direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijega - Kommisjewei - Transportonderneming
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Wijbenga Transport is gevestigd in het dorp Nijega en wil verplaatsen naar een locatie net buiten het dorp, aan het begin van de Kommisjewei. Deze locatie is al aangewezen als toekomstige ontwikkellocatie voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2 middels een wijzigingsbevoegdheid. Echter, valt de transportonderneming in een zwaardere categorie. Daarnaast zijn de beoogde kavelomvang groter dan aangegeven binnen de wijzigingsbevoegdheid.

De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de activiteiten toch juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

De locatie is gelegen aan de Kommisjewei te Nijega in de gemeente Smallingerland. Dit deel van de Kommisjewei loopt van de noordwestelijke hoek van het dorp tot aan de oprit van de Wâldwei (N31). Figuur 1.1 toont een luchtfoto met daarop het betreffende plangebied aangegeven met een rood vlak. Het plangebied maakt deel uit van een groter wijzigingsgebied, zoals weergegeven in figuur 1.2. Dit betreft een gebied van 16.066 m2 Het plangebied beslaat hiervan 4.000 m2 aan de zuidzijde van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0001.png"

Figuur. 1.1 Luchtfoto van het plangebied (rood) en de huidige situatie van het bedrijf (paars)

1.3 Huidige planologische regeling

Het beoogde perceel aan de Kommisjewei bevindt zich binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, 2e herziening', vastgesteld op 10 december 2019. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, al dan niet met nevenactiviteiten en voor agrarische cultuurgrond. Ter plaatse is geen agrarisch bedrijf aanwezig. Het betreft uitsluitend cultuurgrond zonder bouwmogelijkheden.

Op deze locatie zijn ook twee gebiedsaanduidingen van kracht, namelijk: 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'. Beide wijzigingsbevoegdheden zijn geregeld in de algemene wijzigingsregels van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Hierin worden de wijzigingsbevoegdheden respectievelijk benoemd als 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'. In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan ter hoogte van Kommisjewei te Nijega.

Ten slotte geldt langs de westelijke zijde van het plangebied de functieaanduiding 'houtsingel'. Deze duidt op de historische houtsingel langs de Kommisjewei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0002.png"

Figuur. 1.2 Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, 2e herziening'

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' kan de bestemming worden gewijzigd in 'Wonen - Werken'. Voor de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' geldt dat de huidige bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het realiseren van bedrijven, al dan niet in combinatie met een bedrijfswoning. Om deze wijziging mogelijk maken stelt de gemeente een zestal voorwaarden:

  • 1. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming 'Bedrijf' mag de oppervlakte aan gebouwen maximaal 50% van het bouwperceel zijn;
  • 2. de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing dient per bedrijf minimaal 300 m² te zijn;
  • 3. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming 'Bedrijf' mag de goothoogte van gebouwen ter plaatse van het aanduidingsvlak grenzend aan de bebouwde kom van Opeinde maximaal 6 m zijn;
  • 4. de aard van de bedrijven is beperkt tot agrarische hulp- en toeleveringsbedrijven en hoveniersbedrijven, (lichte)industrie, uitgeverijen, drukkerijen en reproductiebedrijven, groothandel, verhuurbedrijven, computerservice- en informatietechnologie, speur- en ontwikkelingswerk, reparatiebedrijven en communicatiebedrijven genoemd in Bijlage 1 dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • 5. de grootte van een bedrijfsperceel mag maximaal 2.000 m² zijn, dan wel maximaal 3.000 m² indien in concrete uitzonderingsgevallen aangetoond kan worden dat de behoefte daartoe aanwezig is;
  • 6. voor het overige zijn de regels van artikel '5 Bedrijf' van overeenkomstige toepassing.

Het aantal bedrijven is per locatie niet vastgelegd. Een en ander is afhankelijk van de beschikbare ruimte en de omvang die de bedrijven individueel aannemen.

Hoewel dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming, voldoet het plan niet aan de wijzigingscriteria vanwege de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling. Het betreft namelijk een transportonderneming. Een dergelijk bedrijf valt in milieucategorie 3.1, terwijl de regels van de bestemming 'Bedrijf' slechts bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toestaan. Het bedrijfsperceel van 4000 m2 en een oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 500 m² vallen ook buiten de wijzigingscriteria. In het geldende bestemmingsplan wordt gesteld dat niet passende, grootschaligere ontwikkelingen per geval moeten worden beoordeeld en desgewenst met een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden geregeld. Voorliggend plan voorziet daarin.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Kommisjewei te Nijega is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch gebied. Het is een open weiland omringd door sloten. De zuidzijde van het perceel grenst aan een park dat bij het dorpshuis hoort. In de huidige situatie is het gebied al geschikt bevonden voor bedrijvigheid passend bij het dorp. Zoals vermeld staat in paragraaf 1.3, maakt het plangebied deel uit van een groter gebied dat is aangewezen als ontwikkellocatie voor bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0003.png" Figuur. 2.1 Huidige situatie van het plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht vanaf de Kommisjewei

