Dit betekent dat fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gezamenlijk de ruimte delen. Mits hiervoor goede argumenten zijn, kan van dit principe worden afgeweken. Voor voetgangers geldt dat er voldoende ruimte voor hen moet zijn en dat deze ruimte ook goed toegankelijk is voor lichamelijk en visueel gehandicapten.

Parkeren

In bestaande gebieden geldt dat de gemeente terughoudend is met het opofferen van (openbare) groenvoorzieningen ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bij nieuwbouwplannen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeerruimte voor zowel de auto als de fiets. Hierbij dient het parkeren primair op eigen terrein opgelost te worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de gemeentelijke parkeernormennota (zie paragraaf 3.4.5).

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer levert een belangrijke bijdrage de bereikbaarheid en ontsluiting van Smallingerland. Om goed openbaar vervoer te waarborgen worden busroutes ‘busvriendelijk’ ingericht en dienen haltes/overstappunten te voldoen aan eisen met betrekking tot opstel- en wachtruimte, stallingvoorzieningen en fiets- en looproutes.

3.4.5 Parkeernormennota Smallingerland (2015)

De gemeente Smallingerland heeft op 17 februari 2015 de "Parkeernormennota 2015" vastgesteld. Hierin heeft de gemeente ervoor gekozen om de CROW-normen te volgen door deze door te vertalen in het gemeentelijk parkeerbeleid, als vastgesteld in de parkeernormennota. In de nota is een parkeerregeling opgenomen waarin is geregeld hoeveel en waar parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). In paragraaf 2.4 is het parkeren in het plangebied nader uitgewerkt in een parkeerbalans.

3.4.6 Nota parkeernormen (concept)

De gemeenteraad heeft in 2015 de huidige nota parkeernormen vastgesteld om betere parkeerfaciliteiten te borgen bij ontwikkelingen waar een aanvraag omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor nodig is. Door transformaties van functies en de benodigde versnelling van de woningbouwopgave met bijbehorende verdichting neemt de druk op de (openbare) ruimte verder toe. Als gevolg daarvan kan bij een aantal ontwikkelingen de parkeeropgave niet altijd meer volledig op eigen terrein worden opgelost. Voor de mobiliteitstransitie bood de huidige nota onvoldoende instrumenten om te sturen op alternatieve mobiliteitsoplossingen. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat het daadwerkelijk autobezit, bij woningen in de sociale sector, significant lager is ten opzichte van de theoretische uitgangspunten. Dit leidde tot stagnatie van bouwplannen. De nota parkeernormen is met dit document herzien om enerzijds bij ontwikkelingen een betere balans te krijgen tussen theorie en praktijk in relatie tot de bijbehorende (auto)mobiliteit en anderzijds meer ruimte te creëren om samen tot betere oplossingen te komen voor het parkeervraagstuk.

3.4.7 Beleidskader Mobiliteit en uitvoeringsagenda 2024-2028

De gemeenteraad van Smallingerland heeft op 7 mei 2024 het nieuwe Beleidskader Mobiliteit vastgesteld. Dit beleidskader richt zich op duurzame, veilige en inclusieve mobiliteitsdoelen in de gemeente voor de komende jaren. Bij het beleidskader hoort een uitvoeringsagenda voor de periode 2024-2028, waarin de maatregelen en activiteiten staan die de gemeente gaat nemen om de gestelde mobiliteitsdoelen te halen.


Smallingerland wil in de gemeente meer ruimte maken voor verblijfskwaliteit, vergroening, klimaatadaptatie en actieve en duurzame vormen van mobiliteit. Daarom wordt de komende jaren aan het afbouwen van de huidige dominante positie van het autoverkeer gewerkt. Onder andere door het toepassen van een variabel parkeertarief en een maximale parkeerduur wordt geprobeerd de verkeersstromen en het gebruik van de parkeervoorzieningen in en rond het centrum van Drachten beïnvloeden. Om het fietsgebruik naar het centrum te stimuleren, komen in het centrum veilige en aantrekkelijke stallingsmogelijkheden. Ook worden veilige fietsroutes gerealiseerd en wordt gewerkt aan doorfietsroutes naar Heerenveen, Burgum en Leek. Om elektrische mobiliteit te stimuleren, wordt het aantal laadpalen uitgebreid en wordt aan een breder aanbod van deelmobiliteit gewerkt.
De gemeente wil dat iedereen in de samenleving mee kan doen en dat mobiliteit voor alle inwoners toegankelijk is. Inwoners die niet zelf over een vervoersmiddel beschikken, moeten gebruik kunnen maken van goede en betaalbare vervoersvoorzieningen zoals openbaar vervoer en deelvervoer. Ook wordt de komende jaren gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van de openbare ruimte. Hierbij zijn een goede en veilige oversteek van drukke wegen voor alle voetgangers en fietsers het uitgangspunt.

Binnen verblijfsgebieden worden lopen en fietsen als de leidende ontwerpprincipes gezien. Duurzaamheid, gezondheid, leefbaarheid, aantrekkelijkheid en welbevinden zijn hier minstens zo belangrijk als (auto)bereikbaarheid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en ook voor nieuwe ontwikkelingen, wordt daarom het STOMP-principe (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, 'Mobility as a Service' (deelmobiliteit) en Privé-auto) als ontwerp uitgangspunt gehanteerd.


Het project Vrijburgh 3 is door het college aangewezen om ervaring op te doen met het werken volgens het nieuwe normaal. Deze werkwijze is erop gericht om in 2030 de CO2-uitstoot met tenminste 55% te reduceren. Vrijburgh 3 biedt hiermee ruimte aan nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan circulariteit, duurzaamheid en een toekomstbestendige leefomgeving. Uitvoering geven aan het STOMP-principe sluit hier goed bij aan.

3.4.8 Welstand- en reclamenota 2018

De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen. Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten

In alle gevallen moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waar het gaat om bouwen, voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Smallingerland. Zoals in Hoofdstuk 2 met betrekking tot de planbeschrijving is uitgewerkt, is voor de voorgenomen nieuwbouw een beeldkwaliteitsplan met eigen toetsingskader opgesteld. Dit beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de aan te vragen (eventueel collectieve) omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld. De te realiseren woningen dienen aan het opgestelde beeldkwaliteitsplan te voldoen.

Zo mogelijk kan, nadat verder duidelijk is geworden in welk deelgebied uiteindelijk welke doelgroepen worden bediend, nog eens een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan per deelgebied worden uitgewerkt, nader gericht op de bouwactiviteiten die zullen plaatsvinden. In een dergelijk geval zal ook dit opnieuw aan de raad voor vaststelling worden voorgelegd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat voor het planvoornemen. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

4.1 Ecologie (en stikstof)

Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is (vanwege de eerder opgenomen verouderde ecologische onderzoeken bij het ontwerp bestemmingsplan) door FaunaX een nieuwe ecologische quickscan uitgevoerd naar het gehele plangebied van Vrijburgh Fase 3. In deze ecologische quickscan zijn de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan onderzocht. Omdat het onderzoek in 2024 is uitgevoerd ten tijde van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking is getreden, is hierom ook de meest actuele wet- en regelgeving met betrekking tot ecologie betrokken (die in het Besluit activiteit leefomgeving, Bal, is opgenomen).

In Bijlage 4 bij deze toelichting is de rapportage van deze zogeheten natuurtoets opgenomen met de verslaglegging van het inventariserend onderzoek naar de soorten- en gebiedsbescherming. In het hiernavolgende is verslag van de uitkomsten en conclusies gedaan.

