Plan: | Siegerswoude - Uthôf |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0086.13BPWUthof4won-0301 |
Met het oog op de grote vraag naar woningen heeft de gemeente Opsterland een verkavelingsplan opgesteld voor vier woningen ter weerszijden van de Uthôf in Siegerswoude. Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Siegerswoude Kom. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de huidige bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. De gemeente wil gebruik maken van deze wijzigingsbevoegdheid om de vier nieuwe woningen in het plangebied mogelijk te maken.
Het plangebied is aan het eind van de Uthôf gesitueerd en grenst aan bestaande woonpercelen aan de noord- en zuidkant van deze straat. In de nabijheid is het dorpshuis gesitueerd met bijbehorende gronden. Het planvoornemen voor de vier te realiseren woningen betreft een inpassing in een bestaande woonomgeving, aan de rand van Siegerswoude. Ten zuidwesten van het plangebied liggen agrarische cultuurgronden.
Onderstaande luchtfoto toont de bestaande situatie in het plangebied. Hierop is eveneens kadastrale informatie weergegeven. Het plangebied is in gemeentelijk eigendom en maakt in de huidige situatie deel uit van het kadastrale perceel nummer 1028, sectie G van de kadastrale gemeente Ureterp.
Figuur 1. Ligging plangebied in rood met kadastrale gegevens in ondergrond op luchtfoto (bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2023)
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Siegerswoude Kom' van kracht, als vastgesteld op 30 september 2019. Hieronder is de planverbeelding daarvan weergegeven. Het rode pijltje wijst het plangebied aan. Ter plaatse geldt de bestemming 'Groen' met een gebiedsaanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 1".
Figuur 2. Uitsnede van verbeelding van geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2023)
Het bestemmingsplan maakt het ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 1" mogelijk om de geldende bestemming 'Groen' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Aan deze wijzigingsmogelijkheid zijn wel een aantal voorwaarden verbonden, namelijk dat:
In dit plan is gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende plan en derhalve aangesloten bij de hiervoor genoemde voorwaarden.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleidskader waarbinnen de gewenste ontwikkeling moet passen, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing plaatsvindt aan de geldende wet- en regelgeving en daarmee impliciet ook aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische toelichting en hoofdstuk 6 beschrijft tenslotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Het plangebied ligt aan de rand van Siegerswoude ter weerszijden van de Uthôf. De gronden bestaan in de huidige situatie uit grasland. Langs de randen van het plangebied bevinden zich een aantal bomen in rij. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich het dorpshuis van Siegerswoude. Aangrenzend aan het plangebied zijn enkele woningen gesitueerd. Aan de noordkant van de weg betreft dat, gescheiden door een boomsingel, Uthôf 16 aan de westzijde en Uthôf 12 aan de oostzijde. Aan de zuidkant grenst het plangebied alleen aan de oostzijde aan een bestaande bebouwingssituatie betreffende het woonperceel Uthôf 13. Aan de westzijde bevindt zich een schouwwatergang.
De ontwikkeling bestaat uit de bouw van vier vrijstaande woningen van één bouwlaag met kap aan weerszijden van de Uthôf. Het gaat hierbij om twee woningen aan de noordkant en om twee woningen aan de zuidkant van de straat. De woningen zullen aansluiten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur, en in het huidige bebouwingslint.
Onderstaande figuur toont de nieuw in te stellen planologisch-juridische situatie. De betrokken gronden worden voorzien van een bestemming 'Wonen' met daarin een aangeduid bouwvlak om te kunnen bouwen. Maatvoeringaanduidingen zijn in de bouwvlakken aangegeven. Hiermee is een "minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)" van 30 respectievelijk 60 graden vastgelegd en een aanduiding voor de maximum goothoogte van 3,5 m. Hiermee wordt het kader voor realisatie van woningen van één bouwlaag met kap geboden. In de regels van dit wijzigingsplan is vastgelegd dat in elk aangeduid bouwvlak maximaal 2 woningen zijn toegestaan.
Figuur 3. Nieuwe planologische situatie (bron: gemeente Opsterland, 2023)
In de hiernavolgende figuur is indicatief de voorgenomen verkaveling van de gronden getoond. De kavels variëren in grootte van circa 700 m2 tot ruim 800 m2. Dit betreffen daarmee ruime kavels met voldoende mogelijkheden voor het oprichten van vrijstaande woningen.
