Plan: | Gorredijk - Stationsweg 58 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0086.05BPStationsweg58-0301 |
De locatie Stationsweg 58 te Gorredijk betreft een groengebied met daarop een bouwwerk. In het verleden werd het pand gebruikt als woon-werklocatie. De meeste bebouwing op het perceel is inmiddels gesloopt, alleen de werkplaats is nog aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens om dit gebouw op te knappen en als woning in gebruik te nemen. Daarbij zijn interne verbouwingen nodig maar verder vinden op het perceel geen nieuwe ontwikkelingen plaats en worden geen nieuwe ruimtelijke ingrepen gedaan.
Het perceel heeft op basis van het geldende bestemmingsplan Gorredijk Kom de bestemming 'Groen'. Binnen de bestemming is regulier wonen niet toegestaan. Om het gebouw te kunnen gebruiken als woning, moet de huidige bestemming worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Daarbij hoort een onderbouwing van een goede ruimtelijke inpassing ingevolge artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied ligt midden in de kern Gorredijk, aan de Stationsweg 58. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Gorredijk Kom, dat is vastgesteld op 4 april 2016. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Gorredijk Kom
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bebossing, wegen, paden en speelvoorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Strijdigheid
Binnen de huidige groenbestemming zijn geen gebouwen toegestaan. De aanwezigheid van de werkplaats is daarmee in feite al in strijd met het geldende bestemmingsplan. Het gebruiken van het gebouw voor regulier woongebruik is in strijd met de bestemming 'Groen' omdat binnen deze bestemming het gebouw en de woonfunctie niet zijn toegestaan.
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de huidige situatie wordt ook behandeld.
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het perceel Stationsweg 58 te Gorredijk en bevindt zich midden in de kern van het dorp. Het perceel kent in de huidige situatie een groenbestemming maar was voorheen in gebruik als werkplaats met daarbij een bedrijfswoning. Momenteel is nog één gebouw (vml. werkplaats) aanwezig. Het gebouw, plat afgedekt, heeft een oppervlakte van circa 100 m2 en is 6 meter hoog. Het gebouw zelf kent geen specifieke cultuurhistorische waarde, maar het gebouw zelf verteld wel het oorspronkelijke gebruik van het gebouw. Met het beoogde woongebruik vervalt het oorspronkelijke gebruik van het gebouw, maar blijft het gebouw wel het oorspronkelijke gebruik vertellen. Dit vanwege het bestaande gebouw slechts voorziet in een functiewijziging.
Het plangebied kent verder een groene, verwaarloosde inrichting met veel bosschages. Langs de Stationsweg staan voornamelijk, karakteristieke, woningen. Ten westen van de Stationsweg bevindt zich een groot, gezoneerd bedrijventerrein.
In figuur 2.1 is een luchtfoto van de bestaande situatie weergegeven. In figuur 2.2 is een vooraanzicht van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie met het plangebied
Figuur 2.2 Vooraanzicht van het plangebied
Het voornemen is om het bestaande gebouw te verbouwen tot een woning. In de nieuwe situatie krijgt het plangebied dan ook de bestemming Wonen, zoals langs de rest van de Stationsweg ook het geval is. Er is daarmee alleen sprake van een functiewijziging. Van sloop -en/of nieuwbouw is geen sprake. Indien in de toekomst sprake is van sloop en nieuwbouw dan zal de woning in relatie tot de wederopbouwwijk naast het perceel en ook in relatie tot de oude lintbebouwing ingepast worden. Het perceel zit net in een overgangszone en bij de uiteindelijk aanvraag bouwen zal toetsing plaatsvinden aan de dan geldende welstandsnota.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten door de Stationsweg. Via deze weg is de N392 in zuidelijke richting te bereiken.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie is in de gewenste situatie beperkt. Het gaat hierbij om verkeersbewegingen van de toekomstige bewoners. In het verleden waren de verkeersbewegingen afkomstig van de werkplaats en de bedrijfswoningen groter. Het toekomstig verkeer kan zich goed afwikkelen op de bestaande infrastructuur.
Parkeren
Voor de woning geldt een parkeernorm van 2,0 plekken per woning. Bij de woning is hier gezien de kavelgrootte voldoende ruimte voor beschikbaar.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI en sluit aan bij de doelstelling om de regio nog sterker en leefbaarder te maken.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.
In dit bestemmingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het mogelijk maken van één woning is op basis van jurisprudentie (18 december 2013 201302867/1/R4) geen verstedelijking. Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Rijksbeleid.
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. De nieuwe omgevingsverordening is nog niet vastgesteld.
Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'
De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes:
Samenwerkingsprincipes:
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
Om de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar te houden moeten onder meer voldoende woningen worden voorzien in de provincie. Daarbij zet de provincie met name in op benutting van bestaande locaties en bestaande capaciteit. Wanneer in het bestaand bebouwd gebied niet aan de behoefte kan worden voldaan, is uitbreiding van een stad of dorp mogelijk. In dit geval gaat het om een bestaande, voormalige werkplaats die in gebruik wordt genomen ten behoeve van een reguliere woonfunctie. Daarmee wordt een bestaande locatie benut om te voorzien in een specifieke behoefte. Dit past binnen het provinciaal beleid.
Verordening Romte
In de Verordening Romte Fryslân is het provinciaal beleid vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. In de verordening staan geen specifieke regels voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan.
Wonen
Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Ten aanzien van wonen vermeldt de verordening dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten als het plan qua aantal en kwaliteit in overeenstemming is met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaats laten vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied valt binnen de begrenzing van het 'bestaande bebouwd gebied'. Omdat het gaat om een functiewijziging van een bestaan gebouw voor een specifieke doelgroep is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.3 is ook gemotiveerd dat de ontwikkeling binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma past.
Conclusie
Het voornemen is in overeenstemming met het provinciale beleid en de provinciale regelgeving.
Omgevingsvisie Gemeente Opsterland 2015-2030
In de Omgevingsvisie Gemeente Opsterland 2015-2030, zoals vastgesteld op 21 september 2015, is een analyse gemaakt van de maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen en leven in de dorpen van Opsterland. Het gaat daarbij om belangrijke maatschappelijke veranderingen die ingrijpende gevolgen hebben voor de ruimtelijke ontwikkeling, zoals demografische veranderingen, veranderingen op het gebied van inkomen, zorg, koopgedrag, participatie, vrijwilligerswerk, vrijetijdsbesteding, alsmede technologische veranderingen, zoals internet, social media, domotica, milieu, energiegebruik, landbouw, verkeer, vervoer en transport. Daarnaast hebben de stagnerende economie, de krimp en de beperkte gemeentelijke middelen eveneens ingrijpende gevolgen voor de samenleving en voor de benodigde voorzieningen.
De woningbouw vond de laatste decennia verspreid plaats over de verschillende kernen. Het meest in de grotere kernen (Gorredijk, Beetsterzwaag en Ureterp), daar kwam bijna twee derde van de nieuwbouw terecht. Maar ook in de overige kernen werden veel woningen gerealiseerd, zeker in verhouding tot de omvang van de kleine kernen. In 2013 heeft een aanpassing van het woningbouwprogramma plaatsgevonden. Dit programma kenmerkt zich door de sterke spreiding van het nieuwbouwprogramma over de verschillende kernen binnen de gemeente, met een accent op de drie hoofdkernen. Dit uitgangspunt is ook voor de periode 2015-2030 van toepassing: het grootste deel van de nieuwbouw komt terecht in Gorredijk, Beetsterzwaag en Ureterp, daarbij ligt het accent op Gorredijk. In dit geval gaat het om een specifieke behoefte naar een nieuwe woning in de kern Gorredijk. Bovendien betekent de herinvulling van deze 'stedelijke' locatie een toevoeging aan de ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie is namelijk sprake van een verwaarloosde situatie.
Woonvisie gemeente Opsterland 2017 - 2021
In de woonvisie beschrijft de gemeente Opsterland het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2017-2021. In de woonvisie wordt aangegeven dat er tussen 2016 en 2030 behoefte is aan maximaal 600 woningen. Voor nieuwbouw wil de gemeente zich focussen op inbreiding in plaats van uitbreiding. Mogelijke uitbreidingslocaties moeten plaatsvinden in de grotere dorpen, waaronder Gorredijk.
De gemeente wil initiatieven van dorpen en bewoners faciliteren indien die voorzien in een behoefte, draagvlak hebben en realistisch zijn. Daarbij kan het gaan om initiatieven voor huur- of koopwoningen, of een combinatie van huur- en koopwoningen. De gemeente staat ook open voor (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap.
Omdat de woningbehoefte beperkt is, kiest de gemeente voor flexibiliteit in programma en locaties. Zo kan zij flexibel en via maatwerk optimaal inspelen op de concrete vraag. De gemeente zet in op snellere procedures bij vergunningverlening voor nieuwbouw.
Dit initiatief voorziet in een concrete vraag naar de herinvulling van een bestaand gebouw tot woning. Het voornemen is niet in strijd met de woonvisie.
Wat betreft de woningbouwruimte kan het volgende worden gesteld. In 2018 heeft de gemeente Opsterland gezamenlijk met de gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Smallingerland en Weststellingwerf woningbouwafspraken gemaakt met de provincie Fryslân voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2026. De toe te voegen past binnen deze afspraken.
Conclusie
Het voornemen past binnen het gemeentelijk woonbeleid.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidshinder (anders dan inrichtingsgeluid) is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder vanuit wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang omdat er geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied voorkomen en het plangebied niet binnen een geluidzone van een industrie- of bedrijventerrein valt.
Toetsing
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
Voor wegverkeersgeluid is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd omdat de te realiseren woningen inclusief de bedrijfswoning in de geluidzone liggen van de Stationsweg. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. De berekende geluidbelasting vanwege Stationsweg is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Voor de woning is derhalve geen hogere waarden nodig in het kader van wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidzone mag de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde.
In de huidige situatie maakt het gehele plangebied deel uit van een geluidzone voor industrielawaai. Voor de woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1) om de geluidbelasting uit te rekenen en zo nodig hogere waarden vast te stellen. De berekende geluidbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De berekende geluidbelastingen moeten als hogere waarde vast worden gesteld. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. Op basis van de minimale geluidwering van 20 dB(A) conform het Bouwbesluit kan het binnenniveau voldoen aan een maximum van 35 dB(A). De gemeente dient voor de woning, net als geldend voor de omliggende woningen een hogere waarde van 55 dB(A) vast te stellen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Toetsing
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit is vanwege het feit dat in de directe omgeving meerdere bedrijfs- en woonfuncties naast elkaar bestaan. In dergelijke gevallen mag 'een stapje terug' worden gedaan.
Vanwege de ligging binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein, de ligging aan de rand van het dorp waar planologische mogelijkheden ten behoeve van bedrijvigheid gelden én de ligging langs een belangrijke ontsluitingsroute van de kern Gorredijk kan het plangebied worden gezien als gemengd gebied.
In het plangebied wordt een burgerwoning mogelijk gemaakt. Dit betreft een milieugevoelige functie. Ten noorden, aan de Stationsweg 64, bevindt zich een maatschappelijke functie uit ten hoogste milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Het plangebied ligt op meer dan 47 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Ten noordoosten, aan de Trimbeets 4, voorheen Stationsweg 60, bevindt zich een voormalige kerk. Middels een wijzigingsplan is de bestemming van kerk gewijzigd naar wonen, welke functie geen belemmering vormt voor de woonfunctie in het plangebied. Even verder ten zuidoosten bevindt zich een middelbare school, in milieucategorie 2. De inrichting van de school bevindt zich op meer dan 110 meter. Aan de Stationsweg 33, ten zuiden van het plangebied, bevindt zich een bedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met daaraan gekoppeld een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand van de woning tot de grens van de inrichting bedraagt ruim 40 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Tot slot bevindt zich aan de westkant van het plangebied het bedrijventerrein van Gorredijk. Hier zijn geluidszoneringsplichtige inrichtingen toegestaan uit ten hoogste milieucategorie 4.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied. Hierbij geldt hoe zwaarder de milieucategorie is, hoe verder het bedrijf van de bebouwde kom van Gorredijk is gelegen. Op basis van deze indeling bevindt het plangebied zich niet binnen de milieucirkels van de bedrijven op het bedrijventerrein. De belangrijkste factor die voor een mogelijke verstoring kan leiden is geluid. Daarom is voor de ontwikkeling een geluidsonderzoek uitgevoerd. Dit ook vanwege het feit dat het plangebied zich binnen de geluidszone van het industrieterrein bevindt. Zie hiervoor bijlage 1. Door de zonebeheerder is aangegeven dat het gehele plan is gelegen binnen de 50 dB(A) geluidzone van het industrieterrein Overtoom. De hogere waarde op de naastgelegen woningen bedraagt 55 dB(A), deze waarde dient ook te worden aangehouden voor de nieuw te realiseren woning op het perceel Stationsweg 58. Op basis van het bouwbesluit dient ten gevolge van industrielawaai een binnenniveau van 35 dB(A) gerealiseerd te worden, waarbij de karakteristieke geluidwering van de gevels 20 dB bedraagt. Deze eis is gelijk aan de minimale eis uit het Bouwbesluit en die van wegverkeerslawaai. Er zijn derhalve geen aanvullende maatregelen aan de woning benodigd conform het Bouwbesluit. Wel dient een hogere waarden besluit genomen te worden.
Vanuit planologisch oogpunt kan het gebouw daarom worden omgezet naar burgerwoning, omdat de bedrijven in omgeving niet worden belemmerd. Ook blijft er sprake van een goede woonsituatie voor de woning.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Toetsing
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. Conform de uitspraak van de Raad van State 2 november 2022 dient de aanlegfase weer meegenomen te worden in een stikstofberekening. Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Van Oordt's Mersken op circa 2 kilometer afstand tot het plangebied. Er is slechts sprake van een functiewijziging naar wonen. Hierbij is geen sprake van een aanlegfase, slechts een functiewijziging waarbij fysiek geen verandering optreedt. Zekerheidshalve is voor de ontwikkeling een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2.
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
Toetsing
In dit geval gaat het slechts om een functiewijziging van een bestaande gebouw. Er worden geen nieuwbouw-, sloop-, kap- en dempingswerkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling. Daarmee vinden geen werkzaamheden plaats die mogelijk invloed hebben op mogelijk aanwezige beschermde soorten. Zekerheidshalve is voor de ontwikkeling een ecologische quickscan uitgevoerd. Hieruit blijkt dat vanwege de potentiële aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels en de reuzenberenklauw een specifieke werkwijze moet worden gevolgd. Om hinder voor vleermuizen te voorkomen moet extra lichtoverlast worden voorkomen tussen zonsondergang en zonsopkomst. Om te voorkomen dat broedvogels worden verstoord, moeten bij de werkzaamheden voorzorgsmaatregelen worden getroffen (afhankelijk van de fase van het broedseizoen). Ten aanzien van de Reuzenberenklauw moet verspreiding worden voorkomen. De geadviseerde aanpak hiervoor is in de rapportage uitgebreid omschreven. Het rapport is als bijlage 3 toegevoegd.
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Voor de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 4. Op de locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zink en PAK. De verontreiniging is te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten op de locatie en de antropogene bijmengingen in de grond. Voorafgaand aan de bouw van een mogelijke woning op de locatie dient de sterke grondverontreiniging te worden gesaneerd. Dit kan doormiddel van het afgraven of het afdekken van de verontreinigde grond. Deze werkzaamheden met betrekking tot de sterke verontreiniging worden gezien als sanerende handeling. Sanerende handelingen dienen voorafgaand aan de werkzaamheden gemeld te worden bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân) door middel van een BUS-melding c.q. saneringsplan. Bij de uitwerking van de plannen wordt hier uitvoering aangegeven. Na sanering zijn de gronden geschikt voor de woonfunctie.
Toetsingskader
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat waarborgt dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. De uitkomst van deze toets is dat er geen waterschapsbelang geldt. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 5. Er is slechts sprake van een functiewijziging, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande afvalwaterketen en de verharding niet wijzigt. Daarom zijn er geen maatregelen noodzakelijk ten aanzien van het aspect water.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.
Toetsing
In Friesland worden geen knelpunten verwacht op het gebied van luchtkwaliteit. Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden. Ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
FAMKE
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Toetsing
Op basis van de advieskaart ijzertijd - middeleeuwen geldt dat bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van de advieskaart Steentijd - Bronstijd geldt dat bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In dit geval is uitsluitend sprake van een functiewijziging, vinden er geen ingrepen plaats én is het gebied kleiner dan 5.000 m2. Daarom is het niet noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar archeologische waarden.
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Binnen het plangebied zelf zijn geen significante cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in een functiewijziging. Er wordt dus geen afbreuk gedaan aan eventuele karakteristieke waarde van de gebouwen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken.
Risicorelevante inrichtingen
Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. In de directe omgeving van het plangebied is hier geen sprake van. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Buisleidingen
Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle buisleidingen aanwezig zijn.
Conclusie
Externe veiligheid levert geen beperkingen op voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toetsing
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Voor het bestemmingsplan gelden ten aanzien van kabels, leidingen en zoneringen geen belemmeringen.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In dit geval gaat het echter uitsluitend om een perceelsgebonden ontwikkeling. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarom is het in dit geval niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-notitie op te stellen.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan heeft één enkelbestemming en één dubbelbestemming gekregen. Deze zijn opgezet volgens het geldende bestemmingsplan en de recente standaarden van de gemeente Opsterland.
Wonen
Het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Het plan biedt mogelijkheden voor wonen, in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Er is binnen de bestemming 'Wonen' één woning toegestaan. De woning dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden.
Gebiedsaanduiding
In verband met de aanwezigheid van geluidszoneringsplichtige inrichtingen op het industrieterrein Overtoom te Gorredijk is de aanduiding 'geluidzone - industrie' over het plangebied gelegd. Hiermee wordt beoogd om een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten tegen te gaan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld op 11 december 2023. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens deze periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door de initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Er wordt een planschadeovereenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten, gezien er geen bebouwing wordt gesloopt of gerealiseerd. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van derden.
Grondexploitatie
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.