NATUURTOETS

Soortenbescherming

De volgende onderzoeksresultaten komen uit de natuurtoets naar voren:

  • Flora: De aanwezigheid van beschermde plantensoorten kan uitgesloten worden op basis van habitateigenschappen.
  • Vogels: De aanwezigheid van een jaarrond beschermd nest in de zomereik binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op andere jaarrond bechermde nesten als gevolg van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Binnen en vlak buiten het plangebied komen andere vogelsoorten tot broeden waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens het broedproces.
  • Vleermuizen: De aanwezigheid van zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen van vleermuizen in boomholten en een vleermuiskast binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op andere verblijfplaatsen van vleermuizen als gevolg van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op essentiële foerageergebieden en -vliegroutes van vleermuizen als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten.
  • Overige zoogdieren: De aanwezigheid van waterspitsmuis binnen het plangebied kan op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van leefgebied van bunzing en wezel binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van (leefgebied van) overige beschermde zoogdiersoorten, waaronder otter binnen het plangebied kan op voorhand worden uitgesloten. In het plangebied komen andere licht beschermde soorten voor. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen, maar geldt wel de specifieke zorgplicht voor ruimtelijke ingrepen (als opgenomen in bijlage I van het ecologisch onderzoek).
  • Reptielen: De aanwezigheid van (leefgebied van) beschermde reptielen binnen het plangebied kan op voorhand worden uitgesloten.
  • Amfibieën: Negatieve effecten op (leefgebied van) beschermde amfibieën als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Voor andere, licht beschermde, vrijgestelde soorten geldt de specifieke zorgplicht voor ruimtelijke ingrepen (als opgenomen in bijlage I van het ecologisch onderzoek).
  • Vissen: Negatieve effecten op grote modderkruiper als gevolg van het planvoornemen kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op (leefgebied van) andere beschermde zoetwatervissen kunnen op voorhand worden uitgesloten.
  • Ongewervelden: Negatieve effecten op leefgebied van beschermde ongewervelden als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Op grond van de vorengenoemde onderzoeksresultaten is het hiernavolgende overzicht opgemaakt van aangetroffen en potentieel aanwezige beschermde soorten in het plangebied. en hun beschermingsstatus. Alleen die soorten zijn genoemd waarvoor het plangebied onderdeel vormt van het leefgebied en/of levenscyclus en waarop eventueel in de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn.

Tabel 2. Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in en rond het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0006.jpg"

Conclusie van de natuurtoets is dat het planvoornemen zonder bezwaren doorgang kan vinden binnen de kaders van geldende natuurwetgeving, mits aan de in tabel 2 genoemde advisering wordt voldaan. Dit betekent dat er diverse nadere onderzoeken moeten worden uitgevoerd. Omdat deze onderzoeken een lange doorlooptijd hebben en de nodige vertragingen voor een bestemmingsplanproces opwerpen, is er richting vaststelling van dit bestemmingsplan voor gekozen niet op de eindresultaten van de diverse onderzoeken te wachten.

Om te borgen dat de nadere onderzoeken en de daaruit voortkomende mitigerende maatregelen en verplichtingen wel worden uitgevoerd, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze ziet er via de algemene gebruiksregels op toe dat het gebruik van gronden en bouwwerken voor de desbetreffende percelen in het plangebied niet is toegestaan zonder dat uit ecologisch onderzoek is gebleken dat de op grond van de Omgevingswet beschermde soorten en gebieden niet onevenredig worden geschaad.

Alle geadviseerde vervolgonderzoeken zijn inmiddels in gang gezet. Mocht uit de ecologische vervolgonderzoeken blijken dat niet uitgesloten kan worden dat verbodsbepalingen per 1 januari 2024 onder de Omgevingswet niet worden overtreden, kan een omgevingsvergunningsaanvraag flora- en fauna activiteit bij Provinsje Fryslân worden gedaan. Deze bestaat uit een aanvraagformulier met een bijbehorend activiteitenplan. In het activiteitenplan worden dan maatregelen opgenomen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het realiseren van vervangend leefgebied.

Over vorenomschreven werkwijze met betrekking tot ecologie in het kader van dit bestemmingsplan is contact met Provinsje Fryslân als bevoegd gezag, voor eventuele vergunningverlening met betrekking tot flora- en fauna activiteiten, geweest. Mede vanwege de ingediende provinciale zienswijze op het thema ecologie. Provinsje Fryslân heeft aangegeven met de voorgestelde aanpak te kunnen instemmen.

Gebiedsbescherming

In de uitgevoerde natuurtoets door FaunaX en in de bureaustudie voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied valt niet onder de werking van het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voorheen EHS ofwel Ecologische Hoofdstructuur) of Natura 2000 en is ook niet aangewezen als ganzenfoerageergebied of weidevogelkansgebied. Voor het plangebied is derhalve geen sprake van gebiedsbescherming. Daarnaast is vanwege de ligging binnen de bebouwde kom van Drachten geen sprake van een meld- en/of herplantingsplicht voor wat betreft houtopstanden in het plangebied. Er vinden overigens wel de nodige kap-, snoei- en herplantwerkzaamheden aan de houtopstanden plaats. Dit is om het planvoornemen landschappelijk goed in te kunnen passen en het groene karakter van het gebied in stand te houden en te verbeteren. Navolgende figuur toont de voorgenomen acties hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0007.jpg"

Figuur 5. Houtopstanden

Het plangebied ligt verder op circa 7 km afstand van het stikstofgevoelige natura 2000-gebied Alde Feanen. Vanwege deze ligging en gelet op de voorgenomen plannen is het uitvoeren van een stikstofdepositie-onderzoek noodzakelijk.

STIKSTOFDEPOSITIE-ONDERZOEK

Onderzoek is ingesteld naar de stikstofdepositie vanwege het toekomstig gebruik van de woningen (gebruiksfase) en realisatie van het planvoornemen (aanlegfase). Het memo hierover met daarbij de berekeningen, middels de meest recente AERIUS-calculator (d.d. 01-10-2024), met informatie over de invoergegevens is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

In het stikstofdepositie-onderzoek is voor de AERIUS-berekening uitgegaan van een 'worst-case'- benadering aangezien het plan flexibel in opzet is en nog niet duidelijk waar de woningen en welke woningtypes precies worden gerealiseerd.

Er is voor de gebruiksfase uitgegaan van maximaal 151 woningen waarbij voor de berekening alleen vrijstaande, grondgebonden koopwoningen zijn ingevoerd (die wat betreft het wonen de grootste verkeersaantrekkende werking kennen van maximaal 8,2 motorvoertuigbewegingen per dag; dus in totaal 1.230 dagelijkse verkeersbewegingen), alsmede maximaal 150 m2 aan ondergeschikte horecavoorzieningen op een nader te bepalen locatie in het plangebied die tot een ingeschat maximum van 150 dagelijkse verkeersbewegingen leiden.

Voor de realisatiefase is uitgegaan van een fasering met een doorlooptijd van 4 jaar, waarbij in de jaren 2025, 2026, 2027 en 2028 sprake kan zijn van de aanleg van de woningen en inrichting van het gehele gebied. Daarbij wordt in de beginjaren 2025 en 2026 nog van het jaarlijks realiseren van 50 woningen uitgegaan, die naar verloop van tijd gereed komen. In latere jaren 2027 en 2028 zal een groot deel van het plangebied ingevuld zijn en derhalve woningbouw in vaart minderen, wat reden is om voor deze beide jaren nog te rekenen met realisatie van 25 woningen per jaar. In 2029 is het geheel gereed en is alleen nog sprake van verkeer in verband met het gebruik van de woningen in het gebied (de zogeheten gebruiksfase).

