direct naar inhoud van Regels
Plan: Luxwoude - Grondwaterwinning- en drinkwaterproductielocatie
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.10BPWaterwinning-0201

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Luxwoude - Grondwaterwinning- en drinkwaterproductielocatie met indentificatienummer NL.IMRO.0086.10BPWaterwinning-0201 van de gemeente Opsterland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.6 bestaand:

de situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.7 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.8 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.9 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.10 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.11 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.12 landschappelijke en cultuurhistorische waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat gebied heeft gemaakt;

1.13 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming;

1.14 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, voorzieningen ten dienste van de exploitatie en/of winning van aardgas, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, zendmasten en oplaadvoorzieningen voor elektrische motorvoertuigen;

1.15 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.16 peil:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.17 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgronden, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de natuurlijke waarden worden nagestreefd,

met daaraan ondergeschikt:

  • b. water, waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daaraan gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen,

met de daarbijbehorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen

nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van de gronden en bebouwing voor opslag;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de houtteelt en de bosbouw;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij het bestaand gebruik betreft;
  • d. het permanent gebruiken van gronden ten behoeve van de winning van delfstoffen zoals aardgas;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van Burgemeester en Wethouders, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. binnen de gronden ter plaatse aangeduid met 'water': het graven, verbreden en/of dempen van wijken en andere watergangen;
  • b. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting of wegbeplanting;
  • d. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, voorzover de Wet natuurbescherming en de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing zijn.
3.5.2 Uitzondering

is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
3.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts wrden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de archeologische waarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. grondwaterwinning in verband met de openbare drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterwinning';
  • c. bos en bebossing

met daaraan ondergeschikt:

  • d. erven en terreinen;
  • e. wegen en paden, waaronder de ontsluitingsweg;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (waaronder sloten zijn begrepen), waterwinning, productie en distributie van drinkwater;
  • g. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 8.000 m2;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 3.000 m2 niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 12 m;
  • e. er worden geen bedrijfswoningen gebouwd.
4.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 3,50 m;
  • b. de bouwhoogte van masten bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder technische installaties en putten, bedraagt niet meer dan 5 m.
4.2.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in Bijlage 3;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting
  • 1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving:
    • a. zonder de aanleg en instandhouding van de landschaps- en bosbeheermaatregelen conform het in Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan, ten einde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    • b. het beheer van het resterend bosgebied na de uitvoering van de hiervoor onder a. genoemde maatregelen, wanneer dat afwijkt van een bosbeheerplan dat in samenspraak met provincie Fryslân is opgesteld en dat de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders;
    • c. zonder afgerond natuuronderzoek waaruit blijkt dat geen ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is dan wel dat een noodzakelijk geachte ontheffing of vergunning op grond van die wet is verkregen.
  • 2. In afwijking van het onder sub 1a en 1b bepaalde mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 48 maanden na verlenen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze regels opgenomen landschappelijke inpassingsplan en bosbeheermaatregelen conform het onder 1b bedoelde bosbeheerplan, ten einde te komen tot een goede landschappelijke inpassing en goed bosbeheer.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het college van burgemeester en wethouders, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, voorzover de Wet natuurbescherming en de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is.
4.4.2 Uitzondering

De in sublid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
4.4.3 Toetsingscriteria

De in sublid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2;
  • b. de natuurlijke waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan.
5.3.3 Voorwaarden

De in lid 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

5.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

5.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 5.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • c. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • d. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  • e. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:

  • a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 10 m;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
  • f. bij de toepassing ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken en ten aanzien van het berekenen van de bouwhoogte worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

de bestemming wijzigen:

  • a. in die zin dat de in het plan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd; de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt; een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen;
  • b. in die zin dat aan gronden een archeologische dubbelbestemming wordt toegekend, indien uit onderzoek is gebleken dat er mogelijk archeologische waarden te verwachten zijn, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. indien er sprake is van terreinen, waarvan bekend is dat zij archeologische waarden bevatten, de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' van het 'Bestemmingsplan Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.0086.BPBuitengebied-0302) wordt toegekend, waarbij voor alle grondroerende werkzaamheden voor bouwen en gebruik een omgevingsvergunning nodig is;
    • 2. indien er sprake is van terreinen, waar mogelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, de bestemming 'Waarde - Archeologie' van het 'Bestemmingsplan Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.0086.BPBuitengebied-0302) wordt toegekend, waarbij voor grondroerende werkzaamheden voor bouwen en gebruik over een oppervlakte van meer dan 50 m2 en dieper dan 0,30 m een omgevingsvergunning nodig is;
  • c. in die zin dat een archeologische dubbelbestemming (deels) wordt verwijderd of aangepast, met dien verstande dat:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel uit onderzoek blijkt dat het gebied, gelet op de ter plaatse aangetroffen archeologische waarden, een aangepaste regeling behoeft;
    • 2. de provinciaal archeoloog vooraf om advies wordt gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast;
  • d. in die zin dat ter plaatse de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone' wordt aangebracht, indien dit vanuit de milieusituatie of landschappelijke overwegingen noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 10 Verwerkelijking in naaste toekomst

De gronden met de aanduiding 'wetgevingzone - verwerkelijking in de naaste toekomst' worden in de naaste toekomst voor de verwerkelijking Nutsvoorzieningen nodig geacht, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en en dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Luxwoude - Grondwaterwinning- en drinkwaterproductielocatie'.