Figuur 4. Indicatieve weergave van de voorgenomen verkaveling van het plangebied (bron: gemeente Opsterland , 2023)
Vanwege de voorgenomen woningbouwontwikkeling vindt in verband met de verplichte watercompensatie verbreding over een lengte van 110 m van de naastgelegen schouwwatergang aan de westzijde van de zuidkant van het plangebied plaats. Verder zal de boomsingel aan de westzijde van de noordkant van het plangebied worden behouden. Deze opgaande beplanting maakt dan ook geen onderdeel uit van het plangebied van voorliggend wijzigingsplan.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Conclusie
Het onderhavig plan is in overeenstemming met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Er is sprake van een planologische toevoeging van vier woningen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De laddertoets hoeft niet verder te worden doorlopen.
Wel moet in het kader van de Wet ruimtelijke ordening in een ruimtelijk plan de uitvoerbaarheid worden verantwoord. Een onderdeel daarvan is ook dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte. Het betreft hier een kleinschalige ontwikkeling (vier woningen). Gelet op de schaal van de ontwikkeling is overige behoefte niet aan de orde.
Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is niet in strijd met nationaal gevoerd ruimtelijk beleid.
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag staat centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.
Een van de doelen in de omgevingsvisie is een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen.
Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit de eigen kwaliteiten. Inzet is onderdelen van dit netwerk nog sterker met elkaar te verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en voorzieningen. Het netwerk vormt daarmee de basis voor onder andere plezierig wonen in een verscheidenheid aan woonbuurten, waarbij het woningaanbod aansluit op de vraag van inwoners en van mensen die zich in Fryslân willen vestigen.
Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, vindt er regionale afstemming van plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorvolume plaats. Tussen provincie en gemeenten in regioverband worden meerjarige programmeringsafspraken over passend aanbod, zowel kwantitatief als ook kwalitatief wanneer dat gewenst is, gemaakt.
Van belang hierbij is dat stedelijke functies naar aard en schaal passen bij stad of dorp, en daarop aansluiten. En dat ze goed ontsloten worden, waarbij vervoersknooppunten zoveel mogelijk benut worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verdeling van woningbouw en aanleg van bedrijfslocaties over hun kernen; in hun visies/ plannen bepalen ze waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken. Dit biedt flexibiliteit, ook om in te spelen op kwaliteiten waar aantoonbaar behoefte aan is.
Voorliggende ontwikkeling is in lijn met de centrale beleidsuitgangspunten van de Omgevingsvisie. Met de realisatie van de woningen wordt ingespeeld op de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte binnen de provincie. Daarnaast past de ontwikkeling binnen het uitgangspunt dat voor woningbouw eerst moet worden gezocht naar locaties in bestaand bebouwd gebied. In voorliggend geval is deels sprake van bouwen binnen stedelijk gebied (het noordelijk deel) en deels van bouwen buiten stedelijk gebied (het zuidelijk deel). Met het planvoornemen voor de kleinschalige dorpsuitbreiding met vier woningen van Siegerswoude is derhalve voor een deel sprake van nieuw ruimtebeslag in landelijk gebied, aansluitend op de bebouwde kom. Omdat het slechts om een beperkte uitbreiding gaat (op grond van een opgenomen wijzigingsbevoegdheid naar de woonfunctie in het geldende bestemmingsplan) mag dit worden geacht passend te zijn in provinciaal gevoerd beleid. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie Fryslân.
In de Verordening Romte Fryslân zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich voor een groot, maar niet volledig deel binnen het bestaand stedelijk gebied, zoals dit door de provincie is aangewezen.
In artikel 3 Wonen van de verordening zijn regels ten aanzien van woningbouw opgenomen. Op grond van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Uit paragraaf '3.4 Gemeentelijk beleid' blijkt dat de gemeente beschikt over een nieuwe woonvisie, afgestemd met de provincie. Daarmee is dit wijzigingsplan in lijn met de regels uit de Verordening Romte Fryslân.
Op 21 september 2022 is de Omgevingsverordening Fryslân vastgesteld. Deze treedt in werking gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. In de Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte Fryslân.
Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken te zijner tijd de uiteindelijke regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.
Het plangebied ligt goeddeels in het stedelijk gebied van de provincie Fryslân. De Omgevingsverordening biedt in artikel 2.7 'Programmering woningbouw' de mogelijkheid voor woningbouw wanneer deze passen binnen de regionale woningbouwafspraken.
Omdat voorliggend wijzigingsplan nog als ontwerp in procedure gaat voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Omgevingsverordening Fryslân niet van toepassing, maar geldt de Verordening Romte Fryslân 2014 nog voor het planvoornemen.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document 'Grutsk op 'e Romte' als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen. De structuurvisie 'Grutsk op 'e romte' is als procesvereiste opgenomen in de Verordening Romte Fryslân, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Voor de analyse van in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar paragraaf '4.1.2 Cultuurhistorie'.