Uit het onderzoek blijkt dat met vorenomschreven invoer van verkeersbewegingen er geen verhoogde stikstofdepositie als gevolg van het planvoornemen plaatsvindt, en dus ook geen significant negatieve effecten op stikstofgevoelige, beschermde Natura 2000-gebieden. Wat betreft stikstofdepositie is het planvoornemen van dit bestemmingsplan dan ook uitvoerbaar en is geen sprake van een ontheffingsplicht.

Conclusie

Met betrekking tot soortenbescherming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ziet op het uitvoeren van nadere onderzoeken en het eventueel treffen van hieruit voortkomende mitigerende maatregelen. Daarbij is aangenomen dat eventuele procedures voor een omgevingsvergunning flora- en fauna activiteit bij Provinsje Fryslân redelijkerwijs middels indiening van activiteitenplannen succesvol kunnen worden doorlopen. Met de conclusies wat betreft de gebiedsbescherming, waaronder het berekende effect op beschermde natuurgebieden van 0,00 mol/ha/jaar, wordt derhalve geconcludeerd dat de ecologische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan voldoende geborgd is en uitvoering van het planvoornemen niet in de weg staan.

4.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.2.1 Archeologie

Toetsing

De FAMKE biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Ten aanzien van archeologie geeft de provinciale archeologische advieskaart voor het plangebied aan dat er een verwachting bestaat voor het aantreffen van resten uit de periode ijzertijd-middeleeuwen. Er kunnen in het plangebied sporen aanwezig zijn van veenontginningen met/of (ingegraven) sporen van bewoning of andere activiteiten in de top van het dekzand. Ook bestaat de kans op aanwezigheid van een huisterpje of resten van oudere boerderijen. Daarnaast bestaat er volgens de FAMKE ook een verwachting voor archeologische resten uit de periode steentijd-bronstijd, maar de verwachtingswaarde is gelet op in het verleden reeds verricht onderzoek wat deze onderzoeksperiode betreft laag.

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

Gelet op de hiervoor beschreven provinciale advisering is door RAAP archeologisch onderzoek verricht betreffende de eerst te ontwikkelen fase 2 van Vrijburgh alsook voor grote delen van de daaropvolgende fase 3. De rapportage hiervan is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

In het archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat op basis van de resultaten van het booronderzoek de verwachting is dat geen archeologische resten in het plangebied worden bedreigd vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) noodzakelijk geacht.

AANVULLEND INVENTARISEREND VELDONDERZOEK

Omdat bij planvorming van Vrijburgh Fase 3 de zuidzijde van het plangebied is gewijzigd en groter is geworden, nadat het archeologisch onderzoek in 2021 al had plaatsgevonden, is door RAAP een aanvullend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor de nog niet onderzochte delen van het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

Uit dit onderzoek komt naar voren dat bewoningssporen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd aanwezig zijn, behorende bij het buurtschap De Folgeren. Hierom wordt voor deze onderzoeksperiode een waarderend proefsleuvenonderzoek voor twee locaties in het plangebied aanbevolen. Specifiek gericht op twee huisplaatsen op historische kaarten aan de zuidzijde van het plangebied, en waar met het voorliggende bestemmingsplan ruimtelijke ingrepen zijn voorzien. Dit betekent dat in dit bestemmingsplan bij vaststelling een beschermingsregeling voor deze twee gebieden is opgenomen middels de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming ziet er op dat beide locaties voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen nader moeten worden onderzocht. Dit betreft dus een proefsleuvenonderzoek op basis van een door de bevoegde overheid daartoe goed te keuren nog op te stellen Programma van Eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0008.jpg"

Figuur 6. Advieskaart met plaatsbepaling van te verrichten waarderend proefsleuvenonderzoek (Bron: RAAP, 2024)

Voor de overige delen van het plangebied is in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Deze gronden zijn daarmee archeologievrij verklaard. Wel is het zo dat de archeologische meldingsplicht te allen tijde van kracht blijft. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden onverwacht toch vondsten worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. Conform art. 5.10 van de Erfgoedwet is aanmelding van de vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.

Conclusie
Gelet op de resultaten van het archeologisch onderzoek en de getroffen archeologische beschermingsregeling op een tweetal locaties, waarmee een nog uit te voeren nader waarderend onderzoek middels proefsleuven is geborgd, mag voorliggend bestemmingsplan wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van nog bestaande cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische waarden; de noodzaak van een beschermingsregeling ten behoeve van cultuurhistorie ontbreekt.

4.3 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet 
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Beleidskader

Water en Bodem sturend

Naast het voorgaande heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2022 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over 'Water en Bodem sturend'. Door water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening, kunnen we in Nederland ook in de toekomst met een ander en grillig klimaat blijven leven, wonen en werken. In een veilige omgeving, met een gezonde bodem evenals voldoende en schoon water. Het kabinet wil bij besluiten die gerelateerd zijn aan de ruimtelijke ordening, meer rekening houden met de bodem en het water. De brief van het Ministerie geldt eveneens als uitgangspunt bij voorliggend plan.

Klimaatadaptatieplan Smallingerland 2024-2028

Als uitwerking van de Omgevingsvisie Smallingerland en in het kader van de Visie Duurzaamheid heeft de gemeente Smallingerland een Klimaatadaptatieplan opgesteld. Het plan richt zich op de thema's wateroverlast, droogte, hittestress en biodiversiteit en bestaat uit drie onderdelen: de groenblauwe structurenkaart, de klimaatadaptatiestrategie en de uitvoeringsagenda klimaatadaptatie. Het klimaatadaptatieplan is door het college en de raad vastgesteld in het voorjaar van 2024.


Voor Drachten en De Wilgen zijn de groenblauwe structuren en de knelpunten in de structuren geïnventariseerd. Het product is een groenblauwe structurenkaart die geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen en het beheer binnen onze gemeente. Deze kaart is een randvoorwaarde voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. Het behoud en de versterking van groenblauwe structuren is van groot belang voor het oplossen van problemen die rondom de vier thema's spelen. De structuren zijn dus van groot belang voor de leefbaarheid binnen de woonwijken.


Om een helder kader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen te beschrijven, is een klimaatadaptatiestrategie uitgewerkt. Er is een strategie per wijk beschreven en er zijn strategieën per categorie uitgewerkt waarbij ook de consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling en het beheer worden uitgewerkt. De klimaatadaptieve randvoorwaarden gelden voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De meeste randvoorwaarden gelden voor het openbaar terrein. Een aantal randvoorwaarden gelden voor het privaat terrein.


Er is een uitvoeringsagenda klimaatadaptatie samengesteld waarbinnen projecten worden benoemd met bijbehorende kosten, kostendekking en planning. De uitvoeringsagenda is verdeeld in drie soorten projecten: uitvoeringsprojecten, bewustwordingsprojecten en onderzoeken (kennis).