2.2 Gewenste situatie

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een transportonderneming aan de Kommisjewei ten noorden van het dorp Nijega mogelijk. Dit bedrijf vervangt een deel van een perceel dat nu als agrarische grond in gebruik is. Figuur 2.3 toont de gewenste invulling van het plangebied. Hierop is te zien dat een bedrijfsgebouw met een bedrijfswoning wordt gebouwd. De bedrijfswoning grenst direct aan de rand van het dorp Nijega. De voorgevel van de bedrijfswoning is op de weg gericht. Het totaaloppervlak van het plangebied bedraagt 4000 m2. In het midden van de kavel wordt een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 500 m2 gebouwd voor de opslag van materialen en vervoersmiddelen. Daarnaast wordt ruime (half)verharding toegepast binnen het plangebied, waardoor voldoende mogelijkheid is voor vrachtverkeer om te keren en parkeren op het eigen terrein. Dit voorkomt overlast op de openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0005.png"

Figuur 2.3 Plattegrond gewenste ontwikkeling

Landschappelijke inpassing

Omdat het bedrijf wordt gerealiseerd in een open landschap direct, dient rekening te worden gehouden met de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 1. De bebouwing die met deze ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, wordt afgeschermd door het aanplanten van elzensingels, zoals te zien in figuur 2.4. Elzensingels voegen zich in het houtsingellandschap dat de omgeving kenmerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0006.png"

Figuur 2.4 Landschappelijke inpassing gewenste ontwikkeling

Verkeer en parkeren

Het uitplaatsen van het transportbedrijf vanuit het dorp naar het plangebied heeft geen relevante invloed op de verkeerssituatie op de Kommisjewei. Deze weg heeft overigens voldoende capaciteit om enige verkeerstoename af te wikkelen. De hoeveelheid vrachtverkeer in het dorp zelf zal bovendien echter afnemen, aangezien de transportonderneming zich op dit moment midden in het dorp bevindt. Door het bedrijf te verplaatsen naar de gewenste locatie hoeft het vrachtverkeer dat van en naar de Wâldwei (N31) rijdt, het dorp niet in te rijden om bij het bedrijf te kunnen komen. Het parkeren zal gebeuren op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De structuurvisie is op 13 maart 2012 vastgesteld en heeft de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit vervangen.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR de volgende drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De SVIR is niet rechtstreeks van invloed op dit bestemmingsplan.

Het plan past binnen de rijksdoelen, aangezien het bestemmingsplan zorgt voor een leefbare en veilige omgeving. Het plan past binnen de ruimtelijke-economische landelijke structuur van Smallingerland en voorziet in de toekomstbestendigheid van Wijbenga Transport en daarmee van de lokale bedrijvigheid in Nijega.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De 14 nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied en de schaal en aard van het plan vormt het Barro geen directe relevantie voor dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk project dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

Onderhavig plan maakt geen nieuw uit te geven programma mogelijk, maar richt zich op het mogelijk maken van ontwikkelingsruimte van een bestaand lokaal bedrijf dat vanuit de bedrijfsvoering behoefte heeft aan verplaatsing. Het bedrijf heeft in de huidige situatie namelijk geen eigen terrein ter beschikking voor het stallen van materieel.

Het transportbedrijf is momenteel een gevestigd 'aan huis' in het woongebied van Nijega. Een kavel van de voorgestelde omvang is nodig voor de ontwikkeling van het bedrijf. Bovendien houdt de omvang verband met de expertise van het bedrijf. Wijbenga Transport specialiseert zich namelijk in exceptioneel vervoer. Hierbij gaat het om exceptioneel grote middelen die vervoert dienen te worden.

De vrachtwagen moet nu in het dorp worden gestald. Door de gewenste bedrijfsuitbreiding plaatselijk mogelijk te maken, wordt niet alleen de bedrijfsvoering van het bedrijf verbetert, maar ook de situatie in het dorp. Het verdwijnen van bedrijven uit het dorp komt de leefbaarheid niet ten goede. Daarom biedt de gemeente ruimte voor een bedrijfskavel aansluitend op het dorp, alleen voor lokale bedrijven. Het dorp zelf kent geen bedrijventerrein. Er zijn in het dorp geen geschikte bedrijfskavels voorhanden. Het inbreiden van het bedrijf in het bestaand stedelijk gebied van Nijega is daarom geen optie.

