direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zwetteweg 17 te Haule
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer wil de bestemming van Zwetteweg 17 te Haule (hierna: 'plangebied') wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'. Binnen het plangebied was tot voor kort een melkrundveehouderij gevestigd. De initiatiefnemer wil de aanwezige bedrijfsbebouwing benutten voor een caravan-, camper- en bootstalling. De gemeente Ooststellingwerf heeft op 20 december 2022 besloten in principe medewerking te verlenen aan dit initiatief. Hierbij is als voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing. Er is een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld, waarmee aan deze voorwaarde voldaan wordt (zie Hoofdstuk 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0001.jpg"
Afbeelding 1.1 Het plangebied (bron ondergrond: perceelloep.nl)

1.2 Plangebied

Afbeelding 1.1 geeft de globale begrenzing van het plangebied weer. De locatie is kadastraal bekend als 'gemeente Donkerbroek, sectie H, nummer 974/975/979'.
Het plangebied ligt ten westen van de kern Haule en is onderdeel van het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. Aan de noord-, oost- en westzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden. De zuidzijde ligt aan de Zwetteweg. Woningen van derden liggen op minimaal circa 27 m van het plangebied.

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019) en is daarin bestemd als 'Agrarisch'. In artikel 3.7a van de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college onder voorwaarden de bestemming kan wijzigen in 'Bedrijf'. Uit 2.3.1 blijkt dat aan deze voorwaarden voldaan wordt.
Naast de bestemming 'Agrarisch' gelden voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' (zie afbeelding 1.2). De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3/4' is gericht op behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden en bevat een onderzoeksverplichting bij bodemverzet met een oppervlak van meer dan 100/500 m2 en een ontgravingsdiepte van meer dan 30/40 cm. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' heeft betrekking op behoud, herstel en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Op grond daarvan is onder meer een omgevingsvergunning nodig voor “het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2.” Aangezien de beoogde bestemmingswijziging niet tot fysieke ingrepen leidt (zie Hoofdstuk 3), is er geen conflict met de drie dubbelbestemmingen.
De gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' heeft betrekking op ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie. Dat is voor dit wijzigingsplan niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0002.jpg"
Afbeelding 1.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie binnen het plangebied. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving op het gebied van milieu, bodem, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

In de 'Nationale Omgevingsvisie - Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (NOVI, september 2020) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI gaat uit van 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel; sterke en gezonde steden en regio's; een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Onderdeel van laatstgenoemde prioriteit is "de opgave van agrarische leegstand en herbestemming in relatie tot het combineren van functies in het landelijke gebied, behoud en versterking van de leefbaarheid op het platteland en het voorkomen van verdere aantasting van het landschap." Dit wijzigingsplan sluit hier in algemene zin op aan. Het betreft een herbestemming van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. De nieuwe bedrijfsfunctie draagt bij aan de lokale werkgelegenheid/economie en leefbaarheid. Tevens wordt rekening gehouden met de waarden van het plaatselijke landschap.
Naast de 4 prioriteiten zijn 21 nationale belangen geformuleerd. Voor het maken van afwegingen met betrekking tot de deze belangen zijn 3 afwegingsprincipes opgesteld: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen direct raakvlak met de 21 nationale belangen uit de NOVI. Wel worden de afwegingsprincipes in acht genomen. Zo wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de karakteristieken van het plaatselijke woudontginningenlandschap (zie Hoofdstuk 3). Daarnaast wordt afwenteling van hemelwater voorkomen (zie 4.7).