Waterplan Vrijburgh; Fase 2 en 3

In opdracht van de gemeente Smallingerland is begin 2022 door RoyalHaskoning DHV een Waterplan voor de ontwikkeling van fase 2 en 3 van Vrijburgh opgesteld. Dit waterplan is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd. In deze studie naar de waterhuishouding voor beide fasen van Vrijburgh is geconcludeerd dat het ontwerp voldoet aan de eisen die zijn gesteld voor het oppervlaktewater en afvalwater. Voor hemelwater zijn de randvoorwaarden aanwezig om dit oppervlakkig af te kunnen voeren naar het oppervlaktewatersysteem. De belangrijkste conclusies in het waterplan zijn de volgende:

  • A. Het ontwerp voldoet aan de eisen voor waterberging.
    • 1. Er is voldoende oppervlaktewater opgenomen om te compenseren voor de te dempen sloten en de toename van verhard oppervlak.
    • 2. De peilstijging bij een 50 mm bui bedraagt 19,3 cm en blijft daarmee ruim onder de toegestane 50 cm.
  • B. Het bestaande afvalwaterstelsel in Duizendblad heeft voldoende capaciteit om ook het afvalwater van Vrijburgh fase 2 en 3 te kunnen verwerken.
    • 1. De POC van rioleringsgebied Burmania/Vrijburgh neemt hiermee af van 29,5 m3/uur naar 21,5 m3/uur.
  • C. Het hemelwater in Vrijburgh voert oppervlakkig af naar het oppervlaktewater.
    • 1. In het oppervlaktewater is voldoende ruimte aanwezig om het hemelwater op te vangen.
    • 2. Het plangebied is geschikt om met bovengrondse goten te laten afwateren;
      • a. de afstand tot het oppervlaktewater is niet groter dan 100 m; en,
      • b. ook het minimale verhang van 1:300 lijkt te realiseren binnen het plangebied.
  • D. De kavels liggen in het plan op minimaal 1,40 m NAP en hiermee ligt de ontwatering op 0 cm.
    • 1. Hiermee wordt de ontwateringsnorm van 70 cm niet gehaald. Aanvullend onderzoek is nodig om te bepalen wat de kavelhoogte moet worden om aan de ontwateringsnorm te voldoen.
  • E. Hittestress is door de groene opzet in Vrijburgh beperkt.
    • 1. Om te voorkomen dat er lokaal toch hitte-eilanden ontstaan, is het van belang om door heel Vrijburgh voldoende schaduw te creëren.

Om het beheer en onderhoud van de watergangen in het plan op een kosteneffectieve manier mogelijk te maken, is hier en daar de groenstrook langs het water iets breder gemaakt voor onderhoud wat ten koste is gegaan van de totale hoeveelheid oppervlaktewater. Het gaat om 2.300 m2.


De totaal benodigde waterberging voor fase 2 en 3 is 2,6 hectare. Het waterplan is door RoyalHaskoningDHV doorgerekend met een totaal wateroppervlak van 3,4 hectare. Na aftrek van de 2.300 m2 voldoet het plan nog steeds ruimschoots aan de waterbergingseis. De gemodelleerde peilstijging van 19,3 cm zal nauwelijks toenemen en blijft daarmee ook ruim onder de toegestane 50 cm.

Aanbevolen wordt verder om:

  • Vrijburgh fase 2 en 3 op te nemen in het grondwatermeetnet.
  • Bij vervanging van het gemaal Burmania/Vrijburgh een pompcapaciteit van minimaal 54,3 m3/uur te realiseren om de ledigingstijd terug te brengen naar de gewenste 10 uur.
  • Te verkennen of bovengrondse afvoer van hemelwater op kavelniveau haalbaar is.
  • Voor onderhoudsstroken en watergangen moet minimaal 19,6 m aan ruimte worden gereserveerd, en waar dit niet mogelijk is kan er worden gekozen om vanaf de weg de watergang te onderhouden of aan één zijde een onderhoudsstrook te realiseren.

Over voorgaande met betrekking tot invulling van het plangebied van Vrijburgh 3 vindt van gemeentewege afstemming met Wetterskip Fryslân in het kader van de watertoets plaats.

Conclusie

Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten in overleg met Wetterskip Fryslân worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. Met het oog daarop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Nota bene

Watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater (dus ook de voorgenomen demping in voorliggend plan). Voor zover noodzakelijk om tot realisatie van het planvoornemen te komen, zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen dan wel ontheffingen bij het waterschap moeten worden aangevraagd.

4.4 Hinder van bedrijven en voorzieningen

Normstelling en beleid
Uit oogpunt van ruimtelijke ordening
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Uit oogpunt van milieu
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing

Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een nieuwe woonwijk. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. Aangrenzend aan het plangebied van dit bestemmingsplan is sprake van een tweetal in beginsel hinderveroorzakende functies. Dat betreft een detailhandelsbestemming en een bestemming 'Bedrijf - 1', met de mogelijkheid van bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2. Dergelijke bedrijvigheid wordt als goed inpasbaar in woongebieden gezien. Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de toepassing van minimale richtafstanden op grond van de VNG-publicatie. De uitvoering van dit bestemmingsplan wordt dan ook niet belemmerd uit oogpunt van hinder van en voor bedrijven en voorzieningen. Bovendien was in het geldende bestemmingsplan reeds sprake van uitwerkingsbevoegdheden in het plangebied voor wonen. In het kader van dat bestemmingsplan is derhalve ook al overwogen dat wonen in het plangebied gelet op hinder van bedrijven en voorzieningen mogelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is een voortzetting van die situatie.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het onderdeel hinder van bedrijven en voorzieningen.

4.5 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In navolgende tabel is hiervan een overzicht gegeven.

Tabel 3. Overzicht breedte geluidzones per type weg

Aantal rijstroken   Wegligging binnenstedelijk gebied   Wegligging buitenstedelijk gebied  
2   200 m   250 m  
3 of 4   350 m   400 m  
5 of meer   n.v.t.   600 m  

Toetsing

Omdat dit bestemmingsplan ziet op de nieuwbouw van woningen, die als geluidsgevoelige objecten worden aangemerkt, en in het plangebied diverse geluidzones van toepassing zijn van omringende wegen (maatgevend zijn de Folgeralaan en de weg Folgeren/Nijtap), is toetsing aan de Wgh nodig. Hiertoe is een eerste toetsing door de FUMO verricht die als Bijlage 9 bij deze bestemmingsplantoelichting is opgenomen.

Omdat het vooralsnog om een mogelijke invulling gaat, is alleen de ligging van belangrijke grenswaardecontouren in het gebied voor het maatgevende jaar 2032 berekend. Daarbij is uitgegaan van het wettelijk kader en is de ligging van de grenswaardecontouren op 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m waarneemhoogte ten opzichte van maaiveld inzichtelijk gemaakt.

Uit het bijgevoegde beeldmateriaal in de onderzoeksrapportage kan voor het plangebied van Vrijburgh Fase 3 in beginsel in relatie tot het thans uitgewerkte stedenbouwkundige ontwerp het volgende worden opgemaakt:

  • Op een waarneemhoogte van 1,5 m en 4,5 m reiken 48 dB- en 53 dB-grenswaardecontouren vanwege provinciale weg N31 (de Wâldwei) niet tot in het plangebied. Op een waarneemhoogte van 7,5 m ligt de 53 dB-grenswaardecontour over het noordelijk deel van het plangebied. Hier is van belang dat (afhankelijk van de definitieve planinvulling) vervolgonderzoek nodig kan zijn waarbij de geluidsbelasting op de te realiseren woningen opnieuw wordt doorgerekend. Dat is nodig om - indien de voorkeursgrenswaarde op een bepaalde woning wordt overschreden - een hogere waarde procedure te kunnen doorlopen om daarmee hogere waarde vast te kunnen stellen voor de desbetreffende woningen.
  • Toekomstige woningen in het oostelijk deel van het plangebied worden niet belemmerd door grenswaardecontouren vanwege de Folgeralaan op een waarneemhoogte van zowel 1,5 m als 4,5 m als 7,5 m.
  • Ook vanwege de Folgeren/Nijtap zijn in het zuidelijke deel van het plangebied geen belemmeringen te verwachten omdat gedachte woonfuncties al op grotere afstand gedacht zijn dan dat de berekende 48 dB- en 63 dB-grenswaardecontouren reiken in het plangebied.

Conclusie

Gelet op voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan op voorhand niet door geluidhinder wordt belemmerd.

4.6 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).

