Plan: | Siegerswoude - De Mersken 10 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0086.13BPDeMersken10-0301 |
In het kader van de Gebiedsontwikkeling Koningsdiep worden op diverse locaties in het beekdal en op de flanken van het Koningsdiep of Âlddjip fasegewijs natuurontwikkelingsprojecten uitgevoerd. Deze projecten zijn onderdeel van de Europese verplichting om het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, te realiseren. De realisering van het NNN vindt onder andere plaats door herinrichting en omvorming van voormalige landbouwpercelen. Bij de inrichting van de nieuwe natuur wordt rekening gehouden met de kenmerken van het landschap en waar nodig worden deze versterkt.
Zo is indertijd het agrarisch bedrijf aan De Mersken 10 in Siegerswoude aangekocht in verband met de werving van de landbouwgronden van dit bedrijf voor de realisatie van het NNN binnen de Gebiedsontwikkeling Koningsdiep. Dit bedrijf is nu in eigendom van Provincie Fryslân. Om de agrarische bedrijfsgebouwen en het erf voor verkoop een passende invulling te geven en te transformeren naar een reguliere bedrijfsfunctie moet de bestemming worden aangepast en het bouwvlak worden verkleind. Hierbij moet rekening worden gehouden met een gasleiding die door het plangebied loopt. Een groot deel van de gronden (van het voormalig agrarisch bedrijf) langs het Koningsdiep wordt als natuur ingericht. De overige gronden worden gebruikt om te ruilen met andere boeren om de beoogde natuurgronden langs de beek te verwerven. De kavel met woonhuis en oudhollandse stal wordt verkocht met een bedrijfsbestemming. Hier worden (niet-agrarische)bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan.
Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied dat is vastgesteld op 30 juni 2014 dat laatstelijk is herzien met het bestemmingsplan Correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018 dat is vastgesteld op 8 oktober 2018. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het bestemmingsplan.
Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Daarbij hoort een onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende plan voorziet hierin.
Het plangebied bevindt zich circa 6 kilometer ten zuidoosten van Drachten en circa 2,5 kilometer ten westen van de kern Bakkeveen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 30 juni 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Opsterland en in het bestemmingsplan Correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018, dat is vastgesteld op 8 oktober 2018 door de gemeenteraad van de gemeente Opsterland. Het plangebied heeft nu de bestemming 'Agrarisch', waardoor de gronden bestemd zijn voor agrarische cultuurgronden en een agrarische bedrijfsvoering. Verder heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' waardoor de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden met reliëf. Een deel van plangebied heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' vanwege de ligging van een aardgastransportleiding met de daarbij behorende veiligheidszones. Het grootste gedeelte van het plangebied is voorzien van een bouwvlak, maar tevens is hier met een specifieke bouwaanduiding aangegeven dat uitbreiding is uitgesloten. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergeven.
Figuur 1.2 Uitsnede uit bestemmingsplan Buitengebied (bron: Ruimtelijke plannen)
Binnen het bestemmingsplan is het niet mogelijk om in het plangebied de beoogde nieuwe functie toe te staan. Onderhavig bestemmingplan voorziet in de planologische mogelijkheden om het plangebied te transformeren in de beoogde ontwikkeling.
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan en hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De ruimtelijke inpassing in de bestaande situatie wordt ook behandeld.
Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel met agrarische bebouwing bestaande uit een bedrijfswoning met de Hollandse stal, een aangebouwd gedeelte aan de zuidzijde van de Hollandse stal, een ligboxenstal, een kapschuur, sleufsilo's en een mestsilo. Het plangebied wordt omgeven door agrarisch gronden, met uitzondering van de zuidzijde waar een bosstrook is gelegen. Langs het plangebied is een ontsluitingsweg gelegen welke hoofdzakelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. In verband met de realisatie van het NNN-gebied binnen de gebiedsontwikkeling Koningsdiep is het bedrijf met de bijbehorende gronden aangekocht. Het ging daarbij met name om de agrarische gronden ten zuiden van het bedrijfsperceel. De agrarische bedrijfsvoering is inmiddels gestaakt. Binnen het plangebied is ten zuiden van de bedrijfsbebouwing een aardgastransportleiding gelegen. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie
In de nieuwe situatie zal een deel van de agrarische bestemming van het plangebied worden gewijzigd in een bedrijfsbestemming en een bosbestemming. Met de bedrijfsbestemming wordt een mogelijkheid gecreëerd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. De woning blijft een bedrijfswoning en daarmee een beperkt kwetsbaar object. De bedrijfswoning met de Hollandse stal blijven gehandhaafd. De rest van de voormalige bedrijfsbebouwing, bestaande uit het aangebouwde gedeelte van de Hollandse stal, ligboxenstal, kapschuur, sleufsilo's, mestsilo en een deel van de erfverharding worden gesloopt.