De voorgestelde locatie bevindt zich nabij een op- en afrit van de Wâldwei (N31). Dit maakt het bedrijf op deze plek goed bereikbaar, zeker voor groot materieel. Bovendien is de keuze om lokale bedrijvigheid niet te stimuleren om naar een bedrijventerrein in één van de nabijgelegen grote kernen te verhuizen, mede een beleidsmatige keuze. Het behoud van lokale bedrijvigheid houdt de leefbaarheid op peil en is daarmee een aanvullend argument om in dit geval te kiezen voor een uitbreidingslocatie en niet voor een locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het mogelijk maken van de bedrijfskavel voor een lokaal bedrijf op deze plek volgens het principe van duurzame verstedelijking mogelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân

Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (zie par. 3.2.2). Het streekplan biedt ruimte voor het ontwikkelen van bestaande en lokale bedrijvigheid. Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Voor kleine kernen gaat het om bedrijven die qua aard en omvang passen bij de betreffende kern. In dit geval gaat het om een transportbedrijf met een klein aantal vrachtwagens dat veel ruimte nodig heeft voor het laden, lossen en opslaan van materialen. Het initiatief heeft geen directe binding met de agrarische sector, maar wel met het dorp. Het is namelijk een bestaand bedrijf dat in het dorp aan huis gevestigd is.

Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van inrichting te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van de gewenste situatie. Er is voor gekozen om aan te sluiten op de lokale houtsingels door het aanleggen van elsensingels en solitaire eiken. Op deze manier sluit de ontwikkeling goed aan op de omgeving en wordt aan de ruimtelijke inpassing voldaan.

In de Verordening Romte Fryslân zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

3.2.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân (2014) stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in nieuwe bestemmingsplannen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende regels relevant:

Bundeling

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk, dan kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. De begrenzing van het bestaand stedelijk gebied is weergegeven in figuur 3.1. Hieruit blijkt dat de locatie aansluitend op het stedelijk gebied ligt en door de provincie al is goedbevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0007.png"

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand stedelijk gebied.

Ruimtelijke kwaliteit

In lid 2.1.1 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.

In de structuurvisie Grutsk op 'e Romte komt naar voren dat Nijega deel uitmaakt van het gebied de Noordelijke Wouden. Kenmerkend voor dit gebied is de kleinschaligheid met een hoge dichtheid aan opstrekkende percelen met sloten en grensbeplanting van houtwallen en elzensingels. Verder hangt de beplanting samen met historische wegen en bebouwingslinten. Nijega is een goed voorbeeld van een lintdorp. In het plan is dan ook rekening gehouden met de karakteristiek van het dorp, zodat de ontwikkeling hier goed bij aansluit en de ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt. Dit wordt gedaan door de beplanting in de vorm van elzensingels en een passende verkavelingsrichting aan te houden en door efficiënt ruimtegebruik binnen het plangebied. Dit is verder uitgewerkt in het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1). Hierin is aangetoond dat het plan goed aansluit op het landschap en de eisen die de provincie hieraan stelt.

Programmering bedrijventerreinen en kantorenterreinen

Een ruimtelijk plan kan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De Verordening Romte stelt dat, in afwijking van het voornoemde, een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten voor een of enkele bedrijven, als er sprake is van een directe, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de kern, aangetoond is dat de behoefte waarin wordt voorzien niet inpasbaar is op een bestaand bedrijfsterrein of een in ontwikkeling zijnde bedrijfsterrein in de regio, het totale ruimtebeslag van deze bedrijven staat in een redelijke verhouding tot de schaal van de kern en gewaarborgd is dat de bedrijven goed worden ingepast wat betreft milieu, ontsluiting en landschap.

In het kader van de voorbereiding van herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2003 zijn de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor wonen en werken in de zogenaamde aanloopgebieden bestudeerd. In principe zijn destijds alle in- en uitvalswegen van Drachten en de verschillende dorpskernen en/of bebouwingslinten onderzocht. Ook is gekeken naar de mogelijkheden in de verschillende dorpskernen en/of bebouwingslinten (met uitzondering van Drachten). Langs de oostzijde van de Hearrewei wordt door beplanting langs de weg het zicht op het achtergelegen gebied grotendeels ontnomen. Aansluitend bij de bestaande bebouwing is een gebied gelegen waar ontwikkelingsmogelijkheden voor aanloopfuncties aanwezig zijn. In 2003 is dit gebied aangewezen als aanloopgebied met als doel mogelijk woon-werk percelen te realiseren.

Vanuit het bestemmingsplan Buitengebied zijn er geen voorwaarden voor lokale binding opgenomen in de wijzigingsregels in het bestemmingsplan. Voor de ondernemer zijn twee zaken belangrijk voor de locatiekeus:

  • 1. wonen bij het bedrijfsbebouwing
  • 2. wonen in en het dorp Nijega.

Voor punt 2 gaat met name om de sociale binding van de initiatiefnemers met het dorp Nijega. De eigenaar van het bedrijf is erg betrokken bij het dorp Nijega en wil daarom graag in Nijega blijven wonen. Dit is precies de binding die bij de invulling van de aanloopgebieden beleidsmatig is beoogd. De gebieden met de zogenaamde Wro-zone (wijzigingsbevoegdheid) waren in het bestemmingsplan Buitengebied 2003 opgenomen als zogenaamde "Aanloopgebieden". Aanloopgebieden waren bedoeld voor lokale ondernemers om hun onderneming voort te zetten in eigen dorp.


De noodzaak om elders te vestigen is in paragraaf 3.1.3 behandeld. Het voorgaande is voor de gemeente aanleiding geweest om de ontwikkeling van het transportbedrijf in het plangebied plaats te laten vinden.

Werkfuncties en voorzieningen per type kern

Een bestemmingsplan voor een overige kern, zoals Nijega, mag niet voorzien in bedrijven uit milieucategorie 3.1 of hoger en/of met een kavelomvang groter dan 2.500 m2. Voor een incidenteel bedrijf kan hiervan worden afgeweken, mits is onderbouwd dat de aard en schaal van de functie aansluiten bij de aard en schaal van de kern.

Dit bestemmingsplan staat bedrijven tot en met milieucategorie 2 en specifiek het voorgestelde transportbedrijf toe. Het betreft hier incidenteel lokaal bedrijf dat op deze plek qua aard en omvang goed bij de kern Nijega aansluit.

Wonen

Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten, indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De nieuwe bedrijfswoning past binnen dat beleid.

3.2.3 Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE)

De provincie Fryslân heeft een archeologische beleids- en advieskaart opgesteld, waarop wordt aangegeven welk type onderzoek nodig is om op een verantwoorde wijze om te gaan met het bodemarchief bij grondwerkzaamheden.

Voor het plangebied gelden specifieke archeologische verwachtingswaarden. In hoofdstuk 4.1 wordt nader ingegaan op de archeologische verwachtingswaarden ter plaatse van het plangebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'

In het bestemmingplan 'Buitengebied' is besloten om de locatie van het plangebied aan te wijzen als ontwikkellocatie voor bedrijvigheid. In de toelichting bij het plan wordt uiteengezet dat het wijziging van de agrarische functie op deze locatie in een bedrijfsfunctie uit de milieucategorieën 1 en 2 middels een binnenplanse procedure kan worden gewijzigd. Niet passende, grootschaligere ontwikkelingen worden per geval beoordeeld en desgewenst met een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure geregeld. Dit is van toepassing op de gewenste ontwikkeling. Voor deze ontwikkeling gelden daarom regels voor landschappelijke inpassing, bouwmassa en verkeersafwikkeling. Activiteiten dienen binnen de gebouwen plaats te vinden. Zoals in bijgevoegd landschappelijk inpassingsplan is weergegeven, verder omschreven in paragraaf 2.2, is het gehele plangebied goed ingepast middels opgaande beplanting en wordt de bedrijfsbebouwing als binnenopslag gebruikt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Toetsingskader

Tot 1 juli 2016 was de Monumentenwet 1988 het toetsingskader voor cultuurhistorie en archeologie. Die wet is grotendeels komen te vervallen omdat op die datum de Erfgoedwet in werking is getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt (gepland 2021). Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

FAMKE

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0008.png"

Figuur. 4.1: Archeologische verwachtingskaart voor de periode Steentijd - Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0009.png"

Figuur. 4.2 Archeologische verwachtingskaart voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen

4.1.2 Archeologische verwachtingswaarde

Op basis van de archeologische verwachtingskaart steentijd-bronstijd (zie figuur 4.1) bestaat er kans tot vondst van archeologische resten. Voor het plangebied geldt het advies 'karterend onderzoek 1 (steentijd)'. Dit betekent dat op enige diepte zich archeologische lagen uit de steentijd kunnen bevinden. Bij ingrepen van meer dan 2500 m2 dient een karterend (boor)onderzoek te worden uitgevoerd, waarbij minimaal 6 boringen per hectare worden gezet. Daarnaast geldt voor het noordwestelijke deel van het plangebied het advies 'karterend onderzoek 3 (steentijd)', aangegeven met een gele kleur in figuur 4.1. Dit advies houdt in dat karterend onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 5.000 m2. Het plangebied heeft een oppervlakte van 4.000 m2. Hiervan wordt circa 2.150 m2 ingericht ten behoeve van het bedrijf. Echter kan ook het overig deel van het plangebied meer worden verstoord dan theoretisch het geval is bij de agrarische bestemming. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 2.

4.1.3 Resultaten onderzoek en conclusie

Het onderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd, maar er is wel sprake van een intacte bodemopbouw. De top van het veen is niet intact. Daarentegen is de top van het dekzand waar eventuele vondsten en sporen uit de prehistorie verwacht kunnen worden wel intact.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring wordt voorkomen. Dit kan door het plangebied niet dieper te ontgraven dan tot 0,40 m -NAP, waarbij er wel gefundeerd mag worden op heipalen die dieper reiken dan 0,40 m -NAP. Door deze maatregelen blijft de top van het dekzand intact.

Het maaiveld ligt ongeveer op NAP (0,10 m +NAP - 0,10 m -NAP). Het is de bedoeling om een ruim 0,5 meter dikke laag grond op te brengen om het perceel globaal op dezelfde hoogte als de weg te brengen. Dit betekent dat bodemingrepen tot een diepte van ongeveer een meter kunnen plaatsvinden zonder de dekzandlaag te raken. Dit is voldoende voor het aanleggen van funderingen en verhardingen. Op deze manier is het bestemmingsplan uitvoerbaar en zijn eventuele archeologische resten beschermd. Dit is gewaarborgd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

4.2 Bedrijven en Milieuzonering

4.2.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Toetsing

Dit plan voorziet in de ontwikkeling van een transportonderneming in het buitengebied, grenzend aan het dorp Nijega. Het betreft een bedrijf in milieucategorie 3.1. De richtafstand voor dergelijke bedrijven is 50 meter.

Binnen 50 meter zijn geen woningen van derden aanwezig. De dichtstbijzijnde woning ligt op 68 meter vanaf het plangebied. Aan de richtafstand wordt dus voldaan. Overigens betreft het een relatief kleinschalig transportbedrijf, waarvan de activiteiten te vergelijken zijn met dat van een bedrijf uit milieucategorie 2. Er kan dus uitgesloten worden dat het bedrijf onevenredige hinder bij nabijgelegen woningen veroorzaakt.

Verder wordt het bedrijf voorzien van een bedrijfswoning. Dit is een milieugevoelig object. Daarom moet het plangebied ook aan de richtafstanden van bedrijfsactiviteiten van omliggende bedrijven voldoen. Rondom het plangebied ligt voornamelijk agrarisch gebied. Ten zuiden van het plangebied is een aantal maatschappelijke functies en een horecafunctie aanwezig. De horecagelegenheid ligt op ruim 75 meter ten zuiden van het plangebied. Hier zijn horecabedrijven in categorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Circa 95 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een kerkgebouw met een kerkhof, bestemd als 'Maatschappelijk - 1'. Circa 100 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een buurthuis, bestemd als 'Maatschappelijk 2'. Voor de beide maatschappelijke functies geldt een richtafstand van 30 meter. Ook hieraan wordt dus ruimschoots voldaan. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond. In de beoogde situatie wordt het gebied gebruikt voor de bedrijfsvoering van een transportonderneming. Hierbij wordt ook een bedrijfswoning gerealiseerd. Deze bedrijfswoning wordt gezien als een bodemgevoelig object. Op de kaart van het bodemloket is te zien dat een deel van het plangebied al voldoende is onderzocht. Dit deel is op de kaart met een paars raster gearceerd. Een deel van de bedrijfswoning wordt binnen deze zone gerealiseerd. Het laatste onderzoek is gedaan in 2015. Er is sindsdien niets veranderd in het plangebied. Gezien het huidig en voormalig gebruik in het plangebied als agrarische grond, worden geen effecten van bodemvervuilende activiteiten verwacht. Er is in het kader van de Wet bodembescherming geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader

Met de wijziging van het Bro per 1 januari 2012 dienen gemeenten nadrukkelijk aandacht te besteden aan het aspect cultuurhistorie. Het bestemmingsplan dient een beschrijving te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Toetsing

Figuur 4.3 toont een uitsnede van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Het plangebied bevat geen karakteristieke bouwwerken of rijksmonumenten. Wel is een deel van het plangebied gemarkeerd als 'boerderijplaats'. Dit houdt in dat kenmerkende onderdelen zoals het erf met de boerderij, de bijgebouwen, de omgrachting, de groenaanplant en de functioneel erbij horende aangrenzende (kleine) terreinen (boomgaard, moestuin, kalverenweide) aanwezig kunnen zijn in het gebied. Echter, zijn deze onderdelen niet meer aanwezig in het gebied. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0010.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische Kaart Fryslân

4.5 Ecologie

4.5.1 Toetsingskader

In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle regels met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Behalve gebiedsbescherming (Natura-2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland) geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen.

4.5.2 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS). Binnen deze gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Alde Feanen, gelegen op circa 4,5 km afstand. Gezien deze afstand tot dit gebied kunnen directe effecten worden uitgesloten. Vanwege de aard en omvang van onderhavig plan is het echter wel noodzakelijk om een stikstofonderzoek uit te voeren. Het gaat hierbij vooral om verkeersbewegingen en tijdelijke mobiele werktuigen. Aangezien de afstand tot de Alde Feanen minder dan 5 kilometer betreft, kunnen dergelijke activiteiten namelijk effect hebben op de stikstofgevoelige habitats binnen het Natura2000-gebied. De aanlegfase en het toekomstige gebruik van het transportbedrijf kunnen namelijk leiden tot een toename van de stikstofuitstoot in het gebied. In het stikstofonderzoek is uitgegaan van een worst-case scenario. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling op geen enkel stikstofgevoelig gebied een bijdrage hoger dan 0,00 mol/ha/jaar oplevert. Voor wat betreft stikstofemissie- en depositie is er geen significant effect en daarmee geen vergunningplicht in het kader van de Wnb. Ten aanzien van de gebiedsbescherming vormt dit bestemmingsplan daarom geen belemmering.

4.5.3 Soortenbescherming

In het plangebied bevinden zich naar alle waarschijnlijkheid geen beschermde soorten. Er worden in het plangebied geen objecten gesloopt of sloten gedempt die als schuilplaats of verblijfplaats van beschermde soorten zouden kunnen dienen. De landbouwgrond en de aanwezige sloten en beplanting kunnen echter wel als zodanig worden gebruikt door beschermde soorten. Daarom is een ecologisch onderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Op basis van het ecologisch onderzoek is het aannemelijk dat er naast algemene broedvogels (tijdens het broedseizoen), vleermuizen in de omgeving en grote modderkruipers geen beschermde fauna of flora aanwezig is. Verdergaand ecologisch onderzoek naar beschermde soorten voor het bestemmingsplan is hierdoor niet noodzakelijk. Wel dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd volgens de in het ecologisch onderzoek omschreven mitigerende maatregelen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.6.2 Risicobronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen zoals inrichtingen die gevaarlijke stoffen bevatten.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt het groepsrisico niet verhoogd, het betreft een bestaand bedrijf dat wordt verplaatst naar een locatie buiten het bebouwd gebied. Uit de risicokaart vloeit geen belemmering voort voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6.3 Transport gevaarlijke stoffen

Naast inrichtingen kan het aspect van externe veiligheid een rol spelen bij (spoor/weg/auto)weg in verband met het transport van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van de transportroutes gevaarlijk stoffen die een verhoging van het groepsrisico kunnen inhouden. Het betreffende transportbedrijf voorziet ook niet in het vervoeren van gevaarlijke stoffen.

4.6.4 Buisleidingen

Op circa 700 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een buisleiding ten behoeve voor de transport van gas en olie, in combinatie met een risicovolle inrichting, namelijk een gasbehandelingsinstallatie. Het plangebied bevindt zich daarmee ruim buiten de contour van de risicovolle inrichting en de buisleiding.

4.6.5 Conclusie

Alle risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen liggen op voldoende afstand tot het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.7 Geluid

4.7.1 Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidszones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

4.7.2 Onderzoek

Onderhavig plan betreft de realisatie van een bedrijfsfunctie en een woonfunctie op een perceel, waarbij wonen een geluidgevoelig object is in de zin van de Wet geluidhinder. De woonfunctie wordt aan de Kommisjewei gerealiseerd en valt binnen de geluidszones van de Kommisjewei en de Wâldwei (N31). Hiervoor is het noodzakelijk dat een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt voor de Wâldwei een maximale waarde van 51 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale grenswaarden van 53 dB worden niet overschreden. Voor de Kommisjewei zijn het 30 km-deel en het gezoneerde 60 km-deel afzonderlijk getoetst. Voor het 60 km-deel wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Voor het niet gezoneerde 30 gezoneerde 30 km-gedeelte is de maximale waarde hoger, namelijk 50 dB.