De volgende normen worden onderscheiden:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Dit betreft afstandseisen, die moeten worden gezien als grenswaarde (harde norm) waarvan niet kan worden afgeweken.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid rondom een risicovolle activiteit. Dit betreft geen harde norm, maar een oriëntatie waarde. Daarvoor bestaat een verantwoordingsplicht.

Inventarisatie
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende figuur toont het kaartfragment hiervan. Zichtbaar is dat voor het plangebied van dit bestemmingsplan twee risicobronnen worden onderscheiden, betreffende:

  • het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • het transport van gevaarlijke stoffen over de N31.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SVR011-0401_0009.jpg"

Figuur 7. Fragment van risicokaart met aanwezige risicobronnen nabij plangebied (bron: Atlas leefomgeving, 2022)

Toetsing

Om de risico's inzichtelijk te maken met betrekking tot voorliggend plangebied is de FUMO in eerste instantie gevraagd om advies over de externe veiligheid uit te brengen. Dit volgt op het reeds verrichtte onderzoek in 2015, als opgenomen in Bijlage 10, met betrekking tot de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan Vrijburgh waarin voorliggend plangebied grotendeels met uitwerkingsbevoegdheden voor wonen is opgenomen.

Door de FUMO is geconstateerd dat de direct aan de westzijde van het plangebied gesitueerde hogedruk aardgastransportleiding van de Nederlandse Gasunie (N-505-60) relevant is, evenals de ten noordoosten van het plangebied gelegen basisnetweg N31. Daarnaast blijkt het plangebied deels binnen het invloedsgebied van de Bevi-inrichting van Renewi te liggen. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van beperkt kwetsbare objecten (woningen) en kwetsbare objecten (publieke gebouwen dan wel gebouwen met verminderd zelfredzame personen). De exacte locatie voor planrealisatie is globaal. Met het bestemmingsplan is gewerkt met deelgebieden waar de diverse beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.

Brandweer Fryslân heeft hierop volgend geadviseerd en gekeken naar een aantal aspecten voor de risicobronnen die relevant zijn in de nabijheid van het plangebied en dat betreffen de risicovolle inrichting van Renewi en de buisleiding van Gasunie. Onderstaand zijn de conclusies daarvan overgenomen.

Risicovolle inrichting

Op een afstand van circa 2.500 m is het bedrijf Renewi gelegen. Dit bedrijf beschikt over een invloedsgebied van circa 2.700 m op basis van het scenario toxische wolk. Omdat het zuidwestelijke deel van het plangebied binnen dit invloedsgebied ligt, dient er op basis van artikel 13 van het Bevi een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Een toxische wolk kan vrijkomen ingeval er brand ontstaat in de loods met gevaarlijke stoffen. De brand veroorzaakt rook met giftige verbrandingsproducten. Hierdoor kunnen personen in de omgeving slachtoffer worden. De omvang van de giftige wolk is afhankelijk van de inrichting van de omgeving, de blootstellingsduur en de weersomstandigheden. Afhankelijk van de afstand tot het ongeval en de omstandigheden zullen mensen overlijden of raken gewond. Het handelingsperspectief bij een toxische wolk is: vluchten van de bron af of schuilen binnenshuis en hierbij het sluiten van ramen en deuren en het uitschakelen van ventilatie. Hierbij zijn de aanwezige personen voor een groot deel op zichzelf aangewezen. In het kader van het scenario toxische wolk bij Renewi ziet Brandweer Fryslân, bij huisvesting dan wel aanwezigheid van zelfredzame bewoners/bezoekers, geen knelpunten in relatie tot het plangebied.

Buisleidingen

Op een afstand van circa 40 m van de nieuwe woonwijk ligt een hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 4 inch en een maximale werkdruk van 40 Bar. Op basis van het scenario fakkelbrand heeft deze buisleiding een 100%-letaliteitscontour van 30 m en een 1%-letaliteitscontour van 50 m (invloedsgebied). Op basis van artikel 12 van het Bevb dient er een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Wanneer er een fakkelbrand op de buisleiding ontstaat, zullen alle aanwezige personen binnen de 100%-letaliteitscontour komen te overlijden aan de hittestralingseffecten. Binnen de 1%- letaliteitscontour zal tot op de grens hiervan nog 1% van de aanwezige personen komen te overlijden. Binnen deze contour zullen er ook secundaire branden ontstaan en dubbele beglazing zal knappen. Het handelingsperspectief bij een (dreigende) fakkelbrand is: vluchten van de bron af of dekking zoeken/schuilen binnenshuis. Hierbij zijn de aanwezige mensen op zichzelf aangewezen, aangezien de brandweer niet kan optreden binnen deze contouren in verband met de hittestraling die daar zal optreden.

Op advies van Brandweer Fryslân is er met voorliggend bestemmingsplan voor gezorgd dat in deze zone van 50 m geen woongebouwen kunnen worden gerealiseerd voor verminderd zelfredzame bewoners aangezien deze onmogelijk zelfstandig van de bron af kunnen vluchten. Dit betreft de deelgebieden 1 en 5 van voorliggend planvoornemen.

Verantwoordingsplicht van het groepsrisico

Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Daarbij geldt dat voor wat betreft de acceptatie van een zeker restrisico ook het belang van de ontwikkeling meegewogen dient te worden. Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's namelijk nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheid verhogende maatregelen zal altijd een restrisico blijven bestaan.

Hierop is door de FUMO het adviesmemo opgesteld dat in Bijlage 11 is opgenomen en waarbij het advies van Brandweer Fryslân is betrokken. In het adviesmemo is ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico. Alleen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding blijkt daarin gelet op het thans voorliggende planvoornemen echter nog tot de verplichting van een verantwoording van het groepsrisico te leiden. De risicovolle Bevi-inrichting Renewi ligt met 2.500 m namelijk op voldoende afstand om geen gevolgen voor het groepsrisico te kunnen hebben. De uitkomsten van de voor de hoge druk aardgastransportleiding uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA) leidt voor de bestaande als voor de nieuwe situatie verder ook niet tot een overschrijding van het groepsrisico. Hierom kan worden volstaan met een beperkte verantwoording daarvan.

Beperkt verantwoording van het groepsrisico

De wettelijk verplichte onderdelen van een uitgebreide verantwoording groepsrisico (Bevb) zijn:

  • a. de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleidingen op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld;
  • b. het groepsrisico per km buisleidingen en de bijdrage ten gevolge van de vaststelling van het plan;
  • c. indien mogelijk de maatregelen ter beperking van het GR die worden toegepast door de exploitant van de buisleiding;
  • d. nut en noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling;
  • e. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de inrichting waarop het besluit betrekking heeft, en;
  • f. de mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de buisleiding(en) bevinden om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Op grond van artikel 12, lid 2 van het Bevb moet Brandweer Fryslân door de gemeente in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te kunnen brengen over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (onderdelen e en f). Dat heeft per adviesbrief van 15-11-2022 plaatsgevonden, als opgenomen zijnde de op het bestemmingsplan ingekomen overlegreactie van de brandweer in Bijlage 15.

Uit het adviesmemo van de FUMO is reeds gebleken dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico. In verband hiermee kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt in dat vorengenoemde onderdelen onder c en d niet in de verantwoording hoeven te worden meegenomen. Dat er geen groepsrisico is berekend, is het gevolg van de ruimtelijke situatie, waarbij vrijwel geen populatie binnen de 100%-letaliteitszone van de hogedruk aardgastransportleiding aanwezig is. Daarnaast heeft de faalfrequentie van de aardgastransportleiding invloed op de hoogte van het berekende groepsrisico.

Wat betreft het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan is de beperkte verantwoording van het groepsrisico als volgt:

Ad. a en b:

De hoogte van het groepsrisico en de invloed van de ruimtelijke ontwikkeling op het groepsrisico is met de QRA van 08-03-2022 in beeld gebracht. De ruimtelijke ontwikkeling laat geen toename van het groepsrisico zien.

Ad e en f:

  • Bereikbaarheid:
    • 1. Het plangebied is via één aanrijroute bereikbaar. Bepaalde delen van het plangebied zijn slechts via een smalle weg bereikbaar waardoor ontsluiting (mogelijk) niet voldoet aan de eisen en deze objecten niet bereikbaar zijn.
    • 2. Geadviseerd wordt om maatregelen te treffen voor de bereikbaarheid van hulpdiensten in geval van werkzaamheden aan de aanrijroute. Verder wordt geadviseerd om een tweede aanrijroute voor het plangebied te realiseren
    • 3. De berekende opkomsttijd voor het eerst aankomende blusvoertuig in het plangebied is circa 12 minuten en voldoet daarmee aan de geldende normen.
  • Bestrijdbaarheid:
    • 1. Geadviseerd wordt om een netwerk van brandkranen (om de 200 m) aan te leggen in het plangebied en waarbij wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • 2. Voor de woningen binnen 6 minuten moet 500 l/min aan bluswater beschikbaar zijn voor de eerste brandbestrijding. Dit kan gerealiseerd wordt door af te leggen op een brandkraan met een opbrengst van minimaal 30 m3/uur die op maximaal 100 m van de opstelplaats.
    • 3. Geadviseerd wordt om de brandweer te betrekken bij de exacte uitwerking van de bluswatervoorziening.

Bij de planuitwerking zal de gemeente Smallingerland actief Brandweer Fryslân blijven betrekken om advies voor een veilige inrichting van het plangebied.

Conclusie

Gelet op voorgaande mag voorliggend bestemmingsplan ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Luchtkwaliteit (en verkeer)

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt in 2022 overeen met 1.985 auto's dan wel 100 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 23-04-2022).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan omdat bij recht ten hoogste 151 woningen kunnen worden gerealiseerd. Ook de FUMO hanteert in haar advies aan de gemeente omtrent luchtkwaliteit deze denklijn als opgenomen in Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan. Vanwege het planvoornemen en de vrijstellingsregeling die kan worden gehanteerd, is vervolgonderzoek niet nodig. Bovendien blijkt ook op basis van Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN-kaarten) dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit in het gebied. Aan de regels met betrekking tot de Wet milieubeheer kan bij uitvoering van het planvoornemen worden voldaan. De Wet luchtkwaliteit staat uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan dient te worden beschouwd als een nibm-plan en wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.8 Bodem

Toetsings- en beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Water en Bodem sturend

Naast het voorgaande heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2022 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over 'Water en Bodem sturend'. Door water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening, kunnen we in Nederland ook in de toekomst met een ander en grillig klimaat blijven leven, wonen en werken. In een veilige omgeving, met een gezonde bodem evenals voldoende en schoon water. Het kabinet wil bij besluiten die gerelateerd zijn aan de ruimtelijke ordening, meer rekening houden met de bodem en het water. De brief van het Ministerie geldt eveneens als uitgangspunt bij voorliggend plan.

Onderzoek

Vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan is door WMR Rinsumageest verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 13 opgenomen. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden in zowel fase 2 als fase 3 van Vrijburgh voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

  • Op basis van de verhoogde gehalten in de bovengrond en het grondwater blijkt de gestelde onderzoekshypothese, van een onverdachte locatie, niet juist. De licht verhoogde gehalten zijn echter dusdanig (lager dan de interventiewaarde) dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.
  • De gemeten sterk verhoogde nikkelconcentratie in het grondwater geeft, formeel gezien, aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Echter, is een afname van de nikkelconcentratie aangetoond, naarmate het grondwater later wordt bemonsterd. Verder is het grondwater ter plaatse van nagenoeg de gehele onderzoekslocatie licht verhoogd met nikkel. In de ondergrond zijn geen verhoogde nikkelgehalten gemeten. Ook zijn er geen historische aanwijzingen dat nikkel verhoogd aanwezig is. Gelet hierop acht WMR een nader grondwateronderzoek niet direct noodzakelijk. Een mogelijkheid om het grondwater ter plaatse van peilbuis 9 (aan de noordkant in Vrijburgh Fase 3) op een later tijdstip te bemonsteren en te analyseren op het voorkomen van nikkel, zal zekerheidshalve nog plaats gaan vinden.

Voorgaand beschreven verkennend bodemonderzoek van 17 november 2021 bleek niet het volledige terrein voor planontwikkeling van Vrijburgh Fase 3 te beslaan. Hierom is voor de resterende delen (in het zuidelijk gelegen deel van Vrijburgh Fase 3) daarna nog een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat als Bijlage 14 bij de toelichting is opgenomen. Hieruit bleek voor die onderzochte gronden het volgende:

  • Op basis van de verhoogde gehalten in de bovengrond en het grondwater blijkt de gestelde onderzoekshypothese, van een onverdachte locatie, niet juist. De licht verhoogde gehalten zijn echter dusdanig (lager dan de interventiewaarde) dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.
  • De matig verhoogde bariumconcentratie in het grondwater geeft, formeel gezien, aanleiding tot de uitvoering van een nader grondwateronderzoek. Echter, is bekend dat in deze regio verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater van nature aanwezig zijn. In de ondergrond zijn geen verhoogde bariumgehalten gemeten. Ook zijn er geen historische aanwijzingen dat barium verhoogd aanwezig is. Gelet hierop acht WMR een nader grondwateronderzoek niet direct noodzakelijk. Een mogelijkheid is om het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 op een later tijdstip te bemonsteren en te analyseren op het voorkomen van barium.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan wordt gelet op de verrichte verkennende bodemonderzoeken in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect bodemkwaliteit.

4.9 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.9.1 Inleiding

Het voorgenomen woningbouwplan is vanwege zijn omvang aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor is in verband met een zorgvuldig ruimtegebruik een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) noodzakelijk. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient namelijk een beschrijving/toetsing van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten. In navolgende vindt die toetsing van de behoefte aan de ladder plaats aan het bij recht in dit bestemmingsplan opgenomen maximale aantal van 151 woningen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de meest actuele beleidsdocumenten, zoals de gemeentelijke en regionale woonvisie, en de daaraan ten grondslag liggende woningbehoefteprognoses.

4.9.2 Wettelijk kader

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
4.9.3 Toetsing

Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Het bestemmingsplan bevat de mogelijkheid van ten hoogste 151 woningen in diverse bouwvormen en variërende woonmilieus. De locatie speelt in op de grote woningbehoefte die er momenteel bestaat. Gelet op de omvang van het woningbouwplan is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Vrijburgh (vastgesteld in 2016). Voor het plangebied zijn uit te werken bestemmingen naar wonen en groen van toepassing. Het geldende bestemmingsplan ziet op een uitwerkingsplicht met uitgesteld onderzoek. Dit bestemmingsplan regelt dat uitgeefbare kavels voor een breed pallet aan woningbouwtypen met bijbehorende bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is sprake van het benutten van de opgenomen uitwerkingsverplichtingen. Hoewel toekomstige woningbouw was voorzien bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan, is met voorliggend bestemmingsplan nu sprake van de daadwerkelijke juridisch-planologische verankering en derhalve sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. In de Omgevingsgerichte Woonvisie 2020-2025 met woningbouwprogramma, als nader uitgewerkt in paragraaf 3.4.2 van de gemeente, is aangegeven dat Drachten zich profileert als centrumstad in de regio en dat ook graag wil blijven. Drachten ligt erg centraal in Noord-Nederland, waarbij de arbeidsmarkt van grotere kernen als Groningen, Assen, Leeuwarden en Heerenveen alle binnen een half uur rijden zijn gesitueerd. Dit betekent een gunstige uitvalbasis in de regio voor hoogopgeleiden als zij in Drachten woonachtig zijn. Het gemeentelijk woonbeleid zet hier dan ook op in.

De gemeente richt zich bewust op het behouden en aantrekken van hoogopgeleiden naar Drachten. De achtergrond daarvan is dat de beroepsbevolking van Smallingerland naar verhouden lager opgeleid is, terwijl de vraag naar hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt in de gemeente, maar ook in Noord-Nederland als geheel, toeneemt. Dit houdt in dat inkomende pendel in de gemeente hoog is en veelal van buiten de regio afkomstig is. De gemeente wil de werknemers die in Drachten of de gemeente werken maar er buiten wonen, verleiden om zich hier te vestigen en de specifieke woonwensen van die doelgroep ook in nieuwbouwplannen te betrekken. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de grotere woningbouwprojecten in de gemeente mag gelet op voorgaande als (boven)regionaal worden aangemerkt.

Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kortgezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). Naast kwantitatieve aspecten kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Daarbij kan vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

De woningbouwruimte voor Smallingerland is vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025. In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.

In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen, waarvan 120 voor Fase 2/3 van Vrijburgh. In het woningbouwprogramma voor de periode na 2025 zijn nog eens 130 woningen opgenomen voor verdere invulling van Vrijburgh. In de woningbouwprogrammering met de regio is dus reeds overeengekomen dat invulling van Vrijburgh passend is binnen de aanwezige kwantitatieve behoefte. Ook wat betreft de diverse woningtypen en woonmilieus die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is de verwachting dat daar ruim voldoende vraag naar bestaat omdat er een brede mix wordt gerealiseerd die verschillende doelgroepen zal aanspreken.

Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". De omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, infrastructuur (wegen en parkeervoorzieningen) en stedelijk groen. Het plangebied kan als binnenstedelijke uitleglocatie worden aangemerkt. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

4.9.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

4.10 Overig

4.10.1 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatief nemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten.

De gemeente stelt daartoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast. Daarin dient te worden ingegaan op de kenmerken van het project, plaats van het project, kenmerken van potentiële effecten. Hiertoe kan voorliggend hoofdstuk met betrekking tot de behandeling van de diverse omgevingsaspecten ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen worden gebruikt. Daaruit blijkt dat een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht niet aan de orde is. De uitgevoerde onderzoeken en/of analyses naar deze aspecten geven geen aanleiding om te verwachten dat er sprake is van significant negatieve milieueffecten.

4.10.2 Kabels en leidingen

In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.

4.10.3 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Nadere eisen

Deze bepaling regelt dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening binnen een bestemming nadere eisen te stellen aan onderwerpen of onderdelen die in deze bestemming zijn geregeld.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om bepaalde werkzaamheden in gebieden met een onderkende waarde (uit bijvoorbeeld een landschappelijk of cultuurhistorisch oogpunt) uit te voeren. Het kan hierbij zoal om het dempen of graven van water, het aanleggen van wegen of het aanplanten van bomen gaan.

 

  • Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen

Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. Zo is in de algemene bouwregels opgenomen dat het totale maximum aantal te bouwen woningen 151 bedraagt. In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de door de Omgevingswet beschermde soorten en gebieden niet onevenredig worden geschaad door het gebruik van gronden en bouwwerken. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. De algemene wijzigingsregels bevatten de algemene wijzigingsbevoegdheden. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot parkeergelegenheid verwerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen

Het openbaar groen is onder deze bestemming geregeld. Dit plan voorziet in de mogelijkheid van het realiseren van kleine woningen. Deze mogelijkheid is opgenomen in de bestemming 'Groen'. Met een aanduiding is aangegeven waar binnen de bestemming 'Groen' de kleine woningen gerealiseerd mogen worden. Er mag één gemeenschappelijk bijgebouw ten behoeve van de kleine woningen gerealiseerd worden. Parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen de aanduiding "parkeerterrein" worden gerealiseerd. In het gebied kan een fietspad worden aangelegd. De bestaande boomsingels zijn aangeduid en mogen niet worden gekapt.

Verkeer

De hoofdontsluiting is geregeld onder de bestemming 'Verkeer'.

Water

De bestemming 'Water' ziet hoofdzakelijk op het realiseren van nieuw oppervlaktewater in het plangebied.

Wonen - 1

De woning achter de adressen Folgeren 26 en 26a is bestemd als 'Wonen - 1'. De gronden mogen met name worden gebruikt voor wonen. De regeling is vergelijkbaar met die van de woningen aan de Folgeren. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de plaats van het hoofdgebouw.

Woongebied

Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van een diversiteit aan te realiseren woningen. De stedenbouwkundige structuur wordt met name bepaald door de opzet van de wegen, de houtsingels (structureel groen) en het water. Deze opzet in een groen-blauw raamwerk ligt vast. Het gebied is onderverdeeld in deelgebieden. Per deelgebied is een bouwregeling opgenomen. Deze deelgebieden komen overeen met de gebieden in het beeldkwaliteitsplan.

Het gebruik voor een zorgfunctie met ondergeschikte horeca is alleen toegestaan als er voldoende afstand is tot de gasleiding en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de parkeersituatie.

De bestaande boomsingels en bosschage zijn aangeduid. Voor het kappen van de boomsingels en de bosschage dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

Wonen - Uit te werken

Voor de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen - Uit te werken' zijn de bestemmingsregels zoals opgenomen in hoofdstuk 2, artikel 16 van het bestemmingsplan 'Vrijburgh' met IDN-codering 'NL.IMRO.0090.BP2014SVR001-0401' van overeenkomstige toepassing. De bestemming van deze gronden wijzigt dus niet. De gesprekken over de aankoop van deze gronden lopen. Mocht dit inderdaad leiden tot aankoop, dan kunnen deze gronden bij gewijzigde vaststelling van dit plan alsnog van een andere bestemming worden voorzien.

Leiding - Gas

De door het plangebied gelegen gasleiding is geregeld door middel van de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’. Op de als zodanig bestemde gronden (een strook ter breedte van 4 m aan weerszijden van de gasleiding) mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Waarde - Archeologie

Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er ter plaatse van een deel van het plangebied proefsleuvenonderzoek nodig is. Er is daarom voor die gronden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Voordat een vergunning voor het bouwen mag worden verleend waarbij grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm worden uitgevoerd, dient uit archeologisch onderzoek te blijken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel dat de archeologische waarden niet door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord. Dit geldt ook voor een vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Overige aspecten

Additionele voorzieningen

In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.


Handhaving

Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.5 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Grondexploitatie

Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro stelt de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Onder een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt onder meer de bouw van één of meer woningen verstaan. Dit bestemmingsplan maakt derhalve een bouwplan mogelijk.

Een zogenaamd exploitatieplan dient verplicht onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan, tenzij de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld, omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.

'Een exploitatieplan is niet nodig omdat de kosten anderszins verzekerd zijn. Er is sprake van een gebiedsontwikkeling welke door de gemeente in eigen beheer wordt uitgevoerd. Hiervoor wordt door de gemeenteraad een grondexploitatie vastgesteld.

6.1.2 Planschadeverhaal

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de omgeving van het plangebied nog bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Vermeend recht van omwonenden op vrij uitzicht over landelijk gebied betreft daarbij veelal geen grond op basis waarvan planschade wordt uitgekeerd.