Met de gemeente Opsterland heeft de provincie Fryslân geoordeeld dat de woningbouw binnen het plangebied wenselijk is. Er is voor het planvoornemen ruimte opgenomen in de recent opgestelde Woonvisie Opsterland. De nieuwe woonbebouwing in het plangebied sluit aan op het provinciaal beleid.
De gemeente Opsterland maakt onderdeel uit van een regionale woningmarkt. Opsterland vormt met de vier buurgemeenten Smallingerland, Heerenveen, Ooststellingwerf en Weststellingwerf de regio Zuidoost Fryslân. In regionaal verband maakt Opsterland samen met deze gemeenten afspraken met de provincie over kwalitatieve en kwantitatieve doelen en opgaven op het gebied van het wonen. Tussen de provincie Fryslân en de regio Zuidoost Fryslân zijn woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2020 – 2030 die zijn vastgelegd in de brief van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 12 juli 2022.
Voor de gemeente Opsterland is in de regionale woningbouwafspraken opgenomen dat op basis van de verdeling van de woningbouwprognose door de provincie er een woningbouwprogramma van 410 woningen tot 2030 voor de gemeente Opsterland bestaat. Omdat er altijd woningbouwplannen zijn die geen doorgang vinden of vertraging oplopen mag er tot 130% aan woningbouwplannen worden geprogrammeerd in de regio. Voor Opsterland gaat het dan om in totaal 533 woningen. Het aantal te programmeren woningen op buitenstedelijke locaties bedraagt voor Opsterland maximaal 250 woningen. De woonregio Zuidoost-Friesland krijgt verder ruimte voor experimenten. Voor Opsterland gaat het daarbij om 30 woningen. Daarnaast heeft de provincie aangegeven dat in elke gemeente in een aantal dorpen binnenstedelijk vrij mag worden gebouwd. Dat betreft voor Opsterland de dorpen Gorredijk en Beetsterzwaag.
Voorliggend planvoornemen voor vier woningen kan binnen de regionaal afgestemde woningbouwafspraken worden gerealiseerd.
Op 20 april 2023 is de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân ondertekend. Hierin zijn afspraken tussen gemeenten, provincie en het Rijk vastgelegd over woningaantallen. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost Fryslân. Met de regionale woondeals bundelen de verschillende overheden hun krachten om de woningbouw in de regio te versnellen. De gemeente Opsterland heeft in de regionale woondeal getekend voor minimaal 530 woningen tot en met 2031. Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan voor het realiseren van vier woningen levert een bijdrage aan de uitvoering van de regionale woondeal.
Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is in lijn met de regionaal gemaakte afspraken met betrekking tot woningbouw.
Op 3 juli 2023 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Opsterland 2023 vastgesteld. De omgevingsvisie schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon-, werk-, en leefomgeving op de langere termijn. Vijf centrale opgaven zijn in de omgevingsvisie genoemd die op de gemeente afkomen:
Bij elk van deze opgaven zijn op hoofdlijnen een aantal richtinggevende keuzes geformuleerd. Keuzes die passen bij het karakter van de gemeente en aansluiten bij waar de gemeente (beleidsmatig) al mee bezig is. De visie zet in op het rijke cultuurlandschap van Opsterland als basis: landschap, dorpen en mensen. Die basis is op dit moment goed op orde en moet dat voor de toekomst ook blijven. Deze bestaat uit:
Daarnaast zijn er leidende thema's die worden gebruikt om bij ontwikkelingen, waar mogelijk, een plus te realiseren. Het gaat om:
De gemeente stuurt in de omgevingsvisie bij nieuwbouw van woningen niet meer op aantallen, maar gebiedsgericht. Samengevat zijn hierin een drietal lijnen te herkennen, te weten:
Met het voornemen wordt een nieuwe invulling gegeven aan een locatie binnen de bebouwde kom van Siegerswoude. De reeds met de wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' aangewezen gronden krijgen met voorliggend wijzigingsplan een actieve woonbestemming. Door kleinschalig bij Siegerswoude bij te bouwen voor de woonfunctie kan de vitaliteit en leefbaarheid van het dorp worden ondersteund. De nieuwe woonbebouwing in het plangebied past daarmee binnen de Omgevingsvisie Opsterland 2023.