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen" (uit: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 2012). Om beide doelen te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het doel van de 'laddertoets' is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat een ruimtelijk plan dat geen nieuw ruimtebeslag met zich meebrengt, maar alleen een planologische functiewijziging mogelijk maakt, in beginsel niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (cf. artikel 3.1.6 tweede lid Bro) kan worden aangemerkt. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2016:1075). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe functie ten opzichte van de voormalige functie (ECLI:NL:RVS:2016:1503). Het plangebied is op dit moment bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Er was een melkrundveehouderij gevestigd. Dit is een bedrijf uit milieucategorie 3.2 met een grootste richtafstand van 100 m vanwege het aspect 'geur'. De caravan-, camper- en bootstalling valt onder milieucategorie 1-2. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 m. De ruimtelijke uitstraling (aard en omvang) van de nieuwe functie is daarmee beperkter dan die van het voormalige agrarische bedrijf (zie ook 3.2). Daarmee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hoewel de laddertoets dus niet doorlopen hoeft te worden, is in deze toelichting wel ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed (zie Hoofdstuk 4). Tevens wordt aandacht geschonken aan de behoefte (1.1) en uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 5).

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit wijzigingsplan.

2.1.4 Conclusie

Het planvoornemen sluit aan bij de NOVI en past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang en evenmin van een inperkende werking op grond van het Barro. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met het ruimtelijk beleid van het Rijk.

2.2 Provincie

2.2.1 Grutsk op 'e Romte!

In Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014 (vastgesteld d.d. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân 2014 (zie 2.2.3). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.
Het plangebied is onderdeel van de gebiedseenheid 'Zuidelijke Wouden'. Van provinciaal belang binnen dit deelgebied zijn onder meer "de langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen (met beplanting), met en zonder bebouwing, met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken in de hoogveenontginningen en de daarin gelegen verveningsdorpen en -gehuchten." De provincie streeft binnen de Zuidelijke Wouden naar behoud van het contrast tussen het overwegend open karakter van de hoogveenontginningen en de dichte bebouwingslinten. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invulling van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dit deelgebied gerespecteerd worden. Op dit punt wordt eveneens verwezen naar 4.9 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) en de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Beide kaarten geven geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.2 Omgevingsvisie De romte diele

In de Omgevingsvisie De romte diele (vastgesteld d.d. 23 september 2020) wordt de inhoud van het beleid uit het Streekplan Fryslân 2007 en Grutsk op 'e Romte in grote lijnen voortgezet. De Omgevingsvisie geeft richting aan het handelen van de provincie (en is voor andere overheden, burgers of bedrijven niet bindend). Als hoofdambitie is geformuleerd: "brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân". Er staan negen principes in voor de manier waarop de provincie te werk wil gaan en die richting geven bij het maken van keuzes. Dit zijn:

  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • Koppelen van ambities;
  • Gezond en veilig;
  • Rolbewust;
  • Decentraal wat kan;
  • Ja, mits;
  • Aansluiting zoeken;
  • Sturen op proces, ruimer op inhoud.

Met de Omgevingsvisie zet de provincie onder andere in op een "vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen." Dit vormt een fundament voor de 'brede welvaart'. Verder wordt benadrukt dat er ruimte is voor lokaal maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak. De Omgevingsvisie bevat geen directe aanknopingspunten of belemmeringen voor het plangebied.

2.2.3 Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 (gewijzigd vastgesteld d.d. 21 maart 2021) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kortgezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.

Sturingsfilosofie
De Verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'. Deze twee sporen zijn:

  • 1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen;
  • 2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de Verordening.

De Verordening regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen (spoor 1). Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen. Uitgangspunt is dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Dubbele regelgeving wordt ook vermeden. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. In het ontwikkelingsgerichte spoor levert de provincie actief haar bijdrage met kennis en inzicht, investeringen, programma's en projecten, organisatie- en regiekracht (spoor 2). Voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt nadrukkelijk ingezet op vooroverleg met gemeenten en afstemming tussen gemeenten.

Hergebruik vrijkomende bebouwing
Het plangebied ligt volgens de Verordening binnen de begrenzing van het 'landelijk gebied'. In artikel 1.1.1.1 is bepaald dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies mogen worden opgenomen. In afwijking daarvan kunnen nieuwe stedelijke functies worden toegestaan "indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen" (artikel 1.2.1.1). Het gaat dan onder meer om "dienstverlening en niet-industriële bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1, 2 en 3 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving" (artikel 1.2.1.2b). Aan de toepassing van artikel 1.2.1.1 stelt de provincie als voorwaarde dat:

  • a. bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden blijven;
  • b. de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
  • c. geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

Zoals gezegd vinden er geen ruimtelijke ingrepen binnen het plangebied plaats (ad. a/b). Dit wijzigingsplan heeft slechts betrekking op een herbestemming van de bestaande situatie. Daarbij wordt geen afbreuk gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven (ad. c; zie 4.3). Verder is sprake van een kleinschalig bedrijf uit milieucategorie 1-2, die zowel landschappelijk als milieuhygiënisch goed kan worden ingepast (zie Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4). Het planvoornemen voldoet daarmee aan de voorwaarden van artikel 1.2.1.1.
Op de kaarten die als bijlage bij de Verordening zijn opgenomen, zijn geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aangegeven.

2.2.4 Conclusie

De structuurvisie Grutsk op 'e Romte!, de Omgevingsvisie De Romte Diele en de Verordening Romte Fryslân 2014 leggen geen specifieke belemmeringen aan het plangebied op. Zie ook Hoofdstuk 3 waaruit blijkt dat de toekomstige situatie binnen het plangebied geen afbreuk doet aan landschapswaarden die van provinciaal belang zijn. Het planvoornemen is aldus in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeente

2.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019) en is daarin bestemd als 'Agrarisch'. In artikel 3.7a van de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college de bestemming kan wijzigen in 'Bedrijf'. Daaraan zijn tien voorwaarden verbonden. Hieronder zijn ze opgesomd, waarbij steeds in cursief is aangegeven hoe eraan voldaan wordt.

  • 1. Het moet gaan om bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in Bijlage 3 van de regels (milieucategorie 1 en 2) of die naar aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbaar zijn.
    Een caravan-, camper- en bootstalling valt onder milieucategorie 2 (zie 4.3).
  • 2. De agrarische bedrijfsactiviteiten moeten volledig zijn beëindigd.
    Dit is het geval (zie 3.2).
  • 3. Per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning.
    De huidige 'agrarische bedrijfswoning' op nr. 17 wordt een reguliere bedrijfswoning.
  • 4. De bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd.
    De bedrijfsactiviteiten worden in de bestaande bedrijfsbebouwing gehuisvest. Nieuwbouw is niet aan de orde.
  • 5. Er mag geen sprake zijn van opslag buiten gebouwen.
    Er vindt geen buitenopslag plaats.
  • 6. Er moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan.
    De landschappelijke inpassing wordt versterkt op basis van een ruimtelijk inrichtingsplan (zie Hoofdstuk 3).
  • 7. Er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
    De caravan-, camper- en bootstalling genereert per 100 m2 b.v.o. 3,9-5,7 verkeersbewegingen. Mede in relatie tot de huidige agrarische bedrijfsbestemming is daarmee geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking (zie 3.2).
  • 8. Parkeren moet op eigen erf plaatsvinden.
    De parkeerbehoefte kan volledig op eigen erf worden opgevangen (zie 3.2).
  • 9. Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven.
    Dit is niet het geval (zie 4.3 ).
  • 10. Voor het overige zijn de regels van de bestemming 'Bedrijf' van toepassing.
    Deze regels zijn van toepassing verklaard in dit wijzigingsplan (zie Regels).

Naast de bestemming 'Agrarisch' gelden voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone'. Hierop is in 1.3 ingegaan. Deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding vormen geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

2.3.2 Omgevingsvisie Ooststellingwerf

Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Ooststellingwerf' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de 'Structuurvisie 2010-2020-2030' (15 september 2009). Het is een visie op de toekomst van de leefomgeving. Het toekomstbeeld is vertaald naar ambities. Eén van die ambities is: "Uniek Ooststellingwerf: Ons landschap en onze (cultuur)historie vormen de basis van onze gemeente. We willen deze kwaliteiten behouden, benutten en versterken bij nieuwe ontwikkelingen." Dit betekent onder meer dat plannen moeten passen in het landschap en een meerwaarde moeten opleveren. Bij plannen in het landelijk gebied en aan de randen van de dorpen zal de gemeente beoordelen of er een passend ruimtelijk inrichtingsplan is gemaakt, dat zorgt voor een goede verankering van het plan in het landschap. Dat is voor dit wijzigingsplan het geval. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op dit inrichtingsplan. Daaruit blijkt dat de bestaande landschappelijke inpassing versterkt wordt.
In de Omgevingsvisie zijn drie gebiedskompassen opgenomen. Het plangebied ligt binnen gebiedskompas 'Het Friese Ooststellingwerf'. In algemene zin is aangegeven dat ondernemen in het landelijk gebied om 'maatwerk' vraagt en 'multifunctioneel' benaderd dient te worden. Het gebiedskompas geeft geen concrete aanknopingspunten of belemmeringen voor dit wijzigingsplan aan.

2.3.3 Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de 'wijzigingsregels' die zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018'. Daarnaast wordt, voor wat betreft de landschappelijke inpassing, aangesloten bij de 'Omgevingsvisie Ooststellingwerf'. Het wijzigingsplan past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

De huidige situatie binnen het plangebied is weergegeven in afbeelding 3.1 en 3.2. Langs de Zwetteweg is een bakstenen boerderij met rood pannendak uit de jaren twintig aanwezig. Deze is in de jaren zestig en tachtig uitgebreid in noordelijke en oostelijke richting. Er is één losstaand bijgebouw aanwezig. De overige bebouwing is met elkaar verbonden. Op het achtererf zijn een mestsilo en drie sleufsilo's gelegen.
Langs de Zwetteweg is opgaande beplanting aanwezig. Ter weerszijden van de bakstenen boerderij staan hoge essen. Zuidelijk van het vrijstaande bijgebouw ligt een houtwal met hoge bomen en ondergroei. In deze houtwal staan essen, esdoorns en eiken. Het achtererf is vrij kaal, op de noordwestelijke hoek na, waar enkele bomen aanwezig zijn (vooral populieren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0003.jpg"
Afbeelding 3.1 Luchtfoto plangebied (bron: perceelloep.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0004.jpg"
Afbeelding 3.2 Foto vanuit zuidwestelijke richting (bron: Google Street View, 2022)

3.2 Toekomstige situatie

Kleinschalige bedrijvigheid
Binnen het plangebied was een melkrundveehouderij gevestigd. Dit bedrijf is in 2022 beëindigd. De initiatiefnemer wil de aanwezige bedrijfsbebouwing benutten voor een caravan-, camper- en bootstalling. Het betreft een kleinschalige bedrijfsactiviteit die op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009), onder milieucategorie 2 valt (SBI 52109; zie 4.3). De bebouwing is reeds voor de beoogde stalling ingericht. In afbeelding 3.3 is een recente foto van de binnenzijde van de grote melkveestal opgenomen. Daaruit blijkt dat de ligboxen verwijderd zijn en de vloeren geëgaliseerd met beton.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0005.jpg"
Afbeelding 3.3 Huidige situatie ligboxenstal

Landschap
Er is een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld op basis van het 'Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf' (20 augustus 2015). Dit inrichtingsplan is in vijf stappen tot stand gekomen, rekening houdend met de karakteristieken van het landschap en bedrijfseconomische wensen van de initiatiefnemer. Het inrichtingsplan is opgenomen in afbeelding 3.5 en in Bijlage 1 van de regels (schaal 1: 500).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0006.jpg"
Afbeelding 3.4 Landschapstypen (bron: Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf)

Het plangebied ligt volgens het Procesboek binnen het woudontginningenlandschap. Dit is geïllustreerd in afbeelding 3.4. Een van karakteristieken van het woudontginningenlandschap is het opstrekkend verkavelingspatroon, haaks op de weg. De Zwette is aangelegd op een hogere zandrug. Van daaruit is het plaatselijke landschap in lange en smalle stroken ontgonnen. In de loop van de tijd zijn sommige kavels samengevoegd tot grotere, soms meer blokvormige, eenheden. Dat zie je ook rond het plangebied terug. De erven in het woudontginningenlandschap liggen - vanwege de aanwezige erfrandbeplanting - als groene verdichtingen in het bebouwingslint. Het plangebied zelf bevat, op de voorzijde na, weinig erfrandbeplanting. Hier ligt dus een kans om de landschapskenmerken te versterken.
Er vindt geen nieuwbouw binnen het plangebied plaats. Ook van andere (terrein)werkzaamheden is geen sprake. Dit wijzigingsplan heeft slechts betrekking op een herbestemming van de bestaande situatie. Wel wordt de landschappelijke inpassing van het erf verbeterd. De zuidzijde van het plangebied is reeds ingepast door de houtwal ten zuiden van het vrijstaande bijgebouw en de essen bij de boerderij. Deze beplanting wordt gehandhaafd. Zieke of slechte bomen in de houtwal worden vervangen door eiken en/of ruwe berken. Daarnaast wordt een struiklaag aangebracht, op plekken waar die nu nog ontbreekt. De houtwal aan de zuidzijde wordt doorgetrokken naar de oostzijde van het plangebied. Hier worden nieuwe bomen aangeplant, voorzien van onderbegroeiing met struiken. Het plantsortiment is opgenomen in Bijlage 1.
Aan de noordwestkant van het erf staan, zoals gezegd, enkele bomen. Het gaat op deze plek vooral om populieren. Sommige bomen zijn in slechte conditie. Ook hier worden zieke of slechte bomen vervangen door eiken en/of ruwe berken. Daarnaast wordt de houtwal uitgebreid in zuidwestelijke richting en voorzien van ondergoei. Dit gebeurt conform de nieuwe houtwal aan de oostzijde. Tenslotte wordt aan de noordoostzijde, nabij het betonpad, een solitaire eik of ruwe berk aangeplant.
Het geheel van de toe te voegen beplanting zorgt voor een verbeterde inpassing van de bedrijfsbebouwing en voor een versterking van de kenmerken van het woudontginningenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0007.png"
Afbeelding 3.5 Ruimtelijk inrichtingsplan (bron: BügelHajema Adviseurs BV)

Verkeer en parkeren
Het plangebied is via een dubbele inrit ontsloten op de Zwetteweg. Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (versie 2018) moet voor 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' in niet-stedelijk buitengebied, per 100 m2 bvo rekening worden gehouden met een verkeersgeneratie van 3,9-5,7 motorvoertuigen per etmaal. In totaal krijgt de caravan-, camper- en bootstalling een bvo van circa 1.000 m2. Dit betekent dat de verkeersgeneratie circa 39-57 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Een dergelijk aantal verkeersbewegingen kan goed via de dubbele inrit afgewikkeld worden. Vanaf beide ontsluitingspunten is er goed zicht op de Zwetteweg (en vice versa). Er worden geen knelpunten met het oog op de verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming verwacht.
Klanten die een caravan, camper en boot komen halen of brengen, kunnen tijdelijk op het erf parkeren. Daarvoor is rondom de stalling veel ruimte aanwezig. Ook wanneer gebruik wordt gemaakt van personeel kan in voldoende parkeerruimte op het eigen erf worden voorzien.

3.3 Juridische vormgeving

Dit wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.7a van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019). Een wijzigingsbevoegdheid stelt burgemeester en wethouders in staat te besluiten om de bestemming van een locatie te wijzigen, onder de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden (zie 2.3.1). De procedure die wordt doorlopen is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is tevens van toepassing.
Een wijzigingsplan dient vergezeld te gaan van een Toelichting. In de toelichting wordt uiteengezet of er vanwege de voorgenomen wijziging sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening’. Het wijzigingsplan zelf bestaat uit een verbeelding en Regels. In de regels worden de bestemmingen 'Agrarisch' (artikel 3) en 'Bedrijf' (artikel 6) uit het 'moederplan' van toepassing verklaard (inclusief twee dubbelbestemmingen en een gebiedsaanduiding). In de bestemming 'Bedrijf' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op grond daarvan moet de landschappelijke inpassing (zie 3.2) binnen één jaar na het vaststellen van dit wijzigingsplan gerealiseerd en daarna in stand gehouden worden. De bestemming 'Agrarisch' is opgenomen om een deel van het huidige bouwvlak weg te bestemmen. Het gaat om een klein gebiedje aan de noordwestkant van het plangebied.
Het wijzigingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 m.e.r.-plicht

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Het planvoornemen valt niet onder onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.. In bijlage D wordt gesproken over "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject". In aansluiting bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie 2.1.2) geldt onderhavig planvoornemen niet als stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Er geldt wel een vergewisplicht, waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Het geheel van (de onderzoeken in) dit hoofdstuk wordt beschouwd als vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daaruit blijkt dat sprake is van beperkte effecten en een aanvaardbaar project.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, kan akoestisch onderzoek nodig zijn.
Binnen het plangebied is een bedrijfswoning aanwezig. Conform artikel 76 lid 3 Wgh zijn bestaande (bedrijfs)woningen uitgesloten van onderzoek. Er wordt geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing aan het plangebied toegevoegd. Dit betekent dat akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.
In 3.2 is aangegeven dat de caravan-, camper- en bootstalling een verkeersgeneratie van circa 39-57 motorvoertuigen per etmaal met zich meebrengt. Dit aantal verkeersbewegingen heeft een verwaarloosbaar effect op de gevelbelasting van omliggende woningen rond het plangebied. Het aspect 'indirecte hinder' vormt daarmee geen knelpunt.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
De caravan-, camper- en bootstalling valt onder milieucategorie 1-2. Opslaggebouwen zijn in de VNG-publicatie aangeduid als categorie 2-inrichting (SBI 52109). Dit betekent dat er een grootste richtafstand geldt van 30 m voor het aspect 'geluid' ten opzichte van hindergevoelige objecten.
Het plangebied ligt binnen een bebouwingslint waarin afwisselend woningen en bedrijven voorkomen. Binnen een straal van circa 250 m liggen vier agrarische bedrijven, een tuincentrum en een loon- en grondverzetbedrijf. Er is met andere woorden sprake van 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-publicatie met één afstandsstap verkleind kunnen worden van 30 m naar 10 m. Binnen 10 m van de bestemming 'Bedrijf' liggen geen hindergevoelige objecten, zoals woningen van derden. Dit betekent dat er geen milieuhygiënisch conflict is en dat milieuonderzoek achterwege kan blijven.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het wijzigingsplan leidt, zoals gezegd in 4.2, tot een verkeersgeneratie van circa 39-57 motorvoertuigen per etmaal. Op grond van de Wet milieubeheer draagt het project daarmee 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt uit de doorlopen NIBM-toets, waarvan het resultaat is opgenomen in afbeelding 4.1. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0008.jpg"
Afbeelding 4.1 NIBM-berekening (bron: infomil.nl)

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.

Het plangebied ligt buiten de invloedzones van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, van overige gevaarlijke inrichtingen, van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en van aardgastransportleidingen. Zie hiervoor afbeelding 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0009.jpg"
Afbeelding 4.2 Risicokaart (bron:atlasleefomgeving.nl)

4.6 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) beoogt een effectieve bescherming te bieden voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Aan de ene kant bevat de wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor bodem en grondwater. In de tweede plaats is de wet gericht op de aanpak en sanering (of beheer) van bestaande verontreinigingen. Door bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' te toetsen aan de Wbb, kan voorkomen worden dat de woning gebouwd wordt op verontreinigde grond. De Wbb is de wettelijke grondslag voor enkele besluiten en regelingen. Eén daarvan is het Besluit Bodemkwaliteit.
Het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogeheten stand still-beginsel.
Op de kaart van het Bodemloket (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) is aangegeven dat op het achtererf een slootdemping heeft plaatsgevonden. Zie hiervoor afbeelding 4.3. Voor de slootdemping is mogelijk gebiedsvreemd materiaal gebruikt. Verder zijn er geen verontreinigingen of verdachte activiteiten op de kaart aangegeven.
De bestemming van het plangebied wijzigt van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'. Dit leidt niet tot het toevoegen van ruimten voor het langdurig verblijf van personen. Alleen binnen de bestaande bedrijfswoning is dit toegestaan. Het planvoornemen leidt evenmin tot fysieke ingrepen, anders dan een interne verbouwing van de stallen, die al is afgerond (zie 3.2). Bodemingrepen zijn niet aan de orde. Het plan voorziet feitelijk in een herbestemming van de bestaande situatie.
Het plangebied krijgt geen gevoeligere bestemming ten opzichte van de bestaande situatie. Een bodemonderzoek wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPZwetteweg17-VG01_0010.jpg"
Afbeelding 4.3 Uitsnede Kaart Bodemloket (bron: bodemloket.nl)

4.7 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027'.

Plangebied
De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied zijn toegelicht in Hoofdstuk 3. Daaruit blijkt dat dit wijzigingsplan niet leidt tot ruimtelijke ontwikkelingen of fysieke ingrepen. Er vindt alleen een herbestemming van de bestaande situatie plaats. Het verharde oppervlak binnen het plangebied neemt niet toe. Ook worden er geen sloten gedempt (of gegraven). Dat betekent dat er geen afwenteling van hemelwater plaatsvindt. Verder vindt binnen het plangebied geen uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater plaats. Verwacht mag worden dat de functiewijziging van melkveehouderij naar caravan-, camper- en bootstalling, in dit opzicht zelfs een positieve uitwerking heeft. Geconcludeerd kan worden dat het wijzigingsplan geen (negatief) effect heeft op de waterhuishouding.

Watertoets
Op 6 maart 2023 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Daaruit volgt dat er 'geen waterschapsbelang' is. Het watertoetsdocument is opgenomen in Bijlage 1.

4.8 Ecologie

In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre er natuurwaarden in het geding zijn. Daarbij gaat het zowel om soortbescherming als gebiedsbescherming. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in het rapport 'Quickscan Flora & Fauna Zwetteweg 17 8432 PN, Haule' (zie Bijlage 2). De volgende conclusies worden getrokken:

  • "Er zijn op de onderzochte locatie geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van via de Wnb beschermde planten- of diersoorten.
  • De geplande ingreep heeft geen impact op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.
  • Er worden bij uitvoer van de voorgenomen plannen geen verbodsbepalingen van de Wnb overtreden.
  • Door middel van het plaatsen van nestkasten voor vogels en vleermuizen kan de biodiversiteit ter plaatse worden vergroot .
  • Aanvullend onderzoek op basis van het vleermuisprotocol, kennisdocumenten of handreiking kleine marterachtigen is niet noodzakelijk.
  • Effecten op NNN of natura 2000: Dit is niet van toepassing."

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Stikstof
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, de zogeheten 'bouwvrijstelling'. De Raad van State heeft onlangs geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europees natuurbeschermingsrecht (ABRvS, 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159). Dit betekent dat zowel voor de realisatie- als gebruiksfase de stikstofbelasting beoordeeld moet worden.
De huidige bedrijfsbebouwing is reeds geschikt als caravan-, camper- en bootstalling. Er zijn geen (substantiële) bouwwerkzaamheden nodig. Dat betekent dat voor 'stikstof' alleen de gebruiksfase relevant is. Dit wijzigingsplan leidt, zoals gezegd in 4.2, tot een verkeersgeneratie van circa 39-57 motorvoertuigen per etmaal. Verwacht mag worden dat ten opzichte van het voormalig gebruik als melkrundveehouderij, met de daarbij behorende verkeersbewegingen, er sprake is van een substantiële afname in stikstofuitstoot binnen het plangebied. Het uitvoeren van een Aeriusberekening voor de gebruiksfase wordt niet noodzakelijk geacht. Op dit punt kan ook verwezen worden naar het ecologisch onderzoek in Bijlage 2 (blz. 14) waarin geconcludeerd wordt dat er gelet op de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (5,28 km) geen noodzaak bestaat om een Aeriusberekening uit te voeren.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Uit de gemeentelijke Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart blijkt dat voor het plangebied een ‘hoge verwachting’ voor archeologische waarden geldt (WR-a5). Voor de noordelijke rand van het plangebied geldt de aanduiding 'historische kernen en bebouwingslinten (WR-a3)'. Deze aanduidingen zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019) vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' respectievelijk 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemmingen schrijven een onderzoeksplicht voor bij grondverzet met een oppervlak van meer dan 500 m2 en een ontgravingsdiepte van meer dan 40 cm respectievelijk een oppervlak van meer dan 100 m2 en een ontgravingsdiepte van meer dan 30 cm.
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft voor de periode 'steentijd-bronstijd' en voor de periode 'ijzertijd-middeleeuwen' aan dat archeologisch onderzoek binnen het plangebied nodig is bij bodemingrepen van meer dan 5.000 m2.
De bestemmingswijziging leidt niet tot ruimtelijke ingrepen waarbij meer dan 100 m2 aan grondverzet optreedt. In de eerste plaats staat de toegekende bestemming 'Bedrijf' alleen de bestaande bebouwing toe. Er is op dit moment circa 1.000 m2 aan bebouwing aanwezig. Uitbreiding van dit bebouwde oppervlak is niet toegestaan. In de tweede plaats leidt de herbestemming niet tot een herinrichting van het perceel. Er wordt alleen nieuwe beplanting langs de randen toegevoegd (zie Hoofdstuk 3). In de derde plaats zijn de bestaande dubbelbestemmingen opnieuw aan het plangebied toegekend. Daarmee worden eventueel aanwezige archeologische waarden in de toekomst beschermd.
Uit het voorgaande volgt dat op grond van de gemeentelijke Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart en de FAMKE archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van diverse beleidsnota's (zie Hoofdstuk 2 en door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse (zie 3.2). Een en ander is verwerkt in het ruimtelijk inrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 1.
Uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) blijkt dat het plangebied deel is van een gebied met een waardevolle verkaveling (opstrekkend) en geomorfologie (grondmorene/keileem). Dit wijzigingsplan heeft geen invloed op deze aspecten. Er vinden immers geen ruimtelijke ontwikkelingen of fysieke ingrepen binnen het plangebied plaats. De verkaveling en eventueel aanwezige hoogteverschillen blijven dus in tact.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van dit wijzigingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee ‘anderszins verzekerd’ zijn. Omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, zal het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan tevens besluiten dat er geen exploitatieplan zal worden vastgesteld. Dit is conform artikel 6.12 onder 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
Met de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten waarin vastgelegd wordt dat eventueel uit te betalen vergoedingen voor planschade, verhaald worden op de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een wijzigingsplan vooroverleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan plaatsgevonden. Wetterskip Fryslân en Provincie Fryslân hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van Brandweer Fryslân is wel een vooroverlegreactie ontvangen. Deze is opgenomen als Bijlage 3. Alle adviezen van de brandweer worden door de initiatiefnemer overgenomen, dat betekent het volgende:

  • De initiatiefnemer heeft kennis genomen van de brandscenario's, de gegevens m.b.t. bereikbaarheid en de aanzienlijke langere opbouwtijd van het WTS-systeem die door de brandweer zijn beschreven;
  • Er worden geen gasflessen binnen het plangebied opgeslagen. Dit wordt in het huishoudelijk reglement van de stalling opgenomen.
  • Er worden geen accu's binnen het plangebied opgeladen. Dit wordt in het huishoudelijk reglement van de stalling opgenomen.
  • Bereikbaarheid: De loodsen op het terrein zijn tot op 20 meter benaderbaar en de woning tot op 40 meter, zodat voldoende slanglengte overblijft voor een inzet van een brandweervoertuig in en/of rondom het bouwwerk.
  • De initiatiefnemer overweegt om een branddetectiesysteem (conform de NEN 2535) in zijn woning en de bedrijfsruimtes aan te brengen.
  • De brandweer wordt betrokken bij de verdere uitwerking van het plan.

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft vanaf 27 september 2023 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
De initiatiefnemer heeft zijn buren op de hoogte gebracht van het plan voor de caravanstalling. Dit plan is positief ontvangen.