Plan: | Gearen 2 - Nij Beets |
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0086.11BPWGearen2-0301 |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 Bestaande en gewenste situatie
3.3.1. Streekplan Fryslân 2007 en VRF 2014
3.3.2. Omgevingsvisie Fryslân en OV 2022
3.5.1. Omgevingsvisie 2015-2030
3.5.2. Omgevingsvisie Opsterland 2023
Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten
4.8. Archeologie en cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
6.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2. Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1. Het wijzigingsplan
Er is een verzoek ingediend voor de wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied' voor het perceel Gearen 2 in Nij Beets.
Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Beetsterzwaag, sectie E, nummer 394. Slechts een deel van het perceel komt voor wijziging in aanmerking.
Het gaat om een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen - Woonboerderij'. De eigenaar van het perceel heeft de wens om het woonperceel te vergroten in verband met het vergroten van de tuin/het erf.
Het geldende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de agrarische bestemming te wijzigen naar "Wonen - Woonboerderij''. De oppervlakte van het bestemmingsvlak behorende tot de bestemming "Wonen - Woonboerderij" bedraagt na wijziging niet meer dan 5.000 m².
1.2. Ligging plangebied
Het perceel Gearen 2 is gelegen ten westen van Nij Beets nabij de aansluiting met de Domela Nieuwenhuisweg. De woning is gelegen in een vrij open omgeving in een gebied met overwegend agrarische functies en verspreide bewoning in voormalige boerderijen.
Figuur 1: Globale begrenzing van het plangebied
1.3. Vigerend plan
In het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied' van kracht, het moederplan. Dit bestemmingsplan is op 30 juni 2018 deels onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan is laatstelijk gewijzigd met de 'Correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018'. Deze wijziging is niet van invloed geweest op het perceel. Het perceel Gearen 2 heeft ingevolge het bestemmingsplan gedeeltelijk de bestemming "Wonen - Woonboerderij" (artikel 21) en gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch" (artikel 3). Om de bestemming van een gedeelte van het perceel te wijzigen van "Agrarisch" naar "Wonen - Woonboerderij" moet toepassing worden gegeven aan artikel 3.8 onder g van het bestemmingsplan. In dit wijzigingsplan wordt geregeld dat het bestemmingsvlak gedeeltelijk van "Agrarisch" wordt gewijzigd in "Wonen - Woonboerderij".
Figuur 2 Uitsnede uit het bestemmingsplan
1.4. Leeswijzer
De toelichting bij dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:
in hoofdstuk 2 is de bestaande situatie van het plangebied beschreven en wordt uitleg gegeven over de regeling die bij dit wijzigingsplan hoort;
in hoofdstuk 3 zijn de relevante beleidsstukken samengevat en is beoordeeld in hoeverre de uitgangspunten van dit wijzigingsplan binnen het geldende beleid passen;
in hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de relevante sectorale aspecten;
hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische regeling van het wijzigingsplan;
hoofdstuk 6 ten slotte bevat een korte beschrijving van de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Bestaande en gewenste situatie
Op het gedeelte van het perceel Gearen 2 dat wordt gevoegd aan het bestaande woonperceel ligt een agrarische bestemming. Gronden die deze bestemming hebben mogen uitsluitend worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Het bewuste perceelsgedeelte is aangekocht door de eigenaar van het perceel Gearen 2 en wordt niet meer gebruikt ten dienste van een volwaardig agrarisch bedrijf maar wordt hobbymatig gebruikt.
Gevraagd wordt nu om de gronden te mogen gebruiken als tuin / erf bij de woning. Het woonperceel wordt vergroot en zal worden gebruikt voor het hobbymatig houden van kleinvee, moestuin en er zal een kleine overkapping worden geplaatst. Het tot wonen te bestemmen perceelsgedeelte heeft een oppervlakte van ongeveer 2.200 m². Samen met het bestaande bestemmingsvlak voor wonen ontstaat een nieuw bestemmingsvlak van iets minder dan 5.000 m² met de bestemming "Wonen - Woonboerderij". We maken hierbij onderscheid tussen deel A en deel B. Deel A zal volledig bij het woonperceel worden getrokken. Hier geldt hetzelfde regime als voor het hoofdperceel . Voor deel B zal een beperking gelden. Dit deel mag alleen als landschapstuin worden ingericht. Daarbij moet de openheid van het gebied worden gerespecteerd.
Figuur 3 Gewenste inrichting van het plangebied
Betreffende regeling wijzigingsplan
De bevoegdheid voor het wijzigen van de gronden met de bestemming "Agrarisch" naar
"Wonen - Woonboerderij" is gegeven in artikel 3.8 onder g van het bestemmingsplan "Buitengebied" (correctieve en partiële herziening 2018, met verwijzing naar bestemmingsplan "Buitengebied" 2014).
In dit artikel worden de volgende voorwaarden gegeven:
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1 van het bestemmingsplan;
de natuurlijke waarden;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
de verkeersveiligheid;
de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen - Woonboerderij" ten behoeve van vergroting van het erf behorende bij een woning, met dien verstande dat:
de uit te oefenen woonfunctie uitsluitend betrekking heeft op de inrichting van het perceel naar tuin of erf;
de oppervlakte van het woonperceel na wijziging ten hoogste 5.000 m² mag bedragen;
geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan archeologische waarden;
voor het overige na wijziging de regels van de bestemming "Wonen - Woonboerderij" (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn.
Aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Na inwerkingtreding van dit wijzigingsplan mogen de betreffende gronden gebruikt worden ten dienste van de bestemming "Wonen - Woonboerderij". De gronden mogen worden gebruikt als tuin en erf en als zodanig worden ingericht. De erfinrichting wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast. Dit wordt juridisch geborgd via opname van een voorwaardelijke verplichting.
Op het achterste gedeelte wordt ten behoeve van de openheid van het landschap de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - landschapstuin' opgelegd.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1. Inleiding
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in werking getreden op 1 juli 2008, zijn instrumenten opgenomen passend bij het stelsel van verantwoordelijkheden voor de drie bestuurslagen, te weten het Rijk, de provincies en gemeenten. Doel van de wet is om een slagvaardiger doorwerking en uitvoering van het ruimtelijke beleid te bewerkstelligen. De Wro maakt onderscheid tussen een strategische visie en juridisch bindend beleid.
3.2. Rijksbeleid
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio's;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Toegepast op Gearen 2 in Nij Beets
Het onderhavig wijzigingsplan is in overeenstemming met de NOVI. Er is sprake van een kleinschalig plan waarbij een bestaand woonperceel in het landelijk gebied wordt vergroot. De nieuwe omvang van het woonperceel en bijbehorende inrichting is passend binnen de landschappelijke kenmerken.
3.3. Provincie Fryslân
3.3.1. Streekplan Fryslân 2007 en VRF 2014
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. Na 2014 zijn enkele wijzigingen in de Verordening Romte Fryslân doorgevoerd. In 2021 is een geconsolideerde versie van de Verordening Romte Fryslân beschikbaar gesteld op ruimtelijkeplannen.nl.
De verordening bevat instructies ingevolge artikel 4.1 eerste lid Wro, over de inhoud van de
gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
1. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies;
2. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en
cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn
omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten herkenbaar blijven.
Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies.
Grutsk op 'e Romte
In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.
Toegepast op Gearen 2 in Nij Beets
Het voornemen betreft een perceelsgebonden ontwikkeling die binnen de bestaande landschappelijke contouren plaatsvindt. De landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten blijven herkenbaar. Op de inrichtingstekening (zie afbeelding 3) wordt op zorgvuldige wijze de erfvergroting landschappelijk ingepast. De uitvoering en instandhouding van deze landschappelijke inpassing wordt juridisch in de regels geborgd. Er wordt zodoende voldaan aan de Verordening Romte Fryslân 2014.
3.3.2. Omgevingsvisie Fryslân en OV 2022
Op 23 september 2020 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte Diele vastgesteld. Deze is opgesteld omdat de provincie wettelijk verplicht is om op het moment van van kracht worden van de Omgevingswet over een vastgestelde omgevingsvisie te beschikken. In de Omgevingsverordening 2022 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De omgevingsverordening treedt pas in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.
Vooruitlopend hierop wordt onderhavig wijzigingsplan hier aan getoetst.
De Omgevingsvisie introduceert vier inhoudelijke principes en vijf samenwerkingsprincipes als belangrijke hulpmiddelen bij het maken van keuzes voor de fysieke leefomgeving. De vier inhoudelijke principes (‘Zuinig en meervoudig ruimtegebruik’, ‘Omgevingskwaliteiten als ontwerpbasis’, ’Koppelen en verbinden als uitdaging’ en ‘Gezond en veilig’) krijgen hun vertaling en betekenis in de regels van de verordening zelf. Deze principes vormen de vertrekbasis voor gemeentelijke omgevingsplannen, en geven invulling aan een goede kwaliteit van de leefomgeving.
Net als in de huidige Verordening gaat het om ‘omgevingskwaliteiten als basis’.
In artikel 2.1. worden regels gesteld die borgen dat de omgevingskwaliteiten worden benut als ontwerpbasis, en situering en inrichting van functies zorgvuldig gebeurt op basis van de omgevingskwaliteiten. Onderhavig wijzigingsplan voldoet hieraan.
3.4. Wetterskip Fryslân
In 2004 is door Wetterskip Fryslân een Leidraad Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Deze
Leidraad is een instrument waarmee waterschapmedewerkers helder en eenduidig over
water kunnen communiceren met gemeenten. De Leidraad Stedelijk Waterbeheer werd
door medewerkers van Wetterskip Fryslân gebruikt bij het opstellen van wateradviezen
en beantwoorden van vragen. In 2004 hadden gemeenten en waterschappen nog weinig
ervaring met de watertoets, die in 2002 van kracht is geworden. Anno 2013 is door beide
partijen veel ervaring opgedaan met het watertoetsproces.
Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden
meegenomen. Leidraad Watertoets is een instrument waarmee de waterbelangen in
ruimtelijke plannen kunnen worden geborgd en waarmee er zorg voor kan worden
gedragen dat ruimtelijke plannen voldoen aan de uitgangspunten van Wetterskip
Fryslân. Daarnaast zorgt de leidraad watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij
de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip
tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status
van het wateradvies.
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
De omzetting van "Agrarisch" naar "Wonen - Woonboerderij" kan van invloed zijn op de waterhuishouding in het gebied. Theoretisch is het hiermee mogelijk veel verharding toe te passen. In de waterparagraaf wordt hierop verder ingegaan.
3.5. Gemeente Opsterland
3.5.1. Omgevingsvisie 2015-2030
In het beleidsdocument 'Omgevingsvisie 2015-2030' van de gemeente Opsterland wordt het ruimtelijk beleid van de gemeente tot 2030 geschetst. Een omgevingsvisie moet heldere doelen kennen en flexibel kunnen inspelen op maatschappelijke veranderingen, maar wel de robuuste ruimtelijke structuren, zoals natuur en landschap, vastleggen. De gemeente
Opsterland loopt vooruit op de Omgevingswet en de daarin opgenomen planfiguur van de Omgevingsvisie voor het gemeentelijke grondbeleid.
De missie van de gemeente Opsterland is het creëren van randvoorwaarden, die zorgen
voor vitale leefgemeenschappen in een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving.
Opsterland wil een faciliterende gemeente zijn, die regie voert over de ruimtelijke
ontwikkelingen, door duidelijke doelen te stellen en het maatschappelijk middenveld uit
te nodigen om te investeren in de samenleving en in de leefomgeving.
Deze missie van de gemeente kan worden vertaald in vier hoofddoelen:
1. De kracht van de gemeenschap
De kracht van de samenleving aanboren en optimaal benutten.
2. De kracht van de leefomgeving
Opsterland is met haar landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, tussen de
stedelijke buurgemeenten, bij uitstek een woon- en recreatiegemeente. Deze
kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
3. De krachten bundelen: regionale samenwerking
De gemeente Opsterland is een robuuste en zelfstandige gemeente, die door
samenwerking met andere gemeenten prima in staat is om toekomstige opgaven het
hoofd te bieden.
4. De rol en werkwijze van de gemeente
De gemeente Opsterland ontwikkelt zich van een aanbod-gestuurde organisatie naar een faciliterende, vraag-gestuurde organisatie.
De ruimtelijke kwaliteit van de dorpen in Opsterland wordt mede bepaald door het
omliggende landschap. Voor veel streekdorpen geldt dat het van belang is de doorzichten
naar het open landschap te behouden. Ook hier is weer sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van bewoners (beheer aanplant) en gemeente.
Voor het voorliggende plan om een gedeelte van het perceel als erf/ tuin in te richten geldt dat het gaat om een kleinschalige ontwikkeling die een zeer geringe invloed heeft op de beleving van het landschap. Het landelijke karakter van het perceel blijft behouden.
3.5.2. Omgevingsvisie Opsterland 2023
Met de komst van de Omgevingswet moeten gemeenten een Omgevingsvisie hebben. De omgevingsvisie schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon-, werk-, en leefomgeving op de langere termijn. Opsterland heeft vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet in 2015 een Omgevingsvisie opgesteld. Doordat de invoering van de omgevingswet een aantal keer is uitgesteld en nieuwe (beleids)inzichten aan de orde zijn, is die omgevingsvisie geactualiseerd. Op 3 juli 2023 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie Opsterland 2023 vastgesteld.
In de omgevingsvisie Opsterland 2023 worden vijf centrale opgaven genoemd die op de gemeente afkomen:
Bevorderen leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen
Klimaatadaptatie; tegengaan van waterloverlast en hittestress
Bevorderen energietransitie
Naar een landbouw met toekomst
Verbeteren van biodiversiteit
Bij elk van deze opgaven zijn op hoofdlijnen een aantal richtinggevende keuzes geformuleerd. Keuzes die passen bij het karakter van de gemeente en aansluiten bij waar de gemeente (beleidsmatig) al mee bezig is.
De visie zet in op het rijke cultuurlandschap van Opsterland als basis: landschap, dorpen en mensen. Die basis is op dit moment goed op orde en moet dat voor de toekomst ook blijven. Deze bestaat uit:
onze landschappelijke hoofdstructuur;
onze zorg voor een basis-milieukwaliteit.
Daarnaast zijn er leidende thema’s die worden gebruikt om bij ontwikkelingen, waar mogelijk, een plus te realiseren. Het gaat om:
We zijn trots op onze identiteit en ons erfgoed;
We bouwen aan brede welvaart;
We verbeteren de omgevingskwaliteit;
We bevorderen duurzaam ruimtegebruik.
Onderhavig plan is perceelsgebonden en kleinschalig. Een stuk grond dat nu een agrarische bestemming heeft, wordt bij de woonbestemming getrokken. Het landschappelijke karakter van het perceel en het gebied blijft behouden.
Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante omgevingsaspecten. Dit wijzigingsplan voorziet in het vergroten van het woonperceel met 2.280 m². Het gaat om een relatief beperkte uitbreiding van het woonperceel dat totaal 5.000 m² zal bedragen. Aangezien het gaat om een beperkte ingreep is de afweging per aspect beknopt weergegeven.
4.2. Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" zijn richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen opgenomen. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. In het buitengebied moet tevens rekening worden gehouden met het aspect geurhinder. Toetsing daarvan vindt plaats op grond van de Wet geurhinder en veehouderij.
Agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet belemmerd worden door het vergroten van de woonbestemming.Omgekeerd moet voor het vergroten van een woonbestemming een acceptabel woon- en leefklimaat kunnen worden verantwoord in relatie tot agrarische bedrijven in de omgeving.
In de nabijheid van het betreffende perceel zijn geen (agrarische) bedrijven gevestigd. Conclusie is dan ook dat de wijziging van de bestemming voor dit perceel geen afbreuk kan doen aan omliggende (agrarische) bedrijven, en dat een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
4.3. Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting op geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen). Genoemd worden drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. In dit kader kan over het plangebied worden gesteld dat er geen (spoor)wegen en industrie in de directe nabijheid aanwezig zijn. Tevens is in de Wgh bepaald dat elke weg in principe een geluidszone heeft, waar aandacht aan mogelijke geluidshinder moet worden besteed. Dit wijzigingsplan voorziet niet in het realiseren van een geluidgevoelig object zoals een woning. De vergroting van het woonbestemmingsvlak maakt gedeeltelijk alleen de bouw van een bijgebouw mogelijk. Er ontstaat dan ook geen strijdigheid met de Wgh.
4.4. Externe veiligheid
Externe veiligheid wordt geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en gaat over het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering.
Artikel 1 van het Bevi bepaalt hierbij dat woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven, kwetsbare objecten zijn en dat gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen beperkt kwetsbare objecten zijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In het Bevi wordt aangegeven hoe met het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico moet worden omgegaan. De risicovolle inrichtingen zijn op de risicokaart van de provincie Fryslân weergegeven.
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Daarnaast vooerziet het plan niet in de realisatie van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het onderhavige plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
4.5. Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. Dit onderdeel is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van de luchtverontreiniging aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Een ontwikkeling die slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Dit wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van het bestemmingsvlak wonen. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een onderzoek voor dit aspect is dan ook niet aan de orde.
4.6. Bodem
Met betrekking tot de bodem wordt aangegeven dat in het plangebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is. Met dit wijzigingsplan wordt alleen de woonbestemming uitgebreid. Deze gronden mogen alleen voor tuin en erf worden gebruikt en zijn in het verleden als agrarische gronden in gebruik geweest. De verwachting is niet dat door het vroegere agrarische gebruik van de gronden sprake zal zijn van een verontreiniging. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan ook niet nodig.
4.7. Water
Met het wijzigen van de bestemming kan theoretisch meer dan 1.500m² van het nieuw ontstane perceel worden verhard. Daarom is een watertoets ingediend. Op advies van het Wetterskip Fryslân is daarom onderstaande passage opgenomen.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.
4.8. Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) zijn voor de perioden steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen de verchtingswaarden aangegeven
IJzertijd en Middeleeuwen
Figuur 4 archeologische waarden IJzertijd en Middeleeuwen met globale aanduiding plangebied
Het plangebied is gelegen binnen twee verwachtingsregimes. Het voorste gedeelte valt binnen Karterend onderzoek 1 (middeleeuwen). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van zes boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn.
Het gedeelte van het plangebied dat binnen dit regime gelegen is, is net meer dan 500m2. Strikt gezien is onderzoek daarom geadviseerd. In onderhavig geval is echter sprake van een vergroting van een woonperceel met erf en tuin. Diepe grondroering is hier niet aan de orde. Juridisch zal in de regels opgenomen worden dat grondroering dieper dan 50cm strijdig is met dit wijzigingsplan. Tot slot geldt dat door de huidige agrarische bestemming mogelijk grotere en diepere grondroering zou kunnen hebben plaatsgevonden c.q. aan de orde zou kunnen zijn. Gelet hierop wordt gemotiveerd afgeweken van het onderzoeksadvies op dit zeer kleine onderdeel van het plangebied.
Een archeologische dubbelbestemming is om bovengenoemde redenen ook niet nodig. Rondom het plangebied zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied' en de 'correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018' eveneens geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Een opname van een dubbelbestemming in onderhavig plan heeft dan ook geen toegevoegde waarde.
Het overgrote deel van het plangebied ligt aan de achterzijde binnen Karterend onderzoek 3 (middeleeuwen). In dit gebied kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroegmiddeleeuwse ontginningen. Aangezien de oppervlakte van het plangebied binnen dit regime ruim minder bedraagt dan de grenswaarde is geen verder archeologisch onderzoek nodig. Om deze reden -en het feit dat verwachtingsregimes evenmin in Bestemmingsplan Buitengebied en de 'correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018' zijn opgenomen, is ook het opnemen van een archeologische dubbelbestemming niet nodig.
Steentijd en Bronstijd
Figuur 5 archeologische waarden Steentijd en Bronstijd met globale aanduiding plangebied
Binnen de tijdsperiode steentijd-bronstijd is het plangebied geheel gelegen binnen Karterend onderzoek 3 (steentijd). In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. Ook hier geldt dat de oppervlakte van het plangebied minder bedraagt dan de grenswaarde zodat geen verder archeologisch onderzoek nodig is en er geen archeologische dubbelbestemming hoeft te worden opgenomen.
Cultuurhistorie
Het perceel ligt in de Grote Veenpolder in laagveengebied. De kwaliteiten laten zich onder andere als volgt omschrijven (Cultuurhistorische Kaart Fryslân):
Grootschalige open ruimten begrensd door bebouwings- en beplantingslinten langs wegen, vaarten en plaatselijke beeklopen.
Nadrukkelijke aanwezigheid van lineaire structuren van beeklopen, wegdorpen, vaarten en dijken.
Opstrekkende strokenverkaveling haaks op ontginningsassen, vaak in een waaiervormig patroon.
Incidentele groene verdichtingen door moerasgebieden, boselementen en verlande petgaten.
Verspreide bebouwing langs wegen en vaarten. Aanwezigheid van overwegend open graslanden, grazige natuurgebieden en petgaten.
Opvallende aanwezigheid van hoogteverschillen in maaiveld en waterniveaus.
Volgens de inrichtingsschets (figuur 3) blijft het gebruik een overwegend landelijk karakter houden. Om te borgen dat dit ook in de toekomst blijft gewaarborgd, is de landschappelijke inpassing geborgd via een voorwaardelijke verplichting. Daarnaast zal een bouwbeperking op het achterste deel van het perceel worden opgenomen.
Tenslotte blijft de oorspronkelijke kavelrichting ongewijzigd.
Er is concluderend geen sprake van een negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden van het plangebied en de omgeving daarvan.
4.9. Ecologie
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten, te weten de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van specifieke gebieden in ons land. In de wet zijn de bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Hieronder vallen ook de Natura 2000 gebieden.
Voor het plangebied geldt dat het huidige gebruik van de bestaande woning en bijgebouwen wordt voortgezet. Wat betreft de soortenbescherming, zijn er daarom geen belemmeringen te verwachten. Wat betreft de gebiedsbescherming, maakt het onderhavige plangebied geen deel uit van een Natura 2000-gebied of een gebied dat onder het regime van het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische HoofdStructuur (EHS) valt. Ook is het plangebied niet gelegen in door de provincie aangewezen weidevogelgebied.
Het vergroten van het bestemmingsvlak door toevoeging van een strook grond die als weiland is gebruik was, leidt naar verwachting niet tot enig effect op beschermde flora en fauna. Het voormalige weiland heeft een lage waarde als het gaat om geschikte habitat voor welke soort dan ook. De inrichting als (landschaps)tuin zal hier een verbetering in betekenen. Het is dan ook niet nodig om nader onderzoek te doen naar de flora en fauna.
4.10. Stikstofdepositie
Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op basis van de PAS konden toestemmingen worden verleend voor activiteiten waarbij stikstof wordt uitgestoten. De Raad van State heeft geoordeeld dat de PAS niet meer als basis voor deze toestemmingen mag worden toegepast omdat vooruit wordt gelopen op toekomstige positieve effecten van maatregelen. Dit heeft gevolgen voor activiteiten en ruimtelijke plannen. Wanneer de kans bestaat dat er sprake is van stikstofdepositie (meer dan 0,00 mol) op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied dan zal moeten worden aangetoond dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op deze gebieden. Voor de onderhavige locatie Gearen 2 te Nij Beets zijn de nabije stikstofgevoelige Natura2000-gebieden Alde Feanen (ca. 3,6km) en ‘Van Oordt’s Mersken’ (ca. 4km). En op grotere afstand de ‘Wijnjeterper Schar’ (ca. 13km). 'De Deelen' en het 'Sneekermeergebied' betreft niet een stikstofgevoelig Natura2000-gebied.
Figuur 6 Plangebied (zwarte stip) in relatie tot nabije Natura2000-gebieden
In onderhavig geval gaat het om een uitbreiding van een woonperceel. In de ‘gebruiksfase’ (het woongebruik) is geen sprake van (noemenswaardige) stikstofuitstoot. De bouwfase betreft de bouw van een bijgebouw en de inrichtingsmaatregelen op het vergrote erf. In theorie zou mogelijk stikstofdepositie kunnen plaatsvinden die wordt veroorzaakt door de transportbewegingen en het gebruik van machines tijdens deze werkzaamheden. Gelet echter op de kleinschaligheid van onderhavige ontwikkeling in samenhang met de afstanden tot de stikstofgevoelige Natura2000-gebieden, en gelet op berekeningen van vergelijkbare gevallen, kan de verwachting worden uitgesproken dat onderhavig plan niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie boven 0,00 mol/ha/jr op nabije stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.
4.11. M.e.r.-beoordeling
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. De m.e.r.-procedure is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen om belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt de m.e.r.-toets doorlopen. Er zijn drie gradaties in de zwaarte van de m.e.r.- toets. Twee drempelwaarden zijn van belang, waarmee wordt beoordeeld of sprake is van:
een directe m.e.r.-plicht of;
een (formele) m.e.r.-beoordelingsplicht (drempelwaarde C-lijst) of;
een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht (drempelwaarde D-lijst).
De Nederlandse wetgever had (kleine) projecten die de drempelwaarden van de D-lijst van het Besluit m.e.r. niet overschrijden, als gevolg van de beperkte invloed op de omgeving, oorspronkelijk vrijgesteld van de m.e.r.-plicht. Het Besluit m.e.r. is echter door -hoofdzakelijk- twee Europese uitspraken gewijzigd.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt:
als een activiteit is opgenomen in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit m.e.r.;
en deze activiteit onder de drempelwaarde in kolom 2 van de D-lijst blijft;
en hiervoor een besluit nodig is volgens kolom 4 van de D-lijst.
De enige fysieke activiteit die zal plaatsvinden als gevolg van de bestemmingswijziging betreft de erfinrichtingsmaatregelen. Deze activiteit is niet opgenomen in kolom 1 van de C- en/of D-lijst van het Besluit- m.e.r. De provinciale milieuverordening kent geen aanvullende bepalingen in het kader van de m.e.r. -plicht. Een aanmeldnotitie en een besluit in het kader van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling kan daarom achterwege blijven.
4.12. Kabels en leidingen
Er zijn in het plangebied geen grote kabels en leidingen aanwezig. Bij de kabels en leidingen die wel in het plangebied aanwezig zijn, gaat het om (kleinere) huisaansluitingen. Deze hebben geen specifieke bescherming nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.1. Inleiding
Het onderhavige wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals die is opgenomen in artikel 3.8 onder g van het bestemmingsplan "Buitengebied" dat onherroepelijk is geworden op 13 juni 2014. Een wijzigingsbevoegdheid stelt burgemeester en wethouders in staat te besluiten om de bestemming van een locatie te wijzigen, onder in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden.
De procedure die ten aanzien van een wijzigingsplan moet worden doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is tevens van toepassing. Dit betreft de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure.
Het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid dient samen te gaan met een toelichting. In een dergelijke toelichting dient uiteengezet te worden of er vanwege de voorgenomen wijziging sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende toelichting is de uitvoerbaarheid verantwoord. Het wijzigingsplan zelf bestaat uit een verbeelding en regels. Voor de betreffende bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 19) gelden de regels zoals die zijn opgenomen in het moederplan.
Voorliggend wijzigingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is.
5.2 Regels
Voor het betreffende plangebied zullen de regels gelden, zoals die zijn opgenomen in het moederplan voor de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 21).
Daarnaast krijgt deel B van het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van tuin -
landschapstuin' ten behoeve van het open landschap.
5.3 Verbeelding
Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De veranderingen die met vaststelling van het onderhavige wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt zijn perceelsgebonden van aard en kleinschalig van karakter. Deze zijn ruimtelijk ondergeschikt. De planwijziging voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij particuliere belangen geschaad zouden kunnen worden.
Overleg buren
Er is door de initiatiefnemers overleg gevoerd met de directe buren. Zij hebben aangegeven geen bezwaar tegen de plannen te hebben, volgens initiatiefnemer.
Wettelijk vooroverleg
Er is informeel vooroverleg gevoerd met de provincie Fryslân. Het resultaat is hieronder weergegeven.
De provincie hecht waarde aan de openheid van het landschap. Het inrichtingsplan kan op dit onderdeel op haar goedkeuring rekenen, mits goed geborgd in het wijzigingsplan. De polder waar het plangebied in ligt is als leefgebied Open grasland toegevoegd aan het Natuurbeheerplan 2022 en zal in de toekomst ook toegevoegd worden aan het weidevogelkansgebied. Ook vanuit het weidevogel-/natuurbeleid van de provincie is het dus wel belangrijk om de openheid van het gebied zoveel mogelijk te handhaven.
De borging van de landschappelijke waarden is opgenomen in het plan door middel van een aanduiding en een voorwaardelijke bepaling.
Er is een watertoets uitgevoerd. Dit heeft geleid tot het opnemen van een alinea in de waterparagraaf, betreffende het voorkomen van te veel verharding. Daarmee zijn de beleidsdoelen van het Wetterskip Fryslan
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan wordt conform afdeling 3.4 van de Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld op het voorliggend plan te reageren. Eventueel ingediende zienswijzen worden verwerkt in het plan.
Het ontwerp-wijzigingsplan heeft ter inzage gelegen van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024 In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Conclusie
De maatschappelijke uitvoerbaarheid is gewaarborgd.
6.2. Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, eveneens onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het ruimtelijke voornemen en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Procedurekosten voor het wijzigingsplan komen eveneens via het heffen van leges voor rekening van de initiatiefnemer. Eventuele planschade wordt via een planschadeverhaalsovereenkomst verhaald op de initiatiefnemer. Er is geen aanleiding voor kostenverhaal anderzins.
Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het ruimtelijke voornemen voldoende is verzekerd.