De op 18 september 2023 vastgestelde woonvisie is een actualisatie van de eerdere 'Woonvisie 2017 - 2021' en speelt in op de hedendaagse opgaven van Opsterland. De hoofdopgave is de woningvoorraad beter aan te laten sluiten bij de huidige en toekomstige vraag, gelet op de veranderende bevolkingssamenstelling, de veranderende eisen en de betaalbaarheid. Daarnaast is een goede afstemming van wonen en zorg een grote opgave, evenals de verduurzaming. De gemeente heeft de volgende doelstellingen voor de komende jaren opgesteld:
Bovenstaande doelstellingen wil de gemeente realiseren aan de hand van vier speerpunten:
Het planvoornemen maakt de ontwikkeling van vier vrijstaande woningen als kleinschalige dorpsuitbreiding van Siegerswoude mogelijk en speelt in op de speerpunten 1, 2 en 4 van de woonvisie. Er is een tekort aan eengezinskoopwoningen tot 2040 in Opsterland. Het planvoornemen draagt bij aan een oplossing voor het tekort door in Siegerswoude kleinschalige nieuwbouw te realiseren. In nieuw te creëren woningen kan makkelijker tegemoet worden gekomen aan vereisten en wensen voor duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Sinds 1 januari 2021 moeten nieuwe woningen voldoen aan de eisen van bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) van het bouwbesluit. Het planvoornemen sluit aan bij de Woonvisie Opsterland 2023.
Hoewel welstandelijk gevoerd beleid strikt genomen geen planologisch kader biedt, is hier toch kort aandacht besteed aan het gemeentelijk welstandsbeleid. De Welstandsnota Gemeente Opsterland uit 2009 borgt de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente. De welstandscriteria in deze nota vormen in de eerste plaats een vangnet en dienen om bouwplannen die qua uiterlijk niet passend zijn uit Opsterland te weren. Daarnaast kunnen de welstandscriteria gebruikt worden als middel om na te denken over de schoonheid van een bouwwerk in zijn omgeving. In de welstandsnota zijn zowel gebiedsgerichte als objectgerichte welstandscriteria opgenomen.
Het plangebied ligt grotendeels in deelgebied 4 (noordelijk deel geheel en zuidelijk deel voor de helft) 'nieuwbouw individueel'. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door overwegend vrijstaande bebouwing, vaak haaks of evenwijdig aan de weg gebouwd. Voorgevels zijn over het algemeen georiënteerd op de openbare ruimte. Regulier is één bouwlaag met kap. Deelgebied 3 betreft 'nieuwbouw seriematig' geldt voor de helft voor het zuidelijke deel. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door seriematige bouw van dubbele woningen en vrijstaande woningen. In deze seriematig gebouwde buurten zijn vaak oovk voorzieningen zoals scholen, buurthuizen en soms een buurtwinkel gesitueerd.
Er worden gelet op vorenomschreven deelgebieden wat betreft de geldende welstandscriteria op grond van de Welstandsnota Gemeente Opsterland uit 2009 in het plangebied geen belemmeringen voor het planvoornemen verwacht. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van vier woningen en is in lijn met reeds bestaande bebouwing rondom het plangebied.
Het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is tot slot ook in lijn met gemeentelijk gevoerd beleid ten aanzien van de recent vastgestelde omgevingsvisie en woonvisie. De uiteindelijke planuitwerking op grond van voorliggend wijzigingsplan mag daarnaast worden geacht passend te zijn met betrekking tot het gemeentelijk gevoerd welstandsbeleid.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op 1 januari 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Toetsing
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Voor Opsterland is een verdiepingsslag gemaakt van de FAMKE en dat levert voor het plangebied op dat wat betreft de periode Steentijd – Bronstijd een quickscan wordt voorgeschreven bij ruimtelijke ingrepen vanaf 5.000 m2 en voor de IJzertijd - Middeleeuwen een karterend onderzoek 3 bij ruimtelijke ingrepen vanaf 5.000 m2. Omdat het plangebied van kleiner omvang is dan de genoemde onderzoeksgrens is er geen karterend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Het voornemen mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.
NOTA BENE
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Opsterland.
De Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) biedt informatie over de aanwezige cultuurhistorische waarden in de provincie Fryslân. Uit deze kaart blijkt dat in het plangebied een oud pad ligt ter plaatse van de Uthôf. Dit pad is reeds verhard. De nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij de bestaande cultuurhistorische waarden van dit plangebied. De uitvoerbaarheid van dit plan wordt derhalve niet door cultuurhistorische waarden beperkt.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming.
Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. In de Wnb is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedscherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig. Op basis hiervan kan onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door een ecoloog van BügelHajema een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (beknopte natuurtoets). Het rapport is als 'Bijlage 1 Ecologisch onderzoek' bij de toelichting gevoegd.
Resultaten soortenonderzoek
Voor dit plan is op 16 mei 2022 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Het onderzoek heeft het volgende opgeleverd:
Resultaten gebiedsonderzoek
Met betrekking tot de gebiedsbescherming is het volgende vastgesteld:
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet door ecologische waarden beperkt.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Toetsing
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig en vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Daarnaast worden in het plangebied geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid dan ook uitvoerbaar.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Toetsing
Om de bodemkwaliteit van het plangebied te kunnen beoordelen, is het Bodemloket geraadpleegd. Het Bodemloket biedt een overzicht van alle milieukundig bodemonderzoek dat is uitgevoerd en geeft tevens aan of eventuele vervuiling is of wordt gesaneerd. Uit het Bodemloket blijkt dat het plangebied eerder is onderzocht en dat het (zo nodig) is gesaneerd (zie ook onderstaand kaartje). Dat betekent dat er geen aanleiding bestaat om de aanwezigheid van bodemvervuiling te veronderstellen.
Figuur 5. Uitsnede uit het Bodemloket (bron: bodemloket.nl, 2023)
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan wordt niet beperkt door de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro moet in bestemmingsplannen of wijzigingsplannen aandacht worden besteed aan de waterhuishouding in de vorm van een watertoets. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het beheer van het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Toetsing
Hieronder is de leggerkaart van Wetterskip Fryslân weergegeven waaruit blijkt dat er nabij het plangebied een paar schouwsloten liggen (roze onderbroken lijn). Er zijn geen hoofdwatergangen aanwezig. Voor schouwsloten geldt dat deze in stand moeten blijven.
Figuur 6. Leggerkaart plangebied (bron: Wetterskip Fryslân, 2023)
Op 12-05-2022 is door middel van de digitale watertoets (zie 'Bijlage 3 Watertoets') advies over het plan gevraagd aan het Wetterskip Fryslân. In het afgegeven wateradvies is het volgende aangegeven:
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater naar omliggende sloten. Deze versnelde afvoer is ongewenst omdat daarmee het bergend vermogen van de waterbeheerseenheid (meestal een polder) wordt verminderd. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater wordt de volgende compensatienorm gehanteerd:
Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden. Hiervoor kan de 'Leidraad watertoets' voor meer informatie over compenserende maatregelen worden geraadpleegd. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Verder geldt dat wanneer geheel of gedeeltelijke demping van een watergang plaatsvindt deze voor 100% gecompenseerd te worden.
Klimaat
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Planuitwerking
De precieze bouwplannen op grond van dit wijzigingsplan zijn nog niet duidelijk. In dit wijzigingsplan wordt enkel een kader gegeven voor de realisatie van vier vrijstaande woningen in de twee aangeduide bouwvlakken. Het belangrijkste deel van de bebouwing vindt hierbinnen plaats. Gebouwen en overkappingen mogen volgens de bouwregels van de woonbestemming uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Terrassen/paden en dergelijke zijn ook daarbuiten mogelijk.
Voor elke te realiseren woning kan de bebouwings- en verhardingstoename worden geschat op circa 300 tot 350 m2. Met het planvoornemen vindt derhalve een toename van maximaal 1.400 m2 aan extra bebouwing en verharding plaats. Door Wetterskip Fryslân wordt de ligging van het plangebied aangemerkt als stedelijk gebied. Hiervoor geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen dan ook een compensatieverplichting van 10% bij een toename van bebouwing en verharding van meer dan 200 m2. Voor het planvoornemen van dit wijzigingsplan is daarom watercompensatie van naar verwachting 140 m2 in hetzelfde peilgebied nodig.
In het kader van dit wijzigingsplan is verder geen sprake van het geheel of gedeeltelijk dempen van watergangen. Er zal juist een verbreding van ongeveer 1 à 1,5 m plaatsvinden van de naastgelegen schouwwatergang over een lengte van circa 110 m. Hiermee kan worden voldaan aan de verplichte watercompensatie als hiervoor beschreven.
Conclusie
Met voorliggend wijzigingsplan is gehoor gegeven aan de advisering van Wetterskip Fryslân. De waterhuishoudkundige belangen zijn betrokken en de noodzakelijke watercompensatie vanwege het planvoornemen vindt plaats. Het planvoornemen mag wat betreft het aspect water dan ook uitvoerbaar worden geacht.
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. De Wgh sluit wegen uit waarop de toegelaten snelheid voor het gemotoriseerde verkeer beperkt is, of waar de inrichting zich niet leent voor snel doorrijdend gemotoriseerd verkeer. Het gaat dan om wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur, woonerven (die als zodanig met een bord uit het Verkeersreglement zijn aangeduid).
Toetsing
Op de Uthôf is het maximaal toegestaan om 30 km per uur te rijden. Hiermee heeft de Uthôf geen geluidzone waarmee rekening gehouden hoeft te worden. De weg Foarwurk is een weg waarop een maximumsnelheid van 60 km/uur is toegestaan. Op grond van het feit dat de Wet geluidhinder deze weg classificeert als een weg met een onderzoekszone (van 250 m aan weerszijden van de weg), zou geluidsonderzoek noodzakelijk zijn. De weg is evenwel geen belangrijke ontsluitingsweg met veel gemotoriseerd verkeer, en doodlopend bij het naastgelegen Uthôf 16. Bovendien wordt het wegverkeerslawaai door de flankerende woningen afgeschermd. Op grond van deze situatie mag in redelijkheid worden aangenomen dat de geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op deze weg niet zal leiden tot een overschrijding van 48 dB op de naar deze weg gekeerde gevels van de te realiseren woningen. Hierom is akoestisch onderzoek achterwege gebleven voor dit wijzigingsplan.
Conclusie
Op grond van bovenstaande redenering mag worden geconcludeerd dat het planvoornemen voor het aspect geluidhinder uitvoerbaar is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden: 1. rustige woonwijk / buitengebied en 2. gemengd gebied. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende bestemmingen zijn toegelaten. Op basis hiervan is in planologisch-juridische zin nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten en waar hindergevoelige functies aanwezig zijn. Daarnaast is aan de hand van het voorliggende wijzigingsplan gekeken welke nieuwe functies in het plangebied zelf worden toegestaan.
Toetsing
In de directe nabijheid van het perceel bevinden zich met name woonfuncties. Agrarische bedrijven liggen op ruime afstand van het plangebied en leiden niet tot bedrijfshinder.
Op enige afstand noordoostelijk van het plangebied is het dorpshuis van Siegerswoude gesitueerd. Volgens de VNG-publicatie is een dorpshuis aan te merken als een voorziening met mogelijke hinder van milieucategorie 2 (op basis van het hinderaspect geluid). Hiervoor geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten zoals woningen. Hiervan is sprake als functiescheiding aan de orde is bij het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.
Wat betreft het noordelijke deel van het plangebied kan aan de aangegeven richtafstand van 30 m tussen de woonbestemming tot aan het dorpshuis niet worden voldaan. De kortste afstand betreft namelijk circa 14 m.
Hoewel de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied als rustig kan worden aangemerkt, is er in de nabijheid van het plangebied op grond van het geldende bestemmingsplan sprake van verschillende bestemmingen, zoals het dorpshuis en de aangrenzende gronden bedoeld voor sportvoorzieningen. Daarmee zijn diverse hinderveroorzakende en hindergevoelige functies nabij het plangebied toegelaten die wijzen op functiemenging in de gehanteerde plansystematiek van het geldende bestemmingsplan.
In het geldende bestemmingsplan is daarnaast ook voor het plangebied en aangrenzende gronden de wijzigingsbevoegdheid naar de woonfunctie opgenomen. In het kader van het moederplan is dan ook reeds afgewogen en besloten dat de inpasbaarheid uit milieuoogpunt van woningen ter plaatse mogelijk is met betrekking tot het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Verder geldt dat in de ruimtelijke ordening activiteiten uit milieucategorieën 1 en 2 vanwege de doorgaans kleinschalige aard en schaal, alsmede bijvoorbeeld ook beperkte openstelling, passend worden geacht binnen een woonomgeving. In de bestaande situatie is daarnaast ook reeds sprake van woningen die ook direct aan het dorpshuis en de terreingrens daarvan grenzen. Het gaat hierbij om de woningen aan Uthôf 4, 6 en 12.
Gelet op voorgaande mag er dan ook van worden uitgegaan dat er geen onevenredige hinder zal optreden bij de te realiseren woningen op grond van voorliggend wijzigingsplan.
Conclusie
Het planvoornemen mag worden geacht in uitvoerbaarheid niet door het aspect bedrijfshinder en andere hinderveroorzakende activiteiten te worden belemmerd.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden beoordeeld. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers.
Toetsing
Verkeer: Opsterland is in verkeerskundig opzicht aan te merken als een niet-stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in de 'rest bebouwde kom' van de gemeente Opsterland. Binnen het plangebied worden vier woningen mogelijk gemaakt. Op basis hiervan kan een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag per woning worden gehanteerd. Dat leidt ten hoogste tot 4 x 8,6 = 35 verkeersbewegingen per etmaal waarmee rekening gehouden moet worden. Het aantal extra verkeersbewegingen is zo gering dat hiervan geen onevenredig effect op de omgeving mag worden verwacht.
Parkeren: Op basis van de kenmerken kan een parkeernorm van 1,9 per woning worden aangehouden. Bij vier woningen leidt dat tot een maximale parkeerbehoefte van 7,6, oftwel 8 parkeerplaatsen. Op eigen terrein wordt voldoende ruimte geboden om te voorzien in deze parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte kan daarmee in zijn geheel worden gedekt.
Luchtkwaliteit: Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 2.139 auto's (bij 100% autoverkeer) dan wel 104 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per weekdagetmaal leidt (grenswaarde per 23-04-2022). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5 normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan. Met het planvoornemen worden vier woningen gerealiseerd. Het project blijft met de verkeersgeneratie die samenhangt met deze nieuwe woningen ruimschoots onder de grenswaarden. Het plan kan beschouwd worden als een nibm-project.
Conclusie
De verkeersaspecten, het parkeren en de effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van het verkeer leiden niet tot een beperking van de uitvoerbaarheid van dit plan.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van plannen en besluiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
In 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling:
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).
De beoogde ontwikkeling van voorliggend wijzigingsplan betreft realisatie van acht woningen. Het planvoornemen blijft daarmee onder de drempelwaarde om aan te kunnen merken als stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D11.2). Hiervoor wordt namelijk op basis van jurisprudentie een grens van 12 woningen gehanteerd. Een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' en beslissing daarop kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het planvoornemen wordt gelet op de geringe omvang van vier te realiseren woningen op basis van jurisprudentie niet als stedelijk ontwikkelingsproject aangemerkt. Een vormvrij m.e.r.-beoordeling kan hierom achterwege blijven. Daarnaast mag op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten ook in redelijkheid worden aangenomen dat geen ernstig negatieve milieueffecten in en in de omgeving van het projectgebied zullen ontstaan. Voor de uitvoering van een uitgebreide m.e.r.-procedure in het kader van voorliggend wijzigingsplan bestaat dan ook geen aanleiding.
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro. Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan (en daarmee ook een daarvan afgeleid wijzigingsplan) worden uitgewerkt in:
Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.
De invoering van de Wro en het Bro heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het wijzigingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast. Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet een wijzigingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het wijzigingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het plan. Hiervoor moet het wijzigingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
Het voorliggende wijzigingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.
Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan of wijzigingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.
In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Op grond van de wijzigingsregels in het moederplan is grotendeels volstaan met een verwijzing naar de regels van het moederplan 'Siegerswoude Kom'.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Voor een groot deel van de begrippen is verwezen naar de begripsbepalingen van het moederplan.
WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is geregeld in het moederplan 'Siegerswoude Kom'. Het artikel bevat daarom een verwijzing naar het moederplan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf is de in het plan voorkomende bestemming 'Wonen' geregeld. Grotendeels is volstaan met een verwijzing naar artikel 12 van het moederplan. De bestemmingsregels zijn aangevuld met één bouwregel:
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In de overige regels is verwezen naar de algemene regels van het moederplan 'Siegerswoude Kom'.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT
De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels. In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Tot slot is aangegeven hoe de regels van dit wijzigingsplan moeten worden aangehaald.
Als initiatiefnemer zal de gemeente de kosten van het plan terugverdienen door de uitgifte van gronden. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is in dat geval dan ook niet noodzakelijk. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen economisch uitvoerbaar worden geacht.
Om te achterhalen of dit wijzigingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt een wijzigingsprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het planvoornemen geven.
Informatiebijeenkomst omwonenden
De gemeente heeft het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan op 23 februari 2023 tijdens een informatiebijeenkomst aan omwonenden gepresenteerd. De uitkomsten daarvan zijn in een verslag vastgelegd. De bespreking is geen aanleiding geweest om het planvoornemen op belangrijke punten te wijzigen.
Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit wijzigingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Provincie Fryslân, Brandweer Fryslân en Wetterskip Fryslân hebben gereageerd. De ontvangen brieven zijn als 'Bijlage 4 Overlegreacties' bij dit wijzigingsplan opgenomen.
Overlegreactie Provincie Fryslân
1. Door de Provincie is verzocht de instandhouding van de bestaande bomenrijen, voor zover in het plangebied gelegen, te borgen in de regels en een kapverbod in gebruiksregels op te nemen.
2. De Provincie heeft verzocht om de stikstofberekening te actualiseren met de meest recente versie van de AERIUS calculator.
3. De Provincie adviseert verder de mogelijkheden van natuurinclusief bouwen te onderzoeken en daarvoor wordt kortheidshalve verwezen naar de factsheet 'natuurinclusief bouwen' op de provinciale website.
4. Tot slot wordt door de Provincie aangegeven dat niet duidelijk is of er ontgrondingen in het plangebied plaatsvinden. Indien nieuw water wordt gegraven (zoals het verbreden van een sloot) dan moet in overleg met de FUMO worden beoordeeld of sprake is van een vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de provinciale Ontgrondingenverordening.
Reactie:
Ad. 1. De strook van de bomensingel is buiten het plangebied gelaten en houdt daarmee de bestemming ‘Groen’. Daarnaast wordt de instandhouding van de bomensingel gewaarborgd, omdat de strook ofwel in gemeentelijk eigendom en beheer blijft, ofwel de instandhouding en beheer als kwalitatieve verplichting in de verkoop aan aanwonende wordt meegenomen.