Met dit plan zijn er geen bouwmogelijkheden meer ter plaatse van de aardgastransportleiding. Met de bosbestemming wordt aangesloten op de aangrenzende bosbestemming en vormt het bos de landschappelijke inpassing voor de bebouwing ter plaatse. Het gedeelte dat de agrarische bestemming behoudt, krijgt ook geen bebouwingsmogelijkheden.
In figuur 2.2 geeft de rode lijn de bedrijfsbestemming aan en de groene lijn de bosbestemming. Het plangebied is groter, omdat het bouwvlak dat op de agrarische bestemming was gelegen met dit plan vervalt. Hierdoor vormt de grens van het bouwvlak van de huidige situatie en de grens van het bosgedeelte aan de noordzijde het plangebied.
Figuur 2.2 Bestemmingsvlakken van voorgenomen ontwikkeling
Om de beoogde ontwikkeling goed in te passen in de omgeving is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt waarbij het bestaande bos wordt uitgebreid en een nieuwe bosstrook wordt aangelegd. Op deze manier neemt het areaal bos met circa 2.500 m2 toe. Vanwege de belemmeringsstrook door de ligging van de aardgastransportleiding wordt met de leidingbeheerder onderzocht of er mogelijkheden zijn voor begroeiing ter plaatse van deze strook of dat er een open strook moet blijven. De bestaande groenstroken en bosschages in het plangebied blijven gehandhaafd. In figuur 2.3 is de landschappelijke inpassing weergegeven.
Figuur 2.3 Landschappelijke inpassing
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de lange termijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
De regio waarvan de gemeente Opsterland deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI, maar draagt wel bij aan de opgave om de regio sterker en leefbaarder te maken.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen. Het plangebied raakt geen van deze belangen.
De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met nationale belangen. Het voornemen is daarom niet in strijd met de uitgangspunten zoals die zijn gesteld in het Barro. Hierdoor past de ontwikkeling binnen de kaders van het rijksbeleid.
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030 - 2050 is uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud. De insteek om de ambities te realiseren is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
De beoogde ontwikkeling betreft een bestemmingsplanwijziging in verband met de verkoop van het agrarisch bedrijf en een wijziging in een passende bedrijfsbestemming. Daarbij wordt een bosstrook aangelegd die aansluit op het NNN. Het NNN is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land, zo ook voor de gebiedsontwikkeling Koningsdiep waarin het plangebied is gelegen. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de beoogde bestaande kwaliteiten. De omgevingskwaliteit is in feite de ontwerpbasis.
De Provincie Fryslân wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte vertaalt deze visie naar regels. Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De volgende artikelen hebben betrekking op de beoogde ontwikkeling:
Artikel 1.1 Algemeen
In dit artikel is aangegeven dat in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden mogen worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. Een bedrijfslocatie is een stedelijke functie, maar de beoogde ontwikkeling betreft het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Artikel 1.2 heeft hierop betrekking.
Artikel 1.2 Hergebruik vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing
In dit artikel is aangegeven dat nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Bij hergebruik zijn niet-industriële bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1, 2 of 3 toegestaan, mits deze ruimtelijk en functioneel passend zijn in de karakteristiek van de omgeving. In lid 4 wordt aangegeven dat er aan hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw zodanige regels worden gesteld dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving.
De beoogde ontwikkeling bestaat deels uit hergebruik van de bestaande bebouwing. Dit plan maakt bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 mogelijk, waardoor het bedrijf zo weinig mogelijk impact heeft op de omgeving.
Artikel 7.1 Ecologische hoofdstructuur
Dit artikel heeft betrekking op de bescherming van de ecologische hoofdstructuur en de beperkingen, maar ook de mogelijkheden in en nabij het gebied.
Het plangebied sluit aan op het aangrenzende bos dat reeds de bosbestemming heeft en deel uitmaakt van het NNN, ofwel de Ecologische hoofdstructuur. De gronden met de bestemming 'Bos' vormen de groene inpassing van de bedrijfslocatie en maken deel uit van 'Natuur buiten NNN'. Een deel van het plangebied wordt omgezet van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Bedrijf'. Niet-agrarische activiteiten en ontwikkelingen zijn mogelijk nabij de ecologische hoofdstructuur mits die niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur. De agrarische bedrijfsbestemming komt te vervallen en wordt vervangen door een lichte bedrijfsbestemming in de milieucategorieën 1 en 2. Deze ontwikkeling leidt niet tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Artikel 2 Ruimtelijke kwaliteit
In het eerste lid wordt aangegeven dat de plantoelichting van en ruimtelijk plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat waarin wordt aangegeven op welke wijze in het plan rekening wordt gehouden met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen. Het plan moet ook invulling geven aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
In paragraaf 2.2 is ingegaan op de ontwikkeling van het plangebied. De bestaande situatie van het plangebied en de omgeving zijn de uitgangspunten geweest voor het ontwerp.
In het tweede lid met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit wordt aangegeven dat in de plantoelichting moet worden aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de archeologische waarden. In paragraaf 4.8 wordt ingegaan op het aspect archeologie en hoe hiermee wordt omgegaan.
De ontwikkellocatie voldoet aan de verschillende beleidsaspecten die op provinciaal niveau aan de orde zijn (en komen). Met de ontwikkeling voldaan aan het gestelde in de Omgevingsverordening.
Op 3 juli 2023 is de Omgevingsvisie voor Opsterland vastgesteld door de gemeenteraad. De omgevingsvisie heeft de volgende opgaven:
De thema's die gehanteerd worden bij ontwikkelingen zijn de volgende:
Met de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten op het thema om de omgevingskwaliteit te verbeteren. Ook wordt door de mogelijkheid om een bedrijf te behouden mogelijkheden gecreëerd ten gunste van de economie.
In het bestemmingsplan Buitengebied, dat het moederplan is voor dit bestemmingsplan, is aangegeven dat ieder niet-agrarisch bedrijf wordt aangemerkt als een bedrijf. De bestaande activiteit is, mits zij legaal plaatsvindt uiteraard, zonder meer toegelaten. Het beleid is erop gericht om niet ieder bedrijf te beperken tot de bestaande activiteit. Ook andere activiteiten kunnen worden toegelaten. Activiteiten die beperkt milieuhinderlijk zijn, en derhalve in een gewone woonbuurt kunnen worden toegelaten, kunnen ook in het buitengebied toelaatbaar worden geacht.
De ontwikkeling in het plangebied sluit aan op het beleid in de visie.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder, en kabels en leidingen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Toetsing
In de beoogde situatie wordt een bedrijf gevestigd ter plaatse van een bestaande bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing. Uitsluitend bedrijven met milieucategorie 1 en 2 zijn hier toegestaan. De richtafstand van een bedrijf met milieucategorie 2 is 30 meter bij een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. Er zijn geen milieugevoelige functies binnen deze afstand, waardoor er geen beperkingen zijn om de beoogde ontwikkeling te realiseren.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Bij de voorbereiding van een plan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt buiten beschermde gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Wijnjeterper Skar en de Bakkeveense Duinen die beide op circa 3,5 kilometer afstand zijn gelegen van het plangebied. Het plangebied ligt buiten deze beschermde gebieden waardoor directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, zijn uitgesloten. De ontwikkeling kan een positieve invloed hebben op de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden, omdat de agrarische activiteiten zijn beëindigd in het plangebied. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland en gaat er door de beoogde ontwikkeling geen deel van uitmaken. In figuur 4.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN-gebieden weergegeven.
Figuur 4.1 Natuurnetwerk Nederland t.o.v. het plangebied (bron: Provincie Friesland)
Soortenbescherming
Ten behoeve van de planontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit de quickscan blijkt dat voor vleermuizen, algemene broedvogels en algemene zoogdieren en amfibieën niet zondermeer kan worden uitgesloten dat negatieve effecten optreden en dat er daardoor voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden. De voorzorgsmaatregelen voor vleermuizen en algemene broedvogels bestaan uit het uitvoeren van de werkzaamheden buiten de actieve periode of buiten het broedseizoen. Verder moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen. Bij de verdere uitwerking van het plan worden deze maatregelen in acht genomen.
Conclusie
Door de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe bosstrook grenzend aan het NNN aangelegd, wat gunstig is voor het aspect ecologie. De werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen plaatsvinden en de zorgplicht moet in acht worden genomen. Als deze uitgangspunten worden gehanteerd is er geen belemmering voor de ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Wonen is een bodemgevoelige functie. De woning in het plangebied is een agrarische bedrijfswoning en wordt planologisch gewijzigd in een bedrijfswoning. De functie wonen blijft onveranderd, waardoor ervan uit kan worden gegaan dat de bodemkwaliteit geschikt is voor deze functie.
Conclusie
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Toetsing
Het plangebied is gelegen aan De Mersken, een ontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt. De woning ligt binnen de geluidzone van deze weg en betreft een bestaande woning. Op grond van de Wet geluidhinder is het dan niet noodzakelijk een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uit te voeren. Ook is het aannemelijk dat door de ligging van het plangebied in de bocht de gereden snelheid lager is dan 60 km/uur en dat het gebruik van de weg beperkt is waardoor de verkeersintensiteit relatief laag is.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Gemeentelijk:
Waterschapsbeleid
Wetterskip Fryslân heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2024 opgesteld. Daarin wordt aangegeven dat er wordt geïnvesteerd in het versterken van dijken, de aanleg van waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van zoet water en de verbetering van de waterkwaliteit. Bovendien wordt gewerkt aan maatregelen om de effecten van klimaatverandering op te kunnen vangen. Dit programma is in samenwerking met de Provincie Fryslân opgesteld. De provincie is verantwoordelijk voor het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 dat het kader is voor het waterbeheerprogramma.
Toetsing
De ontwikkeling is door middel van de watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat de korte procedure van toepassing is.
Huidige situatie
Algemeen
In de bestaande situatie bestaat het plangebied een agrarisch perceel met agrarische bedrijfsbebouwing. Het plangebied is deels verhard.
Bodem en grondwater
Het beheertype van het plangebied is agrarisch beheergebied. Het aardkundig landschap is een woudontginningsgebied. Voor de Geomorfologie is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân geraadpleegd. Hier is aangegeven dat het plangebied het type grondmoren (keileem) is. Het keileem is bedekt met een laag zand.
Waterkwantiteit
In het plangebied is op bijna 300 meter afstand gelegen van de beek Âlddjip. Het perceel wordt deels begrensd door sloten. In figuur 4.2 is een uitsnede van de leggerkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.2 Uitsnede legger wateren (bron: Wetterskip Fryslân)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het plangebied is gelegen nabij het gebied Koningsdiep dat is aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Het plangebied grenst aan het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
In het plangebied ligt geen gemeentelijk rioleringssysteem.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voornemen is om op een deel van het plangebied de agrarische bestemming te houden en een deel van het gebied te bestemmen als 'Bedrijf' en als 'Bos'. Het gedeelte met de bestemming 'Agrarisch' krijgt geen bouwvlak.
Waterkwantiteit
In de watertoets wordt met betrekking tot toename van verharding verzocht de volgende passage over het onderdeel toename verharding in de waterparagraaf op te nemen:
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:
Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met ons. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd. Bekijk ook de ‘Leidraad Watertoets’ voor meer informatie over maatregelen die je kunt treffen om te compenseren. en de nieuw uit te graven watergang Als je niet compenseert dan moet je een watervergunning aanvragen voor het snel afvoeren van regenwater.
Een deel van de bestaande bebouwing en verharding wordt gesaneerd en verwijderd waardoor het verhardingsoppervlak afneemt en er geen watercompensatie hoeft plaats te vinden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken. Dit is alleen van toepassing als er wordt gebouwd. Hier is in het plangebied geen sprake van.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In de nabijheid van het plangebied is geen riolering aanwezig. De bestaande afvoer wordt in stand gehouden. Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Conclusie
De ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Vanuit het aspect water is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningbouwprojecten geldt als grenswaarde bij één ontsluitingsweg 1.500 woningen. Projecten onder dit aantal vallen onder de NIBM-regeling.
Toetsing
In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Siegerswoude en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Met dit plan wordt een bedrijf in een lage milieucategorie mogelijk gemaakt in de plaats van een agrarische bouwperceel. Secundair wordt bos gecreëerd. Daarmee geldt voor dit plan de NIBM-regeling. Het plan is van dermate kleine omvang dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
FAMKE
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie Friesland de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Toetsing
In verband met de beoogde ontwikkeling voor de bedrijfsbestemming is de archeologische kaart van de gemeente Opsterland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat De Mersken 10 in een relatief hoge verwachtingszone voor resten uit de steentijd tot en met de bronstijd is gelegen. In verband met het feit dat de ingreep (herbestemming) groter is dan 500 m2, is een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat de natuurlijke ondergrond van het plangebied uit leem bestaat waarvan de top oorspronkelijk al binnen een halve meter onder het maaiveld begint. Boven deze leem ligt slechts een toplaag die bestaat uit brokken zand van uiteenlopend humusgehalte. Op het zuidoostelijke deel van het plangebied is het terrein opgehoogd waardoor deze toplaag hier ruim een meter dik is. De geringe diepte waarop in het plangebied (kei)leem aanwezig is, betekent dat het plangebied van nature slecht is ontwaterd en daardoor in het (verre) verleden nooit een aantrekkelijke vestigingslocatie zal hebben gevormd. In geen van de boringen zijn dan ook relevante archeologische indicatoren aangetroffen. In de toplaag zijn slecht moderne deeltjes glas, metaal en zelfs (landbouw)plastic aangetroffen die aantonen dat deze laag nog in de twintigste eeuw vergraven moet zijn.
Na toetsing van de conceptversie van het Steekproefrapport d.d. 21 november 2023 betreffende De Mersken 10 te Siegerswoude, wordt het selectie-advies overgenomen. Dit advies komt voort uit het feit dat er geen relevante archeologische indicatoren zijn aangetroffen in de boorkernen, de samenstelling van de natuurlijke ondergrond uit leem bestaat waarvan de top oorspronkelijk al binnen een halve meter onder het maaiveld begint, er slechts een toplaag is die bestaat uit brokken zand van uiteenlopend humusgehalte en er de verwachting is dat er geen archeologische grondsporen aangetroffen worden. Dit betekent dat het onderzochte terrein van De Mersken 10 wat betreft de archeologie vrijgegeven kan worden voor de voorgenomen ontwikkelingen. Indien er bij de uitvoering van werkzaamheden op het perceel onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gedaan conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 en 5.11, bij de gemeente Opsterland.
Conclusie
Gezien de resultaten van het archeologisch onderzoek staat het aspect archeologie de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Toetsing
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Dit betekent dat deze gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de uitbouw van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden met reliëf. Hierdoor mogen er geen werkzaamheden plaatsvinden die van invloed zijn op de hoogte van het plangebied. Ook mogen geen sloten worden gedempt of gegraven.
Ten behoeve van het aspect cultuurhistorie is tevens de cultuurhistorische kaart Fryslân geraadpleegd. De Mersken, de ontsluitingsweg van het plangebied, is op de cultuurhistorische kaart weergegeven bij Oude Paden Nieuwe Wegen. Het plangebied grenst aan het aardkundig waardevolle gebied Dobben. Dit gebied is gelegen tegenover het plangebied aan de andere kant van de Mersken. Dobben zijn komvormige terreinlaagten die soms gevuld zijn met water. Deze terreinlaagten kunnen op verschillende wijze ontstaan zijn: sommige zijn restanten van vroege ijsheuvels (pingo’s), andere vormen zijn door uitblazing van dekzand ontstaan. Vaak heeft zich veen in de terreinlaagten kunnen ontwikkelen, dat soms weer is afgegraven.
Door de ligging grenzend aan het Natuur Netwerk Nederland wordt het plangebied aangesloten op het landschap van het beekdal Koningsdiep.
Conclusie
Het plangebied is reeds ingericht als een agrarische bedrijfskavel. De bedrijfskavel wordt kleiner en er wordt aangesloten op de bestaande situatie van de omgeving. Het aspect cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.
Toetsing
Vanwege de ligging van een aardgastransportleiding door het plangebied heeft de FUMO reeds een advies gegeven dat is opgenomen in bijlage 4. De PR 10-6 contour is geheel over de woning gelegen. Deze bedrijfswoning wordt als een beperkt kwetsbaar object aangemerkt. Een beperkt kwetsbaar object is toegestaan in de PR 10-6 contour. De transportleiding in het plangebied is een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding van N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie). Omdat sprake is van hogedruk aardgastransportleiding is het Bevb van toepassing. De leiding heeft, volgens de gegevens van Gasunie en de Signaleringskaart externe veiligheid, een uitwendige diameter van 36 inch en een maximum druk van 66 bar. De 100% letaliteitszone bedraagt 175 meter en de 1% letaliteitszone bedraagt 430 meter en heeft ter plaatse van de Mersken 10 een PR10 -6 die groter is dan de belemmeringenstrook. De aardgastransportleiding is van belang voor het transport van aardgas.