In het stedenbouwkundig ontwerp, dat met dit bestemmingsplan van planologisch-juridische kaders is voorzien, zijn de belangen van direct omwonenden gewogen en meegenomen. Vervolgens heeft de gemeente voor het planvoornemen een planologische planschaderisicoanalyse d.d. 20-07-2023 laten uitvoeren. Hierin is een bandbreedte op basis van een best case en een worst case scenario voor planschade aangegeven. De uitkomsten hiervan maken dat in de exploitatie van het planvoornemen door de gemeente een zekere voorziening dient te worden getroffen. Daarmee kan voorliggend bestemmingsplan wat betreft het planschadeverhaal ook economisch uitvoer worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Beginspraak

De omgeving en haar bewonersvertegenwoordigingen zijn al actief betrokken bij de realisatie van het nieuwe wijkdeel, en blijven dit ook tijdens de realisatie van Vrijburgh Fase 3.

6.2.2 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Van Provinsje Fryslân, Brandweer Fryslân en Gasunie Transport Service B.V. is een inhoudelijke reactie ontvangen. De ontvangen overlegreacties zijn als Bijlage 15 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Op de ontvangen advisering en de gemeentelijke beantwoording daarop en verwerking daarvan in dit bestemmingsplan is in navolgende ingegaan.

LIANDER

Liander heeft aangegeven dat er voor hen geen belangen in het geding zijn met voorliggend bestemmingsplan en het plan daarom geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.


PROVINSJE FRYSLÂN

Provinsje Fryslân heeft de volgende opmerkingen:

  • 1. De provincie verzoekt het ecologisch onderzoek te actualiseren en hierin de nieuwe AERIUS-calculator te gebruiken. Tevens wordt gevraagd inzichtelijk te maken hoeveel houtopstanden er verdwijnen.
  • 2. Met betrekking tot ontgrondingen vraagt de provincie inzichtelijk te maken of er een ontgrondingsvergunning nodig is en dit te verwerken in de toelichting.

Beantwoording:

Ad. 1. Het onderdeel ecologie is aangepast en de nieuwe AERIUS calculator (2022) is uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn toegevoegd in de tekst en Bijlage 5 Stikstofdepositie-onderzoek.

Ad. 2. Het graven van waterpartijen kan vallen onder de provinciale ontgrondingsverordening. Er is sprake van ontgronding wanneer er meer als 10.000 m3 wordt ontgraven en/of dieper dan 2 m. De verwachting is dat dit niet het geval is en de vrijstellingsregeling gebruikt kan worden, maar wanneer de tekeningen en de grondbalans beschikbaar zijn worden deze voorgelegd aan de FUMO gekeken een vergunningsplicht bij de provincie aan de orde is.


BRANDWEER FRYSLÂN

Doelen die Brandweer Fryslân nastreeft, zijn het voorkomen en beperken van brand(gevaar) en slachtoffers en het borgen van een veilige en adequate incidentbestrijding.


Opmerkingen:

Brandweer Fryslân geeft aan geen bezwaar tegen het initiatief van voorliggend bestemmingsplan te hebben. Wel voorzien zij in het plangebied een aandachtspunt wat betreft externe veiligheid, bereikbaarheid en bluswatervoorziening. De brandweer adviseert daarom om:

  • 1. de genoemde punten bij risicovolle inrichtingen en buisleidingen mee te nemen bij de verantwoording van het groepsrisico;
  • 2. de paragraaf externe veiligheid in het bestemmingsplan aan te passen;
  • 3. het scenario toxische wolk met bijbehorende handelingsperspectief te communiceren met initiatiefnemers;
  • 4. initiatiefnemers op de hoogte te brengen van het scenario fakkelbrand bij buisleiding en het bijbehorende handelingsperspectief: vluchten van de bron af of dekking zoeken/schuilen binnenshuis;
  • 5. de woongebouwen voor verminderd zelfredzame personen buiten het invloedsgebied van de buisleisleiding te realiseren;
  • 6. maatregelen te treffen voor de bereikbaarheid van hulpdiensten in geval van (geplande) werkzaamheden aan de aanrijroute;
  • 7. te kijken naar de mogelijkheden om een tweede aanrijroute voor het plangebied te realiseren;
  • 8. voor alle wegen in het plangebied rekening te houden met de eisen aan de weg (genoemd onder 3.3.) en te realiseren dat bij de woningen tot de aangegeven afstand kan worden opgesteld;
  • 9. een netwerk van brandkranen (om de 200 m) aan te leggen in het plangebied die voldoen aan de eisen genoemd in 3.4;
  • 10. verdere betrokkenheid bij de exacte uitwerking van de vermelde adviespunten.


Beantwoording:

Ad. 1. In het bijgevoegde adviesrapport over externe veiligheid van de FUMO (Bijlage 11) is dit toegevoegd.

Ad 2. Paragraaf 4.6 Externe veiligheid is aangevuld met de door Brandweer Fryslân verstrekte informatie.

Ad. 3/4. Deze informatie zal worden gedeeld met kopers dan wel ontwikkelaars binnen het gebied.

Ad. 5. Het bestemmingsplan is hierop aangepast. Het is niet meer mogelijk om binnen het invloedsgebied zorgbestemmingen te realiseren.

Ad. 6-9. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een uitgebreid uitgewerkt stedenbouwkundig plan. De zorgvuldige totstandkoming hiervan en huidige status zijn redenen dat er geen wijzigingen meer zullen worden aangebracht. Overwogen is dat het externe veiligheidsrisico ter plaatse van gemeentewege aanvaardbaar wordt geacht. Overige genoemde punten betreffende de inrichting worden meegenomen in de bestekfase. Verder zijn alle wegen minimaal 4,50 m. Een toegangsweg/karrespoor is vanaf de Folgeren aanwezig.

Ad. 10. In de vervolgfase zullen wij Brandweer Fryslân actief blijven betrekken.


GASUNIE TRANSPORT SERVICES B.V.

In het plangebied ligt een gastransportleiding in eigendom van Gasunie. Met betrekking tot zowel de planregels als de verbeelding zijn opmerkingen gemaakt met betrekking tot een goede borging daarvan.


Opmerkingen:

  • 1. Verzocht wordt tot het opnemen van een voorrangsbepaling die regelt dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' bij het samenvallen met andere bestemmingen (in dit geval 'Groen' en 'Water') voorrang krijgt.
  • 2. Verzocht wordt artikel 7.4, lid 2 van het voorontwerp bestemmingsplan uit te breiden met een uitzonderingsbepaling voor wat betreft graafwerkzaamheden in het kader van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
  • 3. Verzocht wordt om artikel 8.3 en artikel 8.4.3 van het voorontwerp bestemmingsplan met de volgende punten uit te breiden:
    • a. met het volgende toetsingskader:

- dat vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;

- dat er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

  • 4. Tevens wordt aangegeven dat er nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen de belemmeringenstrook van de gasleiding. Deze ontwikkeling verhoudt zich slecht tot de aanwezigheid van de gasleiding. Verwacht wordt de consequenties in beeld te brengen en eventuele maatregelen af te stemmen met de tracébeheerder.


Beantwoording:

Ad. 1-3. De regels zijn hierop aangevuld.

Ad. 4. De plankaart is aangepast. De mogelijkheid om zorg binnen de belemmeringenstrook te realiseren is aangepast. Wel blijft het mogelijk woningbouw te realiseren binnen de belemmeringenstrook.

6.2.3 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is tegelijkertijd met het toesturen van het ontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties ter visie gelegd. Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro vond dit plaats van 7 december 2023 tot en met 17 janari 2024. Binnen deze termijn van tervisielegging kon door een ieder zienswijzen op het plan naar voren worden gebracht. Er zijn gedurende deze periode zes zienswijzen ingekomen die in de zienswijzennota behorende bij het vaststellingsbesluit zijn behandeld.