Ad. 2. Deze actualisatie is reeds uitgevoerd en de uitkomsten hiervan zijn verwerkt in de toelichting.
Ad. 3. De bouw van de woningen zal door derden plaatsvinden. Kopers van de kavels zullen worden gewezen op de mogelijkheden van natuurinclusief bouwen.
Ad. 4. Over de verbreding van de sloot (in het kader van watercompensatie) is afstemming geweest met FUMO en de Provincie. Uit toetsing aan de Ontgrondingenverordening is geconcludeerd dat dit is vrijgesteld van de vergunningplicht van de Ontgrondingenverordening.
Overlegreactie Brandweer Fryslân
Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een advies risico’s en brandweerzorg te geven in het kader van ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden.
Brandweer Fryslân geeft aan geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging te hebben, maar wel een knel-/aandachtspunt met betrekking tot de bereikbaarheid in het plangebied te zien. Hierom wordt geadviseerd om de doodlopende weg naar de woningen te laten voldoen aan de volgende kenmerken:
Reactie:
Het planvoornemen is aangepast om een goede bereikbaarheid van de woningen voor Brandweer Fryslân te kunnen garanderen.
Overlegreactie Wetterskip Fryslân
1. Wetterskip Fryslân geeft aan dat het plangebied onder stedelijk gebied valt en derhalve een 10% compensatieregeling geldt bij een toename van verhard oppervlak van meer dan 200 m2. Gelet op de huidige waterhuishoudkundige situatie geeft het waterschap aan dat compensatie voor de ontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is. In overleg met de rayonbeheerder is het de beste optie om de compensatie in de schouwwatergang naast het plangebied uit te voeren waarop het hemelwater van alle vier woningen op moet worden afgekoppeld.
2. Verder geeft Wetterskip Fryslân aan dat in de toelichting op het plan dient te worden aangegeven hoe in het plangebied rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de naastgelegen schouwwatergang. Hoewel een schouwwatergang geen beschermingszone zoals een hoofdwatergang kent, moet deze wel bereikbaar zijn voor onderhoud. Hierom mogen er geen bouwvlakken aan grenzen. Daarnaast is het onwenselijk dat schouwwatergangen bij nieuwe ontwikkelingen aan particulier terrein komen te liggen. Daarom geniet het bij Wetterskip Fryslân de voorkeur langs de schouwwatergang een openbaar toegankelijke onderhoudsstrook te leggen, die na planontwikkeling wordt overgedragen aan de gemeente.
Reactie:
Ad. 1/2. Het planvoornemen is aangepast op beide opmerkingen van Wetterskip Fryslân. Watercompensatie vindt plaats door het schouwwater langs het plangebied over een lengte van circa 110 m met 1 à 1,5 m te verbreden, tot een diepte van circa 1,5 m onder maaiveld. Daarnaast is het plangebied verkleind ter hoogte van de schouwwatergang, zodat langs het schouwwater een strook van 2 m breedte met de huidige bestemming ‘Groen’ in stand blijft. Hiermee wordt de mogelijkheid tot het aanbrengen van bouwwerken beperkt en ontstaat er afstand tussen de voorgenomen planontwikkeling en de schouwwatergang.
Terinzagelegging
Krachtens artikel 3.8 eerste lid, onder a, van de Wro is door het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbesluit aangekondigd door publicatie op de gemeentelijke website en in de huis-aan-huis-editie van de plaatselijke courant en is het voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Deze terinzagelegging van het ontwerpbesluit vindt plaats op basis van artikel 3.8, eerste lid, van het Wro in samenhang met artikel 1.2.1 en artikel 1.2.1a, eerste lid, onder a, van het Bro. De termijn van terinzagelegging volgt uit artikel 3.16, eerste lid, van de Awb. In deze periode van zes weken kon (op basis van artikel 3.8 Wro eerste lid onder d) door iedereen een zienswijze op het ontwerpbesluit worden ingediend. Belangrijke partijen hebben de stukken ook toegestuurd gekregen krachtens artikel 3.8 eerste lid, onder b van de Wro.
Naar aanleiding van het ontwerp wijzigingsplan zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zijn van een reactie voorzien in de reactienota zienswijzen. Één zienswijze heeft tot een tekstuele aanpassing in paragraaf 3.1.2 van de toelichting geleid. De uitkomsten van de zienswijzen leiden niet tot een gewijzigde vaststelling wat betreft de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan.
Voorliggend wijzigingsplan is geagendeerd voor ongewijzigde vaststelling door de gemeenteraad op 14 mei 2024. Hierna staat tot slot nog een beroepstermijn van 6 weken bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State open voordat het wijzigingsplan onherroepelijk is.