De bestemming wordt door dit plan deels gewijzigd in een bedrijfsbestemming waar bedrijven in de lichte categorie 1 en 2 zijn toegestaan. Hierdoor blijft de bedrijfswoning een beperkt kwetsbaar object. Ten opzichte van de bestaande situatie zijn er geen veranderingen. Door de milieucategorie en het verkleinen van het bouwvlak wordt de kleinschaligheid van bedrijfsvoering gewaarborgd.
Conclusie
De aardgasleiding is van belang voor het transport van aardgas en zal in het plangebied moeten blijven. Door de woning als beperkt kwetsbaar object te beschouwen net als in de huidige situatie staat het aspect externe veiligheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Bovendien worden de bouwmogelijkheden van de bedrijfskavel ingeperkt en is er voor de gasleiding een beschermende regeling in de vorm van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Zie hiervoor ook de volgende paragraaf.
Toetsingskader
Ter plaatse van planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Toetsing
In het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen die een planologisch relevante buisleiding is. Met dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de ligging van deze leiding door de bedrijfsbestemming op een afstand van circa 10 meter van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' te positioneren. Deze leiding is reeds aan de orde gekomen in paragraaf 4.10 Externe veiligheid. Hoogspanningsverbindingen, straalpaden of andere kabels en leidingen waar planologisch rekening mee gehouden moet worden, zijn niet in of in de nabijheid van het plangebied aanwezig.
Conclusie
Met de planologische inrichting van het plangebied is reeds rekening gehouden met de aanwezigheid van de aardgastransportleiding, waardoor het aspect kabels en leidingen de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Toetsing
Op voorliggende onderbouwing is categorie D27.1 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: 'De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond'.
De ontwikkeling die met voorliggende ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, betreft het deels realiseren van een bosstrook met een omvang van zo'n 3.300 m2 op agrarische grond. Hiermee vindt bij lange na geen overschrijding plaats van de drempelwaarde van 100 hectare of meer. Een m.e.r.-(beoordelings)plicht is niet aan de orde. De relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande paragrafen afdoende aan de orde geweest.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Deze zijn opgezet volgens het geldende bestemmingsplan en de recente standaarden van de gemeente Opsterland. Het plangebied in dit plan heeft de volgende (dubbel) bestemmingen gekregen:
Agrarisch
Deze gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgronden. Op deze gronden is geen bouwvlak gelegen, waardoor geen bouwmogelijkheden worden geboden. Het agrarisch bouwvlak dat anders over zou blijven in het plangebied komt op deze wijze te vervallen.
Bedrijf
Deze grond is bestemd voor een bedrijf in milieucategorie 1 of 2. Binnen deze bestemming mag ook worden gewoond. De oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer dan 60% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen.
Bos
De grond met de bestemming 'Bos' is bestemd voor bos en bebossing en voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden. Er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het onderhoud en beheer van de bosfunctie worden gebouwd.
Leiding - Gas
In een deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' gelegen. Deze gronden zijn tevens bestemd voor de aardgastransportleiding met de daarbij behorende veiligheidszones.
Waarde - Cultuurhistorie
Het hele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Hierdoor is naast de enkelbestemmingen de grond ook bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van gronden met reliëf.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen en de dubbelbestemmingen weergegeven.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken.
Vooroverleg
In het voortraject is overleg geweest tussen de overlegpartners en de gemeente. Hierbij zijn de provincie Fryslân en de leidingbeheerder in verband met de aanwezigheid van de aardgastransportleiding in het plangebied betrokken. Daarom wordt het vooroverleg overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter visie gelegd.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Vervolgens is het bestemmingsplan op 27 mei 2024 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de ontwikkeling aan de Mersken 10 in Siegerswoude. Alle gronden zijn in eigendom van provincie Fryslân. De provincie heeft hier de benodigde financiële middelen voor gereserveerd. Bij verkoop van de gronden ten behoeve van het bedrijf worden afspraken in een overeenkomst vastgelegd.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor dit plan worden ten opzichte van de geldende planologische regeling geen nieuwe ontwikkelingen (zoals bouwplannen) mogelijk gemaakt waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan en/of het afsluiten van een anterieure overeenkomst nodig is. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd.