direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Norgerweg 97 te Haulerwijk
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Norgerweg 97 te Haulerwijk (hierna: 'plangebied') was een bedrijfswoning met enkele loodsen aanwezig. De bebouwing dateerde uit 1964/1965 en verkeerde in een dermate slechte staat van onderhoud (zie afbeelding 1.1), dat deze kortgeleden gesloopt is. De eigenaar van de betreffende percelen wil in de plaats van de bedrijfsbebouwing een woning bouwen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan (zie 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0001.jpg" Afbeelding 1.1 Voormalige situatie (bron: WMR)

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt binnen het bebouwingslint van de Norgerweg te Haulerwijk. Aan de oost- en westkant liggen woonpercelen (huisnummers 98 en 96). De noordzijde grenst aan open agrarisch gebied. Afbeelding 1.2 geeft de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer. Het gaat om twee kadastrale percelen: Donkerbroek, sectie K, nummers 186 (zuid) en 187 (noord). De twee percelen hebben een gezamenlijk oppervlak van 1.933 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0002.jpg" Afbeelding 1.2 Kadastrale begrenzing (bron: perceelloep.nl)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019)1 en is daarin bestemd als 'Bedrijf' (zuidelijk perceel) en 'Agrarisch' (noordelijk perceel). Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven uit de milieucategorieen 1 en 2 toegestaan (zie 4.3). Tevens mag er gewoond worden ten dienste van het gevestigde bedrijf. Een zelfstandige woonfunctie is niet toegestaan. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming - onder voorwaarden - te kunnen wijzigen van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Voor dit planvoornemen wordt van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt (zie verder 2.3.1). De bestemming 'Agrarisch' - die voor het noordelijk perceel geldt - heeft betrekking op 'agrarische cultuurgrond'. Hier mag niet gebouwd worden.

Naast de bestemming 'Bedrijf' zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' op het plangebied van toepassing. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is gericht op het behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden. Hier wordt in 4.10 op ingegaan. Daaruit blijkt dat de dubbelbestemming geen belemmering vormt voor het planvoornemen. De gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' heeft betrekking op ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie. Dit is voor onderhavig plan niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0003.jpg" Afbeelding 1.3 Huidig bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en laat zien hoe het plangebied in de toekomst wordt ingericht. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving op het gebied van milieu, bodem, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide doelen te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking
Het doel van de 'laddertoets' is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat de bouw van maximaal 11 woningen niet kan worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (artikel 1.1.1 Bro).2 Binnen het plangebied wordt één woning gebouwd. Deze komt bovendien in de plaats van een bedrijfswoning. Daarbij neemt het bebouwd oppervlak af met circa 140 m2. Hoewel de laddertoets dus niet doorlopen hoeft te worden, is in deze toelichting wel ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed (zie Hoofdstuk 4). Tevens wordt aandacht geschonken aan de behoefte (2.3.3) en uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 5).

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit wijzigingsplan.

2.1.3 Nationale Omgevingsvisie

In de 'Nationale Omgevingsvisie - Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (NOVI, september 2020) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI gaat uit van 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel; sterke en gezonde steden en regio's; een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Naast deze prioriteiten zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waaronder 'zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'. De ambitie is om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de woningvoorraad en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio's met bevolkingsdaling te behouden. De gebouwde omgeving moet in 2050 zoveel mogelijk CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief zijn ingericht.
Voor het maken van afwegingen met betrekking tot de nationale belangen zijn 3 afwegingsprincipes geformuleerd: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.
Dit planvoornemen heeft geen direct raakvlak met de 21 nationale belangen uit de NOVI. In algemene zin wordt door de vervangende nieuwbouw binnen het plangebied aangesloten bij het streven om de kwaliteit van de woningvoorraad op peil te houden. Daarnaast worden de afwegingsprincipes deels in acht genomen. Zo wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de karakteristieken van het plaatselijke landschap (zie Hoofdstuk 3). Tevens wordt afwenteling van hemelwater voorkomen (zie 4.7).

2.1.4 Conclusie

De vervangende nieuwbouw binnen het plangebied past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik uit de SVIR, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang of van een inperkende werking op grond van het Barro. Tenslotte wordt deels aangesloten bij de afwegingsprincipes uit de NOVI. Het planvoornemen past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk.

2.2 Provincie

2.2.1 Grutsk op 'e Romte!

In 'Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014' (vastgesteld d.d. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân 2014 (zie 2.2.3). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.
Het plangebied is onderdeel van deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. Van provinciaal belang binnen dit deelgebied is onder meer "de langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen (met beplanting), met en zonder bebouwing met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken in de hoogveenontginningen en de daarin gelegen verveningsdorpen en -gehuchten." De provincie streeft binnen de Zuidelijke Wouden naar behoud van het contrast tussen het overwegend open karakter van de hoogveenontginningen en de dichte bebouwingslinten. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invulling van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dit deelgebied gerespecteerd worden. Op dit punt wordt ook verwezen naar 4.10 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Deze provinciale kaart geeft geen specifieke waarden en/of belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.2 Omgevingsvisie De romte diele

In de 'Omgevingsvisie De romte diele' (vastgesteld d.d. 23 september 2020) wordt de inhoud van het beleid uit het 'Streekplan Fryslân 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' in grote lijnen voortgezet. De Omgevingsvisie geeft richting aan het handelen van de provincie (en is voor andere overheden, burgers of bedrijven niet bindend). Als hoofdambitie is geformuleerd: "brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân". Er zijn negen principes geformuleerd die aangeven hoe de provincie te werk wil gaan en die richting geven bij het maken van keuzes. Dit zijn:

  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • Koppelen van ambities;
  • Gezond en veilig;
  • Rolbewust;
  • Decentraal wat kan;
  • Ja, mits;
  • Aansluiting zoeken;
  • Sturen op proces, ruimer op inhoud.

Met de Omgevingsvisie zet de provincie onder andere in op het bieden van "een compleet palet [...] van steden en dorpen met gevarieerde en aantrekkelijke woningen, bedrijvigheid en voorzieningen." Verder wordt benadrukt dat er ruimte is voor lokaal maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak. De Omgevingsvisie bevat geen directe aanknopingspunten voor de vervangende nieuwbouw binnen het plangebied.

2.2.3 Verordening Romte Fryslân

De 'Verordening Romte Fryslân 2014' (gewijzigd vastgesteld d.d. 21 maart 2021) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kortgezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.

Sturingsfilosofie
De Verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'. Deze twee sporen zijn:

  • 1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen;
  • 2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de Verordening.

De Verordening regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen (spoor 1). Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen. Uitgangspunt is dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Dubbele regelgeving wordt ook vermeden. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. In het ontwikkelingsgerichte spoor levert de provincie actief haar bijdrage met kennis en inzicht, investeringen, programma's en projecten, organisatie- en regiekracht (spoor 2). Voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt nadrukkelijk ingezet op vooroverleg met gemeenten en afstemming tussen gemeenten.

Wonen
Artikel 1.1 van de Verordening sluit nieuwe stedelijke functies binnen het landelijk gebied in beginsel uit. Verstedelijking dient conform het Streekplan primair gebundeld te worden binnen bestaand stedelijk gebied. Dit bevordert een doelmatig gebruik van de ruimte, draagt bij aan sterke steden en vitale dorpen, en voorkomt onnodige verrommeling en versnippering van het landelijk gebied, aldus de Verordening. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied.
In afwijking van artikel 1.1 kan op grond van artikel 1.5.1 een nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan, in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, mits:

  • 1. "per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt, en
  • 2. in geval van vervanging de bestaande woning wordt gesloopt, en in geval van verplaatsing de locatie van de woning aan de woonbestemming wordt onttrokken, en
  • 3. het oppervlak van de nieuwe woning inclusief de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen, dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m², en
  • 4. de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten."

Voor dit wijzigingsplan wordt aan deze voorwaarden voldaan. Het gaat om vervangende nieuwbouw, waarbij de bestaande woning is gesloopt (ad 1 en 2). Voor het bebouwingsoppervlak wordt aangesloten bij de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen (ad 3). De nieuwe woning wordt op een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde wijze ingepast (ad 4, zie Hoofdstuk 3).

Toetsing plangebied
Er zijn achttien kaarten als bijlage bij de Verordening opgenomen. Uit de kaart ‘Begrenzing bestaand bebouwd gebied’ blijkt dat het plangebied in het landelijk gebied is gelegen. De overige kaarten van de Verordening geven geen specifieke waarden en belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.4 Conclusie

De structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte!', de 'Omgevingsvisie De Romte Diele' en de 'Verordening Romte Fryslân 2014' leggen geen belemmeringen aan het plangebied op. Zie ook Hoofdstuk 3 waaruit blijkt dat de toekomstige situatie binnen het plangebied geen afbreuk doet aan landschapswaarden die van provinciaal belang zijn. Het planvoornemen is aldus in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeente

2.3.1 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019) en is daarin bestemd als 'Bedrijf' en 'Agrarisch'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone'. In de bestemming 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 6.6) opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen'. Aan deze wijzgingsbevoegdheid zijn zes voorwaarden verbonden. Hierna zijn ze opgesomd, waarbij telkens in cursief is aangegeven hoe er aan de betreffende voorwaarde voldaan kan worden.

  • 1. De bedrijfsactiviteiten moeten volledig zijn beëindigd (Binnen het plangebied vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats);
  • 2. De woningen worden in de voormalige bedrijfswoning gerealiseerd (De woning komt in de plaats van de bedrijfswoning);
  • 3. Het aantal woningen niet meer bedraagt dan één (Er wordt één woning gebouwd);
  • 4. Er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan (Aangesloten is bij het recentere Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf, zie Hoofdstuk 3 );
  • 5. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven (Agrarische bedrijven worden niet beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden, zie 4.3 );
  • 6. Voor het overige moeten de regels van de bestemming Wonen van overeenkomstige toepassing worden verklaard (Dit is het geval, zie Artikel 3).

De bestemming 'Agrarisch' wordt gehandhaafd met dit wijzigingsplan. Aan deze bestemming wordt een voorwaardelijke verplichting met het oog op de landschappelijke inpassing toegevoegd (zie 3.2 en 3.3).


Voor het plangebied geldt tevens de 'Partiële herziening beheersverordening windturbines Ooststellingwerf' (vastgesteld d.d. 25 januari 2022). In dit bestemmingsplan heeft de gemeente - in navolging van gewijzigd provinciaal beleid - een regeling opgenomen voor windturbines op een agrarisch erf. Aangezien er binnen het plangebied geen sprake is van een agrarisch erf of van windturbines, hoeft er niet aan de regels van dit bestemmingsplan getoetst te worden.

2.3.2 Omgevingsvisie Ooststellingwerf

Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Ooststellingwerf' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie 2010-2020-2030 (15 september 2009). Het is een visie op de toekomst van de leefomgeving. Het toekomstbeeld is vertaald naar ambities. Eén van die ambities is "Uniek Ooststellingwerf: Ons landschap en onze (cultuur)historie vormen de basis van onze gemeente. We willen deze kwaliteiten behouden, benutten en versterken bij nieuwe ontwikkelingen." Dit betekent onder meer dat plannen moeten passen in het landschap en een meerwaarde moeten opleveren. Bij plannen in het landelijk gebied en aan de randen van de dorpen zal de gemeente beoordelen of er een passend ruimtelijk inrichtingsplan is gemaakt, dat zorgt voor een goede verankering van het plan in het landschap. Dit is voor onderhavig planvoornemen het geval. In Hoofdstuk 3 komt het ruimtelijk inrichtingsplan aan bod.
In de Omgevingsvisie zijn drie gebiedskompassen opgenomen. Het plangebied valt onder gebiedskompas 'Het Friese Ooststellingwerf'. Binnen dit gebiedskompas is voor Haulerwijk - in het kader van de ambitie 'Vitaal Ooststellingwerf' - aangegeven dat er ruimte is voor lokale en kleinschalige woningbouwinitiatieven.
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op kleinschalige woningbouw, geïnitieerd door lokale bewoners. Het plan sluit daarmee aan bij de Omgevingsvisie.

2.3.3 Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026

Op 25 januari 2022 heeft de gemeenteraad de 'Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026' vastgesteld. In deze Woonvisie beschrijft de gemeente hoe de woningmarkt zich in de periode tot 2026 kan ontwikkelen. De Woonvisie is een uitwerking van de Omgevingsvisie Ooststellingwerf. De gemeente wil een sturende en regisserende rol spelen op de woningmarkt. Dit komt tot uitdrukking in de vier thema's die centraal staan: inzetten op een passend groeiscenario; mismatch tussen vraag en aanbod (verhelpen); organiseren van wonen en zorg; werken aan leefbaarheid en duurzaamheid.
Met de Woonvisie zet de gemeente in op het groeiscenario ‘trendmatig hoog’ van 520 woningen. Planmatige nieuwbouw moet vooral in de drie kerndorpen (Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk) en in Donkerbroek en Oldeberkoop plaatsvinden. De behoefte in Haulerwijk tot 2030 varieert van 40-210 nieuwe woningen, waarbij het scenario ‘trendmatig hoog’ uitgaat van 60 woningen. Hiervan is inmiddels een deel gerealiseerd. Daarnaast zijn er in Haulerwijk ‘zachte’ plannen voor een 50-tal woningen. Hierbij moet de procedure nog doorlopen worden. Omdat de kans bestaat dat een deel van deze plannen niet wordt uitgevoerd, is de inschatting dat er voldoende vraag is naar onderhavige woningbouwontwikkeling. Een groot deel van de zachte plancapaciteit heeft overigens betrekking op een ander woningtype. De woonvisie beschrijft dat er behoefte is aan verschillende woningtypes, vooral aan starterswoningen en levensloopbestendige woningen. Daarnaast is ruimte voor luxere koopwoningen boven de €300.000 (tot maximaal 30% van het totale bouwprogramma). Dit planvoornemen heeft betrekking op de bouw van een luxere koopwoning. Dit past dus in de Woonvisie.
De te realiseren woning bevindt zich op een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied (zie 2.1.1). De gemeente heeft in regioverband woningbouwafspraken gemaakt met de provincie voor de periode 2020-2030. Hierbij is afgesproken dat in Ooststellingwerf maximaal 186 woningen op buitenstedelijke locaties gerealiseerd kunnen worden. Deze plannen worden opgenomen in een gemeentelijk woningbouwprogramma. Voorliggend wijzigingsplan past binnen deze woningbouwafspraken en zal via het woningbouwprogramma worden verrekend.

2.3.4 Welstandsnota

Het plangebied is in de Welstandsnota (versie 23 juni 2009) ingedeeld bij het 'buitengebied'. Dit betekent dat de te bouwen woning moet voldoen aan de gebiedsgerichte criteria voor het buitengebied. De bouwtekeningen voor de woning zullen te zijner tijd - in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' - aan de welstandscommissie ter beoordeling worden voorgelegd.

2.3.5 Conclusie

Voor de woningbouw binnen het plangebied moet gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid. Dit gebeurt in aansluiting bij de Omgevingsvisie en Woonvisie, die lokale initiatieven voor kleinschalige woningbouw bij Haulerwijk stimuleren. Het planvoornemen past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Binnen het plangebied was voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Later is in deze bebouwing een groothandel in kantoormeubelen gevestigd geweest. Dit bedrijf is al geruime tijd geleden beëindigd. Vanwege de slechte staat van onderhoud is de bebouwing gesloopt. Afbeelding 1.1 en 3.1 geven een indruk van de voormalige situatie binnen het plangebied. Een groot deel van het plangebied was bebouwd of diende als opslag voor materialen. De bedrijfswoning dateerde uit 1964 en had een oppervlakte van circa 130 m2. Daarachter waren diverse loodsen van verschillende omvang en materialisering aanwezig, waarvan de oudste dateerde uit 1964. In totaal ging het om circa 515 m2 aan bedrijfsbebouwing. In 2022 is alle bebouwing, inclusief mestkelders en erfverharding gesloopt. Het opgeschoonde erf is daarna geëgaliseerd en ligt nu braak.

Afbeelding 3.2 toont de huidige situatie vanaf de Norgerweg. Het plangebied is smal (circa 19 m) en langgerekt (circa 100 m). Aan de oostkant grenst het plangebied aan een woonperceel, waarop in 2011 vervangende nieuwbouw is gepleegd. Aan de westkant ligt een bedrijfsperceel, waar op dit moment geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden (zie 4.3). De noordkant van het plangebied grenst aan het open buitengebied.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0004.jpg" Afbeelding 3.1 Voormalige situatie (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 3.2 Huidige situatie (bron: Street View)

3.2 Toekomstige situatie

Het plangebied is onderdeel van de 'Zuidelijke Wouden' en te karakteriseren als een hoogveenontginning. In afbeelding 3.32 zijn vier kaartfragmenten opgenomen van de omgeving van het plangebied. Te zien is dat het plaatselijke landschap ontgonnen is vanaf de Haulerwiekster Foart in lange, smalle stroken. Hierdoor is het kenmerkende opstrekkende verkavelingspatroon ontstaan. De lange zijden van de kavels worden vanouds begeleid door boomsingels en sloten. De vier kaartfragmenten laten zien dat deze structuur ter plaatse van het plangebied (rode cirkel) nog maar beperkt herkenbaar is. Door schaalvergroting is een meer blokvormige verkaveling ontstaan. Daarnaast is het grootste deel van de boomsingels en sloten in de loop der jaren verdwenen.
Vanaf de jaren zestig neemt de bebouwing en infrastructuur in het gebied sterk toe. Binnen het plangebied is op oudste kaarten al bebouwing aanwezig. Op dat moment is het plangebied onderdeel van het perceel Norgerweg 98 te Haulerwijk, dat binnen dezelfde opstrekkende kavel ligt. Rond de jaren zestig wordt het plangebied afgesplitst van nr. 98 en wordt er een agrarisch bedrijf gevestigd, dat geleidelijk in omvang toeneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0006.jpg" Afbeelding 3.3 Topografische kaarten uit 1900, 1930, 1975 en 2021 (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0007.jpg" Afbeelding 3.4 Hoogveenontginningen, Procesboek, Ontwikkeling (agrarische) erven, Ooststellingwerf

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0008.jpg" Afbeelding 3.5 Hoogtekaart (bron: ahn.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0009.jpg" Afbeelding 3.6 Ruimtelijk inrichtingsplan (bron: Studio JK)

Het ruimtelijk inrichtingsplan is weergegeven in afbeelding 3.6. Zie Bijlage 1 voor de tekening schaal 1:500. Gekozen is voor een eenduidige inrichting die zorgt voor een goede aanhechting in de lintbebouwing en die het opstrekkende karakter van de kavel benadrukt. Dit wordt bereikt door beplanting op de perceelgrenzen aan te brengen en door een onderscheid te maken tussen een voor- en achtererf.

Het ruimtelijk inrichtingsplan gaat uit van een voortuin met lage beplanting en een solitaire boom (linde). De inrit komt aan de westkant van de woning te liggen. Tussen de inrit en perceel Norgerweg 96 wordt een beukenhaag aangeplant. Op de grens met perceel Norgerweg 98 is al grotendeels een haag aanwezig. Deze wordt gehandhaafd en eventueel aangevuld.
Voor bijgebouwen is plek achter de woning binnen het 'tuin-gedeelte'. Dit deel beslaat ongeveer de helft van het perceel en wordt aan beide kanten omgeven door een haag. Daarachter wordt een 'weide' ingericht. Dit weide-deel (grasland) krijgt een stevigere landschappelijke inpassing met bomen, zowel eiken als elzen worden hier aangeplant. Hiermee wordt de vanouds aanwezige singelbeplanting weer deels teruggebracht. Vanwege dit weide-deel wordt de agrarische bestemming van het noordelijke perceel gehandhaafd.

Verkeer en parkeren
Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (versie 2018) bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning binnen het buitengebied (niet stedelijk) 7,8-8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De nieuwbouwlocatie wordt rechtstreeks ontsloten op de Norgerweg. Vanaf het ontsluitingspunt is naar beide kanten toe goed zicht op de weg (en vice versa). Er worden geen knelpunten met het oog op de verkeersveiligheid en - doorstroming verwacht.
De CROW-publicatie geeft voor een vrijstaande koopwoning binnen het buitengebied (niet stedelijk) aan dat rekening moet worden gehouden met een parkeerbehoefte van 2-2,8 parkeerplaatsen. Uit afbeelding 3.6 blijkt dat binnen het plangebied voldoende ruimte is om aan deze parkeerbehoefte tegemoet te kunnen komen.

3.3 Juridische vormgeving

Dit wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 6.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019). Een wijzigingsbevoegdheid stelt burgemeester en wethouders in staat te besluiten om de bestemming van een locatie te wijzigen, onder de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden (zie 2.3.1). De procedure die wordt doorlopen is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is tevens van toepassing.
Een wijzigingsplan dient vergezeld te gaan van een Toelichting. In de toelichting wordt uiteengezet of er vanwege de voorgenomen wijziging sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening’. Het wijzigingsplan zelf bestaat uit een verbeelding en Regels. In de regels wordt voor het grootste deel van het plangebied (het zuidelijke perceel) de bestemming 'Wonen' (artikel 33) uit het 'moederplan' van toepassing verklaard. Het overige deel van het plangebied (het noordelijke perceel) blijft 'Agrarisch' (artikel 3). Aan beide bestemmingen is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd. Op grond daarvan moet de landschappelijke inpassing (zie 3.2) binnen één jaar na het vaststellen van dit wijzigingsplan gerealiseerd en daarna in stand gehouden worden.
Het wijzigingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 m.e.r.-plicht

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het planvoornemen valt niet onder categorie D 16.1 van het Besluit m.e.r.: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (zie 2.1.1). De drempelwaarde voor woningbouw (2000 woningen of 100 ha) wordt evenmin gehaald. Er wordt één woning gebouwd en betreft hier vervangende nieuwbouw. Voor activiteiten die beneden de drempelwaarde van bijlage D blijven, bestaat de verplichting om een zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' te doorlopen. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG en latere wijzigingen). Bijlage III noemt de volgende drie hoofdthema's:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats van de activiteit;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken en plaats van de activiteiten zijn in de voorgaande hoofdstukken aan bod geweest (zie met name Hoofdstuk 3). In het onderhavige hoofdstuk zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. Hieruit volgt dat er voor de relevante omgevingsaspecten geen negatieve effecten te verwachten zijn. Gelet hierop wordt ervoor gekozen geen aanmeldnotitie op te stellen. Er is sprake van beperkte effecten en een aanvaardbaar project.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, kan akoestisch onderzoek nodig zijn.

Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied en valt binnen de zone van de Norgerweg en de Slotemaker de Bruïneweg. Beide wegen hebben een snelheidsregime van 60 km/uur. Adviesbureau WMA heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 2. In dit rapport is de volgende conclusie opgenomen:
"Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op het woonhuis op een aantal geveldelen boven de voorkeurswaarde van 48 dB uitkomt. De geluidsbelasting blijft wel onder de maximale waarde van 58 dB.
Om het plan mogelijk te maken dient een hogere grenswaarde geluid te worden vastgesteld door de gemeente voor de Norgerweg op het plandeel vlak bij de weg. Het ligt namelijk niet in de rede om bron- en afschermende maatregelen te treffen.
Bij het bouwkundig ontwerp van enkele gevels dient rekening te worden gehouden met voldoende geluidsisolatie om een aanvaardbaar binnenklimaat te waarborgen (maximaal 33 dB binnen). Uitgangspunt daarvoor is de cumulatieve geluidsbelasting zonder aftrek."
Het besluit hogere waarden is opgenomen als Bijlage 3. De initiatiefnemer houdt bij het woningontwerp rekening met voldoende geluidsisolatie, zodat de maximale binnenwaarde van 33 dB niet overschreden wordt.
Indirecte (geluid)hinder is redelijkerwijs uit te sluiten. In 3.2 is aangegeven dat de totale verkeersgeneratie van de woningen binnen het plangebied maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Dit leidt tot een verwaarloosbaar effect op de gevelbelasting van omliggende woningen. Ten opzichte van de vroegere bedrijfsactiviteiten mag per salo zelfs een positief effect voor het aspect 'geluid' verwacht worden.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Het plangebied ligt in een bebouwingslint met bedrijven en woningen. Het plangebied maakt daarmee deel uit van een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-brochure met één afstandsstap verkleind kunnen worden. In de directe omgeving van het plangebied zijn alleen bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 gevestigd. Hiervoor geldt - binnen gemengd gebied - een grootste richtafstand van 10 m. Het plangebied ligt alleen binnen de richtafstand van Norgerweg 96 te Haulerwijk. Op dit buurperceel was voorheen een metaalbewerkend bedrijf gevestigd. Dit bedrijf is inmiddels beëindigd. Er vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel. In de aanwezige loodsen liggen nog wel materialen opgeslagen. De afstand tussen de nieuwe woning en het bedrijfsperceel bedraagt circa 6 m. Deze kortere afstand wordt aanvaardbaar geacht omdat de nieuwe woning op grotere afstand komt te liggen dan in de voormalige situatie het geval was. De gesloopte woning stond op slechts 1 m van het bedrijfsperceel. In dit opzicht treedt dus een verbetering van de milieusituatie op. Zoals gezegd kenmerkt het bebouwingslint van de Norgerweg zich door functiemenging. Woningen en bedrijfsfuncties liggen veelal in elkaars directe nabijheid. Ook binnen de woonbestemmingen is er de nodige bedrijvigheid aan huis. De situatie rond Norgerweg 96/97 past in dat beeld en vraagt op voorhand niet om het nemen van bijzondere maatregelen. Daar komt bij dat de inrit van Norgerweg 96 wordt afgeschermd van het plangebied door de plaatselijke bedrijfsbebouwing. Daarnaast ligt het zwaartepunt van de bedrijfsbebouwing/-activiteiten op meer dan 10 m van de nieuwe woning. Daarmee is er geen milieuhygiënische belemmering voor de vervangende nieuwbouw in het plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het planvoornemen leidt, zoals gezegd in 4.2, tot een beperkte verkeersaantrekkende werking. Het gaat om een toename van maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Op grond van de Wet milieubeheer draagt het project daarmee 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt uit de doorlopen NIBM-toets, waarvan het resultaat is weergegeven in afbeelding 4.1. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0010.jpg" Afbeelding 4.1 NIBM-berekening (bron: infomil.nl)

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • 1. de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • 2. het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.

Het plangebied ligt buiten de invloedzones van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, van overige gevaarlijke inrichtingen, van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en van aardgastransportleidingen. Zie afbeelding 4.2. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel. Onderzoek kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.WPNorgerweg97-VG01_0011.jpg" Afbeelding 4.2 Uitsnede Risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

4.6 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) beoogt een effectieve bescherming te bieden voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Aan de ene kant bevat de wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor bodem en grondwater. In de tweede plaats is de wet gericht op de aanpak en sanering (of beheer) van bestaande verontreinigingen. Door bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' te toetsen aan de Wbb, kan voorkomen worden dat de woning gebouwd wordt op verontreinigde grond. De Wbb is de wettelijke grondslag voor enkele besluiten en regelingen. Eén daarvan is het Besluit Bodemkwaliteit.
Het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Sigma Bouw & Milieu heeft een verkennend bodemonderzoek (inclusief asbest) binnen het plangebied uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport Verkennend milieukundig bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in grond' (14 februari 2023). Sigma komt tot de volgende conclusies:

Verkennend milieukundig bodemonderzoek NEN-5740+A1

"Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.
De grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
De onderzoeksresultaten stemmen niet overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “verdacht” wordt aanvaard. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.


Verkennend onderzoek asbest in grond NEN 5707+C2
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als verdacht voor asbest aangemerkt. De bovengrond alsmede de toplaag t.p.v. druppelzones van vm. asbestdaken bevat een verhoogd gehalte asbest onder de interventiewaarde.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de vooraf gestelde onderzoekshypothese “verdacht” aanvaard.


Verkennend onderzoek asbest in puin NEN 5897+C2

Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek asbest in puin is in de puinlaag t.p.v. het onderzochte puinpad plaatselijk asbesthoudend materiaal aangetoond. Het indicatief gemeten gehalte asbest bevindt zich boven de interventiewaarde (>100 mg/kg d.s). Zowel het hebben van een asbestweg als het voornemen tot saneren daarvan moet gemeld worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT is het bevoegd gezag voor de sanering van asbestwegen. Sanering kan bestaan uit ontgraving (volledig verwijderen) of afdekken met een verharding (indien het pad er al lag voor 1-7-1993)."

Voor de details van het verkennend bodemonderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5.


Advies en vervolg
Er is tijdens het bodemonderzoek een sterke verontreiniging met asbest aangetoond in het puinpad. De eigenaar van het pad is wettelijk verplicht het pad met asbest te saneren. De initiatiefnemer kiest voor het volledig verwijderen van de puinlaag.
Daarnaast is in de grond asbest beneden de interventiewaarde aangetoond. Bij een bestemmingswijziging naar de bestemming Wonen wordt in verband met gezondheidsrisico’s tevens geadviseerd deze grond te saneren. De ILT is het bevoegd gezag en toezichthouder in dit geval.

4.7 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in Waterbeheerplan 2022-2027.


Plangebied
De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied zijn toegelicht in Hoofdstuk 3. Daaruit blijkt dat dit wijzigingsplan betrekking heeft op vervangende nieuwbouw. Het bebouwd oppervlak neemt daardoor af met circa 140 m2. Ook het oppervlak aan terreinverharding zal afnemen (circa 60 m2). Dit betekent dat er geen compensatie voor toename in oppervlakteverharding nodig is.

Aan de noord(west)zijde van het plangebied is een sloot aanwezig. Deze wordt gehandhaafd en benut voor opvang en afvoer van afstromend hemelwater (zie de hoogtekaart in afbeelding 3.5) .
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Haulerwiekster Foart met de status 'hoofdwatergang'. Ter weerszijden van de vaart is sprake van een beschermingszone van 5 m. Het wijzigingsplan ligt buiten deze zone.
Voor de bouw van de woning en bijgebouwen wordt uitsluitend gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen. Dat betekent dat er geen uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater plaatsvindt.
Geconcludeerd kan worden dat dit wijzigingsplan geen (negatief) effect heeft op de waterhuishouding.


Watertoetsprocedure
Op 1 december 2022 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Daaruit volgt dat voor het plan de normale procedure van toepassing is (zie Bijlage 4).

4.8 Ecologie

In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoevere er natuurwaarden in het geding zijn. Het plangebied is - voor aanvang van de sloopwerkzaamheden - bezocht door een ecoloog van WMR en beoordeeld op het voorkomen van natuurwaarden. Daarbij is zowel naar soortbescherming als gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in het rapport 'Quikscan flora en fauna project: Norgerweg 97 Haulerwijk' (zie Bijlage 6). De volgende conclusies worden getrokken:

  • "Gebiedsbescherming: De onderzochte locatie ligt op 3 en 6 kilometer afstand van een Natura 2000 gebied. Door de geplande ingreep zullen naar inschatting de kernwaarden van het NNN niet worden belast. De kernwaarde van het N2000 zullen naar inschatting met de voorgenomen plannen ook niet worden belast (zie ook 4.9).
  • Soortbescherming - vleermuizen: De werkzaamheden kunnen plaatsvinden zonder een vervolgonderzoek. Dit omdat tijdens het veldbezoek op deze locatie geen vleermuizen of geschikte locaties zijn waargenomen. Deze locatie is niet geschikt bevonden voor een winter- of paarverblijf. Omdat de pannen reeds van het dak zijn en de spouwmuren open en tocht doorlatend waren tijdens het veldbezoek. Daarnaast is de spouwmuur ook mogelijk voorzien zijn van glaswolisolatie wat zorgt voor irritatie bij sommige gebouw bewonende vleermuissoorten. Omdat de werkzaamheden plaats zullen vinden in oktober/ november kan er verstoringen of vernielingen ontstaan voor vleermuizen omdat in die maanden de locatie kan worden benut als zomerverblijf. Bij signaleren van aanwezige individuen moet er contact opgenomen worden met de ecologisch deskundige om tot een juiste wijze van handelen te komen waarbij de dieren onaangetast blijven.
  • Soortbescherming - vogels: Op de onderzochte locatie zijn geen huismussen, gierzwaluwen of andere holenbroeders aangetroffen met een jaarrond of beschermd nest. Dit veldbezoek heeft plaatsgevonden in het broedseizoen van deze soorten. Van de huismus en gierzwaluw is geen nestgedrag of territoriaal gedrag waargenomen, tevens zijn er ook geen jongen gehoord of gezien. Negatieve effecten zijn daarom voor deze soorten niet te verwachten. Bij signaleren van aanwezige individuen moet er contact opgenomen worden met de ecologisch deskundige om tot een juiste wijze van handelen te komen waarbij de dieren onaangetast blijven. Verder is er onderzoek gedaan op de locatie naar mogelijke sporen van kerkuilen en/of steenuilen. Hier zijn geen krijtsporen of braakballen aangetroffen. Verder is de locatie en het pand niet geschikt bevonden. Er zijn geen ingangen aan daken waar deze soorten gebruik van zouden kunnen maken.
  • Soortbescherming - vissen, reptielen, amfibieën en ongewervelden: Hier is verder geen gericht onderzoek naar gedaan omdat de werkzaamheden geen significante veranderingen met zich mee brengen voor deze soorten. Er zijn geen vijvers aanwezig er worden geen houtwallen of boomsingels gesloopt.
  • Soortbescherming - grondgebonden zoogdieren: Marterachtigen zoals bijvoorbeeld steenmarter, hermelijn, wezel en bunzing. Van deze soorten zijn geen sporen aangetroffen maar zullen de locatie naar inschatting zeker gebruiken als leefgebied. Tijdens de werkzaamheden zullen echter geen biotopen of leefgebieden voor deze soorten worden aangetast. Dit omdat er geen houtwallen, grote bomen of struiken verwijderd zullen worden maar ook omdat er geen sporen aangetroffen zijn op het pand die verwijzen naar een mogelijk nest of hol van deze soorten.
  • Soortbescherming - flora: Hier is verder geen gericht onderzoek naar verricht omdat de werkzaamheden geen significante veranderingen met zich meebrengen voor deze soorten. Ook is het terrein niet geschikt bevonden. Door veel bebouwing en beton en puin verharding is de locatie ongeschikt voor deze flora."

Uit deze conclusies volgt dat dit planvoornemen niet leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Wnb (zie ook 4.9). Het wijzigingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

Natuurinclusief bouwen

De provincie beveelt aan om de checklist 'natuurinclusief bouwen' van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging als inspriratie te gebruiken bij de herinrichting van het plangebied. Veel maategelen uit deze checklist worden al toegepast doordat het grotendeels verharde en bebouwde oppervlak van het voormalige bedrijf wordt ingeruild voor een woning met royale tuin. In de tuin wordt vogelvriendelijke beplanting toegepast. Daarnaast worden nestkasten opgehangen. Aanvullend wordt overwogen om in de nieuwbouw 'vleermuisstenen' in te metselen en/of openingen te creëren die voor huismussen toegankelijk zijn.

4.9 Stikstof

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, de zogeheten 'bouwvrijstelling'. De Raad van State heeft onlangs geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europees natuurbeschermingsrecht (ABRvS, 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159). Dit betekent dat zowel voor de realisatie- als gebruiksfase de stikstofbelasting berekend moet worden.

Realisatiefase
De sloopwerkzaamheden zijn al afgerond. Daarnaast is het terrein bouwrijp gemaakt. Tijdens de bouwwerkzaamheden worden een mobiele kraan en een betonpomp ingezet. Verder is sprake van bouwverkeer vanwege de aanvoer van materialen, mobiele werktuigen en personeel.

Gebruiksfase
Aangezien de nieuwe woning geen gasaansluiting krijgt, hoeft er in de gebruiksfase alleen rekening te worden gehouden met de stikstofuitstoot vanwege de toename in verkeersbewegingen. Zoals aangegeven in 4.2 gaat het om 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Berekening
Er is een Aeriusberekening opgesteld. Deze is toegevoegd als Bijlage 7. Hieruit blijkt dat er in de realisatie- en gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie van > 0,00 mol/ha/jaar binnen Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat het aspect 'stikstof' geen rol speelt bij de uitvoering van dit wijzigingsplan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Op de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Ooststellingwerf is aangegeven dat voor het plangebied deels een 'hoge verwachting' geldt. Dit is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht als er bodemingrepen plaatsvinden met een oppervlak van 500 m2. De nieuwe woning krijgt een oppervlak van maximaal 175 m2. Daarnaast mag er binnen de bestemming 'Wonen' maximaal 200 m2 aan bijgebouwen gerealiseerd worden. Daarmee wordt de onderzoeksdrempel van 500 m2 niet overschreden. Overigens worden de nieuwe woning en bijgebouwen gebouwd op grond die al geroerd is, namelijk door de bouw van de bedrijfsbebouwing en de daaropvolgende sloopwerkzaamheden (zie Hoofdstuk 3).

Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van provinciale en gemeentelijke beleidsnota's (zie Hoofdstuk 2) en de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2). Dit is in Hoofdstuk 3 aan bod geweest. Het cultuurhistorisch belang is daarmee voldoende geborgd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van dit planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er zal een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden afgesloten waarin dit is vastgelegd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een wijzigingsplan vooroverleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan plaatsgevonden. Provincie Fryslân heeft aangegeven te kunnen instemmen met het wijzigingsplan. Wel wordt aanbevolen om aandacht te besteden aan 'natuurinclusief bouwen'. Hiervoor wordt verwezen naar de checklist van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. In 4.8 is op deze checklist ingegaan. Van Brandweer Fryslân is eveneens een vooroverlegreactie ontvangen. De brandweer geeft aan dat de dichtstbijzijnde brandkranen op te grote afstand liggen van het plangebied om in voldoende bluswater te kunnen voorzien. Daarom is het van belang dat het water uit de Haulerwiekster Vaort gebruikt kan worden. Voorgesteld wordt om een opstelplaats langs de vaart te realiseren. Uit overleg met Wetterskip Fryslân is gebleken dat hiervoor geen extra maatregelen getroffen hoeven te worden. Het waterschap geeft aan: "De Haulerwiekster Vaort staat in de legger van het Wetterskip aangeduid als hoofdwatergang, deze heeft een belangrijke functie in de aan- en afvoer van water in het gebied. Het onderhoud (hekkelen) wordt dan ook elk najaar door het Wetterskip uitgevoerd om de watergang schoon te houden voor het goed functioneren van de aan- en afvoer functie. Deze hoofdwatergang heeft een vast peil, wat betekent dat het hele jaar door het water min of meer op hetzelfde peil staat. Hoewel er aan de zijde van de Norgerweg een smalle rietzoom staat, is het water daar meteen achter wel schoon, op diepte, en altijd op peil." Dit betekent dat de brandweer het water uit de vaart direct kan inzetten als bluswater. De vooroverlegreacties van de provincie en de brandweer zijn opgenomen als Bijlage 8.

Het ontwerp-wijzigingsplan is vanaf 22 november 2023 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Er zijn tijdens deze termijn geen zienswijzen ingediend. 
Voor de belanghebbenden in de omgeving van het plangebied, was de terinzagelegging niet het eerste contactmoment. Voorafgaand aan de planvorming heeft overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de aangrenzende perceeleigenaren over het planvoornemen en het ruimtelijke inrichtingsplan. Dit plan is positief ontvangen.