4.7.3 Conclusie

De woning kan binnen de randvoorwaarden van de Wgh worden gerealiseerd met een hogere waarde vanwege de N31. Formeel moeten maatregelen worden afgewogen, maar omdat het één enkele woning betreft en het geluid van autowegen wordt gereguleerd via de GPP’s, liggen geluidreducerende maatregelen niet binnen de reikwijdte van het plan.

Door bij het vaststellen van de benodigde gevelgeluidwering rekening te houden met de cumulatieve geluidbelasting vanwege alle wegen zonder aftrek art. 110 Wgh wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd binnen de woning. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
4.9.2 Onderzoek

Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' veranderd in de bestemming 'Bedrijf'. Dit bestemmingsplan regelt de (bedrijfs)activiteiten en de bedrijfswoning van een bestaand bedrijf op een aangewezen ontwikkellocatie voor bedrijvigheid grenzend aan het bestaand bebouwd gebied van het dorp Nijega. De luchtkwaliteit op deze locatie is in de huidige situatie goed. Om de bijdrage van de extra verkeersbewegingen is uitgegaan van 40 extra voertuigbewegingen, met een aandeel vrachtverkeer van 50%. De maximale bijdrage NO2 komt hiermee 0,31 µg/m3. Daarnaast zorgt dit worst-case scenario voor een bijdrage van 0,03 µg/m3 PM10. Hiermee wordt de grens van 1,2 µg/m3 niet overschreden. Op basis hiervan kan worden gesteld dat voor dit voornemen geen verder onderzoek naar luchtkwaliteit aan de orde is. Het plan draagt in niet betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling/Milieueffectrapportage

4.10.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

4.10.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Met dit bestemmingsplan is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject van groter dan 100 hectare. Het project valt ook niet onder één van de andere activiteiten zoals opgenomen in het onderdeel C of D van het besluit m.e.r. Dit betekent dat er geen sprake is van een m.e.r. (beoordelings-)plicht geldt en dat ook een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' niet noodzakelijk is.

4.10.3 Conclusie

Het plan valt niet binnen één van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel C of D van het besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een m.e.r. (beoordelings-)plicht.

4.11 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing

Het project is via de digitale watertoets (kenmerk: 20200403-2-22941) kenbaar gemaakt aan het Wetterskip Fryslân. Hieruit is naar voren gekomen dat de normale procedure van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op deze wateraspecten. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als Bijlage 6.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied ligt niet vrij voor de boezem. Ook is er geen sprake van een gebied met een verhoogd overstromingsrisico. Wel grenst het plangebied aan een regionale waterkering, zoals weergegeven in figuur 4.5, namelijk: de Kommisjewei. Voor deze waterkering geldt een beschermingszone. Dit is echter een oude kering. Het aspect 'veilig' vormt daarom geen belemmering voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BGB078-0401_0011.png"

Figuur 4.5 Uitsnede van de Legger van Wetterskip Fryslân.

Voldoende

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen.

Toetsing

In landelijk gebied geldt dat watercompensatie noodzakelijk is wanneer de verharding met meer dan 1500 m2 toeneemt. De verhardingstoename binnen het plangebied bedraagt circa 2.150 m2. De verharding wordt voor zover mogelijk uitgevoerd als halfverharding, waarmee infiltratiemogelijkheden blijven bestaan. Daarmee komt de feitelijk verhardingstoename op maximaal 1.500 m2. Bovendien wordt langs de noordkant van het plangebied wordt een nieuwe watergang gegraven, over een afstand van ongeveer 60 meter. Met een breedte van circa 3 meter wordt daarmee 180 m2 nieuwe waterberging toegevoegd. Schoon hemelwater wordt in de watergangen opgevangen.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de realisatie van het plan.

Waterkwaliteit: De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. Er dient daarom gebruik te worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor

de uitvoering van het plan. De watertoets is hiermee afgerond.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding. Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden. Daarnaast passen de opgestelde tijdsbepalende maatregelen binnen de toekomstige Omgevingswet en het bijhorende omgevingsplan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels, een digitale verbeelding en de plantoelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels. Voor dit bestemmingsplan geldt dat het is opgesteld ter plaatse van één perceel waar slechts één bestemming van toepassing is.

Bestemming 'Bedrijf'

Het bedrijf is geregeld binnen de bestemming 'Bedrijf'. Deze bestemming is afgestemd op de regeling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en de herziening daarvan. Binnen de bestemming zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 mogelijk. Daarnaast wordt specifiek voorzien in een transportbedrijf, binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf'.

De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak is wat ruimer genomen dat de voorgestelde bebouwing. In de regels is de maximum oppervlakte van 500 m2 voor de bedrijfsgebouwen opgenomen. Daarmee biedt het bestemmingsplan enige flexibiliteit voor de toekomst terwijl de uitgangspunten van het plan gewaarborgd zijn.

De bedrijfswoning is aangeduid om te voorkomen dat deze meer richting de wegen kan worden gebouwd dan akoestisch is onderzocht.

Voor de aanleg en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gaat om de aanplant van elzensingels, zoals beschreven in paragraaf 2.2 en de bijbehorende Bijlage 1, die binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gerealiseerd moet zijn.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

De beschermende regeling ten aanzien van de archeologische waarde van het gebied is opgenomen in de bestemming 'Waarde - Archeologie' Binnen deze bestemming is opgenomen dat bij ingrepen dieper dan 0,40 m -NAP eisen worden gesteld ter bescherming van eventuele archeologische resten. De diepte wordt niet bepaald ten opzichte van maaiveld, omdat het de bedoeling is om de grond op te hogen, waardoor feitelijk ingreep dieper kan zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Inspraak en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen voor inspraak en is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voorgelegd aan de overleginstanties. Er zijn geen inspraakreacties ingediend. Wel is van brandweer Fryslân en provinsje Fryslân een overlegreactie ontvangen. Deze reacties zijn opgenomen in Bijlage 7. De brandweer adviseert over externe veiligheid en risico's ten aanzien van brandweerzorg. De adviezen van de brandweer hebben geen direct invloed op dit bestemmingsplan, maar wordt bij de uitvoering in acht genomen.

Het plan geeft de provincie aanleiding tot het maken van twee opmerkingen:

  • 1. Een onderbouwing van de stelling dat het gaat om een incidenteel bedrijf dat aansluit bij de aard en omvang van de kern ontbreekt. De provincie ziet graag een onderbouwing waarom het bedrijf niet elders kan worden gevestigd terug in de toelichting;
  • 2. De provincie kan niet instemmen met de stelling dat de omvang van de ingreep, zoals bedoeld in het archeologiebeleid, niet wordt overschreden en verwacht dat er alsnog archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

Naar aanleiding van de reactie van de provincie is een nadere onderbouwing van de vestiging van het bedrijf in relatie tot artikel 4.1.1. van de Verordening Romte toegevoegd in paragraaf 3.2.2. Tevens is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit is verwerkt in paragraaf 4.1.

Hiermee is voldaan aan het wettelijk vooroverleg. Vanuit de overlegreacties en inspraakronde zijn er geen belemmeringen om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan is vanaf 9 oktober 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Binnen de termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase
Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is gebleken dat het bouwvlak zoals opgenomen op de verbeelding niet overeenkomt met de in paragraaf 2.2 beschreven situatie. Het bedrijfspand staat namelijk 5 meter verder richting het noorden. Bij de vaststelling wordt deze omissie gecorrigeerd door het bouwvlak 5 meter uit te breiden. Hiermee worden geen extra bouwmogelijkheden geboden, want de maximale oppervlakte aan gebouwen is in de regels vastgelegd. Dit verandert niet.

Daarnaast is gebleken dat de maximale goothoogte van het bedrijfsgebouw van 3 meter ontoereikend is om een voldoende hoge opening te maken om met de vrachtwagen naar binnen te rijden. Er is wel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de goothoogte te verhogen. Om dit direct goed te regelen is een alleen voor de westelijke gevel een afwijkende goothoogte van maximaal 5 meter opgenomen. De goothoogte aan de oostzijde, die grenst aan het open landelijk gebied, blijft maximaal 3 meter.

De hiervoor beschreven aanpassingen zijn al als uitgangspunt gehanteerd in de onderbouwing van dit bestemmingsplan en in de landschappelijke inpassing. Zodoende doen deze geen afbreuk aan de ruimtelijk inpassing van het bedrijfsgebouw.

Het bestemmingsplan is met inachtneming van de hiervoor beschreven aanpassingen gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Onderhavig plan komt ten goede aan de bedrijfsvoering van het bedrijf. De initiatiefnemer draagt de kosten voor de procedure en de uitvoering van het voorliggend bestemmingsplan. Hiervoor zijn de benodigde financiële middelen beschikbaar. Het project wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Met initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat plan en procedurekosten en eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer.